Tijdens de opening van het Nationaal Holocaustmuseum afgelopen maart sloeg koning Willem-Alexander de spijker op zijn kop toen hij zei: “Sobibor begon in het Vondelpark, met een bordje ‘Voor Joden verboden’.”1 Desondanks is interesse voor de geschiedenis van de massamoord in Sobibor en andere vernietigingskampen lang onder de radar gebleven – zowel binnen de wetenschap als bij het grotere publiek. Waarom heeft dit zo lang geduurd? Martijn Lak las vier recente publicaties die zich buigen over deze vraag.
Auschwitz-Birkenau staat symbool voor de systematische moord op bijna zes miljoen Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. De poort met de cynische tekst ‘Arbeit macht frei’ en de nog beruchtere hellepoort die toegang geeft tot Birkenau: het zijn wereldwijd bekende overblijfselen van de Holocaust als grootste misdaad uit de menselijke geschiedenis. Toch hebben we het hier over een (gedeeltelijke) vertekening van de historische werkelijkheid. Ongeveer de helft van de vermoorde Europese Joden werd niet gedood in een van de vernietigingskampen, maar in wat bekend is komen te staan als de ‘Holocaust by bullets’. Miljoenen Joodse mannen, vrouwen en kinderen werden door moordcommando’s doodgeschoten in grote, vaak door henzelf gegraven kuilen in Oost-Europa en de Sovjet-Unie. Babi Yar is er wellicht het schrikwekkendste voorbeeld van.
Een andere kanttekening bij de centraliteit van Auschwitz binnen de Holocaust wordt geplaatst door het bestaan van drie andere grote vernietigingskampen: Treblinka, Belzec en Sobibor. Minder dan 150 mensen overleefden deze kampen, en er werden binnen een tijdsbestek van ongeveer twee jaar tussen de anderhalf en twee miljoen mensen vermoord. Door een nationale lens bekeken zijn de getallen verhoudingsgewijs vergelijkbaar: van de meer dan 100.000 vermoorde Nederlandse Joden stierven er 34.295 in Sobibor (van de 34.313 die naar dit kamp gedeporteerd werden; slechts achttien overlevers dus). Anders dan Auschwitz hadden deze kampen maar één doel, namelijk het vermoorden van Joden. Hiermee vormen ze in een aantal opzichten de eigenlijke kern van de Holocaust.
Des te vreemder is het dat er over Belzec, Sobibor en Treblinka zowel in Nederland als in Polen, waar de kampen zich bevonden, veel minder bekend is dan over Auschwitz. Waarom duurde het zo lang voordat er in wetenschappelijke kringen en bij het grotere publiek interesse voor ontstond? Hoe verklaren de hier besproken boeken, die zich allemaal (deels) richten op Sobibor, deze omissie? Ze benaderen die vraag en de geschiedenis van Sobibor elk op een andere wijze: van een focus op recent archeologisch onderzoek ter plaatse tot een brede analyse van de omgang met de herinnering aan het kamp in het verleden en nu.
Rode Leger
In De kern van de Holocaust stelt de Duitse historicus Stephan Lehnstaedt dat de vernietigingskampen Treblinka, Belzec en Sobibor het eigenlijke hart van de Holocaust belichamen. “De vrijwel volledige vernietiging van de Poolse Joden, de moord op bijna 2 miljoen mensen, nagenoeg zonder zichtbare sporen achter te laten. Een monsterlijke daad, die niet zoals in Auschwitz tot op de dag van vandaag zichtbaar is gebleven […] maar zich juist manifesteert in de afwezigheid van zichtbare overblijfselen.”2 Sterker nog, zo stelt hij: “De Poolse staat had vooral oog voor Auschwitz als herinnering aan de Holocaust, waar veel meer overlevenden waren geweest dan in de drie kampen van Aktion Reinhardt tezamen. Bovendien was Auschwitz ook een plek van Pools martelaarschap, dat zo op één lijn kon worden gesteld met het Joodse leed.”3
Lehnstaedt gaat op de waarom-vraag rond de vergetelheid het minst uitgebreid in, al is zijn antwoord getuige bovenstaand citaat glashelder. Hij biedt vooral een overzichtswerk, waarin hij beknopt uiteenzet hoe Belzec, Sobibor en Treblinka functioneerden, wat de rol was van de Duitsers en van lokale collaboratie en welke rol deze ‘schuldige plekken’ speelden in de Holocaust, om Armando te parafraseren. De weinige bij de moorden aanwezige Duitsers konden terugvallen op voormalige krijgsgevangenen van het Rode Leger, al maakt Lehnstaedt onvoldoende duidelijk dat zij weinig keus hadden. In zijn woorden: “Deze arbeidsdeling met de onderdrukte Europese volken bij de moord op de Joden vormt een wezenlijk aspect van de Holocaust. Het kon allemaal gebeuren omdat uiteindelijk niemand zijn stem verhief.”4 Op de inmiddels omvangrijke historiografie over de vraag of omstanders (‘bystanders’ in het Engels) ook daders zijn, gaat Lehnstaedt helaas niet uitgebreid in.
