Eric Vermetten: “Trauma heeft systemische gevolgen”

Over het effect van trauma op hersenen en genen

Interview

door Arjen van Lil – leesduur 9 minuten

Traumatische stress kan hersenstructuren doen veranderen, leert neurowetenschappelijk onderzoek. En zelfs in het DNA worden opgeslagen, denken epigenetici. Is er een biologische verklaring voor intergenerationeel trauma? We spraken erover met Eric Vermetten, die onder meer onderzoek deed naar PTSS onder Nederlandse militairen die werden uitgezonden naar Afghanistan.

Trauma en de hersenen. Kun je uitleggen hoe die zich tot elkaar verhouden?

“Internationale literatuur laat zien dat stress hersenstructuren kan doen veranderen. Al is het heel belangrijk om daar gradaties in te onderscheiden. Het brein is neuroplastisch, dus een beetje stress daagt vooral uit en maakt je veerkrachtiger. Pas als stress doorslaat met een bepaalde intensiteit en duur, kan het brein overbelast raken. Specifieke stress met een bepaald karakter, zoals blootstelling aan de dood, ernstige verwonding of iets levensbedreigends, noemen we traumatische stress. Die vorm van stress heeft een bijzondere impact op het brein. Dat merk je dan niet alleen in de hersenen, maar ook aan het hart, de maag en metabole veranderingen. Cellen en netwerken gaan dan letterlijk kapot.

Ons brein bevat allerlei netwerken met een vertakte structuur die het brein in balans houdt. Maar die balans kan door traumatische stress ook ontwricht raken. De structuren gaan kapot. Informatienetwerken werken dan niet meer: er kunnen flashbacks ontstaan en het brein kan moeilijk afschakelen. Je reageert op prikkels impulsiever dan je normaal zou doen. Het brein kan als het ware ontsporen en is ook niet meer in staat om afstand te nemen van een bepaalde impuls of prikkel. Het gaat letterlijk om netwerkschade in het brein. Dat zie je heel goed in de functie van de amygdala of de prefrontale cortex.”

De prefrontale cortex (geel). Bron: Marc Dingman op euroscientificallychallenged.com

Hoe zie je dat er netwerkschade is?

“Die veranderingen kunnen we nu met beeldvormende technieken zien, zoals met MRI-scans. Maar we weten ook dat bepaalde netwerken niet meer functioneren zoals bij gezonde mensen. Stel, een hond begint hier plotseling op de weide te blaffen, dan kan dat iemand doen denken aan die keer dat ze door een hond van hun fiets werden getrokken, die net zo aan het blaffen was. Iemand kan in de stress raken en misschien wel overbelast raken. Diens hersenen reageren dan alsof hij of zij terug is in dat moment.

Voor de duidelijkheid: wat we inmiddels leren over het brein is niet altijd ‘ecologisch valide’ zoals we dat noemen. We kunnen in jouw brein kijken als ik je onder een scanner leg, maar de prikkels die ik daar ter plekke kan geven zijn niet altijd representatief voor de daadwerkelijke stresssituatie, bijvoorbeeld zoals met de hond. We kunnen alleen kennis krijgen over wat we in de scanomgeving na kunnen bootsen en dat exporteren naar de klinische context. Dat is een belangrijke kanttekening.”

Kan wat in de hersenen gebeurt daadwerkelijk gekoppeld worden aan traumatische ervaringen? Kunnen we die causale verbanden leggen?

“We hebben inmiddels steeds meer kennis over de representatie van stressbelasting en over veerkracht in de hersenen. Maar simpelweg stellen dat die veranderingen in de hersenen daadwerkelijk veroorzaakt worden door een bepaalde gebeurtenis, kunnen we niet. Een causaal verband is dus moeilijk te trekken. Zulke veranderingen kunnen ook met van alles in de rest van iemands leven te maken hebben.

Wat helpt, zijn longitudinale studies met grote groepen mensen. Je volgt hen dan over een langere tijd en kijkt met wie het goed of niet goed gaat – wie dus bijvoorbeeld PTSS krijgen, en of je dat had kunnen voorspellen, dus of er sprake is van ‘predictive psychiatry’. De vraag is dan of bepaalde symptomen in de hersenen er al waren, of dat het door traumata of stressbelasting is ontstaan.”

