Beladen archief

Verwerking

door Froukje Demant – leesduur 11 minuten

In het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) liggen de dossiers van ruim 300.000 personen die na de Tweede Wereldoorlog zijn onderzocht omdat ze werden verdacht van ‘collaboratie’: samenwerking met de Duitse bezetter, het in dienst treden bij de vijandelijke krijgsmacht, verraad of NSB-lidmaatschap. De inhoud van dit archief roept tot op de dag van vandaag sterke emoties op. Welke rol speelt het CABR in de individuele en maatschappelijke verwerking van het oorlogsverleden? Onderzoek uitgelicht-redacteur Froukje Demant sprak hierover met oud-archivaris Sierk Plantinga en programmamanager Netwerk Oorlogsbronnen Edwin Klijn.

Het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging stamt uit 1950. Vanaf dat jaar bracht het ministerie van Justitie de dossiers van alle verschillende instanties die zich bezighielden met collaboratieverdenkingen bijeen. Een halve eeuw later, in 2000, werd het bijna vier kilometer lange archief van het ministerie overgebracht naar het Nationaal Archief (toen nog Algemeen Rijksarchief). De voorwaarden voor inzage bleven ongewijzigd: men kon alleen de dossiers inzien van personen die waren overleden of die toestemming hadden verleend voor inzage, of voor wetenschappelijk onderzoek. Toch nam het aantal aanvragen een ongekende vlucht. Tot dat moment werden circa 700 dossiers per jaar aangevraagd. Inmiddels staat de teller op gemiddeld 3000 aanvragen per jaar, variërend van één tot honderden dossiers per aanvraag. Wat zorgde voor de explosieve toename van de interesse voor deze dossiers sinds de eeuwwisseling?

Studiezaal van Nationaal Archief in Den Haag. Hier ligt het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging sinds 2000 opgeslagen. Foto: Nationaal Archief – Anne Reitsma

Emotionele geladenheid

Plantinga, tot zijn pensionering in 2013 werkzaam bij het Nationaal Archief, was als archivaris dagelijks betrokken bij het CABR. ‘‘Wij hadden na de overdracht opeens huilende mensen aan de telefoon. Veel van de mensen die contact met ons zochten hadden een enorme drive om uit te vinden wat de bron van de ellende in hun familie was. We hebben geprobeerd deze mensen als archivaris zo goed mogelijk bij te staan door hun context te bieden bij de dossiers die ze kwamen inzien. We gaven uitleg over de afkortingen die ze tegen konden komen en over de verschillende soorten dossiers binnen het CABR. Maar de emotionele geladenheid van het archief kwam ook op andere manieren tot uitdrukking. Het kwam vaak voor dat mensen een verzoek indienden, maar niet kwamen opdagen wanneer we hen lieten weten dat de stukken klaarlagen. Soms duurde het jaren voordat je weer iets hoorde. Mensen die wel kwamen en in de dossiers lazen dat er inderdaad het nodige aan de hand was geweest, waren vaak intens verdrietig. Maar omgekeerd herinner ik mij ook twee broers van het Groningse platteland die bij het dossier van hun vader zoiets hadden van: ‘Is dat nu alles? Hebben we ons daar al die jaren met z’n allen nu zo druk om gemaakt?”’

 

Taboedoorbrekend

Het CABR speelt voor individuen en families dus een belangrijke rol in de verwerking van een gevoelig aspect van de eigen geschiedenis. Maar de enorme groei in belangstelling vanaf 2000 reflecteert ook een ontwikkeling op maatschappelijk niveau. Blijkbaar was de tijd rijp om als samenleving met elkaar het gesprek aan te gaan over collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog en de erfenis daarvan. Plantinga: “De toestroom was volgens mij vooral het gevolg van het doorbreken van een taboe. Voor die tijd was het toch zo dat als je vader een NSB’er was geweest, je zelf ook in dat hokje werd gestopt. Als gevolg van de overdracht van het archief van het ministerie naar het Nationaal Archief ontstond grote publiciteit: iedereen las erover in de krant of zag iets op televisie. Meer mensen werden zich daardoor bewust van het bestaan van dit archief, maar er gebeurde ook iets met de beeldvorming. Bij Barend & Witteman kwamen bijvoorbeeld drie vrouwen met ‘foute’ ouders aan het woord. Maar ook de reuring rond het voorgenomen huwelijk van Willem-Alexander en Maxima speelde een rol. Er verschenen regelmatig ingezonden brieven in de krant met de strekking ‘doe haar niet aan wat ons is aangedaan’. Het publieke gevoel veranderde: je kunt kinderen niet aanrekenen wat hun ouders hebben gedaan.”

