De ontbrekende urnen uit Suriname en Caribisch Nederland

Column

door Matthijs Kuipers – leesduur 7 minuten

Het tijdelijke monument dat na afloop van de Tweede Wereldoorlog op de Dam geplaatst werd, moest de eenheid van het Koninkrijk der Nederlanden verbeelden. Uit elke Nederlandse provincie en elk overzees gebiedsdeel zou daarom een urn met aarde bijgezet worden. De nissen die bestemd waren voor urnen uit Suriname en uit Caribisch Nederland bleven echter leeg. Waarom eigenlijk?

Eind 1947 verscheen er op de Dam een weinig pretentieus bakstenen muurtje, gemetseld in een halve cirkel. Het gold als tijdelijk Nationaal Monument, tot er iets mooiers en definitievers voor in de plaats zou komen, en was opgericht ter nagedachtenis aan de ‘gevallenen’ in de oorlog. Hierbij dacht men op dat moment aan militairen en mensen uit het verzet – de Holocaust zou pas veel later onderdeel van herdenkingen worden.

Omdat de plannenmakers van de daartoe opgerichte Nationale Monumenten Commissie het Nederlandse volk zagen als “stellig niet monumentaal van aard”, moest het proces van een bescheiden muur naar een nationale plek van herinnering een beetje op weg geholpen worden. Er werden daarom elf urnen geplaatst, één voor elke provincie, met daarin aarde afkomstig van plekken waar Nederlanders gevallen waren in de strijd. “Elf urnen met door bloed gedrenkte grond”, zoals Elsevier’s Weekblad het omschreef.1

Als érgens het koloniale verleden en de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in Nederland samenkomen, dan is het in deze muur op de Dam. Al snel na de onthulling volgde een maatschappelijke discussie. Waarom geen ‘Indische urn’ vanwege de strijd tegen Japan? Hetzelfde artikel in Elsevier had het over “de vele honderden, die ver van het moederland hun leven verloren” en over “moegestreden vliegers die neerstortten in de rimboe”. Met de term ‘vrede en recht’ werd daarbij bovendien verwezen naar de strijd tegen een onafhankelijk Indonesië die Nederland na 1945 voerde. Het sentiment draaide dus vooral om “Nederlanders die in Indië gestreden en geleden hebben”, tijdens de Japanse bezetting én daarna, en niet om de bevolking in gekoloniseerde gebieden die ook had meegevochten en meegeleden.

Overzeese steun?
Het uitgangspunt van de overheid was echter breder dan dit maatschappelijke sentiment, en leverde een verrassende combinatie op van koloniaal en postkoloniaal denken die paste bij het moment: de bevolking in het gehele Koninkrijk moest herdacht worden (Nederland, ‘de Oost’ en ‘de West’) én zou daar ook zeggenschap over moeten hebben. Er moesten daarom drie overzeese urnen komen, waarvoor “medewerking der inheemse bevolking” noodzakelijk werd geacht, en waarvoor “het initiatief […] uit deze gebiedsdelen zelve [moest] voortkomen”. Dus hoewel de verantwoordelijke minister van mening was dat in Suriname of op Curaçao “van een strijd niet of niet noemenswaard sprake is geweest”, schreef hij de gouverneurs op die plekken wel aan met de vraag of er onder de bevolking steun was voor zo’n urn. En voor Indonesië gold dat de aarde uit heel het land moest komen, waarbij “specifiek Nederlandse aarde”, bijvoorbeeld uit Japanse interneringskampen, niet op de voorgrond mocht treden.

Toen gebeurden er twee merkwaardige dingen. De urn uit Indonesië kwam er tegen alle verwachtingen in wél, en die uit Suriname en de Antillen tegen de verwachtingen in niet. Om uit te zoeken waarom dat zo is, dook ik samen met mede-onderzoeker Matthias Lukkes het archief in.

Haast
De Indonesische urn redde het tegen de stroom uit Den Haag in. Minister-president Drees achtte het gezien de oorlog in Indonesië onmogelijk om daar met steun van de bevolking aarde vandaan te halen, en kwam tot de conclusie dat dat hele onzalige overzeese urnenplan misschien maar beter met rust gelaten moest worden.

Het briefje van Drees in het archief. Bron: Matthijs Kuipers

Dat was buiten de sterke wens van het Nederlandse ambtelijke en militaire apparaat in Indonesië gerekend. Voortvarend werd de urn geprepareerd en werd de gevraagde steun van de bevolking opgehaald – of iets wat daarvoor moest doorgaan. Er werd vooral aangeklopt bij de Nederlandsgezinde deelstaten van de federatie die Nederland in Indonesië probeerde te stichten. Vlak voor de soevereiniteitsoverdracht, eind 1949, werd de urn haastig naar Nederland overgebracht en het daaropvolgende jaar bijgezet in het monument.

