(G)een gedeelde herinnering aan de Tweede Wereldoorlog: herinneringspolitiek in het Europa van nu

Analyse

door Lorena De Vita en Robert Jastrzebski – leesduur 10 minuten

Vertaling: Jacky-Zoë Dado

Een gedeelde herinnering aan de Tweede Wereldoorlog en zijn impact is er niet in Europa. De betekenis van het herdenken van WOII is voor elk land anders, en is steeds sterk verweven met het discours over vrijheid in de betreffende landen. Die verschillen in betekenisgeving zijn het bestuderen waard. Ze vertellen ons namelijk veel over de uiteenlopende geschiedenissen die elk van die landen doormaakten en over de politieke tendensen van vandaag de dag.

Vrijheid geldt al lang als een van de belangrijkste pijlers van de Europese identiteit. Het is een kernbeginsel dat sterk verweven is met de geschiedenis en de herdenking van de Tweede Wereldoorlog en de situatie daarna. Al gauw na de oorlog werd vrijheid een speerpunt van het discours van de Europese Gemeenschap. Op 18 april 1951 werd in Parijs een bepalend verdrag ondertekend door Frankrijk, West-Duitsland (BRD), Italië, Nederland, Luxemburg en België, bedoeld om een gemeenschappelijke markt voor kolen en staal op te richten (en daarmee ook de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, een voorloper van de EU). Dit verdrag benadrukte vooral het belang van vrijheid in de zin van de “vrije keus van […] leverancier” van kolen en staal (art. 4), alsook het belang om “alle passende maatregelen” te nemen om het overmaken van gelden tussen de lidstaten “te verzekeren” (art. 52).

Ondertekening van het Verdrag van Parijs tot oprichting van de EGKS – CECA op 18 april 1951, met Paul van Zeeland (B), Joseph Bech (L), Joseph Meurice (B), Carlo Sforza (I), Robert Schuman (F), Konrad Adenauer (BRD), Dirk Stikker (NL), Johannes van den Brink (NL). Bron: Council of Europe

Later werd vrijheid een nog zwaarwegender pijler van de Europese identiteit. Het diende ook om lidstaten van de Europese Gemeenschap (EEG) te onderscheiden van niet-lidstaten. Toen bijvoorbeeld het Spanje van Franco begin jaren zestig formeel verzocht om onderhandelingen over toenadering tot de EEG (met uitzicht op toetreding), werd dit verzoek afgewezen op basis van het onvrije en ondemocratische karakter van Franco’s regime, afgezet tegen de democratische overheden van de landen die al deel uitmaakten van de Gemeenschap.

Het publieke debat rondom vrijheid als essentieel onderdeel van het Europese project steekt de kop op bij iedere gelegenheid waarbij (eventueel) sprake is van uitbreiding. Dit is geen verrassing, aangezien uitbreiding van oudsher “intrinsiek verbonden is met de Europese identiteitskwestie”, zoals historici Emma De Angelis en Eirini Karamouzi schrijven.1 Met het verschuiven van de geografische en politieke grenzen van de Unie laaien ook steeds nieuwe discussies op over de Europese identiteit en de rol van vrijheid daarin. Dit gold voor elk stadium van de uitbreiding van ‘Europa’. Het gebeurde in de jaren zestig (zoals het voorbeeld van Spanje laat zien) en ook in aanloop naar 1973, toen het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken toetraden. Het gebeurde opnieuw in de jaren tachtig rondom het toetreden van de mediterrane staten Griekenland (1981) en Spanje en Portugal (1986), en ook weer vóór en na de uitbreiding richting Oost-Europa begin 21e eeuw.

Het opnieuw uitvinden van de geschiedenis in een groter Europa

Met de toetreding tot de EU van zoveel landen uit het voormalig Sovjetblok begin deze eeuw, vooral in 2004, besloten beleidsmakers op Europees niveau dat het tijd was om te investeren in (het creëren van?) een gedeelde Europese identiteit. Al snel kwamen belangrijke vragen omhoog over de herinnering aan en erfenis van de Tweede Wereldoorlog, omdat het creëren en onderhouden van een gedeelde identiteit ook betekende dat flink zou moeten worden geïnvesteerd in een gedeelde visie op het Europese verleden. Tot dat doel werden projecten op poten gezet zoals het ‘Europe for Citizens’-programma uit 2006 en 2014, dat onder meer investeerde in initiatieven voor ‘Actief Europees gedenken’ (‘Active European Remembrance’). Markus J. Prutsch, fellow aan de Heidelberg Academy of Sciences, schrijft dat die Europese investeringen in initiatieven rondom herdenken in de beginjaren van deze eeuw vooral voortkwamen uit de intentie om een pan-Europese geschiedenis te schrijven – één die zou kunnen dienen als een identificatiepunt voor alle Europese burgers en een gedeeld gevoel van identiteit kon stimuleren, gebaseerd op (het idee van) een gezamenlijk verleden en het gevoel te werken aan een gemeenschappelijke toekomst.2

