Hoogleraar Kees Ribbens over de uitkomsten van het Doelgroepenonderzoek
‘Interessant’ of ‘zeer interessant’, zo bestempelt meer dan de helft van de respondenten in het onlangs uitgevoerde Doelgroepenonderzoek de Tweede Wereldoorlog. Slechts 10 procent is het daarmee niet eens: die vindt het meest recente Nederlandse oorlogsverleden juist (zeer) oninteressant. Wat zijn volgens NIOD-onderzoeker Kees Ribbens verder opvallende conclusies uit het Doelgroepenonderzoek en met welke uitkomsten moet de sector zeker aan de slag?
“De belangstelling valt me niet tegen. Het is toch driekwart eeuw geleden”, zegt historicus Kees Ribbens tijdens een gesprek over het Doelgroepenonderzoek bij het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies. Ribbens is onderzoeker bij het NIOD, hoogleraar populaire beeldvorming van de Tweede Wereldoorlog en andere oorlogen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en als adviseur betrokken bij het Doelgroepenonderzoek.
Dat Doelgroepenonderzoek werd uitgevoerd in opdracht van het Platform Herinnering Tweede Wereldoorlog, dat tot doel heeft de herinnering aan de oorlog levend te houden voor toekomstige generaties. Het platform wilde niet alleen weten in welke mate Nederlanders geïnteresseerd zijn in de Tweede Wereldoorlog, maar ook hoe ze over de oorlog denken, welke betekenis ze aan de oorlog geven en wat voor activiteiten ze ondernemen die met de oorlog te maken hebben. Ribbens: “Er zijn steeds minder ooggetuigen die de oorlog bewust hebben meegemaakt. Daarom wordt de vraag hoe het zit met de houdbaarheidsdatum van de Tweede Wereldoorlog steeds relevanter.”
80 oorlogsmusea en herinneringscentra
Het eerste deel van het onderzoek bestond uit een enquête van onderzoeksbureau Motivaction onder 2.057 Nederlanders tussen de 18 en 80 jaar. Ribbens hielp mee om de focus en de vragen van deze enquête te bepalen. Daarnaast maakte de Universiteit Utrecht een overzicht van de uitkomsten van vergelijkbare onderzoeken die tussen 2007 en 2017 plaatsvonden. Dat waren er maar liefst 61.
Er is geen ander land waar zo veel onderzoek naar de omgang met de Tweede Wereldoorlog wordt gedaan, weet Ribbens. “Het onderwerp leeft gewoon nog heel erg en de belangstelling lijkt alleen maar toe te nemen.” Veel mensen noemen de Tweede Wereldoorlog als hen wordt gevraagd naar de belangrijkste gebeurtenis in Nederland in de twintigste eeuw en in onze moderne geschiedenis. Uit de literatuurstudie van de Universiteit Utrecht blijkt dat dit niet alleen voor oudere generaties geldt, maar ook voor jongeren.
De grote belangstelling wordt ook weerspiegeld in het relatief grote aantal herinneringscentra en musea over de oorlog dat Nederland telt: rond de tachtig. De nationale herinneringscentra ontvangen structureel steun van de overheid, maar de overige musea zijn voor het merendeel afhankelijk van betalende bezoekers en subsidies. Voor een deel verklaart dit laatste ook waarom er zo veel onderzoek gedaan wordt naar de kijk van Nederlanders op de Tweede Wereldoorlog, aldus Ribbens. “Subsidieverstrekkers willen graag weten waar ze het voor doen.”
Stijgende bezoekersaantallen
Maar liefst 78 procent van de respondenten gaf in de enquête aan dat ze twee minuten stil zijn tijdens de Dodenherdenking. 54 procent doet op Bevrijdingsdag mee aan activiteiten. “We weten uit het jaarlijkse Nationaal Vrijheidsonderzoek van het Nationaal Comité 4 en 5 mei al dat die percentages hoog zijn,” zegt Ribbens, “al geven mensen soms sociaal wenselijke antwoorden.”
Zelf doet hij graag mee op 4 en 5 mei. Zo ging hij afgelopen jaar met zijn dochter van zeven naar een herdenking in Utrecht. “Het is een van de weinige momenten waarop je stilstaat bij de waarde van democratie. Verkiezingen zijn er niet elk jaar, Dodenherdenking en Bevrijdingsdag wel.”
Uit de enquête bleek ook dat 60 procent van de respondenten in de afgelopen twee jaar activiteiten buitenshuis heeft ondernomen die met de Tweede Wereldoorlog te maken hebben. Dat percentage is hoger dan voorheen. Er zijn stijgende bezoekersaantallen bij de oorlogsmusea, weet Ribbens te vertellen, en er komen nog altijd nieuwe musea bij.
