‘Geen echte nazi’. Hoe in Będzin de Holocaust mogelijk werd gemaakt

Analyse

door Ellen van der Waerden – leesduur 8 minuten

In 2013 verscheen Een kleine stad bij Auschwitz – Gewone nazi’s en de Holocaust van Mary Fulbrook. In dit boek reconstrueert de hoogleraar Duitse geschiedenis aan University College London de gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog in Będzin, het belangrijkste Joodse centrum van West-Polen. Fulbrooks publicatie gaf het startschot voor een nieuwe blik op de Holocaust als een sociaal proces dat zich binnen een samenleving op allerlei niveaus ontrolde. Een perspectief dat onze omgang met de Holocaust en meer in het algemeen met genocides kan verrijken, meent Ellen van der Waerden.

Het Poolse Będzin, veertig kilometer van Auschwitz gelegen, herbergde in de eerste helft van de vorige eeuw een vitale Joodse gemeenschap, totdat in de Tweede Wereldoorlog Joden uit de hele regio vanuit Będzin werden getransporteerd naar de gaskamers. In haar boek Een kleine stad bij Auschwitz beschrijft historica Mary Fulbrook wat zich precies in die stad afspeelde tussen 1939 en het moment dat het gebied Judenrein werd verklaard. Nauwgezet schetst Fulbrook de genadeloze bejegening van zowel de Poolse als Joodse bevolking vanaf najaar 1939. Voor de Joden van Będzin eindigde die in de Endlösung: het proces dat begon bij uitsluiting en via uitbuiting en uitputting uiteindelijk uitmondde in deportatie en moord. Centraal daarbij staat de rol van bestuursambtenaar Udo Klausa. Klausa behoorde niet tot de directe daders maar maakte wel deel uit van de grote groep overheidsfunctionarissen die de Holocaust met hun gezagsgetrouwheid mogelijk maakten.

Een van de getto’s van Będzin tijdens de Tweede Wereldoorlog. Foto: Wikimedia Commons – Publiek Domein

Reliëf

Fulbrook schetst de Holocaust in Będzin vanuit twee verschillende perspectieven. Het eerste perspectief is dat van de slachtoffers. Het tweede perspectief is dat van degenen die verantwoordelijk waren voor de organisatie van de genocide. Tot die laatsten behoorde Będzins LandratUdo Klausa. Als bestuurder droeg Klausa geen militaire of partijpolitieke verantwoordelijkheid. Daarmee past hij niet in het gebruikelijke profiel van ‘daders’ van de Holocaust. Fulbrook toont echter aan hoezeer ‘daderschap’ wel degelijk aan deze Landrat kleefde. Sterker nog: zij bewijst overtuigend hoe cruciaal het optreden van Klausa – en van talloze andere bestuurders en ambtenaren in het Duitse rijk – was voor het welslagen van de Holocaust.

Voor deze conclusie en voor zijn verantwoordelijkheid liep Klausa tijdens én na de oorlog hard weg. Hij vond zichzelf ‘geen echte nazi’ (hoewel hij zich al in 1932 als SA-lid meldde), hulde zich na 1945 in selectief stilzwijgen en construeerde vervolgens een versie van zijn Poolse periode waarin ‘vervolging’ een te verwaarlozen voetnoot werd. Op die manier transformeerde Klausa (net als vele anderen in naoorlogs Duitsland) zijn rol in retrospectief succesvol van dader naar ‘neutrale omstander’. En dat terwijl de selecties voor deportaties naar Auschwitz van de 25.000 Będzinse Joden in augustus 1942 onder zijn auspiciën plaatsvonden, bijna letterlijk in zijn achtertuin.

Voor Fulbrook betekende dit meer dan een historische ontdekking. Zij kende Udo Klausa namelijk persoonlijk. Hij was getrouwd met Alexandra, haar peettante en een hartsvriendin van haar moeder. Haar persoonlijke relatie tot Klausa en zijn familie was zowel aanleiding voor Fulbrooks zoektocht naar de oorlogsgeschiedenis van Będzin, als een complicerende factor hierin. Zij legt over de implicaties daarvan voor haar onderzoek omstandig en – in mijn ogen – overtuigend verantwoording af. Overigens heeft Mary Fulbrook nooit met Udo Klausa of Alexandra over dit onderwerp gesproken. Zij ontdekte hun oorlogsverleden pas toen beiden al waren gestorven.

Een officier van de SS houdt toezicht op de sloop van appartementen aan de Zumkowastraat in Będzin, 1939. Foto: United States Holocaust Memorial Museum, courtesy of Benny Hershkowitz.

