Kolonialisme en de Holocaust: een Historikerstreit 2.0?

Analyse

door Matthijs Kuipers – leesduur 9 minuten

Is het heiligschennis om de Holocaust te vergelijken met andere genocides? Hoewel theoretische scherpslijpers deze veelvuldig bediscussieerde vraag misschien wat sleets vinden, ontlokt ze nog altijd gepassioneerd verdedigde voors en tegens, zeker wanneer koloniale geschiedenis in de vergelijking meegenomen wordt. Een recent essay over dit onderwerp van de Australische historicus en enfant terrible Dirk Moses houdt de gemoederen in Duitsland en ver daarbuiten zelfs zozeer bezig, dat gesproken wordt van een Historikerstreit 2.0.

In mei 2021 verscheen op de Zwitserse website Geschichte der Gegenwart Der Katechismus der Deutschen. Met dit essay (dat daar ook in het Engels te lezen is) heeft historicus Dirk Moses volgens sommigen eigenhandig een hernieuwde Historikerstreit in het leven geroepen. Na verschijning volgde een cascade aan reacties in Duitse kranten en online, veelal in de vorm van lijvige essays. De discussie die losbarstte doet denken aan de Historikerstreit van de jaren tachtig. Ook toen woedden er hevige debatten in de krantenkolommen die – net als nu – uiteindelijk gingen over de vraag hoe uniek de Holocaust was. Conservatieve historici bepleitten dat het wel meeviel met die uniciteit. Hadden er in de Sovjet-Unie niet ook massaslachtingen plaatsgevonden? Andere vooraanstaande historici brachten daartegenin dat de moord op de Europese Joden iets was dat losstond van alles wat de mensheid tot dan toe had meegemaakt, door het industriële, planmatige karakter, door de schaal en door het doel van totale vernietiging.

De recente Historikerstreit 2.0 – als die al zo genoemd mag worden – is zeker geen precieze herhaling van zetten uit de jaren tachtig. Destijds was de vraag hoe de Holocaust in te passen is in de bredere Duitse of Europese geschiedenis. Nu draait het debat om de vraag hoe de Holocaust in te passen valt in de mondiale en dus ook koloniale geschiedenis. De morele inzet van het debat is daarmee behoorlijk anders, niet in de laatste plaats vanwege de samenhang met actuele maatschappelijke vraagstukken. Destijds diende de vergelijking van nazimisdaden met andere verschrikkingen vooral een conservatieve agenda die schuld van Duitse schouders moest halen. De Holocaust inpassen in de Europese geschiedenis betekende vooral de Holocaust en de Duitse schuld daaraan relativeren. Nu staat de vergelijking vooral in dienst van het streven naar een historische herijking van het koloniale verleden, waarbij koloniale genocides niet meer worden gezien als betreurenswaardige uitzonderingen, maar als uitvloeisels van een koloniale ideologie en de racistische denkbeelden die daarbij hoorden. Zo worden kolonialisme en de Holocaust samengebracht in een fundamentele kritiek op de westerse beschaving.

De cover van Von Windhuk nach Auschwitz? (2011) van Jürgen Zimmerer. Bron: Lit Verlag

Beschavingsbreuk

In zijn essay hanteert Dirk Moses een metaperspectief. Niet de geschiedenis zelf is zijn eigenlijke onderwerp, maar het debat erover. Hij keert zich in zijn essay tegen wat hij “de Duitse catechismus” noemt, waarmee hij doelt op het volgens hem in Duitsland dominante beeld van de Holocaust als “heilig trauma”. Aan de uniciteit van de Holocaust mag niet getornd worden. Het erkennen van de Holocaust als Zivilisationsbruch (beschavingsbreuk) vormt sinds de Historikerstreit van de jaren tachtig het culturele fundament van de Duitse natie. Het is de kern van wat de Vergangenheitsbewältiging genoemd wordt, Duitslands poging om in het reine te komen met het naziverleden.

In de lezing van Moses en andere critici heeft die veelgeprezen Vergangenheitsbewältigung een onaangename schaduwzijde. Deze kan namelijk makkelijk het zicht ontnemen op andere moorddadige geschiedenissen, waaronder de genocides en slachtingen uit de koloniale tijd. Over het feit dat Duitsland überhaupt een koloniaal verleden heeft, werd inderdaad lang makkelijk heen gekeken. Pas met een reeks publicaties na de millenniumwisseling van historici als Jürgen Zimmerer (in 2011 culminerend in zijn boek Von Windhuk nach Auschwitz?) en Sebastian Conrad (Globalisierung und Nation im Deutschen Kaiserreich uit 2006) veranderde dat. Sindsdien staat het koloniale verleden sterker in de belangstelling. In 2016 kondigde Angela Merkel zelfs aan de genocide te gaan erkennen die tussen 1904 en 1908 door de Duitsers in Namibië – toen een Duitse kolonie – begaan is op de Herero en Nama. De formele erkenning vond uiteindelijk na lange onderhandelingen vorig jaar plaats.

