Musea proberen de Tweede Wereldoorlog dichterbij te brengen met persoonlijke verhalen. Bezoekers moeten zich verplaatsen in de ervaringen en dilemma’s van individuele slachtoffers, verzetsmensen en omstanders. Maar wat moeten ze met de collaborateurs?
Dit artikel werd in 2017 gepubliceerd in een themanummer van WO2 Onderzoek uitgelicht over ‘Fout’ verleden.
‘Contested histories’ – zo luidde in 2017 het thema van International Museum Day. Duizenden musea over de hele wereld organiseerden activiteiten die bezoekers confronteerden met omstreden geschiedenissen. Op een online kaart van deelnemende musea stonden vlaggetjes geplant in Adelaide, Buenos Aires, Kabul en San Francisco, en nergens meer dan in Duitsland: ruim 900. Vanuit Nederland had zich, opmerkelijk genoeg, slechts één museum gemeld: het Nationaal Militair Museum met een tentoonstelling over de weduwen van Rawagede.
Voelden Nederlandse musea aarzeling bij het thema? Aan een gebrek aan omstreden verleden kan het in elk geval niet liggen. Ook onze geschiedenis kent uiteraard zwarte pagina’s, en ook wij kennen de neiging om ze snel om te slaan. Neem de collaboratie van Nederlanders onder Duitse bezetting – net als bijvoorbeeld kolonialisme en slavernij een onderwerp dat in geen historische canon mag ontbreken, maar voor velen pijnlijk is om op terug te kijken.
Dat geldt zelfs voor de mensen die hun geld verdienen met terugkijken. Het is nog maar een recente ontwikkeling dat Nederlandse historici aan collaboratie, en met name aan de rol van NSB’ers daarin, de aandacht geven die haar toekomt. Lange tijd bleven ze steken in een tamelijk eendimensionaal en stereotiep beeld van de NSB. Ze beschreven de beweegredenen van NSB’ers vaak in termen van psychische defecten en cynisch opportunisme – iets waar verder niet lang bij stilgestaan hoefde te worden.
Pas sinds de jaren negentig houden historici zich diepgravender bezig met collaboratie. De stapel boeken die de laatste tien jaar over de NSB en NSB’ers is verschenen, kan in omvang zelfs wedijveren met de volledige productie van de hele naoorlogse periode daarvoor. Dat levert nieuwe inzichten op, zoals dat we de ideologische aantrekkingskracht van het nationaalsocialisme serieus moeten nemen. De NSB blijkt een radicalere beweging te zijn geweest dan lang gedacht, met leden die uit volle overtuiging meewerkten aan alle aspecten van de bezettingspolitiek.
Persoonlijke identificatie
De lege plek op de kaart van International Museum Day suggereert dat Nederlandse musea ver achterlopen op die ontwikkeling. Dat is niet helemaal eerlijk. Hoewel ze het onderwerp inderdaad lang verwaarloosden, ruimen de oorlogsmusea de laatste decennia wel degelijk steeds meer plaats in voor collaboratie. Maar die toenemende aandacht schuurt met een andere trend in de museumwereld: de nadruk op persoonlijke identificatie.
Moderne musea proberen de Tweede Wereldoorlog dichterbij te brengen door bezoekers te laten meeleven met verhalen van individuen. Bezoekers moeten zich door rollenspellen of zelfs gesimuleerde bombardementen verplaatsen in de mensen van toen, en zich afvragen of ze zelf zouden zijn ondergedoken of in het verzet zouden zijn gegaan. Hoe ingewikkeld die keuzes van slachtoffers en omstanders ook waren, ze zijn voor bezoekers snel invoelbaar.
Anders is het met de keuzes die collaborateurs maakten. Musea staan voor de vraag hoe ze bezoekers zover kunnen krijgen om zich met collaborateurs te identificeren – en of dat überhaupt gewenst is. Die vraag speelt inmiddels minstens twintig jaar.
Zeeuwse dochter
In 1995 maken bezoekers van het Verzetsmuseum Friesland kennis met het fictieve NSB-gezin Van der Meulen. Het is de eerste keer dat een Nederlands museum collaboratie vanuit een persoonlijke invalshoek presenteert. Het museum portretteert niet bepaald het meest radicale NSB-gezin. Vader werd in 1933 lid uit zorgen over de economische onzekerheid, moeder volgde hem met de nodige tegenzin en antisemitisch zijn de Van der Meulens allesbehalve. Vader schrijft na de Kristallnacht nota bene een protestbrief aan Mussert.
Het hoofdpersonage van de opstelling in Verzetsmuseum Friesland is dochter Corrie. Ze heeft veel verdriet over het sociale isolement waarin het gezin verkeert en over de dood van haar broer aan het Oostfront. In haar dagboek schrijft ze na Dolle Dinsdag dat ze blij is dat de oorlog ten einde loopt. “Geen haat meer, geen geweld, geen onrecht.”
Ook in de nieuwe permanente tentoonstelling van Kamp Vught die in 2002 opent, staat de ‘persoonlijke beleving’ expliciet centraal. De geschiedenis van het kamp wordt verteld aan de hand van portretten van individuen. Maar portretten van collaborateurs ontbreken hier dan weer bijna geheel. Over de mannen van de Nederlandse SS – een onderafdeling van de NSB – die het kamp bewaakten, rept de tentoonstelling slechts in algemene zin.
