“Herdenkingen gaan altijd over de toekomst”

Interview

door Lucia Hoenselaars – leesduur 8 minuten

In gesprek met Jay Winter


De Eerste Wereldoorlog heeft een groot effect gehad op het verloop van de 20e eeuw en leidde tot een aantal herdenkingstradities die tot op de dag van vandaag voortduren. Dat is wellicht niet zo zichtbaar in Nederland, waar 1914-1918 een blinde vlek in het historisch bewustzijn genoemd kan worden, maar wel in de rest van Europa. Volgens historicus Jay Winter ontsteeg het herdenken van slachtoffers uit de Eerste Wereldoorlog van begin af aan afkomst en nationaliteit, en gaf het zelfs de aanzet tot de Europese gedachte.

Als het gaat om onderzoek naar de Eerste Wereldoorlog en de twintigste-eeuwse herinneringscultuur, kan je niet om het werk van Jay Winter heen. Winter is emeritus professor aan Yale University en schreef tal van boeken over de Eerste Wereldoorlog, de herinnering daaraan en de impact van 1914-1918 op de rest van de twintigste eeuw. Speciaal voor deze editie van WO2 Onderzoek uitgelicht over transnationaal herinneren sprak ik met Jay Winter over de herdenkingstradities van de Eerste en Tweede Wereldoorlog en ontwikkelingen die hem op dit terrein het meest opvallen.

Jay Winter. Foto: Chris van Houts 

Australische soldaten

Bij aanvang van ons gesprek benadrukt Jay Winter allereerst dat de herdenkingen van de Eerste Wereldoorlog al begonnen toen het conflict nog gaande was. De bevolking van de oorlogvoerende landen was zich zozeer bewust van het revolutionaire en vernietigende karakter van het conflict, dat groepen op lokaal niveau het initiatief namen om belangrijke episodes in het conflict te markeren en al tijdens de oorlog zo veel mogelijk overblijfselen verzamelden en bewaarden. Winter noemt deze eerste herinneringsgolf “bijzonder democratisch”, omdat het ging om initiatieven die vanuit burgers zelf voortkwamen.

Ander opvallend aspect: dat de herinnering aan het conflict van 1914-1918 in essentie transnationaal was. Winter: “De Eerste Wereldoorlog was een oorlog van wereldrijken en daarom transnationaal vanaf het begin.” De talloze Eerste Wereldoorlog-monumenten en herdenkingsplaatsen die verspreid zijn over de hele wereld, memoreren soldaten die van over de hele wereld kwamen. Zo vind je bijvoorbeeld in Frankrijk graven van Australische soldaten en zijn ook monumenten en herdenkingsplaatsen opgericht in de steden en dorpen waar deze soldaten vandaan kwamen. Deze materiële uitingen van transnationale herinnering zijn verbonden met hetzelfde verleden en verlies, maar bevinden zich op verschillende continenten.

Australische soldaten oefenen tijdens de Eerste Wereldoorlog het gebruik van gasmaskers. Foto: State Library of Queensland, Australia op Wikimedia Commons

Na het einde van de Eerste Wereldoorlog kwam de verantwoordelijkheid voor het organiseren van de herdenking van deze periode meer bij overheden te liggen, niet in het minst omdat de vele monumenten en begraafplaatsen moesten worden ontworpen, gebouwd en gefinancierd. De verantwoordelijkheid hiervoor lag onder meer bij de Imperial (nu: Commonwealth) War Graves Commission. Deze gaf op een zeer egalitaire manier vorm aan de laatste rustplaatsen van soldaten. De armste soldaten en de rijkste generaals en edellieden werden naast elkaar begraven, onder een zee van witte grafstenen: in de dood waren zij gelijk. Toch is de staat volgens Winter uiteindelijk nooit de dominante speler geworden in de herdenking van de Eerste Wereldoorlog. Nog altijd zijn families en lokale groepen op dit gebied de drijvende kracht.

