Medeplichtige omstanders?

Omstanders

door Ido de Haan – leesduur 9 minuten

Wie is er verantwoordelijk voor de vervolging en vernietiging van de Joden in Europa tussen 1933 en 1945? Het antwoord lijkt voor de hand te liggen – het nationaalsocialistische bewind in Duitsland. Maar de laatste jaren wordt steeds vaker ‘de omstander’ medeplichtig verklaard. Over de vraag of dat terecht is, lopen de meningen uiteen. Hoogleraar politieke geschiedenis Ido de Haan schetst aan de hand van enkele recente studies de verschillende theorieën en debatten die er over de omstander bestaan.


Dit artikel werd in 2019 gepubliceerd in een themanummer van WO2 Onderzoek uitgelicht over Omstanders.


De afgelopen jaren was het een heuse trend: de omstander medeschuldig verklaren. Een veelzeggend voorbeeld hiervan is de vertaling van The Crime of Complicity: The Bystander in the Holocaust, geschreven door de Amerikaanse jurist Amos N. Guiora.1 Zijn boek is een onbeholpen mengeling van familiegeschiedenis, historische verhandeling en morele aanklacht, waarin hij de omstanders medeplichtig verklaart aan de deportatie en vernietiging van de Joden.

Zijn betoog gaat voor een deel over Hongarije, waar Guiora’s ouders de Holocaust ternauwernood overleefden, en voor een ander deel over Nederland, waar Guiora een aantal mensen sprak over de verantwoordelijkheid van omstanders. Guiora’s conclusie, overigens getrokken zonder dat hij zich serieus verdiepte in de geschiedschrijving van de Jodenvervolging, is dat de omstander als medeplichtige beschouwd moet worden die niet alleen in moreel opzicht gefaald heeft, maar ook in strafrechtelijke zin medeschuldig is.

Guiora’s boek zou gelezen kunnen worden als een misdaadroman met de denkbeeldige titel De geheimzinnige verdwijning van de omstander. Want zodra de omstander in beeld komt, verdwijnt hij weer uit het zicht om meteen plaats te maken voor zijn ware gedaante: de omstander is eigenlijk een dader. Voor Guiora is er in de geschiedenis van de Holocaust geen plaats voor toeschouwers; zien zonder ingrijpen maakt de toeschouwer medeplichtig aan het misdrijf.

Anti-Joodse leuzen in Utrecht, 1942. Foto: Beeldbank WO2 – NIOD

Gelatenheid

In dat strenge oordeel staat Guiora niet alleen. Een vergelijkbare redenering is te vinden in sommige van de bijdragen aan de bundel Probing the Limits of Categorization. The Bystander in Holocaust History.2 Deze bundel is het product van een conferentie die Christina Morina en Krijn Thijs van het Duitsland Instituut in 2015 in Amsterdam organiseerden.

Uitgangspunt van de conferentie was dat van de drie rollen die de Amerikaanse historicus Raul Hilberg onderscheidde in zijn boek Perpetrators, Victims, Bystanders, de eerste twee – dader en slachtoffer – altijd scherp zijn belicht, maar de categorie van de omstander slecht begrepen is gebleven en bovendien aanleiding geeft tot heftige debatten.3

Dat bleek ook wel tijdens de conferentie in 2015, waar wetenschappers uit diverse disciplines en een groot aantal landen verslag deden van hun onderzoek, maar ook grondig van mening bleken te verschillen over de wijze waarop de rol van de omstander in de Jodenvervolging begrepen moet worden.

De Engelse historica Mary Fulbrook schetst in haar bijdrage ‘Bystanders: Catchall Concept, Alluring Alibi, or Crucial Clue?’ dat een ‘omstander’ geen deel uitmaakt van de gebeurtenis waar hij getuige van is, maar dat er in de context van alomvattend en systematisch geweld geen mogelijkheid is om je eraan te onttrekken. Omstanders kunnen dan ook slachtoffers zijn, die mentaal of fysiek bedreigd worden en derhalve niet in staat zijn om in te grijpen.

Maar als die dreiging er niet is, zijn ze daders, die zich schuldig maken door passiviteit of zelfs door hun gelatenheid de misdaad legitimeren. Zo’n redenering is bijvoorbeeld te vinden in de bijdrage van de Poolse historicus Jan Grabowski, die niet-Joodse Polen als medeplichtig beschouwde aan de ontrechting van Poolse Joden. Hij gebruikt daarvoor de term ‘communal massacre’, geïntroduceerd door de Amerikaanse historicus Omer Bartov in aanloop naar zijn studie Anatomy of a Genocide.4

In de Holocaust zijn er volgens Bartov geen ‘passieve omstanders: iedereen speelt een actieve rol, als jager of als prooi, door tegen te werken of mee te gaan, als verliezer of als winnaar’.

