Herinneringspijn: de WO2-erfgoedsector en het Israëlisch-Palestijns conflict

Paneldiscussie

door Monique Brinks – leestijd 10 minuten

Hoe verbind je de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog met actuele maatschappelijke gebeurtenissen zoals de oorlog in Gaza? En is dat nodig en wenselijk?  Op de recente Netwerkdag van WO2Net bogen erfgoedprofessionals zich samen over deze vraag. Welke dilemma’s en strategieën schetsten zij?

De herdenking van de Tweede Wereldoorlog vervult in Nederland een fundamentele maatschappelijke rol. Zij biedt morele oriëntatie, historische educatie en een gedeelde bron voor collectieve rouw en reflectie. Maar deze functie staat in toenemende mate onder druk. Maatschappelijke spanningen, polarisatie en de groeiende verharding van het publieke debat zetten de vanzelfsprekendheid van deze herinneringscultuur op scherp.

Een actuele aanleiding hiervoor is het decennia oude Israëlisch-Palestijns conflict, dat sinds de terroristische aanval van Hamas op 7 oktober 2023 en de daaropvolgende en nog steeds voortdurende snoeiharde reactie van Israël in alle hevigheid oplaaide. De gevolgen daarvan zijn voelbaar tot in Nederlandse klaslokalen, musea en herdenkingsinstellingen. Demonstraties, boycotoproepen, antisemitische incidenten én islamofobie laten zien hoe het conflict hier lokaal doorwerkt. Daarmee staan WO2-instellingen voor een fundamentele uitdaging. Want hoe houd je de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog relevant in een gepolariseerde samenleving die steeds sneller en emotioneler reageert op actuele crises? De erfgoedsector moet hierin balanceren tussen historische nauwkeurigheid, publieke gevoeligheden en de noodzaak tot duiding van morele complexiteit.

Tijdens een paneldiscussie op de Netwerkdag van WO2Net op 25 maart 2025 bogen erfgoedprofessionals zich over de vraag of en hoe de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog verbonden moet worden met actuele maatschappelijke gebeurtenissen, waaronder ook de oorlog in Gaza. Dit artikel zet de belangrijkste dilemma’s en strategieën die werden besproken en de effecten daarvan op de WO2-erfgoedsector op een rijtje.

De WO2Netwerkdag. Fotograaf: Mieke Wijnen.

Angst voor controverse

De confronterende openingsvraag van moderator Coks Donders aan het panel: “Kun je als WO2-instelling wegblijven van de actualiteit?” De consensus onder de panelleden – waaronder Dirk Staat (Nationaal Militair Museum), Jaïr Stranders (Theater Na de Dam) en Anke van der Laan (Nationaal Monument Oranjehotel) – was duidelijk: nee, dat kan niet. Het heden dringt zich altijd op.

“Als ik door een museum loop, kijk ik met de ogen van vandaag”, stelde de als filosoof geschoolde Jaïr Stranders. De ervaring van het heden is onvermijdelijk aanwezig, in alles. Er bestaat niet zoiets als een ‘historisch vacuüm’ of een stukje geschiedenis met een stolp erop. De associaties die bezoekers hebben bij het zien van een tentoonstelling of bij het beleven van theater zijn nooit waardenvrij. En in tijden van conflict – zoals bij Israël en Gaza – worden deze projecties extra beladen.