Zand door een zeef
In het beklemmende Het donkerste donker duikt Rosanne Kropman dieper in de vraag waarom er over Sobibor zo weinig bekend is. Ook zij maakt gewag van de cynische efficiëntie van de Holocaust en die van Sobibor: “18 maanden, grofweg 10.000 doden per maand, in een gebouw van 16 bij 22 meter, vergelijkbaar met de afmetingen van een kleedkamercomplex van een gemiddelde sportclub […] De nazi’s hebben in Sobibor een bizarre efficiëntie aan de dag gelegd in het ombrengen van mensen…”5 Een verklaring die Kropman geeft voor de lange vergetelheid rond Sobibor is de combinatie van het feit dat de kampen door de nazi’s vernietigd zijn en het minieme aantal overlevers. De mondelinge overlevering is anders dan bij Auschwitz “nooit doorgedrongen tot in de haarvaten van Europa. Zelfs Nederlanders kennen het vaak niet, terwijl het na Auschwitz het grootste Nederlandse massagraf is.”6
Het donkerste donker is, ondanks het gruwelijke onderwerp, uitstekend – en bijna spannend – geschreven. Het kruipt nog meer onder je huid dan De kern van de Holocaust, al is het maar omdat Kropman al schrijvend daadwerkelijk op de plek aanwezig is, bij opgravingen in het kamp. Je bent er als het ware bij als Kropman het zand door haar zeef laat gaan en plots een oorbel aantreft. Dat emotioneert, maar het boek biedt ook voldoende feitelijke distantie. Naast het schokkende sadisme en cynisme van de Holocaust beschrijft Kropman het antisemitisme bij veel Polen, zeker ook nog in de naoorlogse jaren. Zo plunderde de lokale bevolking na 1945 de plekken waar Treblinka, Belzec en Sobibor lagen, op zoek naar kostbaarheden.
Archeologen gaan pas in 2007 aan het werk op het terrein van het voormalige vernietigingskamp Sobibor, dat dan “vooral een desolate en vergeten open plek in de Oost-Poolse bossen op de grens met Belarus en Oekraïne” is.7 Pas met de plannen voor een nieuw herinneringscentrum en monument komt er ruimte voor archeologisch onderzoek. Keerpunt is de vondst in 2012 van een naamplaatje dat kan worden gekoppeld aan een Nederlands meisje dat in Sobibor in de gaskamer is vermoord – Judith Lea de la Penha. Daarna groeit de belangstelling. Met de vondst van een fotoboek van Sobibors plaatsvervangend commandant komt Sobibor letterlijk in beeld, “precies op het scharnierpunt dat de laatste overlevenden overlijden en het verhaal van Sobibor niet langer kunnen navertellen”.8 Het verhaal over de opstand van 14 oktober 1943 bijvoorbeeld, toen ongeveer 600 gevangenen een aantal bewakers vermoordden en poogden te ontsnappen. Uiteindelijk overleefden 47 van hen de oorlog. Onder hen was een van de leiders van de opstand, Alexander Pechersky. Die van de Sovjetautoriteiten na de oorlog trouwens niet mocht getuigen over de misdaden in Sobibor in Neurenberg en bij het proces tegen Adolf Eichmann in Jeruzalem. Net als Polen benadrukte de Sovjet-Unie liever het eigen slachtofferschap en heldendom dan wat hun Joodse burgers is overkomen in de vernietigingskampen.
