Partijstaat zoekt erkenning: oorlogsherdenking in China

Analyse

door Vincent K.L. Chang – leesduur 12 minuten

Bij oorlogsherdenkingen in China denken we al gauw aan militaire parades, consumentenboycots en ‘tekstboekoorlogen’ met Japan. De achterliggende dynamiek en voortdurende verschuivingen waaraan de publieke oorlogsherdenking ook in China blootstaat – met wezenlijke verschillen door de tijd, tussen verschillende regio’s en tussen mogelijke ‘lessen’ uit de geschiedenis – blijven doorgaans buiten beeld. Een vergelijking met Nederland laat zien hoe ook in de Chinese herdenkingscultuur niet het verleden, maar het dynamische heden steeds vooropstaat.

Wie het Chinese herdenkingslandschap in kaart wil brengen, moet beginnen bij de geschiedenis van de oorlog zelf. Voor China begon de Tweede Wereldoorlog in juli 1937, of zelfs al in september 1931, met de Japanse invasie van Mantsjoerije en andere oostelijke regionen van het land. Maar in oktober 1938 kwam de snelle Japanse opmars tot stilstand rond Wuhan, in Centraal-China, nadat de nationalistische Kuomintang-regering van Chiang Kai-shek de dijken van de Gele Rivier had laten doorbreken, waardoor enorme gebieden onder water kwamen te staan.

Op bootjes proberen mensen te vluchten voor het water na het doorsteken van de dijken langs de Gele Rivier. Foto: disasterhistory.org

Vanaf dat moment ontstond er een driedeling in het land die de rest van de oorlog zou voortduren. Er was de Japanse bezetter (en later een Chinese collaboratieregering) in het oosten, waar de belangrijkste transportverbindingen en steden lagen, inclusief de hoofdstad Nanjing. Er was de uitgeweken regering van Chiang in het binnenland en het zuidwesten, met als machtscentrum de tijdelijke oorlogshoofdstad Chongqing (in Nederland destijds bekend als Tsjoengking).

En er waren de communisten van Mao Zedong in het noordwesten en delen van Centraal-China, met als hoofdkwartier Yan’an, waar de ‘rode rebellen’ eind 1935 waren neergestreken na hun legendarische Lange Mars ter ontsnapping aan Chiangs troepen. Voor de inwoners van het immense land leidde deze structurele driedeling tot uiteenlopende oorlogservaringen.

Drie China’s

In het bezette oosten werd de oorlogservaring gekenmerkt door trauma’s en dilemma’s die enigszins vergelijkbaar zijn met die van het Europese vasteland onder Duitse bezetting: immense wreedheden, uitroeiing, ontwrichting, collaboratie, accommodatie en verzet. Alleen al bij het Bloedbad van Nanjing – de beruchte uitspatting met verkrachtingen en executies die het Japanse leger in december 1937 aanving – vonden honderdduizenden Chinese burgers de dood.

Ruim een jaar later werd in Nanjing een collaboratieregering opgezet onder Wang Jingwei, die officiële banden zou onderhouden met Berlijn en Vichy-Frankrijk. In steden als Nanjing en Shanghai zagen vele Chinezen zich genoodzaakt de bezetter te accommoderen, hetzij als overlevingsstrategie, hetzij vanuit de overtuiging dat de Japanners oplossingen brachten voor China’s problemen.

Wang Jingwei brengt een toost uit met een aantal nazi’s. Foto: Wikimedia Commons

De oorlogservaring in onbezet Chongqing was van een geheel andere orde, en deed eerder denken aan die van Londen. In de Chinese oorlogshoofdstad kwamen de gevluchte overheidsdiensten en elites vanuit het hele land samen. Hier gaf Generalissimo Chiang Kai-shek leiding aan het nationale verzet en de oorlogsplanning en waren vanaf 1942 de geallieerde landen vertegenwoordigd. Ook de Chinese Communistische Partij (CCP) had een vestiging in Chongqing, geleid door de latere premier Zhou Enlai.

De aanwezigheid van de CCP in de Chinese oorlogshoofdstad was een uitvloeisel van het ‘verenigd front’ dat de beide rivaliserende partijen in 1937 onder druk waren aangegaan om de gemeenschappelijke vijand het hoofd te bieden. Tussen 1939 en 1943 werd Chongqing veelvuldig door de Japanse strijdmacht gebombardeerd, in een vergeefse poging de Chinese moraal te breken. De Japanse capitulatie in augustus 1945 leidde tot dagenlange, uitbundige vieringen in Chongqing.