Holistische benadering

In mijn optiek kan Fulbrooks baanbrekende these onze omgang met de Holocaust wezenlijk verrijken. Dit komt vooral door haar ‘holistische’ benadering van de Holocaust. Hierin zijn de verschillende facetten van het proces van uitsluiting, vervolging en massamoord onderdeel van een vervlochten geheel en moeten ze in samenhang met elkaar worden onderzocht.

Een van die facetten – een tamelijk cruciale zelfs – is het bestuurssysteem van nazi-Duitsland. Binnen dit systeem bestond wel enige manoeuvreerruimte, maar konden individuele innerlijke overtuigingen niet langer leidend zijn voor het eigen handelen. Ja, misschien voor overtuigde daders die zich volledig hadden geconformeerd aan het nazistische gedachtegoed. Of voor heroïsche verzetshelden die hadden besloten hun leven in dienst te stellen van het streven de nazi’s te verhinderen hun doelen te bereiken. Maar de meeste mensen behoorden niet tot een van die twee groepen. Zij waren – in de woorden van Fulbrook – ‘gewone nazi’s’ en ‘gewone Joden’ die geleidelijk aan in de Holocaust verstrikt raakten. Zij moesten steeds ‘op de tast’ hun handelen bepalen en werden zo tot dader dan wel slachtoffer gemaakt.

Wat de rol van de Poolse burgers betreft laat Fulbrook zien dat zij weliswaar niet in het schootsveld van de vervolging zaten, maar toch meer waren dan ‘neutrale omstanders’. Niemand kon zich afzijdig houden, ook zij niet. De Polen van Będzin zagen, keken in groten getale weg en hielpen de nazi’s of soms enkele Joden – en dat laatste dan vaak in weerwil van een eigen, al veel langer bestaand, antisemitisme.

In de lente van 1941 werden Joden uit onder meer Oświęcim overgebracht naar de getto’s van Będzin. Foto: Yad Vashem Photo Archives

Macaber licht

Fulbrooks ‘systemische’ beschouwen van de Holocaust biedt meer inzicht dan het belopen van een enkel spoor. Zo laat Fulbrook ook zien dat de verschillende groepen elkaar binnen het Holocaust-systeem maar beperkt tegenkwamen. Joden zagen vooral de Joodse politie, de Joodse Raad, de politie, de SS en de Gestapo, maar nauwelijks de Duitse nazibestuurders en -ambtenaren. Die laatsten bleven op hun beurt vaak op zo veilig mogelijke afstand van de tastbare gruwelijkheden van de vervolging, maar vervulden vanaf dat afstandje wel hun net zo vernietigende taak.

Binnen beide ‘werelden’ kozen mensen verschillende strategieën om met de realiteit om te gaan. Fulbrook toont ons aan de Joodse kant verzet, accommodatie en soms ontkenning van de catastrofe, maar ook het realisme van een 13-jarige die begin 1943 in haar dagboek opschrijft dat “deportatie de dood betekent”. Aan de andere kant van het spectrum zien we Duitse bestuurders en ambtenaren die enerzijds vlijtig de stad Judenrein maakten, en anderzijds de rauwe werkelijkheid bij voorkeur niet in de ogen keken in een poging de eigen bijdrage daaraan ‘weg te redeneren’. Dit selectief beschouwen en erkennen is iets dat hen na de oorlog zeker hielp om zichzelf vrij te pleiten; zij hadden het systeem niet bedacht en konden niet weten wat de gevolgen van hun daden zouden zijn. Of toch wel? Het initiatief van het nazibestuur in juli 1943 om de Joodse bibliotheek van Będzin veilig te stellen “voor het geplande Joodse museum in de stad” dat de teloorgegane gemeenschap moest helpen herinneren, werpt een macaber licht op die vraag.

Educatie

Fulbrook betoogt dat het reconstrueren van deze verschillende werelden en de interactie daartussen essentieel is om de Holocaust te kunnen begrijpen. Als ik educatieve programma’s en museale presentaties over de Holocaust bekijk, zie ik dat meervoudige perspectief jammer genoeg niet vaak opgezocht. We kiezen vooral het gezichtspunt van de slachtoffers. Door hun verhaal te vertellen worden de verwoestende gevolgen van de Holocaust zeker overgebracht en slagen we er ook in om slachtoffers veel meer een gezicht te geven.