Op 1 mei 2004 werd Polen, naast Tsjechië, Slowakije, Estland, Letland, Litouwen, Hongarije, Slovenië, Malta en Cyprus lid van de EU. Bron: DPA

Paradoxaal genoeg bleek juist uit de ontwikkeling van dit type initiatieven rondom gedeelde herinneringen dat de verschillende Europese landen andere prioriteiten hadden – en nog steeds hebben – als het gaat om herdenken. Het voorstellen van een uniforme en verbindende visie van het Europese verleden bleek een grote uitdaging. Pogingen in die richting waren niet zelden aanleiding voor verhitte debatten, onder meer over het herdenken van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust, en over de vraag hoe de misdaden van Hitler en Stalin in de context van de Europese geschiedenis moeten worden geplaatst.

Die strijd werd vooral zichtbaar toen in 2007 de voorzitter van het Europees Parlement, Hans-Gert Pöttering, opriep tot de oprichting van een House of European History. Dit moest een museum worden dat, in zijn woorden, zou dienen als een “plaats voor onze geschiedenis en onze toekomst, waar Europa als idee ruimte krijgt om zich te blijven ontwikkelen”. Professor Europese Studies Wolfram Kaiser heeft beschreven hoe tijdens de inrichting van het museum, dat in 2017 in Brussel zijn deuren opende, een aantal controversiële keuzes zijn gemaakt ten aanzien van verhalen en stemmen die wel of niet werden opgenomen.3 Maar de discussie over een collectief Europees verleden speelde zich niet alleen op internationaal niveau af. Ook binnen verschillende Europese landsgrenzen ontlokte de kwestie controverse. Recente memory laws in Hongarije en in Polen (waar ze deels alweer zijn ingetrokken) dwingen specifieke manieren af om over het verleden na te denken. Zo is het strafbaar om de suggestie te wekken dat lokale autoriteiten ooit gecollaboreerd hebben met het naziregime.

Deze maatregelen tonen aan hoe gevoelig en complex de erfenis van het verleden vandaag de dag nog is – en hoeveel aandacht beleidsmakers besteden aan het bewaken van de manier waarop de gebeurtenissen tijdens en na de Tweede Wereldoorlog worden herinnerd. Hoewel memory laws zeker geen uitsluitend Oost-Europees fenomeen zijn, hebben de Poolse en Hongaarse voorbeelden ongemakkelijke vragen opgeworpen over herinneringspolitiek en hoe we dienen om te gaan met de “militante wetgeving over het verleden”, zo observeerden de onderzoekers van het Memocracy-project.4 Beide casussen roepen een meer diepgaande vraag op, want hoe herdenken we de levens die verloren zijn gegaan door oorlog en conflict, de levens van mensen die op meerdere manieren hun vrijheid zijn verloren of, breder gezien, de bladzijden uit ons verleden die zijn getekend door wijdverbreid politiek geweld?

Je zou kunnen stellen dat het IJzeren Gordijn, dat Europa verdeeld hield tijdens de Koude Oorlog, vandaag de dag nog altijd een fysieke kloof én een geheugenkloof vertegenwoordigt – een zeurende breuklijn die een uniforme ‘Europese’ nagedachtenis aan het verleden in de weg staat. Voor landen als Polen en Tsjechoslowakije duurde de nachtmerrie van het totalitarisme na hun ‘bevrijding’ door de Sovjet-Unie nog vier decennia voort. Die geschiedenis staat in groot contrast met de sepiakleurige beeldherinneringen van de geallieerde staten over uitzinnige menigtes: een beeld dat bepalend is geworden voor ‘ons’ idee bij het einde van de oorlog – in de meeste West-Europese landen tenminste. Onder de voormalige Sovjetrepublieken daarentegen – en het is cruciaal om dit te benoemen – bestaat geen gedeelde ervaring of gezamenlijke manier van omgaan met de traumatische herinneringen aan de oorlog. De ervaringen van nazibondgenoot Hongarije lijken in niets op die van het bezette Polen, een land dat in de ogen van nabije grootmachten vooral bestemd was voor vernietiging.5

Overigens verlopen de debatten rondom de herinnering aan (het einde van) de oorlog ook in de West-Europese landen niet zonder slag of stoot. Hoewel zowel Frankrijk als Duitsland martelaar- en slachtofferschap claimden in onze herinnering aan de bevrijding, is de manier waarop die claims onze publieke herinnering uiteindelijk hebben gevormd totaal verschillend.6 Vooral het Franse zelfbeeld van slachtofferschap en ‘ondubbelzinnige loyaliteit’ aan de geallieerden is ingewikkeld en problematisch als het gaat om herinneringspolitiek en de creatie van een ‘Europees’ geheugen.

