Oma

Column

door Suze Zijlstra – leesduur 4 minuten

 

Als we bij mijn oma op bezoek waren, was er eten in overvloed. Indische maaltijden met de familie, een hapje voor tussendoor of koekjes uit de trommel die openstond op de salontafel. Er was zoveel dat het niet opraakte, zodat ze altijd nóg wat kon aanbieden: “Toe, neem nog wat. Eet nog een hapje.” Eten herinnerde aan vroeger, eten was de band die we nog konden hebben met het land waar ze vandaan kwam. Eten stond centraal in de gastvrijheid waarmee zij was opgegroeid en waarmee ze ook in Nederland familie en vrienden onthaalde. Als het eten op was, dan was er te weinig.

Dat er restjes overbleven, sprak vanzelf. Die restjes weigerde ze weg te gooien, in welke staat ze ook waren. Ik hoor het haar nog zeggen: “Ik eet álles. Ik gooi níets weg.” Dus terwijl er altijd eten moest overblijven om aan te kunnen bieden, moest het ook tot de laatste kruimel worden opgegeten. In die tegenstelling was het kamp altijd aanwezig.

Ze zat in een kamp waar maar weinig mensen in Nederland van wisten. De oorlog met Japan was voorbij, en toch was dat het moment dat mijn oma en haar familie een kamp in moesten. Ter bescherming, ging het verhaal, want het was buiten het kamp gevaarlijk voor mensen zoals zij – mensen van Europees-Aziatische afkomst die voorheen vooral hun Europese kant benadrukten. Die kant gaf hun privileges in het racistische koloniale systeem. Na de onafhankelijkheidsverklaring werden ze daarom doelwit van Indonesiërs die hun onafhankelijkheid wilden verdedigen. Zij richtten zich tegen mensen zoals mijn oma, die het Nederlandse bewind voorheen hadden ondersteund en zich hiermee identificeerden.

Het kamp Soemobito. Bron: Verzetsmusem Amsterdam

‘Toch een heel fijn kamp’

Het interneringskamp dat mijn oma moest beschermen, voelde niet bepaald veilig. Meer dan acht maanden verbleef ze in kamp Soemobito, in de buurt van Surabaya waar ze was geboren en opgegroeid. Meer dan acht maanden op twee kopjes rijst en wat tahu per dag, terwijl de Japanse bezetting al een zware tijd was geweest. Toen op een bepaald moment eindelijk pakketten voedsel werden uitgedeeld die waren ingevlogen, werd er gewaarschuwd dat mensen niet meteen al het voedsel moesten opeten. Velen werden ziek omdat ze zich niet konden inhouden. “Alles bij elkaar hebben we daar toch een heel fijn kamp gehad”, wist oma ons opgewekt te verzekeren tussen de verhalen over honger, overvolle wc’s, gescheiden families en dreiging van de kampbewaking door.

Bij onze familie heeft deze tijd er zwaar ingehakt. Door wat ze meemaakten, door wat ze er later over vertelden, door al die dingen die ze niet konden vertellen omdat het te veel pijn deed. Toen ik opgroeide hoorde ik over het koloniale verleden vanuit mijn oma’s perspectief, want op school leerde ik er nauwelijks over. Ik wist weinig over de omstandigheden van de Indonesische bevolking tijdens de onafhankelijkheidsoorlog, nauwelijks wat over de koloniale bezetting en de honger die zo veel mensen hebben geleden door rampzalig, uitbuitend koloniaal beleid. Ik groeide op met het idee dat het normaal was om Indonesische bedienden te hebben, en met het gevoel dat de onafhankelijkheid een verlies betekende. Pas later leerde ik de familieverhalen over vroeger in een groter geheel te zien.

De voormoeders. Bron: Ambo|Anthos uitgevers

Voorbij de pijn van je eigen familie

De verhalen van mijn oma waren voor mij het beginpunt van een zoektocht naar de geschiedenis van de vrouwen in mijn familie. Familiegeschiedenis biedt een ingang naar het verleden. Het brengt door persoonlijke verhalen dichterbij wat onbekend voelt. Maar het kan ook beperken, als je niet voorbij de honger en de pijn van je eigen familie kan kijken. Juist daarom is grootschalig onderzoek waarin veel verhalen en perspectieven worden verzameld zo belangrijk. Iedereen is opgegroeid met bepaalde vertellingen van de geschiedenis. De manier waarop je opgroeit heeft weer invloed op de vragen die je stelt en de wijze waarop je naar het verleden kijkt. Juist daarom is het essentieel dat geschiedenis wordt geschreven door mensen die vanuit verschillende achtergronden naar het verleden kijken. Het grote onderzoeksproject naar de dekolonisatieoorlog in Indonesië dat recent is afgerond is daar zeker een stap in. Het is prachtig dat de boeken die hieruit voortkwamen gratis online, en ook in het Engels of Indonesisch, beschikbaar zijn. Maar het stopt natuurlijk niet met het publiceren van dit onderzoek. Ik ben benieuwd naar de nieuwe onderzoeksvragen die het oproept en de manier waarop historici en anderen hiermee omgaan. In Nederland, maar zeker ook in Indonesië.

Dat mijn eigen stukje geschiedenis beperkt is, betekent overigens niet dat er aan te ontkomen valt. Nog steeds voel ik me als er bezoek is dat komt eten benauwd worden als het erop lijkt dat de pan wordt leeggeschept. Ik wil mensen kunnen ontvangen zoals het hoort: “Neem nog wat. Er is meer dan genoeg.” In de keukenla ligt voor als het bezoek is vertrokken een eindeloze voorraad bakjes op me te wachten. Want de restjes, die gooi je natuurlijk niet weg.

Over de auteur

 

Suze Zijlstra. Foto: Ruud Pos

Suze Zijlstra is historicus en gespecialiseerd in koloniale en maritieme geschiedenis. Haar boek De voormoeders. Een verborgen Nederlands-Indische familiegeschiedenis verscheen in 2021 bij uitgeverij Ambo|Anthos.


Foto boven aan pagina

Het kamp Soemobito. Bron: Verzetsmusem Amsterdam