Himmelfahrtstrasse
Hoe in Polen politieke belangen de ontsluiting van de geschiedenis van Sobibor tegenhielden, komt uitgebreid aan bod in de wetenschappelijke bundel Excavating Sobibor. Anne-Lise Bobeldijk schrijft hierin dat de “ontwikkeling van de herdenking van het kamp” weliswaar snel na de oorlog begon, maar dat dit bepaald geen rechte lijn was. In de jaren zestig besloot de Poolse regering tot het bouwen van een monument, om zo “zijn inzet voor het herdenken van de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog” te tonen. Maar het monument zélf bleek nog geen aanzet tot enige vorm van herinneringscultuur waarbij Sobibor een plaats kreeg in het nationale verleden. Sobibor hield zijn perifere positie, zowel in zijn fysieke locatie vlak tegen de Pools-Oekraïense grens aan, als wat betreft zijn plaats in de Poolse geschiedschrijving. Sobibor paste niet goed in het Poolse narratief van slachtofferschap, waarin feitelijk geen plaats was (en is) voor Pools daderschap. Dit wordt nogmaals onderstreept in de bijdrage van Zuzanna Dziuban, die toont hoe er vanuit de Poolse autoriteiten pas plotselinge interesse komt voor Sobibor wanneer vermoed wordt dat er Poolse verzetsstrijders zijn omgekomen.
Excavating Sobibor geeft een fascinerende inkijk in de ontwikkeling van het archeologisch onderzoek in Sobibor, en hoe dit het kamp een plaats gaf in de herinneringscultuur. Zo werd de ‘Himmelfahrtstrasse’ – ook wel ‘Schlauch’ genoemd – blootgelegd, en de plek van de gaskamers.
Veel indruk maken ook de duizenden persoonlijke bezittingen die op het terrein bij de opgravingen zijn en worden aangetroffen. Die bezittingen staan samen met begeleidende, ontroerende verhalen centraal in Erik Schumachers Sporen van Sobibor. Dit boek grijpt je als lezer geregeld bij de keel. Bij Schumachers beschrijving van de vondst van een pop hou je het niet droog. Speelgoed wordt bij de opgravingen zelden gevonden, al werden er in de Holocaust naar schatting anderhalf miljoen kinderen vermoord. “Het zal kort na de aankomst zijn gebeurd, in de barak waar de pas gearriveerden hun spullen moesten inleveren. Het kind heeft de pop trouw tegen zich aangeklemd gehouden, wie weet hoe lang al. De pop ruikt naar de trein, naar het getto of het concentratiekamp, maar ver weg ook naar een warm bed, thuis, naar veiligheid. Nu moet het kind de pop loslaten.”9 Schumacher schrijft met veel oog voor detail. Hij laat bijvoorbeeld zien dat er in Sobibor 402 Noord-Afrikaanse Joden zijn vermoord. Het laat maar weer eens zien hoe ver de nazi’s gingen in het volbrengen van de Endlösung.
Wat doe je met het soort verschrikkelijke plekken als Sobibor? De herinnering levend houden, natuurlijk, en daarbij hebben de vele vondsten sinds 2000 een essentiële rol gespeeld, alsmede het nieuwe herdenkingscentrum in Sobibor. Wat te denken van de Polen die nog steeds in de buurt van de plek of zelfs erop leven? Het huis van de commandant staat er nog, zo laat onder anderen Kropman zien. Het wordt nu bewoond door Jerzy Zielinski, die er in 1988 zijn intrek nam. Op de plek van zijn voortuin lag het perron. Maar, zo stelt Zielinksi: “Wat maakt het uit? De commandant woonde hier alleen maar, net als dat ik hier nu woon.” Tja.
Verdraaiingen door de PiS-regering
Alle vier de publicaties laten er geen twijfel over bestaan dat vooral politieke belangen maakten dat Sobibor lang in de vergetelheid raakte. Samen schetsen ze overtuigend hoe de Aktion Reinhard-kampen niet pasten in het nationale narratief van Polen, dat het land vooral neerzet als slachtoffer van de nazi’s. Hoewel deels begrijpelijk – Polen had vele miljoenen slachtoffers te betreuren – werd daarmee de eigen rol in de Holocaust naar de achtergrond gedrongen. Voor het leed van de Joodse bevolking – waaraan vele Polen actief bijdroegen door Joden te verraden, uit te buiten en te vermoorden – is in het nationale narratief geen oog.
