De brandende littekens van de doofpot

Indonesië

door Step Vaessen – leesduur 9 minuten

Na het verschijnen van De brandende kampongs van Generaal Spoor van Rémy Limpach en Soldaat in Indonesië van Gert Oostindie kon Nederland er niet meer aan ontkomen zijn geschiedenis in Indonesië te herschrijven, schreef Step Vaessen in 2016. Ze vroeg zich af of deze nieuwe inzichten de Nederlandse regering zouden aanzetten om het officiële standpunt uit 1969 – het extreme geweld in Indonesië was niet systematisch maar bestond ‘slechts’ uit excessen – te herzien. Ze zag in Indonesië hoe het verzwijgen van geweld de maatschappij aantastte.


Dit artikel werd in 2016 gepubliceerd in het themanummer van WO2 Onderzoek uitgelicht over Indonesië.


Met deze belangwekkende boeken probeerden Rémy Limpach en Gert Oostindie de vaderlandse geschiedenis zeven decennia later te herschrijven. Een pijnlijk proces, maar onoverkomelijk én broodnodig. Niet alleen voor toekomstige generaties die recht hebben op de waarheid. Maar ook voor de Indonesische bevolking, wiens leiders het door Nederland ontkende geweld gebruiken om hun eigen gewelddadige geschiedenis te begraven.

Doofpot

In De brandende kampongs van Generaal Spoor beschrijft Rémy Limpach uiterst gedetailleerd het systematische extreme geweld dat Nederlandse soldaten, gedoogd en ondersteund door militaire en politieke top, pleegden in Indonesië. Limpach heeft er zes jaar over gedaan om de historische feiten boven water te krijgen. In zijn 781 bladzijdes tellende studie weerlegt hij minutieus het regeringsstandpunt van 1969 dat er slechts sprake was van excessen van geweld.

Limpach maakt niet alleen gebruik van officiële documenten die voorheen niet openbaar waren, maar ook van 885 brieven die in 1969 bij de VARA binnenkwamen. Veteranen ventileerden daarin hun woede na het historische interview waarin oud- soldaat Hueting het grote zwijgen doorbrak over wat zich in Indonesië had afgespeeld.

Limpach beschrijft zeven casestudies, waaronder de massa-executies in Zuid-Celebes onder leiding van kapitein Westerling, het bloedbad in Rawagede waar honderden Indonesische mannen werden neergeschoten en het Bali-drama waar, onder het mom van het bestrijden van een opstand van Indonesische onafhankelijkheidsstrijders, corruptie, diefstal, smokkel en extreem geweld aan de orde van de dag waren.

In alle voorbeelden legt Limpach aan de hand van documenten uit hoe de gewelddadigheden door de autoriteiten in Batavia en in Den Haag keer op keer in de doofpot werden gestopt. De brandende kampongs van Generaal Spoor is daarmee niet alleen onthullend, maar ook de meest complete studie over de duistere kant van de Nederlandse oorlog in Indonesië.

Nederlands-Indië ten tijde van de ‘eerste politionele actie’. Een van de ’taken’ van Nederlandse soldaten: het in brand steken van huizen van burgers. Foto: Hugo A. Wilmar – Mariniersbrigade – Nederlands Instituut voor Militaire Historie

Executie van kampongbewoners door militairen van het Depot Speciale Troepen in kampong Salomoni, december 1947. In totaal zouden bij de hierbij afgebeelde actie circa twintig willekeurig door de commandant aangewezen mannen door middel van een nekschot zijn geëxecuteerd. Miltairen van de 6e Compagnie van Infanterie XV drongen voorafgaand aan de executies mannen uit omringende kampongs bijeen. Foto: H.C. Kavelaars – Nederlands Instituut voor Militaire Historie

Onbegrijpelijke oorlog

In Soldaat in Indonesië komen de soldaten zelf aan het woord. Het grootste deel van het boek is een aaneenschakeling van citaten uit dagboeken en andere zogenoemde egodocumenten van veteranen. Hierin worden de gewelddadigheden uitgebreid beschreven – de fragmenten staan vol met schokkende details.

Maar Gert Oostindie schetst met zijn boek ook hoe de Nederlandse soldaten de oorlog in Indonesië zelf beleefden. De fragmenten laten ook de menselijke kant zien van mannen die aan de andere kant van de wereld een vaak onbegrijpelijke oorlog voerden. De overtuiging bij velen dat ze in het belang van de Indonesische bevolking vochten. De koloniale, racistische manier van denken. De eenzaamheid en de worsteling met tropische omstandigheden.