Wel worden twee Nederlandse bewaaksters geportretteerd. Over de motieven van de één lezen bezoekers niets, van de ander komen ze slechts te weten dat zij dit werk deed op aandringen van haar geliefde, een uiterst wrede Duitse bewaker.
In het Verzetsmuseum Junior, dat in 2013 de deuren opent in Amsterdam, krijgt collaboratie wel weer een persoonlijk gezicht. De tentoonstelling draait om de waargebeurde verhalen van vier oorlogskinderen. Nelly groeit op in een Zeeuws dorp als de dochter van een prominente NSB’er, die door de bezetter tot burgemeester wordt benoemd. Ook haar moeder is lid van de beweging, hoewel ook zij weer niet van harte.
Nelly begrijpt van haar vader dat Europa één wordt onder de geniale Adolf Hitler, die het leven in Duitsland veel beter heeft gemaakt. Joden wonen er niet in haar dorp. Na de bevrijding belandt het gezin in Westerbork, dat nu als interneringskamp voor collaborateurs dient. Ze worden er door de bewakers slecht behandeld. Hier hoort Nelly voor het eerst dat de nazi’s Joden hebben vermoord. Ze kan het niet geloven.
Slachtofferschap
De voorbeelden uit het Verzetsmuseum Friesland, Kamp Vught en het Verzetsmuseum Junior laten zien hoe lastig de trend van persoonlijke identificatie zich laat combineren met een werkelijke confrontatie met het beladen verleden – de confrontatie waarop International Museum Day inzette.
Om collaboratie voor bezoekers dichterbij te brengen, blijkt het voor musea aantrekkelijk om het individuele perspectief te reserveren voor personages die geen rol hebben gespeeld in de Jodenvervolging. Ze vertonen de problematische neiging om vrouwen als beïnvloedbaar neer te zetten en zo hun keuzes te relativeren. Ze vertellen het verhaal vaak vanuit het oogpunt van een kind – ook omdat kinderen voor musea een belangrijke doelgroep zijn – waardoor de nadruk meer op leed en slachtofferschap komt te liggen dan op schuld en verantwoordelijkheid.
Op die manier kan een beeld van collaboratie rijzen dat niet per se onwaar is, maar wel onvolledig. Dan gaat de aansluiting verloren met het recente historische onderzoek naar de omvang en betekenis van collaboratie in Nederland en naar de radicale ideologie van de NSB en haar leden.
De eettafel van de kampcommandant
Voor sommige oorlogshistorici is het reden om pessimistisch te zijn over de ‘humanisering’ van de geschiedenis van collaboratie. Maar zulke kritiek gaat snel voorbij aan de grote mogelijkheden die zo’n aanpak ook biedt. Net zoals slachtoffers en verzetsmensen gewone Nederlanders waren, waren overtuigde nationaalsocialisten die de deportaties goedkeurden en ondersteunden dat ook.
Hoe ongemakkelijk dat gegeven ook is, en hoe moeilijk het blijkt om er recht aan te doen binnen een strategie van persoonlijke identificatie: de oplossing is niet om collaboratie op gevoelsmatig veilige afstand te houden. Wanneer het lukt om juist de zwaarste misdaden in hun menselijke proporties te laten zien, is er haast geen indringender confrontatie met het beladen verleden denkbaar.
Dat kan alleen al door simpelweg te laten zien dat de grootste boosdoeners net als iedereen een dagelijks leven hadden. In Duitsland loopt het museum van concentratiekamp Ravensbrück voorop in het overbrengen van de persoonlijke dimensie van daderschap. Sinds 2010 kunnen bezoekers er de woning van de kampcommandant bezoeken. Ze leren in detail over zijn gruwelijke misdaden, maar zien ook de eettafel waaraan hij ’s avonds met zijn vrouw dineerde.
Dat fanatieke nazi’s ook mensen als wij waren, is een vanzelfsprekend feit dat tegelijkertijd ingewikkeld is om echt onder ogen te komen. Ravensbrück geeft met zoiets eenvoudigs als een eettafel een voorbeeld van een manier waarop de confrontatie met die realiteit voor bezoekers onontkoombaar kan worden gemaakt. “Toen ik me realiseerde dat de kampbewakers in deze kamers gewone levens leidden, werd ik misselijk”, vertelde een bezoekster die bij de opening werd geïnterviewd. Ze zei dat ze de irrationele aandrang voelde om haar handen te wassen.
Het lijkt een goed uitgangspunt bij empathiserende tentoonstellingen in oorlogsmusea: zet niet alleen in op begrip, compassie en eerbied, maar ook op ongemak.
Over de auteur
Erik Schumacher schreef samen met Josje Damsma Hier woont een NSB’er (2010), over de ledenmassa van de NSB in bezet Amsterdam. In 2016 publiceerde hij Mau en Gerty, een Joodse liefdesgeschiedenis tussen wereldoorlogen en volksverhuizingen. Recent schreef hij in de NIOD-serie Leven in bezet Nederland de boeken 1942 en (met Jan van Oudheusden) 1944.
Verder lezen
Erik Somers, De oorlog in het museum. Herinnering en verbeelding (Zwolle: Uitgeverij Wbooks, 2014).
Foto boven aan artikel
Gevangenen in gestreepte kampuniformen in gezelschap van een bewaker op de fiets lopen over de Loonsebaan langs hotel De Hut – nu restaurant de Vughtse Heide. Foto: Nationaal Monument Kamp Vught