Anke van der Laan van NM Oranjehotel plaatste een praktische kanttekening bij de uitvoerbaarheid van de koppeling met de actualiteit. “Omdat de actualiteit snel verandert, is het moeilijk deze te betrekken in je permanente tentoonstelling, die vaak wel zo’n tien jaar staat. Wij haken hierom meer in op de menselijke emoties zoals angst, eenzaamheid en saamhorigheid, zodat je toch aanknopingspunten biedt waar het publiek zich in herkent.” Voor tijdelijke tentoonstellingen ligt dit anders. Van der Laan worstelde rond de tijdelijke tentoonstelling die nu in NM Oranjehotel te zien is met de vraag welke politieke gevangenen wel of niet aan bod moesten komen. “Het is makkelijker om Rusland of China te bekritiseren, want dat voelt veilig. Westers falen is veel lastiger.” Dat vraagt om politieke en diplomatieke afwegingen: hoe ver kun je gaan en wat roep je daarmee over je instelling af? In een tijd van sociale media, cancelcultuur en toenemende druk vanuit de politiek is de angst voor controverse reëel. Toch, zo stelden de paneldeelnemers, mag die angst niet leiden tot verlamming.

Precair krachtenveld

De oorlog in Gaza werkt momenteel zichtbaar als katalysator voor discussies over WO2-herinnering. Maar volgens Dirk Staat was het politieke klimaat ook voor 7 oktober al zodanig dat Holocausteducatie niet zonder frictie was. Die is sindsdien alleen maar toegenomen. Hij benoemde in dit verband het gevaar van ongenuanceerde of zelfs antisemitische vergelijkingen: “Er is nogal een verschil tussen een Joodse Nederlander in 1942 en gewapende kolonisten op de Westbank nu. Maar dat verschil wordt niet altijd subtiel aangebracht.”

In het huidige debat over Israël en Gaza is dit precies waar het schuurt: de herinnering aan de Jodenvervolging wordt door velen gebruikt als vergelijkingsmateriaal om Israëlische daden te legitimeren of te bekritiseren. Anderen voelen zich juist ingeperkt door het gewicht van die geschiedenis. Stranders: “Mensen zeggen tegen mij: ‘Hoe kun je nog WO2 herdenken als er nu zulke misdaden worden gepleegd?’ Anderen slepen de Holocaust met de haren erbij om daar in deze tijd hun punt mee te maken en zeggen tegelijkertijd: ‘De nagedachtenis aan WO2 drukt teveel op ons, waardoor we niet naar het heden kunnen kijken.’ Het is allemaal aan de hand, tegelijkertijd, en dat maakt het zo ingewikkeld voor ons veld om in te manoeuvreren.”

Ziehier het uiterst precaire krachtenveld waarin WO2-instellingen zich bevinden en hun kernprobleem: het risico dat de herinnering aan WO2 en de Holocaust gebruikt wordt als politiek instrument of juist ondermijnd wordt door de aandacht voor hedendaagse conflicten.

Het panel in gesprek. Van links naar rechts: Dirk Staat, Anke van der Laan en Jaïr Stranders. Fotograaf: Mieke Wijnen.

Polarisatie en pijnconcurrentie

Er speelt ook iets anders. In een multiculturele samenleving waarin tal van groepen strijden om erkenning van historisch en actueel onrecht, dreigt het herdenken van WO2 in een strijd om aandacht en legitimiteit te belanden. Het gevaar van competitive victimhood – je slachtofferschap uitspelen tegen dat van anderen om politieke of morele erkenning te krijgen – wordt door de oorlog in Gaza verder aangescherpt. Groepen in Nederland voelen zich niet alleen emotioneel verbonden met de situatie in het Midden-Oosten, maar spiegelen hun positie in Nederland daaraan. Voor de WO2-sector betekent dit dat herdenken niet langer een vanzelfsprekend moreel kader biedt, maar steeds vaker onderwerp wordt van discussie en zelfs wantrouwen. Belangrijke vragen die hieruit voortvloeien: Kun je herdenken zonder te kiezen? Zonder anderen buiten te sluiten? En hoe voorkom je dat de herinnering aan WO2 wordt ingezet in een polariserend discours?

