Lokaal historisch onderzoek naar de Duitse bezetting kent in Nederland een lange en rijke traditie. Tegelijkertijd is de maatschappelijke waarde die eraan wordt toegekend sterk aan verandering onderhevig. In die waardering zie je de ontwikkeling in het denken van Nederlanders over zichzelf en hun houding tijdens de bezettingsjaren terug.
In de recente hausse aan lokaal-historische studies over de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust, het centrale thema van deze editie van Onderzoek uitgelicht, valt vooral de opkomst van het erfgoeddenken op. Individuele oorlogservaringen worden daarbij gekoesterd als een zaak van grote waarde. We identificeren ons ermee en doen alles om ze te bewaren voor toekomstige generaties.
Passieve inslag
Dit is een relatief nieuw verschijnsel. Vlak na de oorlog was het juist gangbaar om groepsgedrag centraal te stellen. In P.J. Boumans boek De April-mei-stakingen van 1943, dat in 1950 door het toenmalige Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie is uitgegeven, werden lokale verschillen in de stakingsbereidheid van Nederlanders bijvoorbeeld in verband gebracht met uiteenlopende streek- en volkskarakters.1 Zo zou in Twente de bevolking weliswaar behept zijn geweest met een “passieve inslag”, maar ook met een “zekere mate van onverzettelijkheid” zodra men zich te sterk belaagd voelde.
Tegenwoordig zijn verwijzingen naar dergelijke deterministische – en daarmee weinig verklarende – collectieve karakters ongebruikelijk. Centraal staat nu de standplaatsgebondenheid van het individu, zijn handelingsspeelruimte en zijn relatie tot anderen. In haar artikel De menselijke maat: nieuwe trends in de geschiedschrijving van de Holocaust laat Geraldien von Frijtag zien tot welke belangwekkende inzichten dat leidt. Ze constateert dat er sprake is van een ruimtelijke schaalverkleining, die zichtbaar maakt hoeveel meer mensen een aandeel in de Jodenvervolging hadden dan uit de traditionele nationale geschiedschrijving naar voren kwam. Het is een inzicht waarvoor omstreeks 1950 nog weinig ruimte was in Nederland.
Erfgoeddragers
Deze nieuwe benadering van een niet alleen heroïsch maar ook pijnlijk lokaal verleden, staat publieksparticipatie niet in de weg. Integendeel. Dit blijkt bijvoorbeeld uit Minka Bos’ bijdrage over het onderwijsprogramma Oorlog in mijn Buurt. Hierbij worden ontmoetingen tussen basisschoolleerlingen en ouderen georganiseerd, waarin de laatsten met de eersten persoonlijke verhalen delen over de Tweede Wereldoorlog. De kinderen worden zo ‘Erfgoeddrager’, wat betekent dat zij worden gestimuleerd de verhalen door te vertellen, bijvoorbeeld bij herdenkingen. Het onderwijsprogramma leidt tot een actievere verbondenheid met de eigen buurt, zo constateert Bos.
Gerda Brethouwer stelt in haar column dat persoonlijke lokale verhalen dichtbij brengen wat ver weg is. Tegelijkertijd merkt ze op dat deze verhalen ook een nationale en zelfs internationale relevantie hebben. Hiermee wordt zowel de kracht als de zwakte benoemd van lokale geschiedenissen en de bronnen die ons op dit gebied ter beschikking staan. Wie zelf een oorlogsdagboek ter hand neemt2, zal zich realiseren hoe weinig overzicht de dagboekschrijver vaak had. Het schrijven over bijvoorbeeld de persoonlijke voedselvoorziening of de geruchten van de dag bood wel houvast, maar weinig of geen inzicht.
Sociale cohesie
Tegen deze achtergrond is duidelijk voor welke uitdaging eenieder staat die lokaal historisch onderzoek doet naar de Duitse bezetting van Nederland. Die zal steeds op zoek moeten naar manieren om lokale perspectieven te verbinden, zowel onderling als met het onderzoek op (trans)nationaal niveau. Hoe belangrijk en relevant voor de lokale herinneringscultuur en de sociale cohesie van dit moment ze ook zijn, lokale individuele situaties vragen niet alleen om onze empathie, maar ook om een kritische analyse en dieper inzicht in bredere ontwikkelingen en vraagstukken.
Over de auteur
Martijn Eickhoff is historicus en senior onderzoeker bij NIOD – Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies. Hij is gespecialiseerd in War and Culture Studies en momenteel verbonden aan het deelproject Regionale studies van het onderzoeksprogramma Dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950.
Foto bovenaan artikel: Op 29 april 1943 werd onverwacht aangekondigd dat 300.000 Nederlandse militairen in krijgsgevangenschap zullen worden afgevoerd. In Twente breken spontaan stakingen uit, die zich razendsnel verspreiden over het hele land. In Vriezenveen besluiten de bakkers op 30 april 1943 tijdens een overleg op een straathoek om ook te gaan staken. Bron: Beeldbank WO2 – NIOD
Noten: