In 1956 verscheen het script van Wat er met ons huis gebeurde van Mies Bouhuys, een ‘bevrijdingsspel’ dat op 5 mei door kinderen in het hele land diende te worden opgevoerd. Dat dit stuk over het belang van vrijheid in Nederland juist door de jeugd ten tonele moest worden gebracht, zegt veel over de manier waarop de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog in de jaren vijftig werd vormgegeven.
In de aanloop naar 5 mei 1956 verleende de regering een opdracht tot het schrijven van een ‘bevrijdingsspel’: een kort en feestelijk toneelstuk dat op Bevrijdingsdag door het hele land door amateurverenigingen diende te worden opgevoerd. Bij de start van deze nieuwe traditie, een jaar eerder, was deze eer Hella Haasse ten deel gevallen. Nu was het de beurt aan de bekende dichter en kinderboeken- en toneelschrijver Mies Bouhuys. Het spel moest gaan over de bevrijding van de Duitse bezetter en de betekenis van vrijheid. Bovendien moest het, net als het stuk van Haasse, “geschikt [zijn] om door en voor de schooljeugd gespeeld te worden”. Wat betekent het om een dergelijk stuk te laten opvoeren door kinderen? En hoe verhoudt dat zich tot de turbulente tijd waarin het stuk verscheen, waarin vrijheid allesbehalve een gegeven was?
Het script voor het toneelstuk werd onder de titel Wat er met ons huis gebeurde gepubliceerd in Maatstaf.1 Dit literaire tijdschrift bracht elk jaar een ‘herdenkingsnummer’ uit in aanloop naar de meidagen. Het script rept van een toneelbeeld met een groot huis waarvan de buitenmuur zichtbaar is en waarboven de rood-wit-blauwe vlag wappert. “Dat huis heet Nederland”, zegt een van de voor het huis staande kinderen al gauw op. De kinderen kijken door de ramen van het huis naar binnen, waar ze bloemen zien, een blauwe lucht en de zee. Dan komen er andere kinderen vanuit het huis naar buiten toe, en leggen aan de kinderen ‘op straat’ uit waar ze precies naar kijken.
Marijke:
Ik weet niet precies waardoor of waarom,
maar als je het ziet word je blij.
Sietske:
Ik kan je wel zeggen hoe dat komt:
de mensen daarbinnen zijn vrij.
En als je niet weet wat vrij-zijn is,
– ’t is nodig dat je het weet
dan vertellen ze jou een geschiedenis,
die je nooit en nooit meer vergeet.
Geert:
Wij moeten die kinderen het verhaal
van wat er gebeurd is, doen.
Ze moeten het weten, allemaal.
We beginnen net als toen.
Eenvoudig verhaal
Het spel begint met de belofte om “het verhaal/ van wat er gebeurd is” te vertellen, wat de verwachting wekt dat er een gedetailleerde geschiedenis van de bezettingsjaren zal volgen. Maar wat volgt is een eenvoudige presentatie van wat er tijdens de bezettingsjaren is voorgevallen, die door de kinderen met behulp van tekst, spel en zang wordt verbeeld. De vijand dringt het huis Nederland binnen en er raakt van alles zoek – “eerst dingen en dàn mannen”. Maar diep in het huis is er een stem die “nee” zegt, en “nog eens nee en nog eens nee”. Uiteindelijk komen de bevrijders om “het vuil” uit het huis te verwijderen.
Het algemene beeld dat uit het stuk naar boven rijst is dat van een standvastig land dat tijdelijk werd overheerst door een wrede onderdrukker, maar dat uiteindelijk door heldendom, verzet en hulp van vrienden “over land en zee” zijn vrijheid terug weet te veroveren. Die vrijheid wordt voorgesteld als een tastbaar object: een gouden bal die vertrapt wordt door de hak van de vijand. Als aan het eind van het spel de orde is hersteld, wordt duidelijk dat het vrijheid is die de inwoners van Nederland bindt. Waar er aan het begin van het spel werd benadrukt dat alle boeren, vissers, kooplui en moeders hard aan het werk zijn, wordt de nadruk nu gelegd op hun vrijheid: “Vrij zijn de boeren…Vrij zijn de vissers…Vrij zijn de kooplui…Vrij zijn de moeders…”
Doordat de geschiedenis van de oorlog wordt teruggebracht tot een eenvoudig verhaal, is de vraag wat de uitvoerende en toeschouwende kinderen precies van dit spel kunnen of moeten leren over deze geschiedenis. Door het stuk worden de leerlingen aangemoedigd om de lessen te internaliseren die eruit voortkomen. Belangrijker dan het precieze verhaal dat wordt verteld lijken de lessen die worden doorgegeven aan hen die de oorlog niet hebben meegemaakt (‘nee’ durven te zeggen, en het belang van vrijheid). Dit wordt geïllustreerd door het onderscheid tussen de kinderen die zich binnen in het huis bevinden en de kinderen die zich daar nog toegang toe moeten verschaffen. De kinderen van buiten kunnen pas naar binnen als ze zich dit verhaal eigen hebben gemaakt, en kunnen daar op hun beurt het verhaal weer doorgeven.
