Stripverhalen als oorlogsvertolking

Analyse

door Kees Ribbens, leesduur 10 minuten

In het rijke hedendaagse aanbod aan stripverhalen zijn strips en graphic novels over de Tweede Wereldoorlog ruim vertegenwoordigd. Al decennialang weerspiegelen serieuze en minder serieuze beeldverhalen uit binnen- en buitenland de aandacht van uiteenlopende groepen lezers voor aangrijpende ervaringen van strijd en bezetting, vervolging en genocide. We hebben het hier over een medium dat geleidelijk aan een ander aanzien verwierf. Hoe kregen stripverhalen daarbij een plaats in het Nederlandse herinneringslandschap?

Donald Duck is wellicht de bekendste stripfiguur in Nederland. Al meer dan zeventig jaar verschijnt hij hier wekelijks in een eigen stripblad, gevuld met avonturen van een hele stal aan Disney-figuren. De oplage van het weekblad ligt tegenwoordig rond de 200.000 exemplaren, maar het bereik is groter dan het aantal abonnees. Niet zelden blijken ook andere gezinsleden nieuwsgierig te zijn naar de humoristische avonturen van de dierlijke hoofdrolspelers, zonder zich al te zeer te storen aan de soms wat belerende toon die wordt aangeslagen. Het laat zien dat we te maken hebben met een laagdrempelig medium dat ook nog eens ruimte biedt voor leerzame elementen. Het is daarom niet verbazingwekkend dat het stripverhaal gretig wordt aangegrepen om verhalen over de Tweede Wereldoorlog voor het voetlicht te brengen.

Behalve de verhalen over Donald, de neefjes Duck en Mickey Mouse – iconische Amerikaanse stripfiguren die al voor de Tweede Wereldoorlog werden gecreëerd – bevat de Donald Duck ook andere elementen met een eveneens aanzienlijk bereik. Vanuit een zekere pedagogische ambitie ontwikkelde de Nederlandse redactie in de jaren 80 bijvoorbeeld het langlopende en leerzame historische vervolgverhaal Van nul tot nu. Daarin werd de geschiedenis van Nederland met een onmiskenbare scheut humor gepresenteerd, maar werd ook aandacht besteed aan de onthutsende gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog. Dat de serie aansloeg, blijkt uit het feit dat Van nul tot nu vervolgens in boekvorm verscheen en tot op heden nog wordt herdrukt.

Historische stripverhalen zijn dan ook een mainstream fenomeen geworden. Vaak is daaraan de verwachting gekoppeld dat ze humoristisch zijn. Dat beeld is niet uitsluitend gebaseerd op Van nul tot nu. Ook andere stripreeksen, zoals die rond Asterix en Obelix waarin lezers op eigenzinnige wijze vertrouwd raken met het Romeinse Rijk, hebben daaraan bijgedragen. En dan heb je ook nog stripreeksen als Suske & Wiske, waarin het verleden op luchtige wijze vertolkt wordt in de vorm van avontuurlijke verhalen die de lezer – met teletijdmachine – meevoeren naar voorbije tijden in eigen land of in als exotisch gepresenteerde locaties elders op de wereld.

Thom Roep en Co Loerakker, Van nul tot nu. De vaderlandse geschiedenis. Big Balloon, 2020; fragment uit het stripverhaal Asterix de Galliër, 1960. Bron: Rijksvoorlichtingsdienst Nationaal Archief

Katten en muizen

Toch zijn al deze enorm bekende stripreeksen in zekere zin atypisch voor de hedendaagse stripcultuur. Het zijn voortzettingen van creaties die al vele decennia bestaan, waarbij uitgevers, rechthebbenden en makers tot op zekere hoogte vernieuwingen doorvoeren om een eigentijds publiek aan te spreken. Je ziet ook dat de makers veelal wegblijven bij relatief recente historische onderwerpen met morele implicaties. Het bereik van deze ‘klassiekers’ is nog altijd aanzienlijk, maar ze kunnen niet op de meer prestigieuze waardering rekenen die de hedendaagse graphic novel ten deel valt.