Kropman beschrijft hoe achtereenvolgende Poolse regeringen de geschiedenis bewust verdraaiden; zeker de PiS-regering, aan de macht tussen november 2015 en december 2023. Ja, er zijn Polen geweest die alles gedaan hebben om de Joden te helpen, maar dat was – zo hebben Poolse historici aangetoond, en het is ze bepaald niet in dank afgenomen – de uitzondering. Kropman signaleert hoe de Poolse overheid ook de focus vanuit het buitenland op de Holocaust probeert te verleggen. “Sobibor wordt bijvoorbeeld veelvuldig bezocht door Israëlische schoolklassen. Deze kinderen reizen door Polen onder politiebegeleiding, uit vrees voor antisemitisch geweld. De Poolse regering was bereid om de reizen te faciliteren en te beveiligen, onder één voorwaarde: dat de Poolse en de Pools-Joodse geschiedenis van vóór 1939 ook onderdeel van het curriculum zouden zijn.”10
Schumacher memoreert hoe de conservatieve PiS-regering een omstreden wet invoerde die het strafbaar stelde om Polen te beschuldigen van medeplichtigheid aan de Holocaust. Het leidde tot grote internationale ophef, en PiS trok de wet deels terug. “Maar de boodschap was duidelijk. Het vergt voor Poolse onderzoekers en docenten grote moed om de Poolse rol in de moord op de Joden te onderzoeken en bespreekbaar te maken.”11 De strijd rond het nieuwe museum in Sobibor is wat dat betreft tekenend. Schumacher dist deze smakelijk op, en brengt de ruzies tussen de verschillende groepen indringend in beeld. Bijvoorbeeld over wie met de eer van bepaalde vondsten – de vondst van de gaskamers bijvoorbeeld – mocht gaan strijken. Hij maakt de dilemma’s daarbij prachtig duidelijk: moet je zo’n plek bijvoorbeeld überhaupt wel overhoop willen halen?
De vier hier besproken boeken geven samen een overtuigend antwoord op de vraag waarom de Operatie Reinhard-kampen zo lang in de vergetelheid zijn geraakt. Mooi is dat, zoals Schumacher laat zien, het beeld inmiddels wel meer gelaagd is. “Meer Polen zien Auschwitz tegenwoordig in de eerste plaats als plek van de Holocaust, terwijl er ook een groep is gegroeid die Auschwitz primair als plek van niet-Joods Pools leed beschouwt.”12 Sobibor en het met zo veel moeilijkheden en onenigheid geopende nieuwe museum zetten ons er in elk geval toe aan te beseffen waartoe mensen in staat zijn: moord op industriële schaal. Kropman: “Daarom moeten wij ons juist Sobibor expliciet blijven herinneren, hoe moeilijk ook, omdat het de waarschuwing is voor het donkerste donker in onszelf. Voor nu, over honderd jaar, over vijfhonderd jaar.”13
Over de auteur
Martijn Lak promoveerde in 2011 op Nederlands-Duitse politieke en economische betrekkingen tussen 1945-1957. Momenteel doceert hij aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en werkt hij als postdoc aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij zich bezighoudt met het lot van Joodse weeskinderen na 1945. Lak publiceert geregeld in nationale en internationale tijdschriften, en is hoofdredacteur van The Journal of Slavic Military Studies.
Literatuur
- Stephan Lehnstaedt, De kern van de Holocaust. Belzec, Sobibor, Treblinka en Aktion Reinhardt. Uitgeverij Verbum, 2021. 208 p. ISBN: 9789493028364.
- Rosanne Kropman, Het donkerste donker. Een geschiedenis van Sobibor. Nieuw Amsterdam, 2023. 204 p. ISBN: 9789046826881.
- Martijn Eickhoff, Erik Somers & Jelke Take (red.), Excavating Sobibor. Holocaust Archaeology between Heritage, History and Memory. WBooks, 2024. 237 p. ISBN: 9789462586185.
- Erik Schumacher, Sporen van Sobibor. Archeologie van een vernietigingskamp. WBooks, 2024. 160 p. ISBN: 9789462586147.
Noten
1 De koning sprak deze woorden eerder tijdens zijn toespraak op de Dam op 4 mei 2020: https://4en5meiamsterdam.nl/sobibor-begon-in-het-vondelpark/.
2 Lehnstaedt, p. 9.
3 Lehnstaedt, p. 168.
4 Lehnstaedt, p. 10.
5 Kropman, p. 14-15.
6 Kropman, p. 17.
7 Kropman, p. 18.
8 Kropman, p. 19.
9 Schumacher, p. 47.
10 Kropman, p. 192.
11 Schumacher, p. 136.
12 Schumacher, p. 136.
13 Kropman, p. 194.
Foto boven aan artikel
Archeologische opgravingen in Sobibor. Bron: Martijn Eickhoff