Geluiden uit de stilte. Hoe is het om (klein)kind van een collaborateur te zijn?

 Analyse

door Lucia Hoenselaars – leesduur 11 minuten

Hoe werkt het oorlogsverleden vandaag de dag door als je ouders of je grootouders hebben gecollaboreerd met de Duitse bezetter? Onlangs onderzocht ARQ hoe het (klein)kinderen van ‘foute’ Nederlanders vandaag de dag vergaat. Op welke manieren ervaren zij de doorwerking van dit verleden, en wat kunnen we daaruit meenemen wanneer we 80 jaar vrijheid herdenken?

 “Ik las het nieuwsbericht in februari vorig jaar op de NOS. Het was vroeg in de ochtend en toen heb ik echt gehuild.”1

 De openbaarmaking van het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) op 1 januari 2025 beroert onmiskenbaar de gemoederen. Het archief bestaat uit dossiers van mensen die na de Tweede Wereldoorlog werden verdacht van collaboratie. De afgelopen jaren worden steeds vaker familiegeschiedenissen ontrafeld en openbaar gemaakt: opa blijkt lid te zijn geweest van de NSB, of die ene oom vocht voor de SS in het oosten. Neem het indrukwekkende verhaal in de NRC van journalist Jos Verlaan, waarin hij zijn ‘bruine’ familieverleden zoals hij het zelf noemt, uitgebreid openbaart.2 Voor de een maakt de openbaarmaking van het CABR nieuwsgierig, voor de ander veroorzaakt het vrees om (opnieuw) te maken te krijgen met sociale uitsluiting en zelfs psychische klachten.

De scanstraat in het Nationaal Archief waar de documenten uit de CABR archieven worden gedigitaliseerd. Bron: Nationaal Archief

Om al deze spanningen en de geanticipeerde impact te kunnen duiden en ondervangen, voerde ARQ Kenniscentrum Oorlog, Vervolging en Geweld een onderzoek uit naar het psychosociaal welzijn van nabestaanden van (vermeende) collaborateurs. Daarbij werd gekeken hoe zij zorg en hulpverlening ervaren, hoe de samenleving aankijkt tegen nabestaanden van collaborateurs en wat de mogelijke impact van een openbaar en digitaal CABR kan zijn. Het onderzoek is gebaseerd op literatuurstudie, tien interviews en een representatief panelonderzoek door Centerdata.3

De zorgen die bij sommige mensen leven, blijken niet ongegrond. Collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt nog altijd sterk moreel veroordeeld in de samenleving, zo toonde het vragenlijstonderzoek dat werd uitgezet onder een representatief panel. En er speelt hier nog altijd ook een intergenerationele dimensie mee, zo blijkt. 18% van de deelnemers gaf aan zich niet prettig te voelen bij het idee dat mensen in publieke functies, zoals politici of burgemeesters, het kind van een collaborateur zouden zijn. Overigens meldde 45% hier wel oké mee te zijn. Hoe het ook zij, de resultaten bevestigen de noodzaak van een zorgvuldige discussie over de impact van een openbaar en digitaal CABR.

Opkomen voor jezelf

Dat de impact van oorlog generatieslang kan doorwerken, is tegenwoordig een breed gedeeld inzicht. Als we spreken over doorwerking hebben we het echter niet uitsluitend over psychotrauma of een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Uit het vragenlijstonderzoek blijkt dat ongeveer een derde van de kinderen van (vermeende) collaborateurs en een vijfde van de kleinkinderen op enig moment in hun leven psychische of fysieke klachten heeft gehad waarbij zijzelf aangaven dat het collaboratieverleden een rol speelde.

