Rond 1970 werden de psychische problemen van degenen met heftige oorlogservaringen voor het eerst erkend. Het waren normale reacties op extreme omstandigheden, zelfs als die zich na zo lange tijd voordeden. Dit werd het KZ- of concentratiekampsyndroom genoemd, klachten die we nu posttraumatische stressstoornis (PTSS) noemen.
Er ontstond behoefte aan specifieke hulp voor dit soort problemen, los van de psychiatrische instellingen waar tot dan toe hulp geboden werd. Daarom werd bijvoorbeeld Centrum ’45 opgericht. Instellingen als ARQ Centrum’45 en het Sinaï Centrum boden en bieden nog steeds hulp aan oorlogsgetroffenen, door verschillende (groeps)therapieën. Contact met lotgenoten is hierin vaak een belangrijk onderdeel. Sommige mensen blijven hun hele leven lang bezig met de gevolgen van de oorlog. De oorlogstrauma’s van ouders kunnen van invloed kunnen zijn op hun kinderen. Ook zij kunnen hiervoor therapie volgen.