De nationale zelfonderzoeken van Nederland en België vergeleken

Analyse

door Anne-Lot Hoek – leesduur 12 minuten

Een uitgebreidere versie van dit artikel is eerder verschenen in het tijdschrift De Lage Landen.

In Nederland ligt een onderzoeksrapport op tafel waaruit blijkt dat de krijgsmacht structureel en extreem geweld heeft gebruikt tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog in 1945-1949. Ook België deed aan zelfonderzoek naar zijn koloniale geschiedenis, maar bewandelde met de Congo-commissie een andere weg. Anne-Lot Hoek, historica en auteur van De strijd om Bali, onderzoekt wat hun verschillende routes betekenen voor de omgang met een beladen verleden.

In Nederland kwamen op 17 februari 2022 de langverwachte resultaten uit van het vierjarige onderzoeksproject naar de koloniale oorlog in Indonesië: Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië 1945-1950, uitgevoerd door drie onderzoeksinstituten. In België werd in 2020 een commissie belast met onderzoek naar de Congo-Vrijstaat en het Belgische koloniale verleden in Congo, Burundi en Rwanda, de impact daarvan, en de gevolgen die eraan gegeven moeten worden. Hun expertteam kwam eind 2021 al naar buiten met aanbevelingen aan de politiek, in de vorm van een driedelig rapport.

Beide landen onderwerpen zich dus aan een grondig zelfonderzoek, wat ook nodig is gezien de geringe kennis over deze verledens onder beider bevolkingen. Als historica en commentator op het Nederlandse debat, auteur van het boek De strijd om Bali. Imperialisme, verzet en onafhankelijkheid 1846-1950 (De Bezige Bij, 2021) en deelnemer aan het deelproject Regiostudies van het Nederlandse onderzoek ga ik in op de verschillen tussen de Nederlandse en Belgische aanpak op de route naar een betere omgang met hun koloniale verledens.

Een onbegrepen koloniaal verleden

In Nederland brak een hevige maatschappelijke discussie los in 1969, toen veteraan Joop Hueting op de nationale televisie getuigde over oorlogsmisdaden tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog tussen 1945 en 1949. De regering liet een officieel onderzoek uitvoeren, de zogenaamde Excessennota, en trok de conclusie dat het militaire geweld “incidenteel” was geweest. Het was een sterk dempende boodschap die ook een uitwerking had op de geschiedschrijving. Propagandistisch taalgebruik zoals “politionele acties” en “excessen” droeg bij aan de maskering van de aard en omvang van het geweld.

Dat extreem geweld in Indonesië structureel was verlopen, werd in 2015 aan de Universiteit Bern bevestigd met het proefschrift van de Zwitsers-Nederlandse historicus Rémy Limpach. De publicatie van zijn proefschrift een jaar later was voor de regering de laatste druppel om over te gaan tot groot onderzoek, nadat Indonesische nabestaanden in 2011 een rechtszaak tegen de Nederlandse staat hadden gewonnen door toedoen van Jeffry Pondaag en advocate Liesbeth Zegveld, en zelfstandige onderzoekers, onder wie ikzelf, met nieuwe feiten kwamen in de media. Zo startte er in 2017 een onderzoek naar de oorlog in Indonesië onder de vlag van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust en Genocidestudies.

Die focus op het gewelddadige afscheid van “Indië” is ook meteen een belangrijk verschil met het debat en het onderzoek in België, waarin niet het afscheid van de kolonie centraal staat, maar de gehele imperiale tijdspanne, die begon met de Congo-Vrijstaat van Leopold II in 1885 en eindigde met Belgisch-Congo van 1908 tot 1960. In Nederland wordt nog steeds onvoldoende benadrukt dat de oorlog in Indonesië in 1945-1949 is geworteld in een gewelddadig koloniaal bestel, terwijl dat juist cruciaal is om beter te begrijpen waarom de oorlog zo gewelddadig verliep. Zo ontdekte ik tijdens mijn eigen onderzoek dat er veel verklaring was te vinden in de al honderd jaar strijd die de Balinese bevolking tegen onderdrukking voerde en hoe diep de koloniale geweldscultuur bij het gezag zat verankerd. Tijdens de 19e-eeuwse Atjeh-oorlogen ging het om het vernietigen van de vijand, en dat was in 1946 niet anders. Je las dat ook terug in genocidale retoriek, zoals het gebruik van de term ‘liquideren.’