Een oorlogsbegraafplaats in de Franse gemeente Villers-Bretonneux voor meer dan 700 Australische soldaten die stierven tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het beheer van de plek is in handen van de Commonwealth War Graves Commission. Foto: Aspdin op Wikimedia Commons (CC BY-SA 3.0)

Ring of Remembrance

Een recent voorbeeld van een transnationaal Eerste Wereldoorlog-monument is de in 2014 onthulde Ring of Remembrance (Anneau de la Mémoire) in het Noord-Franse Ablain-Saint-Nazaire. Deze gigantische stalen ring ligt horizontaal op het landschap en draagt de namen van ruim een half miljoen slachtoffers uit 1914-1918. De namen die op de panelen van dit monument staan gegraveerd, zijn alfabetisch geordend op achternaam – niet op nationaliteit, religie of rang. Jay Winter noemt dit een “echt Europees”(oftewel: West-Europees) monument, waar het herdenken van de vele slachtoffers uit de Eerste Wereldoorlog afkomst en nationaliteit ontstijgt. Het monument heeft een functie voor de toekomst van Europa, meent Winter, omdat herinneren volgens hem altijd over de toekomst gaat.

“De Ring of Remembrance is de meest uitdrukkelijke transnationale herinneringsvorm die ik ken en het is een groot succes. Want dit monument gaat over Europa. Het gaat niet over Frankrijk, of over België. Het gaat over de toekomst.”

In zowel de herdenking van de Eerste Wereldoorlog als die van de Tweede, spelen namen van individuen een grote rol. Dit is volgens Winter een transnationaal fenomeen. Belangrijke overeenkomst tussen beide oorlogen en de conflicten die daarna volgden, is dat lichamen van slachtoffers door de toegenomen vernietigingskracht van vuurwapens soms compleet verdwenen en geen stoffelijke resten teruggevonden konden worden. “Oorlog veranderde van een vernietigingsmachine in een verdwijningshandeling”, aldus Winter. Dit is volgens hem van fundamentele invloed geweest op de herinneringscultuur rond conflicten en heeft ertoe geleid dat ook heden ten dage tijdens herdenkingen nog altijd veel nadruk wordt gelegd op namen van individuen. In veel gevallen is de naam immers alles wat overblijft. Dit element van de herinnering aan oorlog behandelt Winter uitgebreid in zijn meest recente boek, War Beyond Words.

De Ring of Remembrance in het Noord-Franse Ablain-Saint-Nazaire. Op de 500 vergulde panelen van 3 meter hoog staan de namen van 479.606 militairen uit 40 landen die in de regio stierven. Foto: Wernervc op Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0)

Burgerslachtoffers

De vele overeenkomsten daargelaten, zijn er volgens Winter ook een aantal belangrijke verschillen in de herdenkingstradities die na 1914-1918 en na 1939-1945 ontstonden. Allereerst was het feit dat een meerderheid van de slachtoffers tijdens de Tweede Wereldoorlog bestond uit burgers, bepalend voor de manier waarop het conflict herdacht werd. Na de Tweede Wereldoorlog was er niet alleen een generatie mannen verloren gegaan, maar waren ook hele bevolkingsgroepen weggevaagd. Winter noemt de genocide van de nazi’s op de Joden, de bombardementen op steden en de atoombom op Hiroshima.

De nadruk die wij in Nederland in 2018 leggen op de herdenking van het verzet – 2018 is zelfs het Jaar van Verzet – is ook een uiting van deze herinnering aan civiel leed. Het herdenken van burgerslachtoffers betekent dat in plaats van alleen militairen ook vrouwen, kinderen en ouderen die slachtoffer werden in beeld komen. Dit is een belangrijk verschil met de herdenking van de Eerste Wereldoorlog, die nog steeds sterk militair van karakter is.

Daarnaast heeft het einde van de Tweede Wereldoorlog de basis gelegd voor de wederopbouw van Europa, met als grondslag de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens in 1948. Winter noemt dit begin van ‘Judicial memory’ het fundament van de naoorlogse herinneringscultuur. Na 1945 zijn de grenzen aan nationale soevereiniteit opnieuw gewogen en werd op transnationaal niveau besloten dat geen enkele overheid de rechten van het eigen volk mag schenden zonder daarvoor bestraft te worden. Dat het Internationaal Gerechtshof in Den Haag politiek verantwoordelijken kan berechten als zij mensenrechten overschrijden en tot genocidaal geweld overgaan, ziet Jay Winter als een levend element van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog. Hoewel er ook na de Eerste Wereldoorlog strafzaken liepen tegen oorlogsmisdadigers, leidden deze volgens Winter nergens toe.

“Judicial memory is een fenomeen van na de Tweede Wereldoorlog. Niets vergelijkbaars gebeurde na de Eerste Wereldoorlog.”