De herontdekking van Duitslands verleden als koloniale macht zorgt ook voor nieuwe vragen over de (aanloop)geschiedenis van de Holocaust. Was het nazigedachtegoed niet ook een koloniale ideologie, met zijn nadruk op in het Oosten te vinden Lebensraum? Zijn de dwangarbeid en exploitatiedrift die we in nazi-Duitsland zien geen koloniale uitvindingen? Kan het (Duitse) kolonialisme daarmee als wegbereider voor de Holocaust gezien worden, of is de Holocaust een soort sluitstuk van een langere geschiedenis van koloniale moorddadigheid?

Het concentratiekamp Shark Island in Windhoek, Namibië. Foto: random-times.com

Karikatuur

Het is bij bovenstaande vragen dat er een scheidslijn tussen verschillende kampen ontstaat. Voor het ene kamp brengen de vragen ons dichter bij het begrijpen van de essentie van zowel de Holocaust als het koloniale verleden (en de verbanden daartussen). Deze visie is terug te zien in een stuk dat vorig jaar in Die Zeit verscheen onder de titel ‘Enttabuisiert den Vergleich!’ en dat het startpunt vormde voor het debat waar Moses met zijn essay op reageerde. In dat Zeit-artikel pleiten Jürgen Zimmerer en Michael Rothberg voor het opheffen van het taboe dat zij ontwaren rondom het vergelijken van de Holocaust met andere, koloniale genocides. Dat taboe zorgt er volgens hen voor dat koloniale kenmerken van de nazi-ideologie – zoals Lebensraum en dwangarbeid – te makkelijk over het hoofd gezien worden.

Het andere kamp leest hierin een relativering van de Holocaust. Volgens sommige critici blazen Zimmerer en Rothberg de koloniale dimensie erg op, en miskennen ze het feit dat de vernietiging van het Jodendom het hoofddoel was en de dwangarbeid slechts bijvangst. “Het postkoloniale denken probeert te bewijzen dat de vernietiging van het Europese Jodendom een gewone genocide was [ein Genozid wie jeder andere],” schrijft Saul Friedländer in een respons, “namelijk een uit concrete en praktische overwegingen.” Met die uitspraak doet Friedländer de koloniale geschiedenis en postkoloniale studies helaas geen recht. Ook onder het kolonialisme kwam totale vernietiging immers als doel voor – de Herero- en Nama-genocide is daar nou juist een voorbeeld van.

Het boekje waarin Friedländers respons verscheen, Ein Verbrechen ohne Namen (2021), bevat meer gelijksoortige stellingnamen. Meer aandacht voor het koloniale verleden is goed, schrijven de verschillende auteurs in hun bijdragen, maar kom niet aan de singulariteit van de Holocaust. De meer algemene onvrede met de staat van het debat sluimert in de bijdragen door. Sybille Steinbacher, de bekleedster van de enige leerstoel voor Holocaustgeschiedenis in Duitsland, schrijft bijvoorbeeld dat de postkoloniale studies zich in “toenemende mate aan de empirie onttrekken”, in tegenstelling tot “het met bronnen onderbouwde historisch onderzoek naar de Holocaust”.

Het jammere van de gemeenplaatsen waarvan Friedländer en Steinbacher zich bedienen is niet alleen dat ze een karikatuur van postkoloniale studies maken. Ze leiden ook af van de zinnige overdenkingen waartoe de bundel eveneens aanzet, zoals over het analytische onderscheid dat er te maken is tussen wat in de literatuur ‘uitbuitingsracisme’ en ‘vernietigingsracisme’ genoemd wordt.

De cover van Ein Verbrechen ohne Namen (2021). Bron: C.H. Beck

Polemische insteek

Het plaatsen van de Tweede Wereldoorlog in een bredere mondiale context is niet nieuw, net zomin als de directe vergelijkingen met het koloniale verleden dat zijn. Hannah Arendt deed het bijvoorbeeld al, maar de traditie heeft vooral stevige wortels in de antikoloniale kritiek. Aimé Césaire schreef in de jaren vijftig al dat Hitler met zijn eigen bevolking deed wat Europa met zijn koloniën had gedaan. Zulke postkoloniale kritiek heeft altijd een beetje op afstand gestaan van oorlogs- en Holocaustgeschiedenis – of is op afstand gehouden, moet je misschien zeggen. Waarom maakte Moses nu dan zoveel los, is de vraag.

De belangrijkste reden lijkt te liggen in de polemische en provocerende benadering die Moses koos. Die is “dystopisch en over the top”, zoals een commentator opmerkt. Waar Zimmerer en Rothberg in Die Zeit hun opponenten nog ‘gewoon’ verweten een “misleidende weergave” van hun argumenten te geven, om vervolgens keurig uit te leggen hoe ze het dan allemaal wel bedoeld hadden, schakelt Moses een tandje bij. De opponenten die de andere twee nog bij naam noemen, veranderen bij Moses in de al genoemde abstracte “hogepriesters van de Duitse catechismus”. ‘Der Katechismus der Deutschen’ is een directe aanval op wat Moses ziet als een kaste van reactionaire verdedigers van een onhoudbare orthodoxie. Hierbij neemt ronkende taal het soms over van inhoudelijke analyse.