Chiang Kai-shek in de oorlogshoofdstad Chongqing na de overwinning op Japan, september 1945. Foto: Wikimedia Commons

In de afgelegen enclave Yan’an in Noord-Centraal China tot slot werkte de communistische rebellenleider Mao Zedong tijdens de oorlog gestaag aan het versterken van de machtsbasis van zijn partij en zijn eigen positie daarbinnen. Mao zou hier uitgroeien tot de onbetwiste ideologische en politieke leider van de CCP en schreef er belangrijke werken over mobiele oorlogvoering en de implementatie van het marxisme in China.

Er werd een begin gemaakt met de landhervormingen die na de oorlog en burgeroorlog in het hele land werden uitgevoerd. Volgens een Nederlandse ooggetuige, Carel Brondgeest, onderscheidde Mao’s China zich van dat van Chiang door de afwezigheid van “riksja’s, afpersing, prostitutie, opiumverslaving en bedelarij”. Wat er zich intussen achter de schermen afspeelde, ontging de buitenwereld grotendeels. Tijdens de oorlogsjaren steeg het ledental van de CCP van een magere 20.000 tot ruim boven het miljoen – een groei die de basis zou leggen voor de communistische machtsovername in 1949.

Politieke wind

In de Volksrepubliek wordt de geschiedschrijving vandaag de dag in verregaande mate gestuurd door de Partij en de staatsinstituties. Binnen het publieke domein vindt deze staatsregie onder meer plaats door geüniformeerd toezicht op schoolboeken, tentoonstellingen en de media. In het wetenschappelijk onderzoek krijgt deze sturing vorm door een combinatie van spreekwoordelijke ‘wortels’ (subsidies, promotie) en ‘stokken’ (censuur, demotie).

Dit betekent niet dat er in China geen spontane oorlogsherdenkingen of burgerinitiatieven plaatsvinden. Maar de grenzen waarbinnen deze worden geduld – en soms gestimuleerd – hangen af van de politieke wind van het moment. In grote lijnen zijn daarbij drie tijdperken te onderscheiden, elk met een eigen historische ‘les’.

Tijdens de maoïstische jaren, grofweg tussen 1950 en 1976, werd de Tweede Wereldoorlog in China gekarakteriseerd als een transnationale revolutionaire strijd tussen het door de CCP geleide Chinese volk enerzijds en een ‘clique’ van Japanse imperialistische militaristen, gesteund door de feodale landverraders van Chiang Kai-shek anderzijds. Binnen deze dichotomie tussen revolutionair triomfalisme en reactionair defaitisme liepen de scheidslijnen tussen verzet en collaboratie exclusief langs partij-ideologische lijnen.

Over de samenwerking met Chiang’s Nationalisten werd niet gerept, en de oorlog zelf – de strijd aan het front, de bezetting, de ontwrichting – was in dit narratief slechts een “tussenstation op het pad naar dominantie van de CCP in 1949”, zoals Oxford-historicus Rana Mitter het verwoordde. Mede geleid door geopolitieke overwegingen resulteerde dit eenzijdige discours in een “welwillende amnesie” ten aanzien van de Japanse oorlogsmisdaden.

Mao Zedong (midden) en Zhou Enlai (links) in de CCP-enclave Yan’an, omstreeks 1937. Foto: UtCon Collection / Alamy Stock Photo

De historische ‘les’ in deze lezing van de geschiedenis was dat de Chinese natie haar onafhankelijkheid en bevrijding geheel te danken had aan de CCP als steunpilaar van het volk. Dit was ook de centrale boodschap in de ‘Rode’ erfgoedsites die in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw in het hele land verschenen, ongeacht de oorlogshistorie van de betreffende regio.

Zo verscheen naast een Revolutionaire Herdenkingshal in Yan’an en een Museum van de Chinese Revolutie in Beijing ook een ‘Tentoonstellingshal over de misdaden van het Amerikaanse imperialisme en Chiang Kai-shek’ in Chongqing. Het maoïstische paradigma kwam dus neer op de extrapolatie en glorificatie van het narratief van Yan’an, een revolutionair verhaal waarin de oorlogservaringen in de door Japan bezette of door de Nationalisten gecontroleerde gebieden geen rol speelden.

Nationalistische draai

De jaren tachtig en negentig zagen een eerste kentering in de Chinese herinneringscultuur. Een samenloop van externe en interne ontwikkelingen leidde tot een retorische ommezwaai van een marxistisch-revolutionair narratief waarin Japan nauwelijks voorkwam, naar een sterk nationalistisch getint narratief waarin de geschiedenis van Japanse agressie en Chinees slachtofferschap juist centraal kwam te staan.

