Zoals nazi’s een bepaalde taal gebruikten om Joden te ontmenselijken en Duitse burgers mee te krijgen in het nazistische wereldbeeld – Hitler en Goebbels gebruikten het woord Jood niet zonder daar de kwalificaties listig, verraderlijk of laf aan toe te voegen – zo heeft ook het eeuwenlange kolonialisme zijn sporen in onze taal en cultuur nagelaten. Maar waar de genazificeerde Duitse samenleving na de beëindiging van het Derde Rijk stap voor stap door een proces van Vergangenheitsbewältigung – analyse en verwerking van het verleden – is gegaan, staat de culturele dekolonisatie in postkoloniaal Nederland nog in de kinderschoenen. Groeiend bewustzijn van de culturele erfenis van het kolonialisme leidt geleidelijk tot verandering.
De joodse filoloog Victor Klemperer hield tijdens de twaalf jaar die het Derde Rijk duurde (1933-1945) een dagboek bij. Op basis van zijn dagboeken schreef hij kort na de oorlog zijn boek De taal van het Derde Rijk. Hij betoogde hierin dat de nazi’s in korte tijd een uniek idioom en specifieke zinsstructuur ontwikkelden, die bijdroegen aan de dehumanisering van delen van de bevolking, het genocidale geweld en de dood van de democratie in Duitsland.
Voor Klemperer was het vanzelfsprekend om de taal van een tijdperk te zien als de geest van de tijd. In de twaalf jaar dat het Derde Rijk had bestaan had het niet alleen de grootste genocide uit de geschiedenis uitgevoerd en een wereldwijde oorlog gevoerd, maar ook diepe sporen getrokken in wat er restte van de Duitse cultuur. In de taal van het Derde Rijk vinden we volgens Klemperer de essentie van het nazisme. Dat betekent dat het begrijpen en ontleden van die taal in zijn ogen een belangrijke en noodzakelijke stap was op weg naar culturele denazificatie.
Het waren specifieke woorden en zinsstructuren die maakten dat het nazisme door kon dringen tot het “vlees en bloed van het volk”, zo liet Klemperer zien. Dat het nazisme na 1945 misschien verslagen was, nam niet weg dat de taal – en daarmee de essentie van de cultuur – er nog altijd van doordrongen was. Na de militaire nederlaag en de vernietiging van de greep van de nazi’s op de Duitse staat was er dus een cultureel proces nodig om het Duitse volk het nazisme te ontleren, betoogde Klemperer overtuigend in zijn boek.
Kolonialiteit en cultuurkritiek
Het belang dat Klemperer hechtte aan filologie als middel om het nazisme te begrijpen—en de erfenis ervan op een cultureel niveau te bestrijden—lijkt op het belang dat hedendaagse emancipatiebewegingen zijn gaan hechten aan taal. Er is de afgelopen jaren regelmatig aandacht gevraagd voor de erfenissen van het kolonialisme in onze cultuur en taal, van het sinterklaasfeest tot keuzes van vertalers en beschrijvingen van kunstwerken en objecten in musea. Hoogleraar Wayne Modest vatte dit met zijn co-auteurs samen in het boek Words Matter over de koloniale wortels van taalgebruik in musea en de noodzaak dit taalgebruik aan te passen.
De filosofische stroming die het meest stellig de sporen van het koloniale verleden in de huidige samenleving terugziet, is de van oorsprong Zuid-Amerikaanse decolonial school. Deze school ziet kolonialiteit in tal van maatschappelijke structuren terug en pleit voor de ‘dekolonisatie’ van de samenleving. Dekoloniale filosofen betogen steevast dat hedendaagse maatschappelijke en mondiale verhoudingen een uitvloeisel zijn van processen van kolonisatie. De overzeese kolonisatie is volgens deze school slechts één aspect daarvan. In hun ogen wordt de moderne wereld gekenmerkt door een reeks van onteigeningen, toe-eigeningen, uitzettingen en vernietigingen. Zij zien het geloof in de verworvenheden van de moderne tijd als de vergoelijking van racisme, seksisme, uitbuiting en ongelijkheid. Het nazisme en de genocide op de Joden is voor dekoloniale denkers een voortzetting geweest van wat zich in de koloniale wereld al had voltrokken.