Maar lukt het ons op die manier wel voldoende om de Holocaust neer te zetten als breed maatschappelijk proces2 met een eigen dynamiek? Een proces dat alle aspecten van de samenleving beïnvloedt en dús ook iedereen die daar deel van uitmaakt? Fulbrook roept ons op om de werking van dit proces over te brengen door acties en reacties van daders, slachtoffers en omstanders in hun onderlinge interactie én in de tijd weer te geven. Voorwaar geen eenvoudige opgave. Maar wel mogelijk, ook in een museale en educatieve setting. Bijvoorbeeld in Herinneringscentrum Kamp Westerbork, waar het museale deel de komende jaren wordt uitgebreid en vernieuwd.

Udo Klause in nazi-uniform, 1939. Foto: Uit het boek van Fulbrook

Brieven

Hoe enthousiast ik ook ben over Fulbrooks benadering: ik wil toch graag nog een kritische kanttekening van methodologische aard maken. Naar mijn smaak introduceert Fulbrook de primaire bronnen die zij in haar onderzoek gebruikt onvoldoende, en laat zij na deze van een context te voorzien. Dat gemis is vooral voelbaar rond de bronnen die zij heeft gebruikt om de ‘innerlijke wereld’ van Klausa bloot te leggen.

Om te doorgronden hoe Klausa zich mentaal en moreel verhield tot zijn taken en verantwoordelijkheden als bestuurder in een systeem dat – uiteindelijk – uit was op vernietiging van een bevolkingsgroep, put Fulbrook vooral uit zijn in 1980 uitgebrachte memoires en uit de brieven die Alexandra tijdens de oorlogsjaren vanuit Będzin schreef, onder meer aan haar moeder in Berlijn. Maar de omstandigheden waaronder deze bronnen tot stand kwamen blijven goeddeels onbesproken, terwijl die wezenlijk zijn voor de interpretatie ervan. Dat heeft tot gevolg dat conclusies die Fulbrook trekt over de vraag of Udo Klausa ooit schuld, berouw of compassie ervoer, voor de lezer lastig te beoordelen zijn.

Joden werden verzameld bij het weeshuis in Będzin en vandaaruit naar Auschwitz-Birkenau gedeporteerd. Foto: Yad Vashem Photo Archives

Zo is onder meer de vraag relevant waarom Klausa ervoor koos in de jaren 80 zijn memoires te publiceren. Nogal een opmerkelijke stap immers voor iemand die na 1945 een keurige naoorlogse ambtelijke carrière opbouwde, nooit officieel in staat van beschuldiging werd gesteld en zijn eigen aandeel in de Holocaust het liefst gemarginaliseerd wilde zien. Wellicht hield deze stap verband met het justitieel onderzoek naar de gebeurtenissen in Będzin dat de Duitse autoriteiten in de jaren 60 startten en dat bijna 30 jaar in beslag zou nemen? Klausa legde in het kader van dit onderzoek verklaringen af, maar Fulbrook laat die goeddeels onbesproken, evenals de mogelijke invloed van dat onderzoek op zijn memoires. Ook de context van de oorlogsbrieven van Alexandra wordt nauwelijks aangeraakt.

Zoldervondsten

Voor de helderheid: als historicus en archivaris vind ik het fantastisch dat Fulbrook vooral vanuit nieuw ontdekte, particuliere bronnen heeft gewerkt. Stroop ze af, die kelders en zolders met materiaal dat ons helpt het verleden beter te begrijpen! Maar Fulbrook toont (onbedoeld) ook aan hoezeer contextualisering en duiding van dergelijke bronnen van belang is. Daar ligt een taak voor de geschiedschrijver, maar ook voor archiefinstellingen. De eersten om de context weer te geven, de laatsten om die vast te leggen bij het in beheer nemen van dat particuliere materiaal. Doen we dat niet, dan maken we een juiste interpretatie van bronnen bijzonder lastig en verliezen ze een deel van hun waarde voor historisch onderzoek.

Over de auteur

 

Ellen van der Waerden

Ellen van der Waerden is bestuurskundige en historicus. Momenteel is zij gemeentearchivaris en manager van het Haags Gemeentearchief. Daarvoor werkte zij geruime tijd voor de Rijksoverheid, onder meer als programmamanager Erfgoed van de Oorlog, bij Herinneringscentrum Kamp Westerbork en bij het NIOD.


Noten:

1 De hoogste ambtenaar op lokaal niveau binnen een zogeheten Landkreis (vergelijkbaar met de provinciale bestuurslaag in Nederland). Landkreis Będzin omvatte drie steden en 63 dorpen en gehuchten, met een totale bevolking van circa 241.000 inwoners.

2 Ik noem het bewust geen ‘sociaal proces’, omdat er in mijn optiek veel meer dimensies aan dat proces zitten dan alleen sociale.