Van Deventer tot Danzig

Bij het thema

door Rob van der Laarse – leesduur 4 minuten

De toekomst van het transnationaal herinneren


In Deventer is de Joodse gemeenschap verbijsterd vanwege het ‘krankzinnige plan’ van een commercieel ondernemer voor een foodhal in de oude, in Moorse stijl opgetrokken synagoge. In Amsterdam groeit de belangstelling voor de dodenherdenking op 4 mei bij het homomonument. Ziehier zomaar twee berichtjes van de afgelopen tijd die mijn aandacht trokken vanwege hun tegenstrijdigheid.

Waar het eerste bericht de aandacht vestigt op het bedreigde erfgoed van de oorlog, doet het tweede dat met de identiteitspolitiek die zo nauw met de herinnering en herdenking van de oorlog is verbonden. Beide roepen een paar ongemakkelijke vragen op. Want is het niet verbazingwekkend dat het gebedshuis van een door de Holocaust gedecimeerde Joodse gemeenschap ten prooi valt aan de marktwerking, zodat een slimme uitbater kan voltooien wat zelfs de NSB’ers (die het interieur al in de oorlog verwoestten) niet lukte: het vertrek van de Joodse gemeente?1 En hoe verhoudt dit zich dan tot die totaal andere waardering van het Amsterdamse homomonument?

Hoewel tijdens de oorlog maar een handjevol Nederlandse homo’s om hun geaardheid is vervolgd, geniet de homoherdenking op 4 mei in Amsterdam een groot politiek en maatschappelijk draagvlak. Een herdenking waarvoor de overheid ook de volle verantwoordelijkheid nam. De actievoerders kregen in 1987 door de gemeenteraad een prominente locatie toegewezen naast de Westerkerk en het Anne Frank Huis. “De joden hadden een monument, de zigeuners, alleen wij nog niet”, aldus een van de initiatiefnemers in een recent interview.2

Herinneringspolitiek

Deze schurende berichten illustreren wat Jay Winter in deze editie van WO2 Onderzoek uitgelicht opmerkt over de enorme kracht van de herinneringscultuur, die veel meer dan de harde feiten van de geschiedschrijving het beeld van het verleden bepaalt. Historici rest slechts de taak om dit beeld waar nodig te corrigeren. Maar daarmee is natuurlijk niet alles gezegd. Ook herinneringen geven toegang tot het verleden, en net als andere bronnen kunnen ze worden gebruikt en misbruikt. Daarom moeten we vooral op de herinneringspolitiek meer aandacht vestigen.

In de Angelsaksische wereld kenden we al in de jaren negentig de bizarre rechtszaak van Holocaust-ontkenner David Irving tegen de Amerikaanse historica Deborah Lipstadt. Die zaak had, wanneer het net even anders was gelopen, tot de juridische erkenning van de ontkenning van de gaskamers van Auschwitz-Birkenau kunnen leiden. Vandaag de dag zijn het de ontwikkelingen in Oost-Europa die zorgen baren. Zowel Victoria van Krieken als Florian Peters verwijzen in deze editie naar de recente ontwikkelingen in Polen, waar de nieuwe ‘Holocaustwet’ veel tenietdoet wat de afgelopen jaren met zorg is opgebouwd – het nog maar pas geopende museum over de Tweede Wereldoorlog in Gdánsk (Danzig), het onderzoek naar de kampen en de discussie over Pools antisemitisme. Uit de nieuwe Poolse wet spreekt geen Deventer koopmansgeest, en evenmin een variant van de spijt- en verzoeningspolitiek die David Duindam in zijn bijdrage bespreekt als een vorm van ‘europeanisering’ van de rond Anne Frank gecultiveerde Holocaustherinnering. Eerder herken ik hierin het door Winter gesignaleerde martelaarsdenken.

Postcommunistische renationalisering

Zo zijn we dus vandaag de dag binnen de Europese Unie getuige van een postcommunistische renationalisering van wat natuurlijk een bij uitstek transnationale geschiedenis was. En Polen staat hierin niet alleen. Soortgelijke ontwikkelingen doen zich voor in Hongarije en in Polens buurland Oekraïne. In dat land is, letterlijk in elke plaats, Lenin van zijn sokkel getrokken en vervangen door de officiële, nationale ‘oorlogsheld’ Stepan Bandera. Dat is geen onschuldig spelletje moskovieten pesten. In Polen en Israël gaat Bandera door voor oorlogsmisdadiger. Niet alleen regeerde hij korte tijd over een nazi-Duitse vazalstaat. Ook participeerden zijn troepen in de Holocaust en de massamoorden op Polen in Galicië en Volhynia.

Dit zijn dus stuk voor stuk lastige transnationale nuances die in de vertrouwde nationale herinneringsculturen vaak ontbreken. Ook in Nederland wordt ‘de Oorlog’ vaak nog teveel vanuit een nationale context begrepen. Bas Kromhouts signalering van een óók in ons land toenemende behoefte aan heldendom, kunnen we daarom wellicht het beste lezen als een oproep om de hand in eigen boezem te steken. Want wanneer lokaal erfgoed wordt ‘vergeten’ kunnen verhalen niet meer ter plekke worden verteld. Maar ook moeten we beducht zijn voor een politiek gebruik van de geschiedenis in de vorm van ‘alternatieve feiten’ die het eigen slachtofferschap benadrukken om anderen als daders neer te zetten. Het humanistische ideaal van een Europees herinneren lijkt dan verder weg dan ooit.

 

Over de auteur

 

Rob van der Laarse

Rob van der Laarse is hoogleraar Heritage and Memory of War and Conflict aan de UvA/VU en onderzoeksdirecteur van de Amsterdam School for Heritage, Memory and Material Culture (Faculteit der Geesteswetenschappen).


Noten

1 Anette Toonen, ‘Joodse gemeenschap wil geen foodhal in synagoge’, NRC Handelsblad, 20-4-2018 (interview met voorganger Tom Fürstenberg).
2 Menne Vellinga, geciteerd in Rinskje Koelewijn, ‘Het gaat om meer dan een handjevol homo’s’, NRC Handelsblad, 29-4-2018. Vgl. het proefschrift van Anna Tijsseling, Schuldige Seks. Homoseksuele zedendelicten rondom de Duitse bezettingstijd (dissertatie Universiteit Utrecht, 2009).

Foto bovenaan artikel: De synagoge van Deventer Bron: Martie Ressing op Wikimedia Commons