Het eerste woord
Het zien van gelijkenissen tussen koloniaal racisme en antisemitisme en tussen koloniaal geweld en aspecten van de Holocaust is niet nieuw. Echter, zoals Tom Menger in dit tijdschrift al betoogde, zijn er goede redenen om te twijfelen aan de continuïteit tussen bijvoorbeeld de genocide op de Herero in Zuidwest-Afrika en de genocide op de Joden in Oost-Europa. De genocide op de Herero moet volgens Menger eerder gezien worden als typisch voor westerse koloniale oorlogsvoering destijds.
Klemperer wijst in zijn boek echter op meer indirecte continuïteiten tussen het geweld en het racisme in de koloniën en het nazisme in Europa. Hij noemt het woord ‘strafexpeditie’ het eerste woord van de taal van het Derde Rijk. Het woord “was de belichaming van wrede arrogantie en minachting voor mensen die enigszins anders waren, het klonk zo koloniaal. Je kon het omsingelde negerdorpje zien”, zo schreef hij. Om de suggestie te wekken dat ze nietsontziend hun tegenstanders zouden uitroeien riepen de nazi’s volgens Klemperer beelden op van koloniale oorlogspraktijken die onder Europese mogendheden gemeengoed waren geworden tijdens het opdelen van Afrika en het ‘pacificeren’ van de Indische Archipel. Hier zien we een duidelijke overeenkomst tussen de redenaties van de dekoloniale denkers en de observatie van Klemperer over het eerste woord in de taal van het Derde Rijk.
Zijn de taal van het Derde Rijk en die van de koloniale expansie aan elkaar verwant? Ik ben geen filoloog en een gedegen analyse van het taalgebruik in verschillende delen en periodes van het Nederlandse wereldrijk is voor zover ik weet nog niet gemaakt. Wat wel duidelijk is, is dat in de koloniale context woorden werden gebruikt die uitbuiting, verdrijving en vernietiging rechtvaardigden. In 1777 vaardigde de VOC in de Kaap een wet uit die de kolonisten het recht gaf de San straffeloos te doden. Aan dat besluit ging een proces van ontmenselijking vooraf, inclusief de inburgering van het scheldwoord ‘Hottentot’ voor de San. Datzelfde gebeurde ook elders in het rijk. Zoals de historicus Lodewijk Hulsman liet zien kwam met het verslechteren van de relaties tussen kolonisten en de inheemse bevolking in de Amazone en Guiana de term ‘bokken’ in zwang.1 De verslechterde verstandhouding mondde uit in oorlog en verdrijving.
Zo’n proces van ontmenselijking in woord en daad voltrok zich ook ten aanzien van mensen van Afrikaanse afkomst. Terwijl men eerder nog wel verwees naar specifieke etniciteiten of het meer descriptieve ‘swart’ gebruikte, werden zij in de taal van de slavenhandelaren en slavendrijvers uiteindelijk allemaal gereduceerd tot ‘negers’ en ‘negerinnen’. Het omgekeerde, het bewieroken van de koloniale dadendrang, zit ook diep in de taal verankerd. Termen als ‘blank’, ‘zeeheld’, ‘pacificatie’ of ‘politionele actie’ zijn zo ingeburgerd dat we er zelfs nu, decennia na de ontmanteling van het koloniale rijk, nog moeite mee hebben om de koloniale lading er van te zien. Terwijl er na de Tweede Wereldoorlog een proces van Vergangenheitsbewältigung in Duitsland op gang kwam, begint nu pas een soortgelijk proces voor het koloniale verleden in een stroomversnelling te raken.
Discussie over taal
In Nederland begint men langzaam tot het besef te komen dat het in de huidige wereld nodig is om de koloniale waas van de bril te poetsen. Daarnaast is er de terugkerende vraag hoe een bevolking een eenheid in verscheidenheid kan vormen, zonder nodeloze hiërarchieën van in- en uitsluiting. Dat gaat minder grondig en radicaal dan de dekoloniale activisten en denkers graag zouden zien, maar een echo van hun cultuurkritiek is wel degelijk herkenbaar in het huidige publieke debat. Taalgebruik of cultuuruitingen die raciale categorisering of zelfs hiërarchieën normaliseren worden aan de kaak gesteld, zoals Zwarte Piet in het sinterklaasfeest of het aanduiden van mensen als ‘neger’ vanwege afkomst of fenotypische kenmerken. Ook is de term ‘Hottentot’ inmiddels op zijn retour in Nederlandse musea. De beweging voor dekolonisatie wijst ons erop hoe moeilijk het is om binnen een cultuur zicht te krijgen op erfenissen van uitsluiting en geweld. Culturele interventies kunnen bijdragen aan bewustwording, maar dat blijkt zeker niet vanzelf te gaan.