Samen geven de fragmenten de lezer een dieper inzicht in de manier waarop de 1362 Nederlandse militairen, wier documenten Oostindie verwerkte in het boek, in deze oorlog stonden. Oostindie schrijft dat Soldaat in Indonesië geen moreel oordeel velt en dat het boek ook deels een eerbewijs is voor de soldaten. Mannen die, zoals Oostindie terecht opmerkt, zelf ook vele jaren met vragen hebben geworsteld en nooit gehoord of begrepen werden.

Beide boeken komen met confronterende feiten en zetten aan tot nadenken over de eigen geschiedenis, die veel bloediger is geweest dan veel Nederlanders voor mogelijk hielden. Het is een geschiedenis van oorlogsmisdaden die niet onderdoet voor die van landen die we met zijn allen verfoeien en op hoge toon veroordelen.

In beide boeken komt de constatering dat “we niet onderdoen voor de nazi’s” veelvuldig voor, als verzuchting van veteranen die getuige waren of deelnamen aan een massa-executie of een sadistische marteling van ongewapende Indonesiërs. Net na de bevrijding van Nederland in 1945 was een dergelijke opmerking helemaal veelzeggend.

Patronen van geweld

Sinds 1997 werk ik in Indonesië als journalist. Ik heb er een zoon grootgebracht en vrienden gemaakt die me het leven op een andere manier lieten ontdekken. Het fascinerende nieuwe thuisland heeft me gevormd en omarmd op een wijze die ik niet voor mogelijk hield toen ik bijna twintig jaar geleden Nederland achter me liet.

Tijdens het lezen van de twee boeken vol met schokkende details over het Nederlandse optreden, voel ik schaamte. Tegelijkertijd herken ik ook patronen van geweld die Indonesië niet meer hebben verlaten en waar ik zelf vele malen getuige van ben geweest. Het oprichten en inzetten van paramilitaire groepen – al dan niet gebaseerd op religie – was bijvoorbeeld zo’n Nederlandse tactiek die nog steeds veel gebruikt wordt door het leger en de politie in Indonesië.

Toch: in de vele jaren waarin ik van kampong naar kampong trok om verhalen te maken, vaak over recente gewelddadigheden, werd ik zelden geconfronteerd met wat mijn ‘voorvaderen’ hebben aangericht. Als ik de boeken van Limpach en Oostindie lees, is dit eigenlijk verbazingwekkend. Ik word als Nederlandse meestal hartelijk begroet door mensen die vaak verre familieleden in ‘Belanda’ (Nederland) hebben. Ze zien me soms zelfs als bondgenoot in hun conflict met de huidige heersers, bijvoorbeeld in Papua waar een onafhankelijkheidsbeweging actief is.

Slechts één keer leidde mijn Nederlandse afkomst tot een rel. Tijdens een interview in 2003 met de toenmalige minister van Justitie, Yusril Ihza Mahendra, wierp hij me toe dat hij Nederlanders haat omdat ze “veertigduizend mensen in Zuid-Sulawesi” hebben vermoord en er nooit onderzoek naar hebben gedaan. “Ik ben niet tegen de Nederlanders, ik ben tegen onrechtvaardigheid”, zei hij ook. “Omdat de Nederlanders onrechtvaardig zijn, haat ik ze.”

Zijn uitspraken leidden tot een diplomatieke rel die terstond door beide landen gesust werd. De minister had op persoonlijke titel gesproken, dit was geenszins het standpunt van de Indonesische regering. Indonesië heeft officieel Nederland nooit aangeklaagd voor oorlogsmisdrijven. Indonesië was immers de overwinnaar en de gepleegde schendingen waren de offers die helaas gebracht moesten worden.

Massamoorden

Het is onwaarschijnlijk dat de studies van Rémy Limpach en Gert Oostindie de Indonesische regering van gedachten doen veranderen. Indonesië heeft geen belang bij het herschrijven van de geschiedenis. Noch die van Nederland, noch die van Indonesië. Want de regering weet dat als het Nederland oproept naar het verleden te kijken, er onmiddellijk een duidelijke roep van Indonesiërs zal komen om dat zelf ook te doen.