Vanuit Suriname en de Antillen reageerden de gouverneurs welwillend op het verzoek uit Nederland, waar in Den Haag ook niet de bezwaren bij bestonden die er rond Indonesië wel waren. Er was wel degelijk geleden en gevochten, zo schreef de gouverneur van Suriname, waarbij hij wees op de Surinaamse bijdragen aan de oorlog. Niet alleen hadden er veel Surinamers dienstgedaan als kanonnier op koopvaardijschepen, ook waren er ongeveer 400 man naar Australië gezonden om deel te nemen aan de strijd tegen Japan en later aan de strijd die Nederland voerde in de onafhankelijkheidsoorlog.2

Dichtgemetselde nissen
Maar waar in Indonesië een zeer snelle weg bewandeld werd – waarschijnlijk vanuit het besef dat er gezien de oorlogssituatie al snel helemaal geen sprake meer kon zijn van Nederlanders die over Indonesische aarde beschikten – volgden de bestuursapparaten in Suriname en de Antillen een wat rustiger tempo. Terwijl de Indische urn al bijna af was, informeerde het gouvernement in Suriname nog eens naar de juiste afmetingen die de urn moest krijgen en of het misschien mogelijk was aarde te verkrijgen van Indonesische plekken waar Surinamers hadden gevochten. Dat tempo was te langzaam voor Nederland, waar de regering behalve aan het principe van steun van de bevolking ook vasthield aan het idee dat één extra ceremonie om urnen bij te zetten wel genoeg was, met of zonder Surinaamse en Antilliaanse urnen. Zo gebeurde het dat er op 29 april 1950 met groot ceremonieel vertoon maar één urn werd bijgezet: die uit Indonesië. In die urn zat bovendien de eerder niet wenselijk geachte ‘specifiek Nederlandse aarde’, afkomstig van erevelden in Indonesië.

Het tijdelijke monument op de Dam in Amsterdam. De urn met aarde van de erevelden in Indonesië wordt door koningin Juliana en prins Bernhard bijgezet. Bron: ANP / Stadsarchief Gemeente Amsterdam

De betekenis die besloten ligt in het Nationaal Monument werd hier ingrijpend door veranderd. In plaats van een koloniale Rijkseenheid met drie urnen werd nu met één urn vooral de Nederlandse strijd in Indonesië herdacht. De ontbrekende urnen uit Suriname en de Antillen raakten in de vergetelheid, maar de geschiedenis liet haar fysieke sporen na. In het definitieve Nationaal Monument op de Dam, dat in 1956 werd opgericht, kregen de urnen uit het tijdelijke monument een bescheiden plek aan de achterkant, vooral omdat men het een onkies idee vond om de ‘gewijde aarde’ weg te doen. En omdat het monument al een tijd in ontwerp was zaten daar nog alle veertien nissen in. Het resultaat is dat er tot op de dag van vandaag twee lege, dichtgemetselde nissen voor Suriname en Caribisch Nederland zijn, als stille getuigen van een koloniaal verleden.

Over de auteur

 

Matthijs Kuipers

Matthijs Kuipers is historicus en werkt als onderzoeker en beleidsadviseur bij het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Hij zit in de redactie van WO2 Onderzoek uitgelicht.


Noten

1. Het plan voor urnen met ‘gewijde aarde’ was overigens een afschaling van het oorspronkelijke plan. Dat voorzag nog in een echt ‘graf van de onbekende soldaat’ zoals we dat uit andere landen kennen. Hier zouden dat zelfs drie onbekende soldaten of strijders hebben moeten zijn: één uit Nederland, één uit Indonesië en één uit wat toen West-Indië genoemd werd. “Het graf zal het symbool zijn voor allen,” schreven de plannenmakers, “het symbool van de gehele strijd en van alle offers.” Daar rekenden ze dus ook de overzeese gebiedsdelen van Nederland onder, al waren die toch ook weer niet zodanig één met Nederland dat met één onbekende soldaat kon worden volstaan. Het plan voor een daadwerkelijk graf voor drie onbekende strijders verdween al gauw naar de achtergrond ten faveure van het plan voor elf urnen met ‘gewijde aarde’, dus zonder stoffelijk overschot en zonder overzees Nederland.

2. Nadat Japan had gecapituleerd en de strijd veranderde in een onafhankelijkheidsoorlog voor Indonesië, weigerden veel Surinaamse militairen verder te vechten, zich maar al te goed bewust van de koloniale dimensie van de strijd.


Foto boven aan pagina

Het ontwerp van de Rotterdamse architect J.J.P. Oud en de Amsterdamse beeldhouwer J. Rädecker voor het Nationaal Monument op de Dam. Bron: Fotocollectie Elsevier / Nationaal Archief