De panelleden waren het erover eens dat effectieve educatie niet begint met het presenteren van historische feiten, maar met het erkennen van pijn, zowel die uit het verleden als actuele pijn. “Zonder erkenning komt er niets binnen”, aldus Stranders. Dus eerst aansluiting zoeken bij iemands leefwereld, om vervolgens context en feiten aan te bieden. In het geval van WO2-educatie betekent dit dat jongeren niet alleen als objecten van overdracht moeten worden gezien, maar als gesprekspartners met een eigen belevingswereld en historische bagage. In het huidige klimaat is dit natuurlijk bijzonder lastig. Zoals Dirk Staat het uitdrukte: “We leven in een post-feitelijke samenleving. Een feit is ook maar een mening geworden.” Dit vraagt van WO2-instellingen extra zorgvuldigheid en tact in hun educatieve aanpak.

Stranders gaf een schrijnend voorbeeld van een gastles over de Februaristaking op een school met veel leerlingen met een migratieachtergrond. De les kwam nauwelijks op gang en een jongen riep provocatief de geboortedatum van Hitler. “Ik ging daar niet op in, omdat de rest van de klas niet begreep waaraan hij refereerde,” vertelde hij, “maar achteraf had ik dat wel moeten doen. Niet om hem terecht te wijzen, maar om te vragen waarom hij dat zei. Dan had ik dat kunnen bespreken.”

Deze anekdote illustreert het ongemak en de afstand tussen de dominante herinneringscultuur en de leefwereld van jongeren die zich daarin niet altijd herkennen. Het conflict in Israël-Gaza verscherpt dit gevoel van uitsluiting: voor sommige jongeren wordt WO2 gezien als ‘andermans geschiedenis’ die hen niets zegt – of zelfs tegen hen gebruikt wordt.

Dirk Staat aan het woord. Fotograaf: Mieke Wijnen.

De kracht van fictie en verbeelding

Kortom: de druk op de WO2-sector komt van alle kanten: van de buitenwereld die (terecht) betekenis vraagt, van de binnenwereld die worstelt met representatie en nuance, en van een samenleving waarin woorden steeds zwaarder wegen. Jaïr Stranders waarschuwde dat herdenken weliswaar gaat over toen, maar het moet wel betekenis moet hebben in het nu. “Je moet dat met elkaar bespreken. Want anders verlies je de legitimiteit waarom je doet wat je doet.” Tegelijkertijd biedt WO2-herinnering nog steeds een unieke kans: als oefenruimte voor het moreel kompas, als platform voor dialoog en als bron voor empathie over grenzen en generaties heen. Zoals Dirk Staat stelde: “We moeten samen verder in dit land. Als historicus is het mijn taak om de feiten goed te krijgen – dat is al lastig genoeg.” Maar feiten alleen overtuigen niet; pas als jongeren zich gehoord voelen, ontstaat er ruimte voor historische reflectie.

Een vruchtbaar pad om het gesprek over pijn, conflict en geschiedenis op gang te brengen, wordt in de ogen van verschillende panelleden geboden door kunst. Door middel van metaforen en fictie kunnen actuele spanningen besproken worden zonder dat een moreel standpunt wordt opgelegd. Kunst biedt mogelijkheden die musea of educatie soms missen: ruimte voor ambiguïteit, identificatie zonder indoctrinatie, en verbeelding voorbij de feiten. Theater Na de Dam experimenteert al jaren met formats waarin WO2 verbonden wordt aan hedendaagse vragen. In een recente  voorstelling in Carré verantwoordt een politica zich in 2027 over de omgang van Nederland met WO2-erfgoed. Via die fictieve toekomstblik kon het heden – inclusief Israël-Gaza – op een veilige doch indringende manier worden aangesproken. De voorstelling van 4 mei dit jaar laat een kind spreken vanuit intergenerationeel trauma: “De tranen in mijn ogen zijn niet van mij.” Die zin roept empathie op zonder expliciet partij te kiezen. Volgens Stranders raakt deze aanpak aan de kern van wat kunst kan doen: het openen van empathische ruimte, zonder de ander te willen overtuigen en met de mogelijkheid om pijn en actualiteit te benaderen via indirecte, verbeeldende vormen. “Volwassenen komen er niet uit,” zei hij, “maar misschien kunnen we via de stem van een kind iets aanvoelen van wat ons bindt.” Deze benadering is belangrijk in een tijd waarin dialoog vaak wordt vervangen door debat.