Ook na het vertrek van Nederland uit Indonesië zijn er in het land een groot aantal mensenrechtenschendingen gepleegd. En net zoals Nederland decennialang zijn eigen bloedige geschiedenis in de doofpot heeft gestopt, doet Indonesië dit ook. Met als gevolg dat het land tot op de dag van vandaag verdeeld wordt tussen ‘daders’ en ‘slachtoffers’. Maar de laatste jaren begint dat te broeien.

Vooral de massamoorden op vermeende communisten in 1965-’66, waarbij naar schatting meer dan een miljoen mensen werd vermoord, hebben de afgelopen jaren veel aandacht gekregen. Het bloedbad is door de regering altijd ontkend en de duistere periode ging de geschiedenis in als de terechte overwinning op ‘duivelse’ communisten. Zo werd het generaties lang verteld, totdat in 2012 The Act of Killing verscheen, een veelvuldig bekroonde documentaire die de massamoorden pijnlijk blootlegde aan de hand van getuigenissen van de daders.

Ik zie dagelijks om me heen het morele verval en de explosiviteit van een natie die niet in het reine is gekomen met haar eigen donkere verleden. Families van de slachtoffers, de vermeende communisten, voelen zich tot op de dag van vandaag op vele manieren buitengesloten. Families van de daders leven ofwel met wroeging, ofwel in angst voor mogelijke wraak. Duizenden families, verspreid over de eilanden, leven in zwijgzaamheid naast degenen die hun naasten hebben vermoord. Ik zie hoe jonge Indonesiërs worstelen met de gebeurtenissen van 1965-‘66 zolang hun leiders de waarheid niet hardop durven te benoemen. Het is een kruitvat dat op elk willekeurig moment in de toekomst kan ontploffen.

Doen alsof de massa-executies niet hebben plaatsgevonden tast bij alle betrokkenen hun identiteit als Indonesiër aan en geeft een verkeerde boodschap aan toekomstige generaties, namelijk dat een groot vergrijp als massa-executies verzwegen kan worden. Een basisgevoel van rechtvaardigheid en de principiële scheiding tussen goed en kwaad zijn vertroebeld. Als de wonden van het verleden door blijven etteren, kan een land simpelweg niet vooruitkomen. Welk voorbeeld dienen jongeren in een land dan te volgen?

Mariniers rennen tijdens een gevechtsactie door een brandende kampong in 1946. Foto: Koninklijke Marine – Nederlands Instituut voor Militaire Historie

Vertaling naar het Bahasa Indonesia

En wat voor Indonesië geldt, geldt ook voor Nederland. Het is tijd dat Nederland de stap neemt om zijn eigen gewelddadige verleden onder ogen te zien. Niet alleen omdat het voor veteranen en hun families goed is om eindelijk te kunnen verwerken wat zo lang onder de oppervlakte fricties heeft veroorzaakt – als de staat de schuld grotendeels op zich neemt, valt er zeker een grote last van hen af. Ook omdat naoorlogse generaties recht hebben op de waarheid.

We kunnen Nederlandse kinderen niet langer op school wijsmaken dat het in Indonesië allemaal wel meeviel. Deze collectieve leugen drukt niet alleen op ons als land, maar ook op onze relaties met de wereld om ons heen. Het maakt ons sterker als we die confrontatie aangaan en deze lessen meenemen naar de toekomst. Zelfs de daders van het extreme geweld zullen dit uiteindelijk beamen, omdat zij als geen ander weten hoezeer de erfenis van dit geweld hun levens heeft getekend.

Daarnaast heeft de confrontatie met de geschiedenis nog een belangrijke functie: het maakt onze eigen relatie met Indonesië zuiverder. Zo kan ik bijvoorbeeld een toekomstige woordelijke aanval van een Indonesische minister over Nederlands geweld in Indonesië eenvoudiger pareren als we met die geschiedenis in het reine zijn gekomen. Dan kan ik trots wijzen op het feit dat Nederland de moedige stap heeft gezet dit pijnlijke verleden onder ogen te zien. Nu sta ik met mijn mond vol tanden. Welk recht heb ik om Indonesië aan te vallen op mensenrechtenschendingen?

