Verzet in de kampen bestond onder andere uit humanitaire hulpverlening aan medegevangenen, werkweigering en sabotage van machines. Buiten de kampen werd guerrillastrijd gepleegd door groepjes militairen die na de capitulatie weigerden de wapens neer te leggen. Behalve op Nieuw-Guinea en Timor hielden de guerrillagroepen echter nergens lang stand.