In het gedrang
Het feit dat het kinderen zijn die deze taak van doorgeven toebedeeld krijgen, is niet toevallig. Waar kinderen worden opgevoerd gaat het over de toekomst, en die leek tegen de achtergrond van oplopende spanningen in de jaren vijftig niet bepaald rooskleurig. De eerste helft van de jaren vijftig kenmerkte zich door felle discussie rond de mogelijke herbewapening van de nieuwe Bondsrepubliek Duitsland. In oktober 1954 trad de Bondsrepubliek toe tot de West-Europese Unie en de NAVO. In reactie daarop sloot de Sovjet-Unie het Warschaupact met de Oost-Europese communistische staten. Later dat jaar, op 1 november 1955, brak de Vietnamoorlog uit.
Het was dus bepaald een roerige tijd, waarin er ook in Nederland veel maatschappelijke discussie was over de betekenis van vrijheid: wat is het vieren van de vrijheid op 5 mei waard als er opnieuw (dreigend) conflict is op het wereldtoneel? Deze discussie werd breed uitgemeten in de media en ook veel literaire auteurs mengden zich hierin, met ingezonden brieven in kranten maar ook door middel van hun werk.
Bouhuys’ bevrijdingsspel biedt hier een mogelijk antwoord op. Juist omdát de vrijheid zwaarbevochten is, is het de moeite waard die te vieren, lijkt het stuk te suggereren – op voorwaarde dat we het ‘nee’ niet vergeten. Het spel legt op deze manier bloot hoe fundamenteel de waarde van vrijheid was (en wellicht nog altijd is) voor het Nederlandse zelfbeeld, en hoe die waarde is gekoppeld aan een besef van onvrijheid tijdens de oorlog.
Voor mensen die de oorlog niet zelf aan den lijve hadden ondervonden, zoals kinderen die na 1945 waren geboren, betekende dit dat kennisnemen van de geschiedenis van het verzet tegen onvrijheid tijdens de bezetting onontbeerlijk was. Je kunt je afvragen in hoeverre de hoop die op kinderen werd (en misschien nog steeds wel wordt) geprojecteerd redelijk was. Uiteindelijk lijkt het beoogde publiek van Wat er met ons huis gebeurde in die tijd toch vooral uit volwassenen zelf te bestaan, en belichamen de kinderen de hoop dat het verhaal van de oorlog wordt doorgegeven en de vrijheid nu en in de toekomst wordt gewaarborgd.
Geert:
Het is zó erg, zó erg geweest,
als ik niet zeggen kan,
maar wordt het nu geen tijd voor feest?
Kinderen:
Ja!
Klaas:
Wat zegt het huis ervan?
Sietske:
Ja, zegt het huis van Nederland,
zeg ja, nu je dit ziet.
Maar ’t nee – want daardoor hield je stand –
dat nee vergeet het niet.
Versier het huis en luid de klok
elk jaar op deze dag
en hijs hoog aan de vlaggestok
de rood-wit-blauwe vlag.
Marijke:
Wanneer ik nú kijk naar die vlag,
kijk ik er anders naar
en weet ik op bevrijdingsdag
waarom en hoe en waar.
Over de auteur
Sophie van den Bergh is hoofdredacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht en werkt als onderzoeker bij het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Ze werkt aan een proefschrift over de geschiedenis van herdenkingstheater na de Tweede Wereldoorlog in Nederland.
Noot
Het is niet duidelijk of Bouhuys’ spel daadwerkelijk is opgevoerd. Doordat de tekst werd gepubliceerd in Maatstaf, een populair literair tijdschrift, was er een brede verspreiding. In database Delpher is er evenwel geen krantenbericht terug te vinden waarin over een opvoering werd gerept. Om in ieder geval een indruk te geven van het spel, is een aantal passages opgenomen.
Foto boven aan artikel
Uitvoering van het vrijheidsspel ‘De vrijheid is een Assepoes’ geschreven door Hella Haase. De figuur in het midden met de kroon verbeeldt de vrijheid. Bron: Jan Voets/Anefo/Nationaal Archief (publiek domein)