De term graphic novel verwijst naar gelaagde stripverhalen van grotere omvang, vaak met een persoonlijke toonzetting, gericht op een volwassen lezerspubliek en in beginsel beschikkend over literaire potentie. Het gaat doorgaans om op zichzelf staande stripverhalen van één auteur – anders dan stripseries die uit tientallen afleveringen bestaan en vaak door een team van auteurs tot stand zijn gebracht.

De graphic novel geldt inmiddels ruim twee decennia als het paradepaardje van de stripcultuur. Een van de bekendste voorbeelden is Maus van de Amerikaanse kunstenaar Art Spiegelman. Zijn werk kon bij verschijning in de jaren 80 rekenen op een combinatie van verwondering en ontzag. Het lezerspubliek toonde zich verbaasd dat een zo confronterend onderwerp als de Holocaust werd vertolkt in plaatjes met tekstballonnen. Het medium van het stripverhaal gold immers bovenal als luchtig en kinderlijk, om maar niet te zeggen infantiel en oppervlakkig. Maar de aanpak van Spiegelman dwong ontzag af. Terwijl hij enerzijds leek te knipogen naar de dierlijke strippersonages waarmee hij was opgegroeid – door Duitsers als katten en Joden als muizen neer te zetten – toonde hij anderzijds de worsteling van zijn ouders als slachtoffers van de Holocaust en reflecteerde hij bovendien op zijn eigen rol bij het vastleggen en verbeelden van de traumatiserende ervaringen in bezet Europa.

Art Spiegelman, The Complete Maus © 1986, 1991 Art Spiegelman, Pantheon.

De ontdekking

Spiegelman was geenszins de eerste stripmaker die duidelijk maakte dat ook een getekend beeldverhaal een genuanceerde en persoonlijke blik op het verleden kon werpen. Maar Maus toonde wel als een van de eerste graphic novels het grote potentieel van het medium. Door het succes en de bekendheid van werken als Maus ontstond er eind 20e eeuw in bredere kring een besef dat stripverhalen zich niet per definitie beperkten tot kritiekloze reproducties van ongenuanceerde grofmazige stereotypen, en meer waren dan pretentieloze narratieven die slechts geschikt zouden zijn voor escapisme. Als gevolg van deze ontwikkeling konden stripverhalen rekenen op meer waardering van uitgevers, recensenten en de culturele wereld in het algemeen, en makers en lezers op serieuze belangstelling.  

Die serieuzere belangstelling kwam niet helemaal uit de lucht vallen, want al in de jaren tachtig en negentig waren strips voorzichtig doorgedrongen tot het onderwijs. Vanaf die tijd werden beeldverhalen op lagere en middelbare scholen regelmatig ingezet bij diverse vakken. Tegelijkertijd kampten mainstream stripverhalen begin 21e eeuw steeds met dalende oplages – niet zo gek in een medialandschap waarin moest worden geconcurreerd met een toegenomen aanbod van tv-kanalen, videogames, internet en sociale media. Desondanks kregen oorlogsmusea en herinneringscentra strips tegen die tijd in het vizier als een medium om vooral jonge lezers te bereiken.  

Het medium werd in het werkveld gezien als aansprekender dan reguliere geschiedenisboeken en minder vluchtig dan allerlei digitale media, maar met de capaciteit om informatie over te dragen en de doelgroep tegelijkertijd emotioneel te raken. Het eerste stripverhaal dat in die context verscheen was De Ontdekking (2003). Hierin werd aan de hand van de lotgevallen van een fictief gezin de bezettingsgeschiedenis verbeeld, waarbij aandacht was voor zowel accommodatie en collaboratie als verzet. De strip was het resultaat van een samenwerking tussen de Anne Frank Stichting en het Fries Verzetsmuseum, en werd getekend door Eric Heuvel. Dezelfde stripmaker zou vervolgens ook betrokken raken bij stripverhalen van onder meer het Nationaal Onderduikmuseum in Aalten, het OorlogsVerzetsMuseum Rotterdam en het Indisch Herinneringscentrum.