Je deed op dit gebied onder meer onderzoek onder Nederlandse militairen in Afghanistan?

“Toen we naar Afghanistan gingen om Nederlandse militairen te onderzoeken, was dat niet met de verwachting causale verbanden te kunnen trekken. We wisten immers ook niet hoe de uitzending zou verlopen. Maar statistische kennis over PTSS was er wel al. Stel dat je 1000 militairen hebt, dan ontwikkelen statistisch gesproken ongeveer 80 daarvan op termijn klachten van PTSS. Met ons onderzoek brachten we het ontstaan van dergelijke klachten over een periode van 10 jaar in beeld. Wat bleek: de grootste groep van deze Nederlandse militairen ontwikkelde inderdaad geen PTSS-klachten. Ondanks een heftige uitzending bleef het bij hen goed gaan; geen flashbacks of hyperarousal. Dat is óók belangrijke informatie. Want waarom blijft het brein bij de één wel goed functioneren en bij de ander niet? Sommige militairen werden op een bepaalde manier zelfs sterker. Sommigen zeggen dat ze een beter mens zijn geworden en/of het leven op een nieuwe manier hebben leren waarderen, evenwichtiger en rustiger.

Een kleinere groep ontwikkelde wel PTSS. We hebben het hier over een ‘significante kleine groep’. Sommigen zeggen dat hun aantal verwaarloosbaar is, maar daar ben ik het niet mee eens. Het is een groep die ik niet voor niets significant noem. Er is sterke kennisbehoefte om te leren van deze groep. En het is ook onze morele verplichting om naar hen te kijken.”

Nederlandse soldaten op patrouille in Afghanistan, 2008. Bron: Arief Rorimpandey op Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0).

Tot zover de hersenen. In het hedendaagse biomedische perspectief is ook veel aandacht voor het effect van trauma op de rest van het lichaam, zoals genetische aanpassingen in het DNA. Wat zien we daar gebeuren?

“Op dit vlak heb ik veel geleerd van anderen, met name van Rachel Yehuda die aan Yale University zat, waar ik ook heb gewerkt. Zij is als het ware de kwartiermaker in het epigenetisch onderzoek, waarin wordt onderzocht hoe omgevingsfactoren, zoals traumatische ervaringen, het aan- en uitzetten van genen beïnvloeden. We zijn soortgelijk onderzoek ook in Nederland gestart met een groep met daarin Bart Rutten, Elbert Geuze, Marco Boks en Christiaan Vinkers. Hierbij keken we in een groot longitudinaal cohort hoe traumatische stress epigenetische veranderingen kan aanbrengen. Heel interessant is dat we konden zien dat epigenetica geen statisch gegeven is. Genregulatie blijkt responsief te zijn voor herstel. Chemische schakelaars op het DNA, zogenaamde methylatiepatronen die we zagen bij PTSS, kunnen veranderen door psychotherapeutische interventie. Dat zagen we ook in ons cohort.”

Wat betekent epigenetica voor het denken over de intergenerationele transmissie van trauma?

“Dat is de interessante vraag. Kan iemand een epigenetische kwetsbaarheid erven, en dus reageren alsof hij of zij bij dat trauma was? Zo’n zestig jaar geleden was het niet mogelijk om deze processen zichtbaar te maken. Trauma werd vaak weggezet als ‘hysterie’ of psychogene aanstellerij, zeker bij vrouwen met een misbruikgeschiedenis, en zonder biologische basis erkend. Inmiddels weten we beter, omdat onderzoek aantoont dat trauma niet alleen blijvende sporen nalaat in hersenstructuren en stresssystemen, maar ook epigenetische veranderingen kan veroorzaken die overdraagbaar zijn naar volgende generaties. Daarmee zien we dat er inderdaad een biologische basis kan zijn voor intergenerationele kwetsbaarheid. Deze inzichten maken duidelijk dat trauma systemische gevolgen heeft, die we niet langer kunnen reduceren tot louter psychologische verklaringen.”

Het gaat hier ook om de geloofwaardigheid van het traumaslachtoffer?

