De vierde generatie

Redactioneel

door Sophie van den Bergh en Cecile Post – leesduur 4 minuten

Vlak voor 5 mei 1959 werd in de Eerste Kamer alarm geslagen: de jeugd zou nauwelijks weten wat er in de bezettingsjaren was gebeurd. De krant Het Vrije Volk stelde naar aanleiding daarvan een onderzoek in: hoe ernstig was het nu eigenlijk gesteld met de kennis en belangstelling van jongeren over deze periode? Het kennisniveau viel tegen, maar het was met name de nuchtere, zelfs laconieke houding van de ondervraagde jongeren die opviel, zo kon men lezen in Het Vrije Volk. “[D]e Tweede Wereldoorlog ‘doet’ ze niets. Ze beschouwen de jaren ’40-’45 als behorende bij de geschiedenis.”

Dit speelde slechts veertien jaar na de bevrijding, maar de zorgen dat nieuwere generaties de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog vergeten, of hun belangstelling voor het onderwerp verliezen, zijn van alle tijden. Recenter nog concludeerde ook onderzoeker Marc van Berkel dat het met de kennis van jongeren niet goed gesteld was, “Jongeren weten weinig over de Tweede Wereldoorlog”, zo luidde in 2020 de kop van een artikel over de resultaten van zijn onderzoek op de website van de HAN.

Deze editie van WO2 Onderzoek uitgelicht staat in het teken van de vraag hoe jongeren zich (willen) verhouden tot de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. We spreken ook wel over de vierde generatie, waarmee over het algemeen de achterkleinkinderen worden bedoeld van de ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog. De overgang van de derde naar de vierde generatie wordt in de gehanteerde theorieën binnen herinneringsstudies vaak als belangrijke overgangsfase gezien. De vierde generatie is de eerste generatie die verhalen over de oorlog niet rechtstreeks uit de mond hebben kunnen horen van zij die het hebben meegemaakt. Dit betekent dat deze generatie haar kennis deels uit andere bronnen moeten halen, en ook dat de belangstelling voor het onderwerp verre van vanzelfsprekend is.

Toch kunnen we tachtig jaar na het einde van de oorlog wel stellen dat die belangstelling over het algemeen nog altijd groot is, óók bij de derde en vierde generatie – de grote hoeveelheid jongereninitiatieven lijkt dit te bevestigen. Denk aan een collectief als Jong 1508, van jongeren uit de derde en vierde generatie met wortels in voormalig Nederlands-Indië die onder meer generatietafels organiseren. Of aan het Jongerencomité in de Pijp in Amsterdam, waar na de herdenking met z’n allen ijs wordt gegeten. Op verschillende manieren drukken jongeren zo hun stempel op de herinnering en laten in de praktijk zien hoe de herinneringen van hun (over)(groot)ouders doorwerken.

TikTok

Hoe gegrond zijn die zorgen over een afnemende belangstelling dan nog? En hoe denken en spreken jongeren daar zelf over? In een artikel op basis van een gesprek met een aantal 15- en 16-jarige leerlingen van een school in Emmen bleek dat het onderwerp leeft, zeker in de periode in aanloop naar 4 en 5 mei. Interessant genoeg benadrukken zij vooral het belang van het onderwerp voor anderen, en dan met name de generatie onder hen. Zo pleit de 15-jarige Thirza voor een laagdrempelige uitleg voor jongere kinderen zodat zij beter kunnen begrijpen wat er op 4 mei gebeurt. De herdenking is nu te veel gericht op volwassenen, zegt zij. De zorg om het doorgeven van oorlogsherinneringen die uit dit gesprek met deze jongeren spreekt, lijkt in ieder geval haaks te staan op de laconieke houding zoals die in 1959 werd gevreesd.

Ook een inclusieve benadering van de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog kan helpen om jongeren aan te spreken. Zo pleit Youssef Azghari in zijn column voor een verhaal over de Tweede Wereldoorlog waarbij de nadruk niet langer alleen ligt op de bezettingstijd in Nederland, maar WO2 als transnationaal fenomeen wordt gezien. Zo kunnen we ervoor zorgen dat ook jongeren wier ouders niet zijn opgegroeid in Nederland of die zelf nog maar kort in Nederland wonen, zich hiermee verbonden kunnen voelen.

