Institutionele wandaden en de zoektocht naar rechtsherstel

Stand van zaken

door Elias van der Plicht – leesduur 10 minuten

Betrokkenheid van Nederlandse instituties bij het leed dat Joden tijdens de bezettingsjaren werd aangedaan, is 75 jaar na de Duitse capitulatie nog altijd een open zenuw. Om de zoveel tijd staan rechtsherstel en de daaruit voortvloeiende restitutie- of schadeloosstellingsregelingen in de schijnwerpers. Welke stadia zijn er in dit hele lange proces van verwerking en genoegdoening aan te wijzen, en waar bevinden we ons nu?

Vier cent per kilometer per persoon. Dat was het tarief dat de Nederlandse Spoorwegen overeenkwamen met de Duitse bezetter voor het vervoer van Joden naar het oosten. “De nazi’s kregen groepskorting als er per keer meer dan 500 Joden getransporteerd konden worden”, schrijft Salo Muller in zijn recent verschenen boek Het gevecht met de Nederlandse Spoorwegen. “De NS heeft niet gevraagd of ze een retourtje konden verkopen. Dat was blijkbaar niet de bedoeling.”

Transport met de trein vanuit Amsterdam naar Kamp Westerbork, Amsterdam 1942/1943. Foto: Beeldbank WO2/NIOD – 96757

Als kind overleefde Muller de bezettingstijd op acht onderduikadressen. Zijn ouders werden in het voorjaar van 1943 per trein naar Auschwitz gedeporteerd en daar vergast. Muller: “Het geneest niet, ik blijf kwaad. […] De Nederlandse Spoorwegen hebben zich verrijkt door 102.000 onschuldige Joden de dood in te rijden. Ik kan mij er niet bij neerleggen. Ik wil openlijke excuses en een financiële tegemoetkoming.”

Mullers boek is het verslag van een lang proces waarbij de NS eind 2018 overstag ging en beloofde een schadeclaim uit te keren aan de slachtoffers van de Holocaust en hun nabestaanden. Meer dan vijfduizend ingediende aanvragen zijn inmiddels toegekend.

Nog altijd is de betrokkenheid van instituties bij het leed dat Joden tijdens de bezettingsjaren werd aangedaan een open zenuw. In de 75 jaar na de Duitse capitulatie komt daarbij ook telkens opnieuw de vraag op hoe te zorgen voor rechtsherstel en voor passende restitutie- of schadeloosstellingsregelingen. Daarbij zijn verschillende stadia aan te wijzen. In de huidige fase is Mullers strijd een van de meest succesvolle voorbeelden, maar wat ging daaraan vooraf?

Teruggave van geroofde goederen

Laten we beginnen bij de jaren direct volgend op de Bevrijding. Toen kwamen er in Nederland diverse regelingen tot stand voor de teruggave van geroofde en onder dwang verkochte (on)roerende goederen, of schadeloosstelling voor het verlies daarvan. Het ideaal: waar mogelijk de situatie terugbrengen zoals die vóór invoering van de anti-Joodse maatregelen bestond.

Diverse factoren zorgden er echter voor dat het voor overlevenden van de Holocaust of hun erfgenamen in de praktijk niet eenvoudig was om hun recht te halen.

Allereerst was het land gericht op de toekomst. Terugkijken had geen zin, de wederopbouw eiste de aandacht op. De staat voelde zich bovendien niet aansprakelijk voor de daden van de bezetter. En de mondige burger bestond destijds niet, zodat geen publiciteit werd gezocht over een overheid die zich allesbehalve redelijk opstelde. Daar kwam nog bij dat wie begon aan een traject dat moest leiden tot het terugkrijgen van bezittingen, dikwijls kon rekenen op een langslepende, geldverslindende juridische procedure. Zo vond weliswaar rechtsherstel plaats, maar niet volledig.

Begin jaren 70 werden regelingen in het leven geroepen voor de erkenning van verschillende groepen burgerslachtoffers, onder wie de overlevenden van de concentratiekampen. Daarnaast kwam met de val van het IJzeren Gordijn in Oost-Europa aandacht voor rechtsherstel en restitutie op gang. Onder het communisme was daarvoor geen ruimte, maar nu gingen archieven open en werden schadeclaims ingediend.

Onder andere hierdoor – en als gevolg van de grote aandacht voor de herdenking van 50 jaar bevrijding – werden vanaf 1995 kritische kanttekeningen geplaatst bij de tekortkomingen van het rechtsherstel zoals dat in de eerste decennia na de oorlog in West-Europese landen had plaatsgevonden.