De interviewstudie laat zien dat het collaboratieverleden doorwerkt op uiteenlopende manieren en op verschillende niveaus: individueel, binnen het gezin en in de maatschappij. Soms gaat het om doorwerking in positieve zin, bijvoorbeeld in maatschappelijk bewustzijn, zelfstandigheid of historische interesse. Zelfstandigheid betekent in dit kader opkomen voor jezelf, het maken van beslissingen, het oplossen van problemen en het trekken van je eigen plan in het leven. Daarnaast geven geïnterviewden aan dat het verleden heeft gezorgd voor een open en brede blik naar de wereld om hen heen, met name als het gaat over de complexiteit tussen goed en fout, dader of slachtoffer. “Ik kijk sowieso heel anders tegen de mensheid aan. Ik besef heel goed aan wat voor invloed mensen blootgesteld kunnen worden.”

Een van de uitkomsten uit het onderzoek Geluiden uit de stilte. Bron: ARQ Kenniscentrum Oorlog, Vervolging en Geweld

Angst en boosheid

Maar zoals de literatuur en interviews duidelijk maken, ervaren ook velen vooral een negatieve doorwerking van het oorlogsverleden in de vorm van zowel fysieke als psychische klachten. Vaak genoemd worden angstklachten, depressieve klachten en problemen rondom de eigen identiteit, evenals emoties als schuld, schaamte, verdriet en boosheid die samenhangen met het verleden. Bij boosheid kan die zowel gericht zijn op de maatschappij en wat de geïnterviewde heeft moeten doorstaan vanwege het oorlogsverleden, als op de ouders vanwege de keuzes die ze maakten of de opvoeding die ze boden. Enkele geïnterviewden benoemen het gevoel dat hun familie onrecht is aangedaan.

Sommige geïnterviewden hebben te maken (gehad) met verschillende soorten angst, zoals verlatingsangst, sociale fobie, bindingsangst en angst voor afwijzing en veroordeling in het algemeen. Ze beschrijven bijvoorbeeld hoe zij actief het verleden vermijden of verbergen, en dit geheimhielden of nog steeds houden voor anderen. In dat kader bezien is het niet verwonderlijk dat de naderende openbaarmaking van het CABR bij mensen veel spanning kan opleveren. “De arts zag niets vreemds wat de benauwdheid kon verklaren. Hij vroeg door of ik een trauma had meegemaakt of dat er iets was waar ik erg tegenop zag. Ik begon te huilen en vertelde dat ik opzag tegen de CABR-archieven die opengaan. De arts zei dat ik mogelijk daardoor veel stress ervaar en continu te hoog adem. Dat gebeurt nog heel vaak.”

Ook depressieve gevoelens komen voor onder de geïnterviewden, waarbij ze soms zelfs suïcidale gedachtes en suïcidepogingen benoemen. Anderen beschrijven hoe zij nachtmerries en herbelevingen hebben van oorlogssituaties die zij zelf als kind hebben meegemaakt of kennen uit verhalen van hun ouders.

Gezinsrelaties onder druk

De geïnterviewden spreken vaak over een zeer ontwrichtende gezinssituatie na de oorlog. Gezinsrelaties stonden onder druk vanwege het verleden. Kinderen ervoeren bijvoorbeeld een loyaliteitsconflict in relatie tot ouders, of kregen te maken met problematiek die voortkwam uit de internering van één of beide ouders. Vaak werden kinderen opgevangen door familie of een pleeggezin, of ze kwamen terecht in een kindertehuis. Soms werden ze ook gescheiden van broertjes en zusjes.

De ouders die gecollaboreerd hadden, hadden zelf ook psychische problemen, aldus de meerderheid van de geïnterviewden. Ze noemen allerlei traumagerelateerde klachten, waaronder nachtmerries, depressies, angsten, woedeaanvallen en verslavingsproblematiek. Verschillende geïnterviewden benoemen dat zij zelf te maken kregen met fysieke mishandeling en misbruik in de kindertijd. Ook vertellen ze hoe het was om op te groeien met een autoritaire vader, een emotioneel afstandelijke of afwezige ouder, of radeloze ouders die niet wisten hoe ze om moesten gaan met hun kinderen, die soms ook zelf getraumatiseerd waren door de oorlog. Een kleinkind in het vragenlijstonderzoek illustreert een gespannen gezinssituatie als volgt: “Ik denk dat het oorlogsverleden van mijn opa een hele grote impact heeft gehad op mijn vader. Er waren altijd spanningen in het gezin en mijn vader was een hele vreselijke en moeilijke man die geen gevoel had voor zichzelf of voor zijn kinderen. Ook de rest van de familie mocht geen gevoel of emoties tonen.”