Kinderen vieren de Indonesische onafhankelijkheid. 14 augustus 2021, Yogyakarta. Foto: Kalilipatvideoart – Shutterstock

In 2005, 60 jaar na de Indonesische onafhankelijkheid, concludeerde de Nederlandse regering bij monde van minister Bot eufemistisch dat we “aan de verkeerde kant van de geschiedenis” terecht waren gekomen. Laat Nederland nu met een helderder statement komen en middels een officieel herschrijven van de geschiedenis een gebaar maken naar de Indonesische en Nederlandse bevolking.

Voor de Indonesiërs wens ik verder dat naast het boek van Oostindie ook het boek van Limpach wordt vertaald in het Bahasa Indonesia, zodat jonge generaties eindelijk begrijpen dat de cultuur en patronen van geweld een lange geschiedenis hebben, waarin hun voormalige kolonisator een groot aandeel had. Ze zullen dan hopelijk inzien dat landen die hun fouten toegeven alleen maar vooruitkomen.

Over de auteur

 

Step Vaessen

Step Vaessen woont en werkt sinds 1997 in Indonesië. Tot 2006 was ze correspondent Zuidoost-Azië voor de NOS. Sinds 2006 is ze verbonden aan nieuwszender Al Jazeera. Haar eerste boek, Jihad met Sambal, verscheen in 2011. In 2012 maakte ze voor Al Jazeera de documentaire Indonesia’s Killing Fields, over de massamoorden van 1965 en ’66, en in 2013 de film Trial of Murder: Indonesia’s bloody retreat. Sinds 2019 is Step Vaessen werkzaam als correspondent in Rusland en de voormalige Sovjetstaten.

 


Reflectie: Het loskomen van een gewelddadig verleden

Door Esther Captain

In ‘De brandende littekens van de doofpot’ besprak Step Vaessen twee in 2016 verschenen publicaties die de overheid in Nederland uiteindelijk over de streep hebben getrokken om het meerjarige onderzoek ‘Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië 1945-1950’ te laten uitvoeren. Rémy Limpach schreef (inmiddels in het Indonesisch vertaalde) De brandende kampongs van Generaal Spoor en Gert Oostindie bracht Soldaat in Indonesië uit.

Beide boeken liggen op mijn bureau terwijl ik deze tekst schrijf. Limpach en Oostindie zijn mijn naaste collega’s in het onderzoeksprogramma naar Nederlands geweld tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, dat in het najaar van 2017 van start is gegaan. Sindsdien heb ik ervaren hoe het onderzoeksprogramma in het middelpunt van de belangstelling is komen te staan. Daarbij is ook kritiek te horen: van de kant van veteranen voor wie het onderzoek politiek correct is en van activisten voor wie het programma niet voldoende de-koloniaal van opzet is. Beide opvattingen kunnen niet tegelijkertijd waar zijn en dit zegt dan ook meer over de verwachtingen ten aanzien van onderzoek dan over het programma zelf.

Het bijzondere van het artikel van Vaessen is dat zij de relevantie van het onderzoek uit de Nederlandse context haalt en midden in de actualiteit van Indonesië plaatst. Volgens haar is het voor de Indonesische bevolking broodnodig dat Nederland in het reine komt met dit verleden, zodat Indonesië niet langer het door Nederland ontkende geweld kan gebruiken om hun eigen gewelddadige geschiedenis in 1965-1966 te kunnen begraven. Want net zoals Nederland de verantwoordelijkheid voor eigen oorlogsmisdaden lange tijd niet onder ogen heeft willen zien, blijft Indonesië hier ook nog altijd ver weg van. En zo blijken Indonesië en Nederland paradoxaler wijze nog steeds met elkaar verbonden te zijn, maar dan in de worsteling van het loskomen van een gewelddadig verleden.

Over de auteur

 

Esther Captain

Esther Captain is historicus en als senior onderzoeker werkzaam bij het Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) te Leiden. Ze is (samen met Onno Sinke) auteur van Het geluid van geweld. Bersiap en de dynamiek van geweld tijdens de Indonesische revolutie, 1945-1946, dat in mei 2022 zal verschijnen in het kader van het onderzoek ‘Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië 1945-1950’. Esther Captain is oud-hoofdredacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht.


Foto boven aan pagina

Augustus 1946, omgeving Soerabaja. Een marinier dreigt met zijn geweerkolf bij de ondervraging van een groepje gevangengenomen strijders van het TNI, het Indonesische Nationale Leger. Bron: Hugo A. Wilmar – Mariniersbrigade – Nederlands Instituut voor Militaire Historie