Een vergelijkbare positie wordt ingenomen door de in 2018 overleden Nederlandse historica Evelien Gans. Zij betoogt in haar postuum gepubliceerde bijdrage, die zij samen met Remco Ensel schreef, dat er geen onschuldige omstanders zijn. Gans en Ensel verzetten zich met name tegen het werk van de Leidse historicus Bart van der Boom, die de Nederlanders die niet hadden ingegrepen toen hun Joodse medeburgers werden gedeporteerd moreel vrij zou pleiten door te betogen dat zij geen weet hadden van de moorddadige bedoelingen van de nazi’s.5

Een dag na de Kristallnacht kijken Duitse burgers in Berlijn naar de vernietigingen aan Joodse winkels en huizen. Foto: Alamy

Witwassen

De conclusie die je uit de hierboven genoemde bijdragen zou kunnen trekken, is dat de categorie van de omstander historisch overbodig is, omdat er naast daders en slachtoffers geen andere actoren in het verhaal van de Holocaust zijn. Analytisch gezien is het begrip dan zinloos, omdat de categorie van de omstander een scherp onderscheid tussen relevante rollen onzichtbaar maakt. Zo geredeneerd is het gebruik ervan dan ook dubieus uit moreel oogpunt, omdat voor de omstander onschuld wordt geclaimd voor daden (of het uitblijven daarvan) die moreel verwerpelijk zijn.

Ik denk dat dit te snel en te streng geoordeeld is. De categorie van de omstander heeft wel degelijk historische betekenis, analytisch nut en zelfs morele waarde. Om te beginnen is de term van de omstander historisch relevant, juist omdat die vaak gehanteerd is om morele onschuld te bepleiten.

De claim dat men slechts toeschouwer was, werd na de oorlog onderdeel van wat Fulbrook ‘alluring alibis’ noemt: pogingen om zich moreel te verschonen door te claimen nooit betrokken te zijn geweest bij de misdaden van anderen. Alleen door precies te analyseren wat dan wordt bedoeld, kan het morele bezwaar van dergelijke pogingen tot witwassen geanalyseerd worden.

Een belangrijk punt is daarbij dat de notie van ‘omstander’ het juist mogelijk maakt om preciezer te zijn over de verschillende rollen in de geschiedenis van grootschalig geweld. Een onbedoeld gevolg van het argument dat omstanders eigenlijk allemaal daders zijn, is namelijk dat de historische toedracht van de Holocaust geweld wordt aangedaan. De grote nadruk op de rol van Nederlandse (maar ook Franse, Poolse, Oekraïense, etc.) niet-Joden bij de Jodenvervolging leidt ertoe dat de beslissende rol van ideologisch gemotiveerde daders uit beeld verdwijnt.

Zelfs als je erkent dat de nazi’s geholpen zijn door de buren, collega’s, dorps- en stadsgenoten van Joden, blijft staan dat er een moreel (en overigens ook strafrechtelijk) verschil is tussen afzijdigheid, nalatigheid, begunstiging, medeplichtigheid en doelbewuste uitvoering.

Opkomst van de massa

Daarmee komt nog een andere dimensie in beeld waarin de omstander van belang is. De Holocaust vond niet in een historisch vacuüm plaats. Hij begon niet in 1941, 1938 of 1933, en was in 1945 niet afgesloten. De geschiedenis van vervolging en genocide is onderdeel van een langer durende geschiedenis. De relatie tussen Joden en niet-Joden veranderde, door antisemitische mobilisatie en de emancipatie van de arbeidersklasse. De opkomst van de massa, van massademocratie en massamedia leidde tot populistische en nationalistische politiek.

De Europese landen waren ook imperiale mogendheden, die al eerder – en ook na 1945 – betrokken waren bij grootschalige en racistisch gemotiveerde geweldsdaden. De notie van de omstander zou vanuit dat perspectief geïnterpreteerd kunnen worden als manier om die context in beeld te krijgen: de mensen die geconfronteerd werden met de Holocaust zagen niet alleen Joden die werden vervolgd, maar waren ook getuige van de militaire, technologische, sociale en politieke transformatie die de Europese samenleving in deze periode doormaakte. Aandacht voor de omstander is dan een manier om zicht te bieden op de historische context waarin de Jodenvervolging plaatsvond.

Omstanders kijken toe  hoe Joden in vrachtwagens worden gedeporteerd, Kerpen, Duitsland, 1942. Foto: Stadtarchiv Kerpen

Fort Europa

Tot slot biedt een nadere analyse van de omstander ook beter zicht op de wijze waarop morele oordelen tot stand komen. De kritiek op de passiviteit van de omstander is veelal gebaseerd op een simplistische notie van morele oordeelsvorming.

Een treffend voorbeeld daarvan is te vinden in het voorwoord dat de Leidse rechtsfilosoof Paul Cliteur schreef voor het boek van zijn promovendus Guiora. Hierin noemt hij het excuus ‘“Ik deed toch niks”, dat kinderen wel eens aanvoeren als ze niet hebben ingegrepen in penibele situaties (bij het pesten van klasgenootjes bijvoorbeeld)’”, een “voorbode van veel kwaad”. Door deze vergelijking te gebruiken verdwijnt het onderscheid tussen pesterij en genocide, maar wordt ook verondersteld dat het altijd evident is wat als onrecht gezien moet worden – en wat dus moreel gemotiveerd optreden vereist.