Restitutie van banktegoeden

In Nederland werden meerdere commissies ingesteld die onderzoek deden naar het naoorlogse rechtsherstel, waarna vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap in het jaar 2000 akkoorden sloten met de rijksoverheid, verzekeraars, banken en de effectenbeurs. In totaal werd 764 miljoen gulden gestort in het Maror-fonds. Minstens 80 procent hiervan werd voor individuele uitkeringen beschikbaar gesteld; de overgebleven financiële middelen gingen naar collectieve voorzieningen.

Een Amerikaanse soldaat laat een handvol gouden ringen zien. Deze ringen waren afkomstig van gevangenen uit Buchenwald. Foto: United States Holocaust Memorial Museum

Anders dan in het eerste stadium van het rechtsherstel ging de aandacht vooral uit naar de restitutie van banktegoeden, verzekeringspolissen en geroofde kunst. Er was een grotere bereidheid om werk te maken van gerechtigheid en restitutie. De welvaartspositie waarin Nederland verkeerde, maakte dat ook eenvoudiger. De Joodse gemeenschap speelde een prominente rol, anders dan in de decennia vlak na de oorlog, toen de overheid unilateraal had bepaald hoe het rechtsherstel vorm diende te krijgen.

Ruim de helft van de Maror-gelden werd betaald door de rijksoverheid. Politiek Den Haag wilde hiermee finaal recht doen aan de vervolgingsslachtoffers. Het uitgangspunt van het openbaar bestuur was daarbij dat deze finale kwijting gold voor alle overheidsniveaus, inclusief gemeente- en stadsbesturen. Maar juist lokale kwesties rakelden de discussie over restitutie en rechtsherstel op, doordat nog niet alle tegels waren gelicht. Op 30 maart 2013 begon zo de fase waar we nu middenin zitten.

Erfpacht-achterstanden

“Gemeente eiste erfpacht op van teruggekeerde Joden”, kopte Het Parool die dag. Tijdens het digitaliseren van archiefmateriaal van de gemeente Amsterdam kwamen dossiers tevoorschijn waaruit bleek dat Joodse oorlogsslachtoffers in de tweede helft van de jaren 40 waren aangeslagen en beboet voor het niet betalen van erfpacht tijdens de bezetting.

De woningen van een groot aantal Joodse huizenbezitters waren tijdens de bezetting in handen gekomen van (veelal) collaborerende Nederlanders. Na de Duitse capitulatie kwam naar voren dat de nieuwe bewoners aanzienlijke achterstanden hadden laten ontstaan in de betaling van de erfpachtcanon. Het stadsbestuur wilde de misgelopen bedragen incasseren bij de oorspronkelijke woningeigenaren en stuurde een boete voor de achterstallige betalingen.

Jonas Daniël Meyerplein, juli 1944. De huizen van gedeporteerde Joden zijn met platen dichtgetimmerd. Na de oorlog kwamen hier veelal nieuwe bewoners in. Terugkerende concentratiekampgevangenen hadden veel moeite om hun huis terug te krijgen. Ook kregen zij vaak nog een rekening voor de niet-afgedragen erfpacht. Foto: Beeldbank WO2/NIOD – 96815

Andere media doken op dit nieuws en een paar dagen later sprak Eberhard van der Laan van een “ernstige kwestie”. Het had de ambtenaren destijds aan empathie ontbroken, constateerde de burgemeester. “Er is toen met formalisme, bureaucratie en kilheid gekeken naar het juridische aspect. […] We gaan kijken hoe we recht kunnen zetten wat rechtgezet kan worden.”

Het NIOD kreeg de opdracht om onderzoek uit te voeren naar de erfpachtkwestie. Daaruit bleek dat Amsterdam in totaal bijna 340.000 gulden aan canons bij meer dan 200 Joodse stadsgenoten had teruggevorderd. Omgerekend naar de huidige koopkracht kwam dat neer op gemiddeld zo’n 8000 euro per erfpachter. Bij elkaar had de gemeente ruim 33.000 gulden aan boetes opgelegd.

Het onderzoek naar het handelen van Amsterdam schudde de gemeenteraad van Den Haag wakker. In 2016 werd ook in de hofstad een analyse gemaakt van de wijze waarop Joodse woningbezitters na de oorlog door het ambtelijk apparaat waren behandeld. Twee jaar nadien volgde de gemeente Rotterdam met de opdracht voor een soortgelijk onderzoek, en inmiddels kwamen ook Utrecht en Eindhoven in actie.