Tijdens de paneldiscussie werd er ook nadrukkelijk voor gepleit om niet alleen het verleden betekenisvol te maken voor het heden, maar hedendaagse ontwikkelingen actief te duiden in het licht van historische patronen. Dirk Staat gaf aan dat hij regelmatig wordt aangesproken door jonge mensen met de vraag: “Hoe heeft het toch kunnen gebeuren dat Hitler aan de macht kwam?” Die vraag is, zeker in een tijd van afkalvend vertrouwen in democratische instituties, groeiende autoritaire tendensen wereldwijd en het openlijk negeren van juridische uitspraken, actueler dan ooit. “Ik zeg niet dat Trump Hitler is,” aldus Staat, “maar als je ziet hoe het gaat… zo gaat dat dus!” De parallellen met de jaren dertig zijn niet één op één vertaalbaar, maar onmiskenbaar. Deze ontwikkeling vraagt van musea en erfgoedinstellingen niet alleen voorzichtigheid, maar ook alertheid. Het verleden biedt geen blauwdruk, maar wel herkenningspunten die maatschappelijke bewustwording kunnen versterken.

Herdenken als proces van onderhandeling

Ziehier het complexe krachtenveld waarin de WO2-erfgoedsector zich bevindt. Er is een groeiende roep om historische reflectie, juist in tijden van oorlog en polarisatie. Maar wie het verleden wil laten spreken over het heden, riskeert beschuldigd te worden van politieke stellingname. En wie het gesprek vermijdt, verliest maatschappelijke relevantie.

De paneldiscussie op de WO2Net Netwerkdag maakte overduidelijk dat instellingen zich niet aan de actualiteit kunnen noch wíllen onttrekken. De uitdaging ligt in het cultiveren van een herinneringscultuur die niet terugdeinst voor ongemak. Een cultuur die ruimte laat voor pijn, zonder die te rangschikken. Die zich bewust is van haar morele impact, maar zich niet laat gijzelen door angst voor controverse. En die jonge mensen betrekt, juist waar het schuurt.

Herdenken anno 2025 is geen ritueel van bevestiging meer, maar een proces van onderhandeling. Tussen generaties, gemeenschappen, narratieven en waarheidsclaims. De sector hoeft deze uitdaging niet alleen aan te gaan. Kunst, educatie en interdisciplinair samenwerken bieden aanknopingspunten om de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog niet te reduceren tot morele folklore, maar levend te houden als oefenruimte voor democratie, empathie en moreel besef. Of, zoals Jaïr Stranders het samenvatte: “De vraag moet niet zijn: hoe voorkom ik dat ik slachtoffer word? De vraag moet zijn: hoe zorg ik dat ik geen dader word?”

Over de auteur

Monique Brinks. Fotograaf: Ton Bennemeer Fotografie.

Monique Brinks (1973) is historica en is bij WO2Net verantwoordelijk voor Publieksbereik en Innovaties. Daarvoor was zij onder meer projectmanager Tentoonstellingen bij het Nationaal Militair Museum (2018-2024). Voor het Herinneringscentrum Kamp Westerbork was ze projectleider van het museum in Potocari, waar de genocide in Srebrenica vanuit meerdere perspectieven wordt getoond (2014-2017). Ook schreef ze een vierdelig standaardwerk over het Scholtenhuis, de Groningse zetel van de Sicherheitsdienst (2008-2015) inclusief een virtuele reconstructie van het Scholtenhuis (2009).


Foto bovenaan artikel

Het panel dat met elkaar in gesprek ging tijdens de netwerkdag van WO2Net, van links naar rechts: Coks Donders (moderator), Dirk Staat, Anke van der Laan en Jaïr Stranders. Fotograaf: Mieke Wijnen.