Tot op de dag van vandaag kunnen relaties binnen het ouderlijk gezin door het oorlogsverleden gespannen zijn. Broers en zussen kunnen heel verschillend kijken naar het oorlogsverleden van de ouders, en het in de openbaarheid treden met het familieverhaal kan ook leiden tot onderlinge conflicten of zelfs een breuk. “Mijn zussen namen het mij zeer kwalijk dat ik het familieverhaal naar buiten heb gebracht, en daardoor het leven van mijn vader heb verpest.”

Een bijeenkomst over de CABR archieven, mede georganiseerd door ARQ, in Overijssel. Bron: Collectie Overijssel

Maatschappij

Naast invloed op de eigen identiteit en het gezinsleven, hebben kinderen van (vermeende) collaborateurs te maken (gehad) met een doorwerking in hun maatschappelijke leven. Genoemd worden onder meer veroordeling en uitsluiting, beperkte studie- of werkkansen of het opgroeien in armoede vanwege het oorlogsverleden van hun ouders. Collaborateurs en hun gezinnen zijn na de oorlog vanuit de overheid niet stelselmatig als groep benaderd, en dus ook niet stelselmatig uitgesloten en achtergesteld. Toch hebben veel gezinnen in hun sociale leven incidenten van veroordeling en uitsluiting ervaren. “Ik werd uitgescholden, geslagen, gestompt en aan mijn haar getrokken, dus dat is niet een leuke jeugd.”

Dergelijke ervaringen kunnen mensen in hun vroege jeugd hebben gehad, kort na de oorlog, maar ook decennia later in hun volwassen leven, bijvoorbeeld in werksituaties.5 Een van de geïnterviewden vertelt hoe zij tegen haar zin en ondanks goed functioneren op haar werk overgeplaatst werd naar een andere afdeling. Jaren later werd bekend dat dit te maken had met haar familiegeschiedenis. Een andere participant vertelt hoe zij geweigerd werd als secretaris van een vriendenclub. Daarbij werd verteld dat het niets met haar verleden te maken had, maar ook dit bleek later wel degelijk het geval te zijn.

Alleen op de Dam

Onze nationale herdenkingsdagen kunnen naast waardige momenten van bezinning maatschappelijk moeilijke gelegenheden zijn, waar de pijn van het verleden en haar nasleep naar de oppervlakte komt. Een nakomeling van een collaborateur verwoordde ooit treffend hoe het voelde om tijdens de herdenking op 4 mei op de Dam te staan: “Ik voelde me alleen tussen zoveel mensen, ik dacht dat iedereen het aan mij kon zien.6 Uit de interviews in het onderzoek kwam dit eveneens naar voren: “Misschien bel ik de hulpverlener wel, de meidagen komen er weer aan.” Bij een recente peiling onder leden van de Stichting Werkgroep Herkenning (de organisatie die zich inzet voor het welzijn en de belangen van nakomelingen van ‘foute’ Nederlanders), over hoe men aankeek tegen de Dodenherdenking, kwamen reacties los als “Ik keek altijd op de bank naar de dodenherdenking. Nu vraag ik me af of ik erbij hoor”, “Er is een generatie die op 4 mei met vakantie gaat, herdenken is voor hen te confronterend” en “4 mei is geen fijne dag”.7 Tegelijkertijd laten de interviews ook zien hoe groot de positieve impact is wanneer iemand zich welkom voelt op een herdenking en er ruimte is om ook over deze kant van de oorlog te spreken en daarop te reflecteren.

