“Onderwijs in lokale geschiedenis leidt tot grotere betrokkenheid bij de gemeenschap en meer vertrouwen in de maatschappij, met als gevolgen betere gezondheid, minder gewapend geweld en een algemeen gevoel van grotere veiligheid.” Dit concluderen onderzoekers Anna Stefaniak, Michal Bilewicz en Maria Lewicka in hun artikel The merits of teaching local history. Minka Bos, directeur van onderwijsorganisatie In mijn Buurt, onderschrijft deze stellingname. Maar hoe doe je dat in de praktijk, lesgeven in lokale geschiedenis? En wel op zo’n manier dat jongeren actief bij die geschiedenis betrokken raken? Bos laat het zien aan de hand van het werk van historica Elyssa Ford en haar eigen programma Oorlog in mijn Buurt.
Tussen 2012 en 2014 volgden onderzoekers Anna Stefaniak, Michal Bilewicz en Maria Lewicka twee geschiedenisprojecten in Polen – een land met een relatief lage graad van betrokken burgerschap onder jongeren. In de projecten werden in totaal 1525 middelbare scholieren op actieve wijze betrokken bij en onderwezen in de lokale geschiedenis van hun woonplaats. Specifiek leerden de jongeren over de Joodse gemeenschap die voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in hun gemeente leefde. Gedurende één maand kregen de leerlingen vier workshops, woonden ze diverse lezingen bij, bezochten ze historisch relevante plekken, deden ze eigen historisch onderzoek, hielden ze interviews met de oudste inwoners van hun gemeente, spraken ze lokale historici en bezochten ze musea en archieven.
De onderzoekers concludeerden dat het onderwijs over lokale geschiedenis de scholieren niet alleen bewuster maakte van hun omgeving, maar hen ook ontvankelijk maakte voor de mogelijkheid om zich actief in te zetten voor de eigen gemeenschap.1
Sociaal kapitaal
Voorafgaand en na afloop van het project vulden de deelnemende jongeren vragenlijsten in. Hiermee konden de onderzoekers de effecten meten en veranderingen registreren in reacties op stellingen als ‘Ik vind deze plaats leuk’, ‘Ik voel me verbonden met deze plaats’ en ‘Ik ben trots op deze plaats’. Interesse in de geschiedenis van de plek werd onderzocht met stellingen als ‘Verhalen over wat hier was in het verleden vervelen me’ en ‘Ik ben geïnteresseerd in de geschiedenis van deze plaats’. Het betrokken burgerschap werd onderzocht met onder meer de stelling ‘Ik zou graag betrokken raken bij activiteiten die mijn woonplaats verbeteren’.
De effecten van het project waren opvallend. Na afloop toonden de jongeren een grotere binding met hun plaats. Ook was hun interesse in de lokale geschiedenis verhoogd en hun wil om zich als actief burger in te zetten toegenomen.
Een tweede studie toonde aan dat het project bovendien het gevoel van sociaal vertrouwen had vergroot. Dit betekent, aldus de onderzoekers, “dat lesgeven in lokale geschiedenis, door de positieve invloed op de mate van verbondenheid die de jongeren ervaarden, niet alleen relevant is voor het betrekken van burgers bij de lokale gemeenschap, maar ook voor het sociale kapitaal van die gemeenschap”. De becijfering van de resultaten is op zich de moeite waard om te lezen1, maar nog interessanter vind ik de vraag hoe je nu precies effectief lesgeeft in lokale geschiedenis. In haar artikel Bringing Town and Gown together: Using Local History to Engage Students and Create Collaborative Partnership 2 bespreekt historica Elyssa Ford meerdere manieren om lokale geschiedenis in te zetten voor studenten.
Hands-on
Ford, zelf docente, maakt doelbewust gebruik van de lokale geschiedenis om een brede groep studenten te interesseren voor het vak Publieksgeschiedenis. Lokale geschiedenisprojecten moeten, zoals Ford aangeeft, niet alleen ‘hands-on’ zijn, maar ook ‘minds-on’. Dat betekent dat de projecten altijd gepaard moeten gaan met lessen in theorie, discussie en onderzoek.3
Ford beschrijft een aantal succesvolle projecten waarin studenten, musea en universiteiten hebben samengewerkt. Bijvoorbeeld in de plaats Maryville, waar studenten van de Northwest Missouri State University voor een lokaal museum (Nodaway County Historical Society) een tentoonstelling maakten. De studenten doorliepen het hele proces: van het uitzoeken van objecten en het doen van onderzoek in het archief tot aan het ontwerpen van de tentoonstelling, het maken van een website en het samenstellen van een begeleidend educatief programma.
Re-photography
Van groot belang is volgens Ford om ieder lokaal geschiedenisproject vergezeld te laten gaan van een presentatie waarin alles samenkomt, zoals een tentoonstelling. De grote opening van de tentoonstelling in het lokale museum bijvoorbeeld was een belangrijk moment waarop het museum en de universiteit zich nog meer met de plaats bonden. Studenten en museum kwamen er samen met het publiek – de bewoners uit de gemeente die kwamen kijken – en alle aanwezigen konden zo samen reflecteren op de tentoonstelling en lokale verhalen delen.