Standbeeld ter nagedachtenis aan de Puputan Badung van 1906 waarbij ten minste 1.100 Balinezen door het KNIL zijn gedood. Foto: Anne-Lot Hoek

Impact op het heden

Wat in Nederland ook niet sterk in het nationale bewustzijn leeft, is dat het koloniale verleden impact heeft op het heden. De aanpak van de Belgische commissie besteedt daar anders dan in het Nederlandse onderzoek veel aandacht aan. Het zwaartepunt van de commissie in België ligt op aanbevelingen van experts om op een betere wijze met het koloniale verleden en de erfenis daarvan om te gaan. Naast geschiedenis zijn de relatie tussen kolonialisme met hedendaags racisme en verzoening en herstel expliciet onderdeel van de Belgische opdracht. Net als de economische impact op de gekoloniseerde landen, een onderwerp waar Nederland aan voorbij gaat. Die insteek zal ook te maken hebben met de directe aanleiding tot de parlementaire commissie in België: de Black Lives Matter-protesten in 2020 en de bekladding van het beeld van Leopold II in Brussel, protesten die in de Congolese diaspora in België veel weerklank vonden. In België speelt racisme daarom ook een belangrijke rol in de uitgangspunten van het rapport, naast de gruweldaden in Congo onder Leopold II, de kwestie van de ontvoerde gemengde kinderen, de moord op de eerste Congolese premier Patrice Lumumba, onder aanvoering van België, en roofkunst.

Die bredere Belgische kijk heeft er vermoedelijk ook mee te maken dat er daar meer consensus lijkt te zijn over feiten dan in Nederland. Toen Nederland in de jaren 1990 nog een debat voerde over het “uitzonderlijke” karakter van Nederlands imperialisme in Indonesië, werd in België al geschreven over kolonialisme in Congo als racistisch en gebaseerd op uitbuiting, wat er ook mee te maken had dat het ongekend wrede bewind van Leopold II al veel langer onder de publieke aandacht was. Toch klinkt er ook in België kritiek op de inrichting van het Belgische zelfonderzoek, zowel op het politieke karakter ervan, als ook op de politieke onwil. Maar racisme, kolonialisme als bezetting en als gewelddadig systeem vormen in tegenstelling tot de Nederlandse insteek wel de uitgangspunten.

Een Nederlands probleem

Een van de manco’s van historisch onderzoek in Nederland is lang de geringe aandacht voor Indonesische perspectieven, oral history en onderzoek in Indonesië geweest. De herinneringen van gewone Indonesiërs worden ten onrechte door sommige leidende historici nog als particuliere “ervaring” gezien in plaats van als een belangrijk onderdeel van onderzoek, wat ook naar voren komt in de Nederlandse projectopzet. Met meer dan honderd interviews en onderzoek ter plaatse bracht ik in De strijd om Bali niet alleen Balinees verzet en de strijd van onderop naar voren, maar ook een systeem van gevangenkampen, waarbij gevangenen stelselmatig werden gemarteld en vaak geëxecuteerd. Zo’n systeem valt buiten het koloniale archief, en is zonder onderzoek ter plaatse vrijwel niet in kaart te brengen.

Een van de portretfoto’s die in het veteranenkantoor van Gianyar op Bali hangen van omgekomen verzetsstrijders uit Gianyar. Deze is van Tjokorde Gede Rai, de aanvoerder van de verzetsorganisatie in Gianyar. Foto: Anne-Lot Hoek

Veteraan Ketut Mebeh uit Tabanan die was aangesloten bij een lokale strijdorganisatie en die Anne-Lot Hoek in 2016 sprak. Foto: Anne-Lot Hoek

Binnen het Nederlandse onderzoek is er met Indonesische onderzoekers samengewerkt, maar die samenwerking voltrok zich slechts in twee van de negen deelprojecten en Nederlandse historici schreven – op de epiloog na – het slotwerk. Die opzet  verschilt van die van het Belgische onderzoeksrapport waaraan een multidisciplinair team werkte, onder wie Congolese en Congolees-Belgische historici.

Het gebrek aan Indonesische inbreng in de Nederlandse opzet had er ongetwijfeld ook mee te maken dat de Indonesische historici “geweld” vooral als een Nederlands probleem zagen. Zij wilden een dialoog met Nederlandse historici over een breder koloniaal verhaal en ook het frame van hun eigen nationale geschiedenis uitdagen. De Indonesiërs kozen wel voor deelname aan het project, maar ze verklaarden zichzelf onafhankelijk onder een eigen naam: Proclamatie van onafhankelijkheid, Revolutie en Oorlog in Indonesië 1945-1950. De ironie van deze situatie kan vrijwel niemand ontgaan.

