De menselijke maat

Onderzoekstrends

door Geraldien von Frijtag – leesduur 7 minuten

De ‘spatial turn’, lokale geschiedenis, ‘micro history’, ‘total history’. Hoe je het ook noemt, het is duidelijk dat in de geschiedschrijving rond de Holocaust een schaalverkleiningstrend zichtbaar is. Studies die in dit kader worden uitgevoerd, onderscheiden zich niet alleen door de focus op kleinere verhalen in plaats van grote verbanden. Ook richten ze zich expliciet op de vervlechting van de levens en ervaringen van daders, slachtoffers en omstanders.

‘De oorlog’ is al bijna 75 jaar voorbij, maar de publieke en wetenschappelijke belangstelling voor deze periode blijft onverminderd groot. Nog steeds blijkt ons inzicht van de gebeurtenissen te kunnen worden verfijnd, waarbij de winst de laatste jaren vooral behaald wordt door schaalverkleining.

Om te beginnen is het biografische genre al enkele jaren in trek bij gevestigde namen in het vakgebied. Robert Gerwarth bijvoorbeeld schreef in 2012 een prachtig boek over Reinhard Heydrich, het beruchte kopstuk van de SS en de Duitse politie en in die hoedanigheid de vormgever van de genocide. Het laatste boek van Götz Aly, bekend om zijn gortdroge boeken over organisatiestructuren binnen het nazibestuur, is een adembenemend mooi en ontroerend portret van Marion Samuel, een Joods meisje dat werd geboren in 1931 en twaalf jaar later werd vermoord.

Holocaust-structuren op postzegelformaat: Reinhard Heydrich op de zegel die de Deutsche Reichspost in 1943 ter ere van deze ‘architect van de Holocaust’ uitbracht. Foto: Deutsche Reichspost op Wikimedia Commons

Ruimtelijke blik

De schaalverkleining van de laatste jaren is echter vooral ruimtelijk: niet voor niets spreekt men in vakkringen van ‘the spatial turn’. Voor een belangrijk deel is die wending het onvermijdelijke gevolg van voortschrijdend inzicht. Klassiekers uit de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, zoals het toonaangevende The Destruction of the European Jews van de Amerikaanse historicus en politicoloog Raul Hilberg, beschreven het verhaal van de Holocaust vanuit het perspectief van het naziregime. Langzaam is de aandacht verschoven van de toplaag van het naziregime naar de bouwstenen en draagbalken binnen en rondom dat regime. Ook is gaandeweg het beeld van de Holocaust als een centraal geregisseerd anti-Joods beleid en een goed geoliede moordmachine bijgesteld.

Deze verschuiving heeft geleid tot een veel gedifferentieerder beeld van de Jodenvervolging, als een geschiedenis waarin veel meer instanties en veel meer mensen een aandeel bleken te hebben gehad dan uit de traditionele geschiedschrijving naar voren komt, en waarbij ook veel meer maatschappelijke facties betrokken zijn geweest. Welhaast vanzelfsprekend gaven deze nieuwe observaties aanleiding het blikveld verder te versmallen en in te zoomen – thematisch, maar vooral ook geografisch.

In het Poolse Jedwabne leefden Joden en niet-Joden voor de oorlog in harmonie samen. De komst van de Duitsers veranderde dit vrij abrupt. In het Museum of the History of Polish Jews in Warschau is een tentoonstelling ingericht ter nagedachtenis aan de pogrom in 1941. Foto: Adrian Grycuk op Wikimedia Commons (CC BY-SA 3.0 PL)

Buren

De meeste nieuwe studies die onder invloed van ‘the spatial turn’ zijn geschreven, onderscheiden zich niet alleen door een beperkter blikveld, maar ook door de vervlechting van de verhalen van daders, omstanders en slachtoffers in één intiem verhaal van de Holocaust. De Amerikaanse historicus Saul Friedländer riep daartoe al vlak voor de eeuwwisseling op. Wat hem voor ogen stond was ‘an integrated history’ van de Jodenvervolging, waarin de slachtoffers evengoed als de daders een stem zouden hebben. Daarbij zou dan vooral moeten worden gelet op de onderlinge verhoudingen – tussen Joden en Duitsers, maar ook tussen plaatselijke groepen onderling.