Europa na ‘year zero’: 1945-2025

De term ‘year zero’ is afgeleid van het Duitse ‘Stunde Null’, dat 1945 als reset-moment neerzet en dat jaar als ijkpunt neemt voor een nieuwe start voor Europa na de oorlog. Een Europa met een gedeelde ervaring van geweld, totalitarisme en de uiteindelijke bevrijding van een volk dat smachtte naar vrijheid van onderdrukking na de geleden gruwelen van de oorlog.7 De haast mythische omvang van het jaar 1945 in de Europese verbeelding en in wetenschappelijke verhandelingen over de oorlog, noopt tot kritische reflectie op de notie van ‘het moment 1945’.8 De mythe van 1945, zo schrijft historicus Tony Judt, is in feite herinneringspolitiek geworden in de Europese Unie.9 Maar deze herinnering en de functie die 1945 is gaan vervullen in het ‘zelfbeeld’ dat alle Europeanen met elkaar zou verbinden, is gebaseerd op de specifieke ervaring van West-Europa in de jaren na de oorlog.10 De vraag welke plaats ‘het moment 1945’ in dient te nemen in een gedeeld Europees geheugen, is daarom tweeledig. Allereerst: hoe kunnen we ook de ervaringen van de postcommunistische staten incorporeren, wier ‘moment’ tot ver in de jaren tachtig op zich liet wachten? En: is het nastreven van een ‘gedeelde herinnering’ een waardevolle onderneming, of kan dit idee beter worden vervangen door een gedeeld ‘kader’ om het verleden mee te verwerken?

Een menigte blije inwoners van Eindhoven bestormen de geallieerden in 1944. Bron: Anefo / Nationaal Archief

Voor de voormalige Sovjetrepublieken kan de tegenhanger van het ‘jaar van de vrijheid’ voor West-Europa (1945) worden gevonden in het jaar 1989, met het succes van de Poolse vakbeweging Solidarność en de val van de Berlijnse Muur.11 Een geschiedenis van Europese ‘bevrijding’ in een pan-Europese democratische traditie is niet compleet zonder dat het ‘moment 1989’ daarvan onderdeel wordt. ‘Bevrijding’ na de oorlog betekende immers voor staten in Oost-Europa – die later onderdeel zouden worden van het Sovjetblok – geen vrijheid, maar het begin van een nieuwe periode van onvrijheid onder het Sovjet-communisme.

Het willen realiseren van een ‘Europese herinnering’ aan de oorlog binnen het huidige paradigma kan worden beschouwd als het opleggen van een narratief dat vooral past binnen de herinneringspolitiek van degenen die toch al dominant zijn in het proces van Europese geschiedschrijving. Dit is in de discussies over herdenken in de afgelopen pakweg twintig jaar een heikel punt geweest, met name tussen de Duitse en Poolse overheid. Polen koestert argwaan jegens de Duitse herinneringspolitiek omdat die ogenschijnlijk poogt af te leiden van de centrale rol die Duitse burgers hebben gespeeld in de door Duitsland gepleegde genocide.12 Nu met de tijd de herinnering aan 1945 en zelfs die aan 1989 steeds verder van ons af komt te staan, wordt het vinden van een benadering die past bij de dynamiek van het herdenken van onze Europese geschiedenis des te complexer.13

Bewoners van Oost-Berlijn worden verwelkomd door kinderen uit West-Berlijn in 1989. Bron: Department of Defense op Wikimedia Commons (Publiek domein)