Hóe dat aanspreken dient te gebeuren, blijft ook een belangrijk aandachtspunt. De Emmense jongeren noemen als aanbeveling bijvoorbeeld informatieve filmpjes op TikTok. In haar artikel in dit nummer buigt Tessa Bouwman zich over de voordelen en valkuilen van sociale media in het bereiken van jongeren ten behoeve van Holocausteducatie. Voor WO2-instellingen is het de uitdaging om een balans te vinden tussen het vluchtige, vaak frivole karakter van sociale media en de complexiteit van het onderwerp. Op basis van de inzichten uit een aantal onderzoeken die ze bespreekt, adviseert Bouwman WO2-instellingen om goed op de hoogte te blijven van actuele trends, maar daar wel kritisch mee om te gaan. Bijvoorbeeld door de gepresenteerde inhoud hand in hand te laten gaan met een reflectie op de gekozen vertelvorm, en de gebruikers of het publiek in een gesprek hierover te betrekken.

Veranderingen in het DNA

Waar sociale media kunnen helpen jongeren te bereiken, laat onderzoek de afgelopen decennia zien dat sommige ervaringen zich niet alleen in woorden of beelden laten doorgeven, maar ook in ons lichaam. Zo kunnen traumatische ervaringen in het DNA doorgegeven worden aan volgende generaties. In een interview door Arjen van Lil vertelt psychiater Eric Vermetten over de nieuwe wetenschappelijke inzichten op dit terrein. Lang werd gedacht dat trauma aanstellerij was, maar “er zijn wel degelijk psychologische en neurologische gevolgen van trauma”. De gevolgen van stress zijn niet alleen in de hersenen te zien. Epigenetici legden bloot dat traumatische belasting ook voor veranderingen in het DNA kan zorgen. Een interessant nieuw inzicht is dat die veranderingen niet statisch zijn – genen kunnen namelijk óók reageren op herstelmechanismen. Wat zegt dit over vragen van verantwoordelijkheid en ‘agency’? En hoe zwaar weegt de biologische component ten opzichte van andere factoren?

Dit thema komt ook aan bod in het interview met sociologe en schrijver Jolande Withuis door journalist Larissa Pans. Withuis bekritiseert het denkbeeld dat sommige historische gebeurtenissen per definitie traumatiserend zijn. Veeleer benadrukt ze de invloed van verschillende omstandigheden, waarbij een belangrijke rol is weggelegd voor iemands opvoeding. Ze waarschuwt voor de door haar gesignaleerde trend om groepen collectief tot getraumatiseerd te verklaren. Zo zou je mensen een levenslange identiteit als slachtoffer kunnen aanwrijven, aldus Withuis. “Erkenning van trauma moet altijd een stap zijn om het lijden te boven te komen.”

De artikelen in dit nummer laten op allerlei manieren zien hoe de Tweede Wereldoorlog generaties later op verschillende manieren doorwerkt. De vierde generatie gaat die erfenis niet uit de weg. Jongeren nu zoeken nieuwe manieren om te begrijpen en te herdenken en leggen verbindingen met het heden. Ondanks wat de krantenkoppen soms suggereren is dit geen verloren generatie, maar een die het verleden actief omzet in bewustzijn. En of je nu docent bent, museumeducator, onderzoeker of vrijwilliger—dit vraagt aandacht voor de keuze welke verhalen worden verteld en de manier waarop die gepresenteerd worden.


Over de auteurs

Sophie van den Bergh (links) en Cecile Post

Sophie van den Bergh is hoofdredacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht en werkt op de afdeling Onderzoek en educatie van het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Aan de Universiteit Gent werkt ze aan een proefschrift over herdenkingstheater.

Cecile Post werkt als coördinator educatie bij Nationaal Monument Kamp Vught. Ze is redacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht.


Foto bovenaan artikel

Het Jongerencomité De Pijp. Bron: Jongerencomité De Pijp.