 

Waarom-vragen

Edwin Klijn is NSB-specialist en coördinator van het TRIADO-project dat onderzoekt hoe digitale methoden kunnen worden ingezet om archieven zoals het CABR beter doorzoekbaar te maken. Hij sluit zich aan bij de analyse van Plantinga. “Ik herken de beweging naar meer openheid in de publieke sfeer. Ik heb voor mijn onderzoek naar de NSB veel gebruikgemaakt van het CABR. Rond de publiciteit van dat onderzoek kwamen soms kinderen van NSB’ers naar mij toe. Ze waren vaak een beetje schuchter, maar toch had je al snel een open gesprek. Ik heb nooit meegemaakt dat zij zich over het verleden van hun ouders verontschuldigden en dat vind ik heel goed.” Mensen stellen het ook op prijs dat onderzoekers oprecht willen begrijpen waarom de NSB zo veel mensen heeft aangetrokken, signaleert Klijn. “Die waarom-vragen werden vroeger niet gesteld. Voor wetenschappelijk onderzoek gold namelijk lange tijd hetzelfde als voor de maatschappelijke discussie: op de thema’s daderschap en collaboratie rustte een enorm taboe. Het idee was dat het fascisme fout was en je het dus niet hoefde te onderzoeken. Zonde, want onderzoek kan zaken soms juist heel mooi scherp stellen.”

Dringen voor een plekje op de publieke tribune bij het Bijzonder Gerechtshof in Amsterdam, dat in 1945 werd opgericht. Foto: Nationaal Archief – Spaarnestad Photo

TRIADO

In januari 2017 ging TRIADO – Tribunaalarchieven als Digitale Onderzoeksfaciliteit – van start. In dit project wordt verkend hoe het CABR beter doorzoekbaar en bruikbaar kan worden gemaakt voor nieuw wetenschappelijk onderzoek. Klijn: “We kijken nu vooral hoe nieuwe digitale technologie kan worden ingezet om het archief fijnmaziger te ontsluiten. Deze technologie kan mogelijk in een later stadium worden ingezet, mocht het archief inderdaad gedigitaliseerd worden.” Het project, dat loopt tot juli 2019, wordt uitgevoerd door het Netwerk Oorlogsbronnen in samenwerking met het NIOD, Huygens ING en het Nationaal Archief en is mogelijk gemaakt door het KNAW-onderzoeksfonds. Projectcoördinator Klijn: “Het CABR is een ongelooflijk rijk archief, omdat er veel meer te vinden is dan alleen informatie over de daders. Omdat het veel getuigenverklaringen bevat, kun je er ook prachtige dingen uithalen over de context, bijvoorbeeld wanneer iemand de sfeer op een hoofdkantoor van de politie beschrijft. Maar omdat het archief enkel op naam van de dader toegankelijk is, is dat soort informatie nu nog lastig te vinden. We onderzoeken nu of het mogelijk is om het archief digitaal doorzoekbaar te maken via verschillende ingangen: wie, wat, waar en wanneer.”