Dat neemt niet weg dat we uit het debat over de nalatenschap van 1945 belangrijke lessen kunnen trekken die vandaag de dag relevant zijn, in deze tijd van opnieuw oplopende internationale spanningen – met name (hoewel niet alleen) veroorzaakt door Ruslands oorlog tegen Oekraïne – en spanningen binnen de lidstaten door de opkomst van extreemrechts populisme. Hierbij wordt de 80e herdenking van het einde van WOII  in de lente en zomer van 2025 zonder meer veelbetekenend. Het is een uitgelezen moment om de belangrijke vraag aan te kaarten die heel Europa raakt, namelijk: is het überhaupt een zinnig streven om een gedeelde herinnering aan het verleden te construeren, of moeten we onze inspanningen eerder richten op het ontwikkelen van een gemeenschappelijk kader waarbinnen het verleden in al zijn complexiteit kan worden begrepen? Want welke aspecten van het verleden zullen worden benadrukt tijdens de herdenkingsceremonies van de verschillende landen in 2025? Wie zullen wel en niet worden uitgenodigd? Zal de nadruk komen te liggen op het verslaan van dictatoriale regimes en (hervonden) politieke vrijheid? Het antwoord op al deze vragen zal ons veel duidelijk maken. Niet alleen over het verleden op zich, maar ook over de manier waarop onze geschiedenis voortleeft in ons heden, in de politiek-geografische constellaties van het Europa van nu.

Over de auteurs

 

Lorena De Vita. Foto: Bram Belloni

Robert Jastrzebski

Lorena De Vita is universitair docent Geschiedenis van Internationale Betrekkingen aan de Universiteit Utrecht. Ze houdt zich bezig met de internationale geschiedenis van herdenken en herstel na conflict. Ook leidt ze het onderzoeksproject Wording Repair, dat steun geniet van de NWO en de Alfred Landecker Foundation. De Vita is daarnaast auteur van het boek Israelpolitik: German-Israeli Relations 1949-1969 (Manchester University Press, 2020) en won in 2024 de Heineken Young Scientists Award in het Humanities-domein.

Robert Jastrzebski volgt de onderzoeksmaster Geschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Hij werkt momenteel aan zijn scriptie over de rol van Polen als groeiende regionale macht in de trans-Atlantische veiligheidsalliantie sinds de uitbreiding van de NAVO in 1999.

 


Noten

1 Emma De Angelis & Eirini Karamouzi, ‘Enlargement and the Historical Origins of the European Community’s
Democratic Identity, 1961-1978’. Contemporary European History 25, nr. 3 (2006), p. 440.
2 Markus J. Prutsch, European Historical Memory: Policies, Challenges, and Perspectives. Brussel: European Parliament, Directorate General for internal Policies of the Union, 2013. Heruitgaves van deze publicatie verschenen in 2014 en 2015. De drie versies zijn beschikbaar op https://op.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/d773a3fc-ba88-4d97-a27a-6ae8d3c55fe6.
3 Wolfram Kaiser, ‘Limits of Cultural Engineering: Actors and Narratives in the European Parliament’s House of European History Project’. Journal of Common Market Studies 55, nr. 3 (2017), p. 518-534.
4 Memocracy: The Challenge of Populist Memory Politics for Europe. Projectwebsite: https://memocracy.eu/.
5 Tony Judt, ‘The Past is Another Country’. In Jan-Werner Muller (red.), Memory and Power in Post-War Europe: Studies in the Presence of the Past. Cambridge University Press, 2002, p. 159. Zie van dezelfde auteur ook Postwar: A History of Europe since 1945 (London, Penguin, 2005).
6 Paul Bauer, ‘The Politics of History in Europe: National Myths, Musealization, and Social Memory’. In: Kryštof Kozák, György Tóth, Paul Bauer & Allison Wanger (red.), Memory in Transatlantic Relations: From the Cold war to the Global War on Terror. London, Routledge, 2019, p. 23-26.
7 Małgorzata Pakier and Bo Stråth, A European Memory? Contested Histories and Politics of Remembrance. New York, Berghahn Books, 2010, p. 2-11.
8 Aleida Assmann, Europe: A Community of Memory. German Historical Institute Bulletin 2007, p. 11.
9 Tony Judt, ‘The Past is Another Country’, p. 159.
10 Małgorzata Pakier & Bo Stråth, A European Memory, p. 2-11.
11 Tony Judt, ‘The Past is Another Country’, p. 180.
12 Patrycja Grzebyk, ‘Amendments Of January 2018 To The Act On The Institute Of National Remembrance – Commission For The Prosecution Of Crimes Against The Polish Nation In Light Of International Law’. Polish Yearbook of International Law 37 (2017), p. 288-289.
13 Julia Sonnevend, ‘The East in You Never Leaves’. The Legacy of Division: East and West After 1989, eds. F. Laczo & L.L. Gabrijelcic. Budapest, CEU Press, 2020, p. 227-231.


Foto boven het artikel

Een mensenmassa stroomt de straten van Couvin, België op om de Amerikaanse bevrijders te verwelkomen. Bron: Signal Corps Archive op Wikimedia Commons (Publiek domein)