Darf man so etwas im Comic machen?

Enkele strips die – geïnitieerd door de Anne Frank Stichting – een beeld gaven van de Jodenvervolging, zoals De Zoektocht en de latere graphic biography van Anne Frank door Sid Jacobson en Ernie Colón, verschenen ook in andere talen. In landen die niet zo vertrouwd waren met stripverhalen als serieuze presentatievorm vroeg dat meer dan eens om enige gewenning, zeker waar het de verbeelding van de Holocaust betrof. Maus was weliswaar in een groot aantal talen vertaald, maar een kleurrijke strip voor jongere lezers werd duidelijk als iets anders beschouwd. Bij onze oosterburen rees dan ook meer dan eens de vraag: ‘Darf man so etwas im Comic machen?’. Uiteindelijk was het antwoord bevestigend. 

Het laat zien dat de omgang met strips per land aanzienlijk kan verschillen. Door een grotere vertrouwdheid met stripverhalen is er in bijvoorbeeld Frankrijk en België sprake van een hoge culturele waardering. Het beeldverhaal wordt er al lange tijd serieus genomen als historisch en literair medium, wat ook is terug te zien in oplagecijfers. De stripmarkt is overigens ook daar steeds gevarieerder geworden, mede door de doorbraak van manga: zeer dynamisch ogende strips die uit het Japans zijn vertaald. Sommige manga richten zich nadrukkelijk op de jaren van de Tweede Wereldoorlog en de directe nasleep daarvan. Zo toont de tiendelige manga Gen Barrevoets in Hiroshima (Hadashi no Gen) van Keiji Nakazawa de impact van de in 1945 op Hiroshima afgeworpen atoombom. 

Eric Heuvel, De ontdekking. Big Balloon, 2005; Sid Jacobsen en Ernie Colón, Het leven van Anne Frank: De grafische biografie. Uitgeverij L, 2010; Keiji Nakazawa, Gen Barrevoets in Hiroshima: Oorlog zonder einde. Xtra Uitgeverij, 2010.

Transnationaal herinneringsmedium 

In Nederland zijn strips inmiddels niet meer weg te denken uit het aanbod in museumwinkels. Er bestaan lokale oorlogsstrips over Arnhem en Oosterbeek, Urk en Schagen en regionale stripverhalen over Limburg, Brabant en Zeeland. In het jaarlijkse Denkboek van het Nationaal Comité 4 en 5 mei vormen stripverhalen een vast element, en diverse oorlogsmusea en herinneringscentra hebben tentoonstellingen gewijd aan strips of – zoals bij Westerbork – een expositie in voorbereiding. Uit het aanbod spreekt ook een groeiende aandacht voor de oorlogsgeschiedenis van Nederlands-Indië, zoals onder meer te lezen is in de strip De Terugkeer die Eric Heuvel en Ruud van der Rol in samenwerking met het Indisch Herinneringscentrum ontwikkelden.   

Maar strips zijn meer dan alleen een educatief of museaal medium. De meeste stripverhalen die betrekking hebben op de Tweede Wereldoorlog komen tot stand zonder betrokkenheid van enige erfgoedinstelling. Stripmakers blijken zelf gefascineerd door het oorlogsverleden en vertrouwen op een soortgelijke interesse bij hun lezers. Ook uitgeverijen lijken doordrongen van een breed gedeelde belangstelling en zien vanuit commerciële overwegingen een afzetmarkt voor stripverhalen die de oorlog als hoofdthema of als achtergrond hebben. Een belangrijk deel van het stripaanbod in Nederland is gebaseerd op vertalingen, met name uit het Franse en Engelse taalgebied. Dat maakt stripverhalen tot een transnationaal herinneringsmedium en leidt tot een ruim aanbod aan beeldverhalen in boekvorm (om nog maar te zwijgen over het online aanbod aan webcomics). Ook zijn er veel lezers die graphic novels in het Engels lezen; zij zijn niet afhankelijk van wat al dan niet vertaald wordt door Nederlandstalige uitgevers. 