Voltooid verleden tijd
Maar naast het aanzienlijke deel van de Nederlandse bevolking dat grote belangstelling heeft, is er ook een groep van 10 procent die de Tweede Wereldoorlog oninteressant of zelfs zeer oninteressant vindt. De ondervraagden die tot deze groep behoren, vinden de oorlog vaak te lang geleden – iets van het verleden. Daarnaast heeft 33 procent ‘neutraal’ aangekruist bij de vraag ‘Hoe interessant vind je de Tweede Wereldoorlog?’.
“Is dat erg?”, vraagt Ribbens zich af. “Misschien niet. Ik begrijp dat niet iedereen zo geïnteresseerd is in geschiedenis als ik.” Jammer vindt hij het wel. “Weinig kennis over de oorlog kan de communicatie tussen mensen bemoeilijken, bijvoorbeeld over actuele zaken als mensenrechten en discriminatie.” Hij voegt eraan toe dat als je in Nederland op de middelbare school hebt gezeten, je in elk geval iets weet of hebt meegekregen over het onderwerp. Zelf is hij altijd blij geweest dat hij zo’n goede geschiedenisleraar had. “Ik ben om die reden waarschijnlijk ook geschiedenis gaan studeren.”
Wellicht kreeg een deel van de Turkse en Marokkaanse Nederlanders die de enquête invulden, in hun land van herkomst geen of weinig onderwijs over de Tweede Wereldoorlog, zo denkt Ribbens. Dat verklaart mogelijk het opvallende onderzoeksgegeven dat zij minder tijd nodig hadden om de vragenlijst in te vullen dan de rest van de deelnemers. Zij hadden minder spontane associaties bij de oorlog, waardoor vervolgvragen vaak niet relevant waren. Daarnaast bracht de enquête aan het licht dat mensen met Surinaamse, Antilliaanse, Turkse of Marokkaanse wortels of met een andere niet-westerse achtergrond minder activiteiten tijdens Dodenherdenking ondernemen dan mensen met een Europese achtergrond. Ribbens: “De vertrouwdheid met de Tweede Wereldoorlog, of met het Nederlandse perspectief daarop, is voor sommige groepen duidelijk niet altijd even vanzelfsprekend.”
Geen lessen
Nog een uitkomst om bij stil te staan: maar liefst 41 procent van de ondervraagden antwoordde ‘geen’ op de vraag welke lessen er volgens hen te trekken zijn uit de Tweede Wereldoorlog voor de huidige samenleving en de wereld van nu. De overige 59 procent noemde zaken als het tegengaan van discriminatie en racisme en het vergroten van verdraagzaamheid en tolerantie. Hoewel een meerderheid dus wel lessen trekt, vindt Ribbens het percentage van 41 procent toch wel hoog. Uit de literatuurstudie bleek ook al dat er relatief weinig interesse is in de gevolgen van de oorlog. “Als historicus vind ik het jammer dat mensen de neiging hebben om in te zoomen op de oorlog zelf en voorbij te gaan aan de bredere context”, zegt Ribbens. “Het verhaal van de Tweede Wereldoorlog staat natuurlijk niet los van het voorafgaande Interbellum en van negatieve én positieve gevolgen als de Koude Oorlog, de Verenigde Naties en alle internationale verdragen.”
Plaatsen en verhalen
De enquête bevatte ook vragen over de activiteiten of rituelen rond het herdenken van de oorlog of het vieren van de vrijheid. Opvallend was dat degenen die niets ondernemen op 4 en 5 mei of nooit een museum over de Tweede Wereldoorlog bezoeken, vaak aangaven de activiteiten of rituelen niet aansprekend te vinden. ‘Zorg voor meer aansprekende vormen’, luidt dan ook een van de aanbevelingen van de onderzoekers.
“Ik ben benieuwd welke activiteiten de respondenten precies kennen en welke daarvan hen niet aanspreken”, reflecteert Ribbens. “Er is namelijk zo veel en er komt steeds meer.” Hij noemt het project Open Joodse Huizen, de voorstellingen in het kader van Theater na de Dam en de herdenking Ereveld Vol Leven. Bij deze laatste herdenking staan mensen op Nationaal Ereveld Loenen bij graven van oorlogsslachtoffers die hun leeftijd hadden toen ze overleden, en maken zo zichtbaar dat iedere steen staat voor een ooit levende persoon van vlees en bloed.
Speculerend over de mogelijke oorzaken van desinteresse, zegt Ribbens dat hij zich wel kan voorstellen dat veel ouderen geen belangstelling hebben voor het bezoeken van een Bevrijdingsfestival. “De muziekacts die daar spelen, spreken vooral jongeren aan. In mijn ogen zou meer diversiteit aan activiteiten goed zijn. Ideaal zou het zijn als er ook evenementen worden georganiseerd waar alle generaties samen kunnen komen.” Daarnaast is Ribbens een pleitbezorger van meer koppelingen met de actualiteit. “Je zou bijvoorbeeld kunnen kijken naar de impact van de oorlog in Syrië op vluchtelingen hier.”