Door het onderzoek van de grote steden en reportages van journalistenplatform Pointer en televisieprogramma De Monitor in 2020 zijn bovendien nog eens twintig gemeenten dat voornemens en zal óók het functioneren van de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG) worden bestudeerd.

Historica Hinke Piersma, die namens het NIOD betrokken is bij het onderzoek naar de naoorlogse handelswijze van Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Eindhoven, ziet al één belangrijke overeenkomstigheid. “De lokale overheden hielden hun gemeentekas nauwlettend in de gaten en sloten regelingen die het best in hun voordeel uitpakten. Naar de menselijke maat werd niet gekeken. Regels zijn regels, dat was de gemene deler.”

Verontwaardiging

Veel meer dan een halve eeuw geleden is er vandaag de dag oog voor de positie van de vervolgingsslachtoffers. In combinatie met de nieuwe feiten die boven tafel kwamen, de verontwaardiging over de kille naoorlogse houding van de overheid en het besef dat de generatie die de bezettingsjaren meemaakte er over niet al te lange tijd niet meer zal zijn (het is nu of nooit), lijkt dat de motor te zijn achter de huidige inzet voor restitutie en rechtsherstel.

Andere pushfactoren zijn de media-aandacht en de rol van mondige, vasthoudende personen die zich niet laten afschepen en publiciteit niet schuwen. Piersma: “We leven in een tijd waarin niet zozeer vragen worden gesteld over het verleden, maar verontwaardiging de boventoon voert. Er moet aangeklaagd worden. Dat ligt ingewikkeld en gevoelig.

Natuurlijk is het niet te verkroppen dat Joden na de oorlog onverschillig werden bejegend en vaak moesten vechten om in hun rechten te worden hersteld. Als gevolg hiervan bestaat echter de neiging om voorbij te gaan aan het rechtsherstel uit eerdere periodes. Dat was er immers wel degelijk, ook al ging dat niet op de wijze waarop we dat nu zouden wensen.”

Precies op dat laatste punt beriep de NS zich toen Salo Muller zich in het voorjaar van 2016 meldde met het verzoek om hem een individuele schadevergoeding toe te kennen. Een woordvoerder van de spoorwegen schreef Muller dat de NS al in 2005 excuses had aangeboden aan de Joodse gemeenschap. Sindsdien ondersteunt de organisatie initiatieven en instanties die stilstaan bij de Holocaust en het vieren van de vrijheid.

Waar een aanzienlijk deel van de Joodse gemeenschap daarmee genoegen nam, gold dat niet voor Muller. Onverzettelijk beet hij zich in de zaak vast. In zijn boek: “De NS moet de mensen die de kampen hebben overleefd een compensatie betalen. Natuurlijk is een en ander nooit in geld uit te drukken. Maar […] ik wil de NS pijn doen, ze laten voelen dat ze met een monumentje hier en daar hun vreselijke zonden niet kunnen afkopen.”

Uitgeverij Verbum

Collectief compenseren

Hier speelt de zich voortslepende discussie over collectief dan wel individueel rechtsherstel. Sinds de instelling van het Maror-fonds is dit vraagstuk voer voor felle debatten. De kwestie kwam ook op de voorgrond te staan met de miljoenen euro’s die Amsterdam, Den Haag en Rotterdam ter beschikking stelden om het leed te compenseren dat de Joodse bevolking direct na de oorlog was aangedaan.

Tot ongenoegen van veel betrokkenen werd in Amsterdam alleen de erfpachtboete op individuele basis gerestitueerd. Een individuele compensatieregeling voor de nagevorderde erfpachtcanons kostte te veel geld, beargumenteerde de gemeente, zodat de Joodse gemeenschap collectief 10 miljoen euro kreeg toebedeeld.

Den Haag pakte het anders aan. Daar wilde men wel volledig tot individuele compensatie overgaan, maar de bewijsplicht en het uit te voeren onderzoek waren een zaak voor de slachtoffers of hun nabestaanden. In de zomer van 2019 was slechts negenmaal met succes een beroep gedaan op de regeling. Van de 2,6 miljoen euro die de gemeente had gereserveerd, werd slechts 55.000 euro aangesproken. De resterende som ging naar collectieve Joodse doeleinden.