Moeizame omgang met kritiek

Er kwam na de start van het Nederlandse project eind 2017 al snel vanuit verschillende kanten kritiek op de onderzoeksopzet. Kritische wetenschappers en activisten vonden de opzet te koloniaal en de inbreng van Indonesiërs te gering. Veteranengroepen en stemmen vanuit de Indische gemeenschap waren dan weer van mening dat de opzet te politiek vooringenomen antikoloniaal was.

De “discussie” over het onderzoek intensiveerde en pogingen tot publieke intimidatie door activisten tegen deelnemende onderzoekers werden een veelvoorkomend verschijnsel. Er ontstond hevig debat over de Bersiap, geweld van Indonesiërs tegen Nederlanders, Chinezen, Molukkers en ook Indonesiërs dat in 1945 losbarstte. De Bersiap als onderzoeksthema was als eis vanuit de regering aan het onderzoek gesteld. De ene groep critici vond dat met die eis ten onrechte werd gedaan alsof de oorlog met de Bersiap begon en de andere groep vond juist dat het geweld van Indonesiërs in de projectopzet onvoldoende werd benadrukt. De gemoederen liepen in februari 2022 opnieuw hoog op over de invulling van de term Bersiap in de tentoonstelling Revolusi in het Rijksmuseum (11 februari tot 5 juni). Nog voordat ze was geopend was er van verschillende kanten aangifte gedaan tegen zowel een Nederlandse als een Indonesische (gast)conservator en het hoofd van het museum.

Binnen het onderzoek werd ondertussen op moeizame wijze met kritiek omgegaan. Een discussie over het solo-auteurschap van de synthese – het samenvattende slotwerk – door een van de projectdirecteuren moest onder druk van een aantal onderzoekers worden opengebroken. Deelname aan het publieke debat leidde niet zelden tot afkeuring van bovenaf. Het bezwaar dat ik in 2019 in De Groene Amsterdammer uitte – dat er ondanks alle kritiek nog steeds geen internationale onderzoekers bij de synthese waren betrokken – werd scherp veroordeeld door de projectleiding. Die houding stond in mijn beleving niet op goede voet met het door de directie zelf vaak gebezigde woord “meerstemmigheid”.

Wat in de kritiek doorklonk is dat de onderzoeksopzet en eindverantwoordelijkheid in hoofdmoot in handen lag van een drietal Nederlandse instellings- en projectdirecteuren. In België was het expertteam minder van bovenaf georganiseerd en werd ook bij de inleiding van de historische synthese een belangrijke rol vervuld door (vrouwelijke) historici die afkomstig waren van universiteiten, zoals Sarah Van Beurden (Ohio State University) en Gillian Mathys (Universiteit Gent). In het Belgische onderzoeksteam zat ook een activistische expert, Anne Wetsi Mpoma. Nadia Nsayi, politicologe en auteur van het boek Dochter van de dekolonisatie (EPO, 2020) vindt het opvallend dat het in Nederland mogelijk is dat een aantal instituties zo’n belangrijk onderzoek naar eigen wens inrichtten.

Misdaden én een koloniaal bestel

Het in oktober 2021 uitgekomen Belgische expertrapport kon niet op veel maatschappelijke aandacht rekenen, wat anders verliep met de resultaten van het Nederlandse onderzoek die op 17 februari 2022 met het slotwerk Over de grens werden bekendgemaakt. Ik had daar zelf al in 2020 afstand van genomen vanwege mijn positie als zelfstandig onderzoeker. De hoofdconclusie klonk dat de krijgsmacht structureel en extreem geweld had gebruikt en dat de regering wegkeek, waarmee definitief werd afgerekend met het idee dat er slechts sprake was van “excessen”, zoals dat in de Excessennota van 1969 werd voorgesteld. Dat is belangrijk, omdat sommige groepen de oude perspectieven nog steeds blijven oprakelen.