Als ander voorbeeld, vergelijkbaar maar kleiner van opzet, noemt Ford ‘re-photography’ van Mark Klett. In dit project gaan studenten op zoek naar een oud archiefbeeld uit de plaats waar zij wonen. Vervolgens fotograferen zij de plek opnieuw, vanuit dezelfde invalshoek. Studenten doen daarbij onderzoek naar de locatie, schrijven over de zichtbare veranderingen die in de loop der tijd hebben plaatsgevonden en denken na over de presentatie van de foto’s in een tentoonstellingsopstelling.
In mijn Buurt
Oorlog in mijn Buurt is een derde voorbeeld van hoe leerlingen de lokale geschiedenis van heel dichtbij leren kennen. Het is een deelproject van Stichting In mijn Buurt. Op scholen in Amsterdam (en toenemend ook daarbuiten) organiseert In mijn Buurt onderwijsprogramma’s waarbij kinderen ouderen interviewen over (een deel van) de geschiedenis van hun wijk, en de verhalen leren doorvertellen. Oorlog in mijn Buurt is het grootste onderwijsproject van In mijn Buurt en richt zich op de lokale geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog.
Inmiddels bezochten meer dan 3000 leerlingen het huis van een oudere en leerden zij om hun persoonlijke verhalen door te vertellen.4 In individuele speech coachings leren de kinderen hoe ze dit het beste kunnen doen. Ze worden gestimuleerd vooraf na te denken over het af te nemen interview en de ontmoeting bij de persoon thuis. Na afloop staan ze stil bij het verloop van het gesprek en bij vragen als ‘Wat zou ik in de oorlog zelf hebben gedaan?’. Ze leren op die manier reflecteren en vinden hun eigen woorden om het verhaal dat ze hebben gehoord, door te vertellen.
Een selecte groep vertellers krijgt bovendien de officiële onderscheiding ‘Erfgoeddrager’. Deze Erfgoeddragers vertellen de persoonlijke verhalen van de geïnterviewden door bij herdenkingen en in de media. Amsterdam telt inmiddels 150 Erfgoeddragers.
Nabijheid van het verleden
Luuk de Bakker deed voor zijn studie Publieksgeschiedenis onderzoek naar het project Oorlog in mijn Buurt en het effect ervan op kinderen.5 De Bakker stelt dat het doceren in lokale geschiedenis middels ontmoetingen de leerlingen niet alleen directer bij de geschiedenis betrekt, maar de buurt voor de kinderen ook van een extra (historische) laag voorziet. “Het historiciteitsbewustzijn wordt beïnvloed door het interview met de oudere uit de buurt, waardoor leerlingen een ander beeld krijgen van de nabijheid van het verleden. Dit komt voornamelijk omdat domeinen als omgevingsonderwijs een grote rol spelen in de uitvoering van het project. Door dit domein krijgt het verleden niet alleen een fysieke nabijheid, maar verbindt het de leerlingen ook actief met hun leefomgeving.” De voor de projectleiders en andere betrokkenen zichtbare positieve gevolgen hiervan, sluiten aan bij de bevindingen van Stefaniak, Bilewicz en Lewicka: “Binding met een plek leidt tot betere relaties met buren en een groter vertrouwen in andere mensen.”
Dit schooljaar draait In mijn Buurt dertig schoolprogramma’s in Amsterdam en zes daarbuiten (in Friesland, Limburg en Den Haag). De ambitie van de organisatie is om haar programma’s op termijn een vast onderdeel te laten uitmaken van het onderwijs, zodat over tien jaar alle leerlingen in Nederland diverse verhalen uit de Nederlandse (oorlogs)geschiedenis uit eerste hand hebben kunnen horen en de vaardigheid hebben verworven om die door te vertellen. Zo wordt een nieuwe orale traditie ontwikkeld en tegelijk de betrokkenheid van mensen met elkaar en hun omgeving blijvend vergroot.
Over de auteur
Minka Bos is directeur van Stichting In mijn Buurt, die onderwijsprogramma’s verzorgt die kinderen en ouderen in buurtverband dichter bij elkaar brengen en de verbondenheid met de buurt vergroten. Niet voor niets gaan de programma’s van In mijn Buurt vergezeld van de ondertitel ‘Leren door ontmoeting’.
Noten
1 ‘The merits of teaching local history: Increased place attachment enhances civic engagement and social trust’, in: Journal of Environmental Psychology 51 (2017), p. 220-224.
2 Gepubliceerd in Journal of Museum Education, vol. 41 (2016) no. 4.
3 De techniek van het hands-on en minds-on doceren wordt uitgelegd door George Hein in Learning in the Museum, Taylor & Francis, 1998. Zie ook Tim Caulton, Hands-on Exhibitions, Taylor & Francis ,1998.
4 Zie voor alle oorlogsverhalen www.oorloginmijnbuurt.nl.
5 Luuk de Bakker MA, Heeft u Anne Frank gekend? (Masterscriptie UvA, 2015).