De belangrijkste geopolitieke verklaring was de ineenstorting van de Sovjet-Unie, waardoor de rol van Japan als regionale quasi-bondgenoot tegen Moskou wegviel. Tot de binnenlandse factoren behoorde het ideologisch deficit van de CCP als gevolg van Mao’s desastreuze socialistische campagnes – waaronder de Grote Sprong Voorwaarts en de Culturele Revolutie – en het bloedige neerslaan van de studentenprotesten in 1989 door Deng Xiaoping. Dit pijnlijke gat moest nu worden gevuld met welvaartsgroei en vaderlandsliefde.

De agressor/slachtoffer-dichotomie die aan Dengs ‘nieuwe herdenken’ ten grondslag lag, verlegde de nadruk van de heroïsche CCP naar het kwaadaardige Japan, waarbij het Chinese volk ineens als passief en machteloos werd voorgesteld. Dit maakte tevens de weg vrij voor een positiever beeld van de Nationalisten, die nu werden beschouwd als nationale martelaren en medeslachtoffers in plaats van als landverraders.

Op talloze plaatsen werden musea opgericht om het Chinese oorlogstrauma te memoreren. De bekendste daarvan zijn de Herdenkingshal van de Slachtoffers van het Bloedbad van Nanjing in de voormalige hoofdstad en het Unit 731 Museum op de plek in Mantsjoerije waar het Japanse leger biologische en chemische experimenten losliet op Chinese burgers. De historische les die op deze erfgoedsites en in de nieuwe geschiedenisboeken werd onderwezen, was dat het Japanse militarisme en rechts-nationalisme een blijvende bedreiging vormden voor de wereldvrede en de oorlog daarom nooit mocht worden vergeten.

Het nieuwe herdenken, kortom, was het ‘gekozen’ verhaal van slachtofferschap en onverwerkt leed van voormalig bezet China.

Nieuw narratief  

Sinds enkele jaren is er sprake van een verdere verschuiving in het Chinese herdenkingslandschap. De nieuwe lijn, ingezet onder Hu Jintao en recentelijk voltooid onder diens opvolger Xi Jinping, is een subtiele mix van de eerdere twee paradigma’s, waarin het nationalistische aspect van Dengs model wordt gevoed en versterkt door het heroïsche triomfalisme uit het maoïstische tijdperk.

Het resultaat is een daadkrachtig, zelfbewust en inclusief narratief waarin de eerdere preoccupatie met slachtofferschap heeft plaatsgemaakt voor nadruk op “de overwinning van het Chinese volk” en “nationale grootheid”. Daartoe is het verenigd front tussen de CCP en Chiang’s Kuomintang uit de vergetelheid gehaald en op de voorgrond van de publieke herinnering geplaatst. Want zonder de vooruitziende blik en de ‘correcte’ inspanningen van de CCP om deze historische samenwerking tot stand te brengen en de natie te verenigen, was de Chinese eindoverwinning niet mogelijk geweest. Deze nationale overwinning werd in augustus 1945 gezamenlijk beklonken, toen Mao naar Chongqing afreisde om met zijn oude rivaal het glas te heffen op de toekomst van het land.

Het nieuwe narratief, kortom, symboliseert de ‘restauratie’ en opkomst van de oorlogsherinnering van het onbezette en onverslagen China (Chongqing) ten koste van die van bezet China (Nanjing). Dit betekent niet dat slachtofferschap in de nationale herdenkingscultuur geen rol meer speelt. Integendeel, nog steeds vinden er jaarlijks grote publieke herdenkingen plaats van het Bloedbad van Nanjing en andere oorlogsmisdaden. Niet lang geleden werd 13 december – de dag waarop het bloedbad begon – zelfs nog tot nationale dodenherdenkingsdag verklaard. Waar in Nederland de Dodenherdenking in coronatijd plaatsvond op een verlaten Dam, kwamen in Nanjing burgers, soldaten en zorgmedewerkers uit de ‘frontlinie’ van de coronacrisis in groten getale bijeen om samen met de laatste overlevenden de Chinese oorlogsslachtoffers te herdenken.