Naast de Holocaust is in dit aanbod ook een focus op militaire geschiedenis nadrukkelijk aanwezig, wat zich uit in veel aandacht voor tanks en vliegtuigen – veelal voorzien van als heldhaftig gepresenteerde bemanningen. Ook thema’s als verzet en collaboratie komen vaak terug, soms met een nadrukkelijke uitvergroting van de dramatische spanning, soms focussend op de welhaast onmogelijke keuzes waarvoor mensen zich in oorlogstijd gesteld zagen.

Max Philippi, Gedwongen Tewerkgesteld © 2023 Max Philippi, Nationaal Comité 4 en 5 mei.

Wisselwerking

Zo zetten stripverhalen de oorlog op zeer uiteenlopende wijzen neer. Als gemeenschappelijke geschiedenis of als persoonlijke ervaring. Als militair fenomeen of veeleer als een ervaring van vervolgde burgers. Als verhaal voor kinderen of als graphic novel voor volwassen lezers. Als feitelijk verleden of als een welhaast willekeurige achtergrond om wat spanning toe te voegen aan een avontuurlijke maar fictieve verhaallijn. In hoeverre de uiteenlopende genres een breed scala aan lezers aanspreken is niet in detail bekend, maar dat ze de interesse voor een steeds rijkere variatie aan oorlogsonderwerpen voeden en stimuleren, lijkt evident.

Wie al deze ontwikkelingen in ogenschouw neemt realiseert zich dit: de wijze waarop stripverhalen met behulp van feit en fictie al sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog dit conflict verbeelden, wordt steeds opnieuw gevormd door én de manier van kijken en tekenen van de stripmakers, én de verwachtingen van lezers, én de ambities en doelen van uitgevers, musea en andere betrokken partijen. Ook onderzoekers zijn zich steeds bewuster geworden van de wisselwerking tussen de herinneringscultuur rond de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust en de verschijningsvormen van stripverhalen hierover. Het resultaat: steeds meer interessante publicaties die zicht bieden op de veranderende verbeeldingen van deze oorlog.

Het blijft vooralsnog wel vooral bij een focus op WO2. De Nederlandse stripcultuur weerspiegelt het feit dat het begrip oorlog in Nederland lange tijd vooral werd opgevat als een verwijzing naar de vijf veelbewogen jaren in het midden van de vorige eeuw. Slechts zeer geleidelijk wordt in het stripdomein ook plek ingeruimd voor de visualisering van andere oorlogen en genocides in de 20e en 21e eeuw. Stripverhalen over bijvoorbeeld Rwanda, Syrië en Oekraïne zijn er eveneens, maar staan vooralsnog in de schaduw van het ruime aanbod aan WO2-strips. Nu stripverhalen zich ontwikkeld hebben tot een volwassen en veelzijdig medium dat vernieuwing qua inhoud en vorm niet schuwt, zou het passend zijn om het fenomeen oorlog ook te belichten aan de hand van andere voorbeelden uit het recentere verleden.

Over de auteur

Kees Ribbens

Kees Ribbens is senior onderzoeker bij het NIOD en bijzonder hoogleraar Populaire historische cultuur van mondiale conflicten en massaal geweld aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Daarnaast is hij redacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht.


Foto bovenaan artikel

Max Philippi, Gedwongen Tewerkgesteld © 2023 Max Philippi, Nationaal Comité 4 en 5 mei.