“Precies. Er ligt erkenning voor hun lijden in het lichaam. En die is nodig. Want bij PTSS hebben we lang gezegd dat we het niet konden zien. Maar de wetenschap maakt nu duidelijk: we kunnen het niet negeren, niet bij veteranen, niet bij Holocaustoverlevenden en niet bij slachtoffers van seksueel geweld. Hier wordt nu een achterstand ingelopen, en dat is goed. Ondanks de gevolgen die soms misschien ook wel doorslaan, op het vlak van erkenning en schadeloosheid.”

Hoe raakt jullie werkveld aan de gevoelige kwestie van de intergenerationele doorwerking?

“Bij intergenerationele doorwerking gaat het minder om het trauma zelf en meer om de overdracht van kwetsbaarheid. Ons onderzoek kan leiden tot de misvatting: ‘Het is eenmaal zo, ik kan er niks aan doen.’ Maar genetische aanleg is geen verontschuldiging. Het is een factor die vraagt om zorg, behandeling en steun vanuit de omgeving.”

Jullie werk is dus een speler in het debat over ‘agency’, over de vraag of mensen er zelf iets aan kunnen doen?

“Ja. En er dreigt soms de legitimering van de gedachte dat herstel onmogelijk zou zijn. Daar moeten we voor waken. Je ziet bij naoorlogse generaties inderdaad dat er blijvende gevolgen zijn, zoals moeite met het aangaan of onderhouden van relaties. Ik vind het te kort door de bocht om dat te verklaren door intergenerationeel of erfelijk trauma. Dat zou mensen ontslaan van de plicht om serieus naar hun eigen situatie te kijken. Bovendien leert de epigenetica ons nu juist ook dat genen veranderlijk zijn. Regulatiemechanismen die samenhangen met herstel kunnen zich aanpassen. De genetische samenstelling is dus geen vaststaande pre-set in iemands leven. Dat betekent dat er altijd ruimte is voor verandering en dat we mensen niet volledig kunnen ontslaan van de eigen verantwoordelijkheid in het omgaan met de gevolgen van trauma.”

Nog even terug naar de hersenen. Waar zou je het belang daarvan scoren ten opzichte van andere factoren die belangrijk zijn bij intergenerationeel trauma?

“Ik denk dat de hersenen op dit moment vaak nog een ondergeschikte rol krijgen toebedacht. Er zijn allerlei factoren die bepalen hoe mensen omgaan met de blootstelling aan stress: het persoonlijke narratief, de culturele context en de directe klinische kennis die we hebben. Die dimensies zijn onmisbaar. Maar tegelijkertijd kunnen we de neurowetenschap en bijhorende technologie niet negeren. Die zijn essentieel voor zorgvuldige kennisopbouw. Als we die buiten beschouwing laten, doen we de psychiatrie als kennisdomein tekort. De neurowetenschappen laten ons immers zien dat mensen met vroegkinderlijke blootstelling aan trauma aantoonbaar kwetsbaarder zijn op latere leeftijd. En met die kennis moeten we iets doen, naast de bredere culturele en narratieve kaders. Al is wát we hiervan kunnen leren complex en kan het zelfs het risico op discriminatie in zich dragen.”

Risico op discriminatie? Kun je dat toelichten?

“Als we weten dat bepaalde mensen kwetsbaarder zijn voor de gevolgen van stress rijst de vraag: moeten we hen wel blootstellen aan extreme omstandigheden? In de krijgsmacht bijvoorbeeld zou dat betekenen dat je sommige mensen niet selecteert of hen niet inzet in bepaalde gevaarscenario’s. Dat schuurt natuurlijk, want het raakt aan gelijke kansen en morele verantwoordelijkheid. Tegelijk vraagt het om zorgvuldigheid. Wie in de jeugd al veel traumabelasting heeft meegemaakt, kan extra kwetsbaar zijn wanneer hij of zij later opnieuw veel stress ervaart op het slagveld. Dat gegeven moeten we niet gebruiken om mensen uit te sluiten, maar om beter voorbereid te zijn en passende ondersteuning te bieden.”

Dat is een glijdende schaal, je kunt dan ver gaan.