Niettemin tonen de recente ontwikkelingen aan dat het slachtofferschap van het Chinese volk niet langer voorop staat in de officiële partijlijn. In de nieuwste lichting geschiedenisboeken en museumnarratieven zijn alle verwijzingen naar slachtofferschap en oorlogsmisdaden bijeengebracht in een enkel (zij het gitzwart) hoofdstuk binnen een daadkrachtig en dynamisch verhaal dat sterk de nadruk legt op de eenheid, vaderlandslievendheid, heldhaftigheid en onvermijdelijke triomf van de Chinese natie. In officiële speeches maken Chinese leiders geen melding meer van slachtofferschap, en zelfs de Herdenkingshal van Nanjing – lange tijd hét symbool van het Chinese oorlogstrauma – kreeg er in 2015 een nieuwe expositiehal bij die de grandioze Chinese eindoverwinning op het fascisme memoreert.

De vlag van de Republiek China (Chiang Kai-shek) en de Communistische partij (Mao) hangen zij aan zij met vlaggen van andere bondgenoten in het WO2 Museum te Beijing. Foto: Vmenkov op Wikimedia Commons (CC BY-SA 3.0)

De juiste kant van de geschiedenis

In zijn recente boek over oorlogsherinnering in China betoogt Rana Mitter dat de Chinese herinnering aan de Tweede Wereldoorlog sinds enige tijd een proces van “normalisering” en zelfs “mondialisering” doormaakt. Voor zover hij daarmee bedoelt dat het einde van de Koude Oorlog de weg heeft vrijgemaakt voor een goed/kwaad-dichotomie en een nationale vormingsmythe die overeenkomsten vertonen met die in veel Europese landen (inclusief Rusland), is daar iets voor te zeggen.

Toch zijn er ook opvallende anomalieën. Allereerst vertolkt het nieuwe narratief naast een sterk partij-georiënteerd perspectief ook een toenemend Sino-centrische focus. Deze biedt geen plaats voor internationale vergelijkingen (bijvoorbeeld met Vichy of Indochina) en toont de geallieerden niet als bondgenoten in een gezamenlijke strijd, maar als sympathisanten van het heroïsche Chinese verzet. Ten tweede zijn partijtoezicht en censuur de laatste jaren zodanig aangescherpt, dat er nauwelijks ruimte is om af te wijken van wat Beijing beschouwt als de ‘correcte kijk’ op de geschiedenis.

Deze ‘correcte kijk’ komt er kort gezegd op neer dat (a) de CCP er ondanks de zwakke moraal van de Nationalisten in slaagde het Chinese volk te verenigen en te mobiliseren, (b) de Chinese natie daardoor een historische overwinning kon behalen tegen het fascisme en imperialisme, en (c) China daarmee een cruciale bijdrage heeft geleverd aan de wereldvrede. De binnenlandse ‘les’ is dat alleen de CCP de Chinese natie de overwinning kan bezorgen en China sterk kan maken. De internationale les is dat China steeds aan de juiste kant van de geschiedenis stond, en als medestichter van de naoorlogse wereldorde niet alleen de plicht heeft om de grondbeginselen van de VN te behoeden – waaronder de Beijing welgevallige non-interventienorm en het Chinese vetorecht – maar ook het recht om de nodige verbeteringen en hervormingen van het internationale systeem te bepleiten.

Wiens strijd? Wiens identiteit?

Hoe verhoudt dit zich tot de oorlogsherdenking in Nederland? Zijn er raakvlakken te vinden? De belangrijkste overeenkomst is misschien wel dat in beide herdenkingsculturen de geschiedenis veelal in dienst staat van hedendaagse doelen. Het grote verschil zit hem in de actoren die het herdenkingslandschap domineren.

Waar in Nederland verschillende maatschappelijke groeperingen de oorlogsherdenking aangrijpen om de eigen identiteit te uiten, te bevestigen en te legitimeren en zich daarmee een plekje proberen te verwerven onder de zon in een multiculturele en inclusieve samenleving, is het in China exclusief de partijstaat zélf die voortdurend snakt naar legitimatie. Lokale narratieven worden soms getolereerd of deels gestimuleerd, maar uiteindelijk bovenal ingezet in de voortdurende strijd om zelf-legitimatie en een plekje onder de zon voor een op erkenning en eerherstel gebrande natiestaat in een multipolaire wereldorde.

Over de auteur

 

Vincent Chang

Vincent Chang is jurist en historicus. Aan de Universiteit Leiden verdiept hij zich in de moderne Chinese geschiedenis en de hedendaagse internationale politiek. Zijn bijzondere belangstelling gaat uit naar de historie van en de publieke herinnering aan de Tweede Wereldoorlog in China.


Foto boven aan artikel

Foto’s van overlevenden in de Herdenkingshal van de Slachtoffers van het Bloedbad van Nanjing. Bron: Kevin Dooley op Wikimedia Commons (CC BY 2.0)