Deutsche Bahn

Beide voorbeelden laten zien dat individuele compensatie geen sinecure is. “Het bronnenmateriaal is in veel gevallen versnipperd, onvolledig of vernietigd,” zegt Piersma. “Eeuwig jammer is het dat de archieven van de Schade Enquête Commissies zijn vernietigd. Op grond daarvan hadden nauwkeurige berekeningen kunnen worden gemaakt. Nu stuit je maar mondjesmaat op archiefmateriaal waarmee je aannames kunt maken.”

Dat het niet eenvoudig is om bedragen te koppelen aan de wens om recht te doen, stelt Piersma voor een dilemma. “Bij het onderzoek naar het naoorlogse rechtsherstel spelen verschillende belangen: die van de oorlogsslachtoffers, de politiek en de historicus. Die drie gaan niet altijd even goed samen. Ik worstel daar soms mee. Zo moet je als historicus misschien zeggen dat het door ontbrekend bronnenmateriaal ondoenlijk is om met harde getallen te komen.”

Voor Piersma is het onderzoek vooral van historische betekenis. Door steeds meer lokale overheden en gemeentelijk beleid in zijn geheel te bestuderen en niet uitsluitend op één of enkele thema’s (erfpacht, boetes) te onderzoeken, ontstaat meer kennis. Het maakt dat beleid van gemeenten met elkaar vergeleken kan worden en leidt tot meer duidelijkheid over de werking van de diverse lokale overheden. Zo ontdekte Piersma dat de ambtenarij in Amsterdam geen onveranderlijk bureaucratische moloch was.

Waar de Dienst Publieke Werken er alles aan deed de erfpachtcanon te ontvangen, handelde de gemeentelijke belastingdienst aanzienlijk minder strikt bij het incasseren van achterstallige straatbelasting. De diensten opereerden autonoom. Zulke vondsten leveren inzichten op over de functie van ambtenaren tijdens en na de bezettingstijd. Piersma: “Daar zit mijn belang. Er is nog zoveel wat we niet weten, ik wil die periode zo graag beter begrijpen.”

Zo heeft het er alle schijn van dat er de nodige tijd zal verstrijken voordat de huidige periode van restitutie en rechtsherstel zal eindigen. Er is nog veel onderzoek te doen en ook Salo Muller heeft zijn strijdbijl niet begraven. Eind juli stelde hij de Deutsche Bahn aansprakelijk voor de deportatie van 107.000 Joden, Sinti en Roma vanaf de Nederlands-Duitse grens naar concentratie- en vernietigingskampen. De reactie van een woordvoerder: “We zullen onze verantwoordelijkheid niet uit de weg gaan.”

Over de auteur

 

Elias van der Plicht

Elias van der Plicht is historicus en journalist. Hij schreef onder andere het boek 1943: Onderdrukking en verzet (Houten 2018).


Literatuur

Salo Muller, Het gevecht met de Nederlandse Spoorwegen. De eenzame strijd van een Holocaust-overlevende. Hilversum, 2020.

Hinke Piersma en Jeroen Kemperman, Openstaande rekeningen. De gemeente Amsterdam en de gevolgen van roof en rechtsherstel, 1940-1950. Amsterdam, 2015

Hinke Piersma en Marleen van den Berg, Ontrechting & rechtsherstel. Het Rotterdamse gemeentebeleid inzake ontrechting en rechtsherstel van Joodse oorlogsslachtoffers 1940-1955. Amsterdam, 2020.

Christiaan Ruppert, Eindelijk ‘restitutie’. De totstandkoming van Nederlandse akkoorden over Joodse oorlogstegoeden (1997-2000). Amsterdam, 2017.

Raymund Schütz, ‘Het eeuwig terugkerende rechtsherstel (1945-2017)’, Pro Memorie 20:1 (2018), p. 118-141.

Robin te Slaa, ‘Daar dit een immorele aanslag is’. De houding van de gemeente Den Haag tegenover Joodse eigenaren van onroerend goed 1940-1955. Den Haag, 2017.

Wouter Veraart, Rechtsherstel als moreel design. De Uitkeringsregeling NS voor vervolgingsslachtoffers. Hilversum, 2020.

Maarten-Jan Vos en Serge ter Braake, Rechtsherstel na de Tweede Wereldoorlog van geroofd Joods onroerend goed. Amsterdam, 2013.


Foto boven aan artikel

De Schade Enquête Commissie aan het werk in Rotterdam. Bron: Beeldbank WO2/NIOD – 64581