Toeristen zonnebaden op Kos, terwijl op de achtergrond een rubberboot voorbij vaart met aan boord Pakistaanse vluchtelingen. Foto: Reuters – Yannis Behrakis

Pijnlijk genoeg bestaan daarover juist grote verschillen van mening. Want lang voordat Joden vermoord werden, werden ze cultureel, wettelijk en fysiek geïsoleerd. Destijds werd die uitsluiting door de meeste niet-Joden zonder protest geaccepteerd; men zag het wel, maar vond het niet erg genoeg om ertegen in het geweer te komen.

Wat dat betreft is er niet heel veel veranderd. Ook nu nog worden, ook in Nederland, mensen informeel en soms zelfs wettelijk gediscrimineerd vanwege hun afkomst of om de kleding die ze dragen, worden ongedocumenteerde asielzoekers langdurig gedetineerd en kijken we toe als vluchtelingen uitgebuit worden, verkommeren in opvangkampen en verdrinken langs de grenzen van Fort Europa. We zijn ook nu nog altijd omstanders, aan wie de vraag naar het lot van anderen zich onvermijdelijk opdringt.

Over de auteur

 

Ido de Haan

Ido de Haan is hoogleraar Politieke Geschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Hij schrijft over de geschiedenis van en herinnering aan de Jodenvervolging en ander grootschalig geweld; over de geschiedenis van democratie en verzorgingsstaat in West-Europa; en over geschiedenis van politieke theorieën en ideologieën, in het bijzonder de geschiedenis van het neoliberalisme.


Noten

1. Amos N. Guiora, Medeplichtig. De omstander en de Holocaust. Met een voorwoord van Paul Cliteur (Soesterberg: Uitgeverij Aspekt, 2018).

2. Christina Morina en Krijn Thijs (red.), Probing the Limits of Categorization. The Bystander in Holocaust History (New York: Berghahn, 2018). Dit artikel is een bewerking van mijn epiloog in deze bundel, getiteld ‘Saving the bystander’.

3. Raul Hilberg, Perpetrators, Victims, Bystanders: The Jewish catastrophe, 1933-1945 (New York: Aaron Asher Books, NY, 1992).

4. Omer Bartov, Anatomy of a Genocide: The Life and Death of a Town Called Buczacz (New York: Simon & Schuster, 2017).

5. Bart van der Boom, “Wij weten niets van hun lot.” Gewone Nederlanders en de Holocaust (Amsterdam: Boom, 2012).


Reflectie: Weinig ruimte voor nuance

Door Emile Schrijver

Ido de Haan neemt heldere standpunten in over de belangrijkste recente opvattingen over ‘omstanderschap’. Ik ben bijzonder geporteerd van zijn inzicht dat deze categorie eigenlijk overbodig wordt, wanneer onze interpretatie van de rol van de omstander volledig samenvalt met die van de dader. Tevens deel ik zijn opvatting dat zo’n samensmelting van begrippen niet zinvol is en geen recht doet aan de feiten.

Ik zou aan zijn laatste alinea over “Fort Europa” en de manier waarop morele oordelen tot stand komen twee gedachten willen toevoegen. Ten eerste: ik ben een zij-instromer in het publieke en wetenschappelijke discours over de Holocaust. Mij valt op hoe scherp de discussies over dit onderwerp ook wetenschappelijk gevoerd worden. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat die scherpte nog eens wordt geïntensiveerd door de polariserende en vaak ronduit onwelvoeglijke manier waarop veel publieke debatten gevoerd worden.

Ook in het wetenschappelijke debat over de Holocaust bestaat soms erg weinig ruimte voor echte nuancering en, om het wat populairder te formuleren, voor het aanbrengen van het broodnodige grijs tussen zwart en wit. Ook het wetenschappelijke debat zou gebaat zijn bij een iets voorzichtiger toon, juist omdat het onderwerp zo complex en gevoelig is.

Een tweede punt is dat een zorgvuldige, genuanceerde analyse van de rol van omstanders en van de betekenis die we daaraan toekennen van eminent belang is voor de Joodse overlevenden en nabestaanden. De diepte en omvang van het collectieve trauma enerzijds, en de enorme bandbreedte in individuele belevingen van de moord op grote hoeveelheden familieleden anderzijds, vragen om die nuancering. Ook de Joodse groep is niet gebaat bij een eenzijdige voorstelling van zaken. Die lijkt duidelijkheid te verschaffen, maar zorgt juist voor verdraaiing van de feiten. En dat zou niemand moeten willen.

Over de auteur

 

Emile Schrijver. Foto: Monique Kooijmans

Emile Schrijver is algemeen directeur van het Joods Cultureel Kwartier en het Nationaal Holocastmuseum. Daarnaast is hij bijzonder hoogleraar Geschiedenis van het Joods Cultureel Erfgoed aan de Universiteit van Amsterdam.


Foto boven aan artikel

Een heimelijk gemaakte foto van Amsterdamse Joden die op het Daniël Willinkplein (het latere Victorieplein) in afwachting zijn van deportatie naar Kamp Westerbork. Amsterdam, 20 juni 1943. Bron: Beeldbank WO2 – NIOD