De Nationale Herdenking op de Dam. Bron: Ben Houdijk

De reacties van nabestaanden op de opening van het CABR roepen belangrijke vragen op over de betekenis en impact van de Dodenherdenking. Bij wie of wat staan we stil tijdens die twee minuten? En mogen we ook stilstaan bij de doorwerking van deze beladen familiegeschiedenissen? Een bevestigend antwoord vereist een aanvulling op de vragen die rondom de herdenkingsdagen worden gesteld. Dus niet alleen ‘wat betekent herdenken voor jou?’, maar ook ‘wat dóét herdenken met jou?’ Het ritueel van de twee minuten stilte zou zich hier goed voor lenen. Toen het voor het eerst uitgevoerd werd – in Zuid-Afrika tijdens de Eerste Wereldoorlog – diende de eerste minuut om de gevallenen te gedenken, en de tweede om stil te staan bij degenen die nog leefden.⁸ Het ritueel biedt dus ruimte voor gevoelens die nú spelen, bij iedereen op een unieke manier. Als we hier als samenleving oog voor kunnen hebben, wordt wellicht het aantal mensen dat zich op 4 mei alleen waant in de menigte elk jaar kleiner.


Heeft u behoefte om te praten over de geschiedenis van uw familie en wat dat met u doet? U kunt laagdrempelig contact opnemen met het Contactpunt Naoorlogse Generaties via 088 330 51 50 (op werkdagen tussen 9.00-12.00 uur) of via cng@arq.org. Of bezoek een van de bijeenkomsten die ARQ samen met Oorlog voor de Rechter organiseert. Kijk voor een actueel overzicht op: https://arq.org/projecten/doorwerking-van-collaboratie.


Over de auteur

Lucia Hoenselaars

Lucia Hoenselaars is publiekshistoricus en werkzaam als beleidsonderzoeker/adviseur bij ARQ Kenniscentrum Oorlog, Vervolging en Geweld. Zij is onder meer betrokken bij het project Doorwerking van Collaboratie en is adjunct-hoofdredacteur van Impact Magazine.


Noten

1. Anne Marthe van der Bles, Lucia Hoenselaars & Bertine Mitima, Geluiden uit de stilte. Onderzoek naar de doorwerking van (vermeende) collaboratie in de familiegeschiedenis.  ARQ, 2024, p. 48.

2. Jos Verlaan, ‘Mijn familie was fout in de oorlog. En dat mag nu iedereen weten’. NRC, 13 september 2024.

3. Voor het onderzoek werden verschillende vragenlijsten uitgezet onder het LISS Panel van Centerdata, dat een goede representatie is van de Nederlandse samenleving. Aan het gehele panel (N=5991) is gevraagd welke ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog mensen in hun familiegeschiedenis hebben, zoals familieleden die verbleven in Nederlands-Indië, die verzet pleegden, collaboreerden, of die gedwongen tewerkgesteld werden. Er zijn twee vervolgvragenlijsten voorgelegd: één onder mensen met ervaringen rond collaboratie in hun familiegeschiedenis (N=156) en één onder mensen uit de rest van de Nederlandse samenleving (N=1224).

4. Alle besproken resultaten in dit stuk komen aan bod in het rapport Geluiden uit de stilte, p. 33-59.

5. Ismee Tames, Doorn in het vlees. Foute Nederlanders in de jaren vijftig en zestig. Boom, 2013, p. 63.

6. Bas Kromhout, ‘Het laatste taboe in Nederland: NSB Kinderen’. Historisch Nieuwsblad, 29 augustus 2002.

7. Nieuws Bulletin Stichting Werkgroep Herkenning, jrg. 39, nr. 2 (oktober 2024), p. 4.

8. Ilse Raaijmakers & Bertine Mitima-Verloop, De Tweede minuut stilte. ARQ, 2020.


Foto bovenaan artikel

De CABR archieven in het Nationaal Archief. Bron: Nationaal Archief