Een uitkomst om volgens Ribbens ook goed naar te luisteren, is dat respondenten vooral interesse bleken te hebben in Tweede Wereldoorlog-activiteiten die ‘tastbaar zijn’. Voorbeelden hiervan zijn getuigenissen van direct getroffenen of het bezoeken van plekken waar specifieke gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Ribbens: “Die interesse in tastbare activiteiten en locaties verraste me enigszins. Er is op internet zo veel informatie te vinden. Maar tegelijkertijd: als je in Auschwitz rondloopt en al die persoonlijke spullen ziet en je bedenkt dat op deze plaats al die mensen vermoord zijn… dat is natuurlijk totaal iets anders dan erover lezen op Wikipedia. Dus eigenlijk is deze voorkeur ook wel heel begrijpelijk, en voor iedereen in de herdenkingssector iets om ter harte te nemen.”
Nostalgisten en relativisten
Tegelijkertijd maakt de enquête volgens Ribbens mooi inzichtelijk hoe divers Nederlanders zijn in hun kijk op de Tweede Wereldoorlog. Behulpzaam vindt hij de indeling in groepen die Motivaction voorstelt op basis van de uitkomsten: geëngageerden, comfortzoekers, nostalgisten, relativisten en statusgerichten. Hijzelf vermoedt dat hij tot de dertig procent geëngageerden behoort – ‘maatschappelijk betrokken burgers met een coöperatief-kritische houding’. Motivaction adviseert om doelgroepgericht te werken voor meer bereik. Ribbens: “Op basis van deze indeling kunnen musea en herinneringscentra bekijken hoe ze het beste verschillende bevolkingsgroepen kunnen aanspreken, zodat niet elke keer dezelfde groepen mensen langskomen.” De bezoekersaantallen van oorlogsmusea stijgen weliswaar, maar dat komt vooral door schoolklassen, ouderen en dagjesmensen met kinderen. Comfortzoekers, relativisten en statusgerichten, waar ook veel jongeren en mensen met een migratieachtergrond onder vallen, komen minder.
Ribbens zelf doet als bijzonder hoogleraar aan de Erasmus Universiteit Rotterdam onderzoek naar games en stripboeken over de Tweede Wereldoorlog. Hij vindt het een interessante ontwikkeling dat musea steeds vaker digitale ervaringen of serious games toevoegen aan een tentoonstelling. “Het voordeel is dat je daarmee meer soorten ervaringen kunt aanbieden en wellicht effectiever kunt zijn in het aanspreken van verschillende soorten doelgroepen, dan je dat met een uniforme, fysieke presentatie bent.”
Ribbens pleit ook voor meer variatie tussen de oorlogsmusea. “Nu zijn de meeste gericht op het verzet, militaire thema’s en het dagelijks leven. Ik zou ook weleens een museum over collaboratie willen bezoeken of over de gevolgen van de oorlog – denk alleen al aan de naoorlogse tribunalen.”
Discussie
Een aantal resultaten van het onderzoek roept wat Ribbens betreft om nadere studie. “In een vervolgonderzoek zou ik graag meer willen horen van de mensen met weinig belangstelling voor de oorlog. Waarom hebben ze eigenlijk niet zo veel interesse? Ook zou ik graag meer vernemen over het soort activiteiten dat mensen minder interessant vinden, en zou ik beter willen weten waar de interesse van nieuwkomers zich op richt.”
Natuurlijk blijft de vraag hoeveel belangstelling er over vijftig of honderd jaar voor de Tweede Wereldoorlog zal zijn, wanneer de direct getroffenen niet meer leven. “Als het onderwerp overgedragen is aan de naoorlogse generatie, gaat er dan veel veranderen? Waarschijnlijk in elk geval wel in de manier waarop we herdenken en terugblikken. Tegenwoordig denken we ook heel anders over de oorlog dan in de jaren vijftig en zestig.”
Ribbens hoopt in ieder geval dat door dit onderzoek een discussie op gang komt onder alle betrokken partijen die zich bezighouden met de erfenis van de Tweede Wereldoorlog. “We weten nu iets meer over de voorkeuren van de verschillende doelgroepen. Nu is het zaak goed te gaan bedenken wat we daarmee willen.”
Over de auteur
Thessa Lageman is journalist, tekstschrijver en fotograaf. Ze schrijft voor vakbladen, websites en media als Al Jazeera, BBC, Deutsche Welle en The Guardian. Haar onderwerpen variëren van mensenrechten, migratie en milieu tot ondernemerschap, cultuur, onderwijs en wetenschap. Ze studeerde Journalistiek aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en Arabisch in Nijmegen.
Foto bovenaan artikel: Caro Emerald op Bevrijdingspop Haarlem, het oudste Bevrijdingsfestival van Nederland (foto: Ruben van Vliet).
Meer informatie
Alle uitkomsten van het Doelgroepenonderzoek treft u hier:
Doelgroepenonderzoek 2018
Analyse onderzoeken 2007-2017
Samenvattingen onderzoeken 2007-2017