In zekere zin gaf collega Jan Gross als eerste gehoor aan Friedländers hartenkreet. Gross publiceerde in 2001 zo’n geïntegreerde geschiedenis met Neighbors, een huiveringwekkende studie van het Poolse stadje Jedwabne, waar de komst van de Duitsers de verhoudingen binnen de gemeenschap op scherp zette – en de lokale niet-Joodse bevolking vervolgens haar Joodse buren, met wie zij jaren in harmonie had geleefd, op brute wijze vermoordde.

Saul Friedländer pleitte eind vorige eeuw voor ‘integrated history’ met een focus op de onderlinge verhoudingen tussen slachtoffers en daders van de Jodenvervolging. Foto: Christliches Medienmagazin pro op Wikimedia Commons (CC BY 2.0) 

Joodse veehandelaren

Twee recent verschenen bundels, van respectievelijk Thomas Kühne en Tom Lawson en de Franse historici Claire Zalc en Tal Bruttmann, presenteren een groot aantal studies die duidelijk geïnspireerd zijn door ‘the spatial turn’ en het werk van Gross. Kühne en Lawson stellen in de inleiding van The Holocaust and Local History dat het hier weliswaar om lokale studies gaat, maar niet om lokale geschiedenis in de traditionele zin. Met dat laatste doelen zij op het werk van lokale geschiedschrijvers die vaak buiten het academische circuit opereren en meestal schrijven voor een lokaal publiek. Traditionele lokale studies hebben veel aandacht voor de anekdote: het is de auteur te doen om het verhaal, de reconstructie van het lokale – niet zozeer om de verbinding van lokale gebeurtenissen aan bredere ontwikkelingen.

Dat laatste is nu precies wél de ambitie van Kühne en Lawson. Voor hen biedt het bestuderen van het lokale een mogelijkheid grote vraagstukken uit de Holocaust-geschiedschrijving in detail te bestuderen. Wat de door hen gepresenteerde negen lokale studies bieden, zijn ‘local answers to global questions’. Daarbij gaat het overigens om heel uiteenlopende onderwerpen – van de verhouding tussen Joodse veehandelaren en boeren in ruraal Duitsland tot aan de medeplichtigheid van een Wehrmacht-bataljon aan de moord op de Joden van Krupki (Wit-Rusland).

In alle negen studies worden algemene aannames bevraagd en misvattingen aan de kaak gesteld. Uit het eerstgenoemde onderzoek komt bijvoorbeeld naar voren dat de uitsluiting van Joodse veehandelaren op veel meer weerstand stuitte bij boeren dan algemeen wordt verondersteld. Goede persoonlijke relaties en economische overwegingen maakten dat een groot aantal boeren de uitsluiting van Joodse veehandelaren tegenwerkte, of in elk geval probeerde te vertragen. Het onderzoek naar Krupki toont dat de betrokkenheid van de Wehrmacht bij executies van Joden in bezet Oost-Europa aanzienlijk was: in dit geval ging het initiatief tot de moordpartijen zelfs uit van officieren van de Wehrmacht. Daarmee wordt nog maar eens het zwart-witbeeld van de keurige, politiek onverschillige Wehrmacht versus de criminele en ideologisch gedreven SS in twijfel getrokken.

Na de oorlog zijn veel lokale monumenten opgericht ter nagedachtenis aan moorden van buren op buren. Zo ook in Krupki, waar 1975 Joden werden vermoord. Foto: www.belarusmemorials.com

Thessaloniki

Al even belangwekkend is de bundel Microhistories of the Holocaust, samengesteld door de Franse historici Claire Zalc en Tal Bruttmann. In tegenstelling tot Kühne en Lawson zien zij ‘hun’ auteurs niet als exponenten van een nieuw soort lokale geschiedschrijving, maar als beoefenaars van ‘microhistory’. Zij refereren ook aan ‘the microhistorical turn’ in plaats van aan de ‘spatial turn’, en spreken liever van ‘total history’ dan van ‘integrated history’. Veel meer dan een semantische kwestie lijkt dit overigens niet te zijn: ook zij verwelkomen de schaalverkleining in het Holocaustonderzoek als een geweldige kans om meer inzicht in grote processen en antwoorden op grote vragen te krijgen.