Je kunt stellen dat Moses zo wel een debat heeft ontketend dat met de zoveelste keurige academische verhandeling niet van de grond was gekomen. Een lastiger kritiekpunt voor Moses betreft dan ook iets anders: het reële gevaar dat extreemrechts met zijn standpunt aan de haal gaat. Na publicatie van zijn essay verscheen er al snel een instemmend bericht op de website van het tijdschrift Sezession, een bekend toevluchtsoord voor neonazi’s. Op de verre (en soms minder verre) rechterflank in Duitsland leeft al decennialang onvrede met de Duitse herinneringscultuur, die gezien wordt als een masochistische schuldcultuur vol onnodige zelfkastijding. In het in 2017 postuum gepubliceerde en zeer controversiële antisemitische boek Finis Germania typeerde de conservatieve historicus Rolf Peter Sieferle de Duitse omgang met het oorlogsverleden ook al als een ‘staatsreligie’. De gelijkenis bracht FAZ-redacteur Patrick Bahners ertoe Moses als een Sieferle von links te bestempelen.

De gelijkenis met de extreemrechtse kritiek op een ‘schuldcultuur’ houdt al snel daarna op. Uiteindelijk is het Moses, net als Rothberg en Zimmerer, te doen om het blootleggen en erkennen van dwarsverbanden in de geschiedenis, terwijl extreemrechts simpelweg van de hele oorlogsherinnering af lijkt te willen. Sommige commentatoren vinden de gelijkenis daarom dan vooral ook “erg ongelukkig”, maar niet meer dan dat. Wel lijkt Moses met zijn sterk aangezette religieuze analogie – een ‘catechismus’ met ‘hogepriesters’ – een keuze gemaakt te hebben die de extreemrechtse interesse in zijn stuk verder in de hand heeft gewerkt. Volgens de hierboven al genoemde Sybille Steinbacher is ‘de hogepriester’ zelfs een antisemitische stijlfiguur te noemen, die een lange, christelijke geschiedenis heeft. In de bijbel zijn de hogepriesters de joodse tegenspelers van Jezus, en daarmee de personificatie van de heimelijke macht die van het Jodendom zou uitgaan.

Dubbelsnijdend zwaard

De discussie over de wenselijkheid van genocidevergelijkingen moet vooral gezien worden in de context van de hernieuwde belangstelling voor het koloniale verleden. Omdat het hier om een proces met een sterke onderstroom gaat, zal ze ook niet snel verdwijnen. Zoals Norbert Frei aan het eind van zijn bijdrage aan Ein Verbrechen ohne Namen schrijft, markeert “de conjunctuur van de postkoloniale herinnering geen eindpunt”, al lijkt uit die verzuchting vooral zijn hoop te spreken dat die postkoloniale wind snel overwaait. Belangrijker echter is natuurlijk de vraag waar de stroom heengaat.

Wat het debat in ieder geval en passant weer eens blootlegt, is dat het benadrukken van de uniciteit van de Holocaust altijd al een dubbelsnijdend zwaard is geweest. Aan de ene kant zorgt het uniciteitsstempel voor het nodige morele gewicht: deze genocide was zo onvoorstelbaar groot en bediende zich op zo’n perverse en ongeziene manier van moderne, Verlichte methodes, dat ze de belichaming van het ultieme kwaad is. Alleen zo kan ze als waarschuwing dienen: dit nooit meer. Aan de andere kant snijdt dat de genocide ook los van de geschiedenis, alsof ze niet verbonden is met wat er daarvoor, daarna en daaromheen gebeurde. Dat maakt dat bepaalde moeilijke vragen niet gesteld kunnen worden. Want hoe en wanneer sloop die rot in de Duitse politieke cultuur? Onder welke omstandigheden kan die (voor)geschiedenis zich herhalen? Wat zegt het over die Verlichte idealen en de moderniteit als genocide er ook een mogelijke uitkomst van is? En is het inderdaad niet raar, zoals het in het gewraakte essay van Dirk Moses staat, om van een Zivilisationsbruch te spreken als er in de koloniën “in de naam van de Westerse beschaving miljoenen doden gevallen zijn”?

Over de auteur

 

Matthijs Kuipers

Matthijs Kuipers is senior onderzoeker bij het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Daarnaast werkt hij als docent geschiedenis aan het Alberdingk Thijm College in Hilversum.


Foto boven aan pagina

Met dit artikel van Ernst Nolte in de Frankfurter Allgemeine uit 1986 begon de Historikerstreit. Bron: Frankfurter Allgemeine