“Als we oorlogen willen winnen, moeten we dat samen doen. Ook met degenen die misschien niet de sterksten of snelsten zijn. Wetenschap en operationele werkelijkheid zijn soms niet altijd met elkaar te verenigen. In tijden van vrede is er ruimte om zorgvuldig te bepalen wie waarheen gaat, bijvoorbeeld welke politieagent we naar welke plek sturen. Maar in oorlogstijd bestaat die luxe niet. Dan gaat het om collectieve inzet en is selecteren op kwetsbaarheid geen optie.”

De toekomst van de neurowetenschap en trauma is spannend. Hoe zie je die verder voor je?

Ik geloof sterk in de kracht van verhalen. Menselijke identiteitsvorming vindt plaats in en door verhalen. Als neurowetenschapper ben ik daarmee begonnen: de vraag hoe verhalen, herinneringen en identiteit in de hersenen worden verankerd. De toekomst zie ik nog steeds daar liggen: in het begrijpen en benutten van verhalen. Tegelijkertijd zie ik spanningen, want in onze samenleving worden verhalen steeds meer gereduceerd tot korte fragmenten, bijvoorbeeld via sociale media. Dat vernauwt identiteitsvorming en tast de diepte van het menselijk narratief aan.”

Ha, een neurowetenschapper met een pleidooi voor de grote verhalen in onze samenleving.

“Niet verrassend toch? Als ik kijk naar mijn eigen onderzoek, dan draait dat uiteindelijk ook om verhalen. In de klinische praktijk nodig ik mensen uit hun verhaal te vertellen en dat in context te plaatsen. Met veteranen, maar ook met mensen met ernstige psychiatrische stoornissen zoals schizofrenie, zie ik telkens hoe betekenisvol dat is. Voor mij is dit ook persoonlijk: de verschillende werkelijkheidsbelevingen van mensen verdienen allemaal een stem. Verhalen zijn niet alleen dragers van klachten, maar ook van herstel.”

Erik Vermetten in Oekraïne.

Je pleit voor meer tolerantie naar elkaar.

“Ja. Tolerantie en onderlinge zorg zijn hard nodig in onze maatschappij, juist nu er zoveel spanningen zijn. Wat ik tijdens een recente reis naar Oekraïne heb gezien, heeft mijn blik verdiept. Daar wordt de identiteit van mensen bedreigd, en onder die druk ontstaat een enorme kracht. Hun verhalen, symbolen en rituelen houden de gemeenschap bijeen. In Nederland leven we in veiligheid en beseffen we vaak niet dat identiteit iets is wat je actief moet voeden, ook in tijden van rust. Dat vraagt om verhalen die duidelijk maken wie we zijn, waar we voor staan en welke waarden we delen.

Ik denk dat de psychiatrie zich ook wel mag verbreden. Ons vakgebied raakt onvermijdelijk aan fundamentele menselijke ervaringen zoals verlies en dood. Dat zijn existentiële thema’s die niet volledig in hersenvelden of protocollen te vangen zijn. Daarom is samenwerking met andere disciplines wenselijk: geestelijke verzorging, psychologie, theologie. Dat betekent niet dat de wetenschap tekortschiet. Maar dat we moeten erkennen dat zingeving en verhalen een onmisbare aanvulling vormen op neurowetenschappelijke inzichten. Voor mij ligt daar een grote waarde-opdracht voor de toekomst.”

Je ziet dat in oorlogstijd de verhalen naar boven komen?

“Precies. In een oorlog leer je wel bidden, zo vertelde mijn moeder altijd. Als er druk is, dan komen de verhalen wel, het zit in ons. Dat geloof, dat het in ons zit, dat is belangrijk. Dat geeft ook hoop: de menselijke behoefte aan betekenis en verbinding verdwijnt nooit, maar wacht op het juiste moment om aangesproken te worden. Dat vertrouwen dat het verhaal altijd terugkeert wanneer het nodig is, vind ik een troostrijke gedachte.”


Over de auteur

Arjen van Lil

Arjen van Lil is onderzoeker bij ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum. Hij studeerde geschiedenis, met als specialisaties geschiedenis van de oudheid en geschiedenis van de psychiatrie, en houdt zich bezig met de historische en culturele dimensies van trauma.


Foto bovenaan artikel

Nederlandse soldaten worden met een CH-47 helikopter gedropt in Afghanistan, 2007. Bron: Ministerie van Defensie (publiek domein).