Hun bundel bevat een keur aan kleinschalige studies, onder meer over de Jodenvervolging in het Franse Lens, het getouwtrek om de grond van de Joodse begraafplaats in Thessaloniki en het contact tussen Joden en niet-Joden in en rondom het getto van Budapest. Net als de overige veertien studies zijn de drie genoemde onderzoeken heel verschillend in opzet en methode. Wat alle studies echter gemeen hebben, is dat zij haarfijn laten zien dat de Holocaust geen verhaal van (Duitse) daders en (Joodse) slachtoffers alléén was. Steeds weer gaat het om complexe relaties tussen verschillende lokale actoren en groeperingen, met name tussen Joodse en niet-Joodse burgers die door de komst van de Duitsers vrij plotseling in een andere verhouding tot elkaar kwamen te staan.

Een Joods echtpaar toont zich op straat na de bevrijding van het getto van Budapest door het Rode leger, februari 1945. Foto: Yevgeny Khaldei 

Smeulende spanningen

Voorlopig lijkt de ‘lokaliseringstrend’ nog niet aan aantrekkingskracht te hebben ingeboet. Een laatste hoogtepunt is het meest recente werk van Omer Bartov. Anatomy of a Genocide gaat over Buczacz, een plaatsje in Oost-Galicië. Joden, Oekraïners, Wit-Russen en Polen leefden in het stadje jarenlang vreedzaam naast elkaar, maar daar kwam resoluut een einde aan toen de Duitsers de stad bezetten en de macht overnamen. De verdienste van Bartov is niet alleen dat hij de Holocaust aanschouwelijk maakt aan de hand van een casestudy. Hij laat ook zien hoe Duitse anti-Joodse politiek en al veel langer smeulende interetnische spanningen in elkaar grepen en bijdroegen aan het bittere gebrek aan steun en empathie van hun niet-Joodse buren die de meeste Joden van Buczacz tijdens de Holocaust ondervonden.

Ikzelf ben inmiddels ook geïnspireerd geraakt door studies als bovengenoemde. In het kader van het Microcosms of the Holocaust-project heb ik enkele verkennende studies gedaan naar relaties van Joden met niet-Joden in Nederland tussen 1930 en 1950. Deze bieden interessante inzichten in de dynamiek van vervolging en in de veranderende percepties van de eigen identiteit en die van de groep waarmee men zich verbonden voelde. Om een voorbeeld te noemen: in naoorlogse interviews typeren overlevenden hun vooroorlogse relaties met niet-Joden meestal als goed en hecht. Toch blijkt uit het vervolg van het relaas vaak dat concrete hulp zelden van de kant van die relaties kwam. Zou die ervaring ertoe hebben bijgedragen dat het ‘Joods-zijn’ na de Holocaust een grotere betekenis kreeg voor veel Nederlandse Joden? Wellicht kan juist in dergelijk kleinschalig en ‘integraal’ onderzoek naar het sociale weefsel tussen Joodse en niet-Joodse Nederlanders een nieuw antwoord worden gevonden op die nog altijd niet goed beantwoorde vraag: hoe het mogelijk was dat in ons ogenschijnlijk zo tolerante land zo’n ongekend hoog percentage Joodse burgers is vermoord. To be continued.

Al direct na de bevrijding, in juli 1944, werd in Buczacz een monument opgericht ter nagedachtenis aan de dood van Joodse burgers. Dit monument bestaat vandaag de dag niet meer. Foto: Yad Vashem Photo Archive 

Over de auteur

 

Geraldien von Frijtag

Dr. Geraldien von Frijtag is als universitair docent verbonden aan de opleiding Geschiedenis van de Universiteit Utrecht. Haar onderzoek bestrijkt de eerste helft van de twintigste eeuw en dan in het bijzonder de Tweede Wereldoorlog, Duitse bezettingspolitiek en de Holocaust. Zij publiceerde eerder over de Duitse strafrechtspleging in bezet Nederland, Kamp Amersfoort en de Nederlandse bijdrage aan de kolonisatie van Oost-Europa door de nazi’s. Haar lopende onderzoek concentreert zich op betrekkingen tussen Joden en niet-Joden voor, tijdens en na de Holocaust.