 

Privacy

Het CABR zal in de toekomst niet alleen beter doorzoekbaar worden. Ook de restricties voor inzage zullen worden opgeheven: het archief wordt in principe in 2025 geheel openbaar. Niet iedereen is daar blij mee. Plantinga: “In Nederland geldt de bescherming van de privacy alleen voor levende personen. Binnen afzienbare tijd zullen alle daders overleden zijn, maar ook voor de tweede generatie is het dan nog een gevoelig archief. Je hebt immers ook nog zoiets als het hooghouden van de goede naam van de familie. Ondanks de gegroeide openheid is er nog steeds veel schaamte. Ik herinner me een vrouw die samen met haar zonen het dossier van haar vader in kwam zien. Zij vroeg me daarna wat er met het dossier zou gebeuren, want wat haar betreft kon het nu wel vernietigd worden. Zij hadden het immers ingezien en verder hoefde niemand de inhoud te weten te komen wat haar betreft.”

 

De dynamiek van digitalisering

Klijn: “Als onderzoeker is het mijn wens dat het archief volledig digitaal doorzoekbaar en openbaar wordt. Maar ik begrijp ook de gevoeligheden. We moeten goed nadenken over de dynamiek die digitalisering met zich meebrengt. Als in een zoektocht naar een bepaalde familie de eerste hit op internet een verwijzing naar een NSB-krant is, dan is dat natuurlijk heel vervelend. Bovendien kunnen mensen daar in hun interpretatie helemaal de mist mee ingaan – denk aan scholieren die een werkstuk schrijven. Ik ben er daarom voor om mensen ook digitaal goed uit te leggen waar ze naar kijken, vergelijkbaar met de uitleg die Plantinga gaf aan personen die dossiers kwamen inzien. Je hebt als erfgoedinstelling toch een bepaalde verantwoordelijkheid om context te bieden. Daarbij moet overigens wel consequent te werk worden gegaan. Het kan niet zo zijn dat de ene collectie wel wordt voorafgegaan door een introductie en de andere niet. Het archief moet immers niet bepalen wat ‘fout’ is en daarom introductie behoeft.”

Digitalisering moet de CABR-dossiers beter doorzoekbaar maken. Foto: Netwerk Oorlogsbronnen

In het reine

Het is niet moeilijk de houding ten opzichte van het CABR te beschouwen als graadmeter voor de maatschappelijke omgang met collaborateurs. En die kent overduidelijk twee kanten. Enerzijds is de erfenis van daderschap een minder beladen onderwerp geworden en is er meer wetenschappelijke aandacht voor de betekenis van collaboratie. Anderzijds bestaat binnen veel families nog volop schaamte en voelen kinderen en kleinkinderen zich niet vrij om zich publiekelijk te uiten over een ‘fout’ familielid. Maar Plantinga en Klijn zijn het er roerend over eens dat archiefinstellingen los van maatschappelijke discussies en gevoeligheden een eigen taak te vervullen hebben: de bestaande collectie zo goed mogelijk ter beschikking stellen. Plantinga: “Weten is tenslotte beter dan niet weten. Weten is een eerste stap om met het verleden in het reine te komen.”

Een kijkje achter de schermen bij het CABR? Het Nationaal Archief biedt o.a. een speciale Tweede Wereldoorlog-rondleiding voor groepen tot 15 personen aan. Hierbij bezoekt u ook het CABR-archief. Het verhaal over het archief wordt verteld aan de hand van originele archiefstukken. Te boeken via www.gahetna.nl.

 

Over de auteur en de geïnterviewden

Edwin Klijn (1970) is programmamanager van het Netwerk Oorlogsbronnen en coördinator van het TRIADO-project. Samen met Robin te Slaa werkt hij aan een driedelig naslagwerk over de geschiedenis van de Nationaal-Socialistische Beweging. Het eerste deel hiervan verscheen in 2009.

Sierk Plantinga (1948) was van 1973 tot 2013 als archivaris werkzaam bij het Algemeen Rijksarchief / Nationaal Archief in Den Haag. Sinds 2015 is hij vrijwilliger bij het Engelandvaardersmuseum in Noordwijk.

Froukje Demant (1980) is senior onderzoeker bij het Nationaal Comité 4 en 5 mei en redacteur van Onderzoek uitgelicht.

Edwin Klijn. Foto: Anne Reitsma

Sierk Plantinga.