Maar tegelijkertijd ontstond er al snel discussie over het ontbreken van het woord (oorlogs)misdaden in de hoofdconclusies. Daardoor is het Nederlandse zelfbeeld volgens verschillende experts en critici, waaronder ikzelf, nog steeds niet bijgesteld en blijft het idee bestaan dat Nederland zich niet en andere landen zich wel aan misdaden schuldig maken. Ook als het aankomt op het voorkomen van herhaling van strafbare feiten door het Nederlandse leger van vandaag is het belangrijk om in termen van misdaden te spreken. Dat de Nederlandse autoriteiten ook nog eens langdurig de verantwoordelijkheid voor die misdaden uit de weg zijn gegaan, maakt het niet benoemen ervan extra wrang.

De Belgische experts spreken ook niet over misdaden, maar stellen in hun conclusies voorop dat koloniaal geweld vanuit een koloniaal systeem afkomstig is en in de kern over uitbuiting en racisme gaat. De kerk, de staat, het koningshuis en handelsondernemingen waren verantwoordelijk. Volgens onderzoeker Gillian Mathys wilden de experts vooral benadrukken “dat al het geweld systematisch was, en dus een fundamenteel en intentioneel onderdeel van het koloniale bestel.” Maar dat geweld voortkwam vanuit een koloniaal bestel en systematisch van aard was, wat ik zelf ook benadruk, dat staat niet op gespannen voet met het benoemen van misdaden.

De jaarlijkse herdenking van de Puputan Margarana bij het oorlogsmonument in Marga, 2014. Foto: Anne-Lot Hoek

Verzoening: oprecht engagement

De Nederlandse regering maakte, anders dan de Belgische, officiële excuses. Dat leek qua vorm alleen meer op een snelle afhechtingsoperatie, op Nederlandse bodem, dan op een weloverwogen verzoeningspoging richting Indonesië en betrokkenen in Nederland. Inhoudelijk gingen de excuses alleen over de periode 1945-1949 en ook werd er niet gesproken van misdaden. De Indonesische onafhankelijkheidsdatum van 17 augustus 1945 is nog altijd niet geheel erkend.

In Nederland zijn mogelijke politieke en andere vervolgstappen, zoals financieel herstel, bij tijd van schrijven (oktober 2022) nog onduidelijk, wel zijn er commissies ingesteld voor onderwijs en teruggave van roofkunst. In België is men onder andere begonnen met het ontsluiten van koloniale archieven, en is ook een commissie gestart over de teruggave van roofkunst, bestaande uit Congolezen en Belgen. Op 20 juni 2022 gaf de Belgische premier de tand van de vermoorde Patrice Lumumba na decennia eindelijk terug aan zijn nazaten.

Al in 2020, in hetzelfde jaar waarin de Nederlandse koning Willem-Alexander excuses maakte voor buitensporig geweld gedurende de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog, betuigde de Belgische koning Filip, in tegenstelling tot zijn voorgangers, spijt aan Congo en de Congolese diaspora. De spijtbetuiging was dan wel geen officiële excuses, hij schreef wel een inhoudelijke brief aan de Congolese president Félix Tshisekedi waarin hij het leed van de gehele koloniale periode erkende, en de impact van het koloniale verleden op de samenleving van vandaag. “Hij liet zien dat het niet stopte met de dekolonisatie, en dat is voor heel veel mensen een hele belangrijke erkenning geweest”, aldus Nadia Nsayi. Tijdens een bezoek aan Congo om de Congolese onafhankelijkheid te vieren op 8 juni 2022 noemde koning Filip het kolonialisme racistisch en paternalistisch. Het is die expliciete veroordeling en het oprechte engagement die in de excuses van premier Mark Rutte ontbraken. Het Nederlandse zelfonderzoek is dan ook, net als het Belgische, geen eindstation, maar wel een stap vooruit in een belangrijk maatschappelijk proces.

Over de auteur

 

Anne-Lot Hoek. Foto: Keke Keukelaar

Anne-Lot Hoek is historica en auteur. Haar boek De strijd om Bali. Imperialisme, verzet en onafhankelijkheid 1846-1950 (2021) stond op de shortlist voor de Libris Geschiedenis Prijs 2022. Voor haar werk in de media over het koloniale verleden in Indonesië won ze als promovenda aan de UvA de Valorisation Price 2020. Met Arco Gnocchi maakte ze de 4-delige podcastserie Oorlog in het Paradijs over de strijd die is gevoerd op Bali tijdens de onafhankelijkheidsoorlog.


Foto boven aan pagina

Het oorlogsmonument in Marga voor de Puputan Margarana van 1946, waarbij de belangrijke Republikeinse leider I Gusti Ngurah Rai en ongeveer 100 van zijn strijdtroepen zijn gedood. Foto: Anne-Lot Hoek