De eerste zitting van het Internationaal Gerechtshof in Den Haag op 18 april 1946. Prinses Juliana en prins Bernhard zijn als eregasten aanwezig. Foto: Peace Palace Library

’Radioactief’ martelaarschap

Een ander opvallend fenomeen dat Winter signaleert, is dat in veel West-Europese landen en ook binnen het Joodse geloof het concept van martelaarschap verdween. Dit was een direct gevolg van de omgang met hetgeen er tijdens de Holocaust gebeurd was. Martelaarschap hield in het Joodse geloof in dat men een keuze kon maken om het eigen leven te offeren om zo de naam van God te eren. Na de verschrikkingen van de genocide door de nazi’s kon dit concept echter niet meer fungeren als zingeving aan het grootschalige verlies, noch in het Joodse geloof, noch in Frankrijk, België en Groot-Brittannië. Het viel immers niet te geloven dat al die mensen en kinderen die vanwege hun geloof, afkomst, of seksuele geaardheid werden vervolgd en vermoord, daarin een keuze hadden.

Natuurlijk zien we, benadrukt Winter, dat martelaarschap in andere delen van de wereld nog wel springlevend is. Het concept is volgens Winter ‘radioactief’ in het Midden-Oosten. Hij meent dat we ISIS of Al Qaida niet kunnen begrijpen zonder het concept van martelaarschap in ogenschouw te nemen. Als je kijkt naar transnationale herinnering aan de conflicten van de 20e eeuw, speelt het wel of niet aanhangen van martelaarschap een grote rol.

“Er bestaat een grote splitsing in de wereld tussen landen die martelaarschap erkennen en martelaarsdagen kennen, zoals Turkije, en landen die dit concept niet erkennen. In heel West-Europa is het concept van martelaarschap verdwenen.”

Historici versus herinnering

Als ik Winter vraag naar de rol van overheden en historici in het publieke veld van herinnering, is hij daar stellig over:

“Alle overheden proberen herdenkingen te vervormen, om op die manier het onbevlekte verhaal van hun kant te presenteren en de heersende machtsposities en -verhoudingen te rechtvaardigen.”

Volgens Winter is het de taak van historici om de herinnering te toetsen aan de gedocumenteerde geschiedenis. Daarnaast dienen historici te erkennen dat herinneringen zo krachtig zijn dat deze het beeld van de geschiedenis kunnen bepalen, ook als het herinnerde niet met documenten kan worden ondersteund. In feite, stelt Winter, is geschiedenis herinnering bezien door de lens van documentatie, en herinnering geschiedenis bezien door de lens van gevoel.

“Op een bepaalde manier is het herinnerde altijd juist, omdat mensen het voelen. Maar waar het om geschiedenis gaat, zijn herinneringen niet altijd correct. Historici zitten dus in de waarheidshandel en moeten het als hun taak zien om herinneringen steeds aan documenten te toetsen, om zo te zien wat gevalideerd kan worden en wat terzijde moet worden geschoven. Historici zijn natuurlijk absoluut niet leidend in de herinneringscultuur rondom de twee wereldoorlogen. Wij zwemmen in een grote stroom die wij niet zelf hebben gecreëerd. Maar het is onze taak om de waarheid te verdedigen.”

De Eerste Wereldoorlog neemt maar een bescheiden plek in de Nederlandse historische cultuur in. Toch is het ook voor Nederlandse historici, zo laat Winter zien, enorm leerzaam om grondig te kijken naar de ontwikkelingen na 1918 en de effecten hiervan op de herinneringscultuur zoals die zich na 1945 heeft ontwikkeld. Dergelijk onderzoek biedt niet alleen nieuwe inzichten in het verleden, maar ook in het heden en wellicht zelfs de toekomst.

 

Over de auteur

 

Lucia Hoenselaars

Lucia Hoenselaars haalde haar master Publieksgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en deed onderzoek naar de 100-jarige herdenking van de Eerste Wereldoorlog en de Nederlandse historische cultuur. Zij werkte eerder bij het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies en het Nationaal Comité 4 en 5 mei aan verschillende projecten.


Verder lezen

Jay Winter, War Beyond Words (2017)
Jay Winter, Remembering War (2006)
Jay Winter, Sites of Memory, Sites of Mourning (1995)
Ilse Raaijmakers, De Stilte en de Storm (2017)
David Crane, Empires of the Dead (2013)

Verder kijken

Een kort filmpje van de eerste zitting van het Internationaal Gerechtshof in Den Haag op 18 april 1946.

Foto bovenaan artikel: Gewonde Australische soldaten in de Eerste Wereldoorlog. Bron: State Library of Queensland, Australia op Wikimedia Commons.