De dekoloniale cultuurkritiek vindt weerklank in delen van het bedrijfsleven en de overheid, waar men de analyse heeft gemaakt dat een voortzetting van het politieke systeem en de economische dynamiek gebaat is bij een insluiting van meer burgers, van maatschappelijke marges en nog onbekende markten. In het bedrijfsleven is het bewustzijn ontstaan dat de luiken open moeten, dat restanten van koloniale arrogantie niet alleen misplaatst zijn, maar ook internationale samenwerking in de weg staan. In het Rijksmuseum en vele andere musea denkt men na over de manieren waarop de taal van het museum ‘gedekoloniseerd’ kan worden. Bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed loopt een project dat De Collectie Nederland doorlicht op het gebied van sporen van het koloniale en slavernijverleden. In de Amsterdamse gemeenteraad stelde raadslid Sylvana Simons dat haar partij aan de slag zou gaan met het ‘dekoloniseren van de publieke ruimte’. Op universiteiten volgt eenzelfde beweging: ‘diversity officers’ werken hier niet alleen aan diversiteit en inclusiviteit, maar agenderen ook de dekolonisatie van het curriculum.
Dit gaat echter niet vanzelf en de botsingen in het publieke debat zijn vaak stevig. Historici hebben een prominente plaats in het debat over deze kwestie. Ze werpen zich op als het geweten van de samenleving, zowel van het deel dat verandering wenst als van degenen die hechten aan het oudere taalgebruik en het daarbij horende perspectief op het verleden. Iedere poging om dehumaniserend of juist verhullend taalgebruik aan te passen, kan rekenen op kritiek. Een bekend voorbeeld betreft de discussie over het gebruik van de termen ‘slaafgemaakten’ of ’tot slaaf gemaakten’ in plaats van ‘slaven’. De historici Piet Emmer en Henk den Heijer betoogden recent meermaals in landelijke media dat de term ‘slaafgemaakten’ niet zou moeten worden gebruikt omdat deze afkomstig is van activisten. De term zou niet verhelderen maar eerder een impliciete beschuldiging in zich dragen: “ze zijn door Europeanen tot slaaf gemaakt”. Die implicatie zou volgens Emmer en Den Heijer weer afbreuk doen aan de gedeelde Europese en Afrikaanse rol in deze geschiedenis. De keuze voor of tegen een term zou volgens de historici dus gebaseerd moeten zijn op de mogelijke implicaties die het gebruik van de term heeft voor een eventuele schuldvraag. De term zou daarnaast ook leiden tot het onjuiste idee dat mensen niet ook als slaven geboren werden, en dus niet ‘tot slaven’ waren ‘gemaakt’. Die laatste redenering gaat er van uit dat slavernij een natuurlijke staat kan zijn en niet een die door menselijk handelen gevestigd en bevestigd moet worden.
Voorstanders van de aanpassing betogen echter dat de term ‘slaaf’ in het verleden zo vaak is gebruikt dat het zicht op de inhoud van de relatie tussen slaaf en meester is verdwenen. De term doet de status van de mensen die in slavernij werden gehouden als een vanzelfsprekend gegeven voorkomen. ‘Slaaf’ werd in de literatuur over de koloniale geschiedenis gebruikt alsof het om een vaststaande identiteit van de betreffende persoon ging, een natuurlijke staat van zijn. De term, zo stelt men, verhulde daarmee de dwang die nodig was om iemand in slavernij te houden en daarmee het feit dat slavernij te allen tijde een (gewelddadige) relatie was tussen een slavenhouder en een als slaaf gehouden mens. De term ‘slaafgemaakte’ dient dus om een bewustzijn over het actieve proces van onderwerping op te wekken, en dus koloniale verhulling te bestrijden.
Over de auteur
Karwan Fatah-Black is docent aan de Universiteit Leiden. Zijn specialisme is vroegmoderne globalisering, kolonialisme en slavernij. In 2018 publiceerde hij het boek Eigendomsstrijd over de geschiedenis van slavernij en emancipatie in Suriname.
Noot
1 Martijn van den Bel, Lodewijk Hulsman, Lodewijk Wagenaar, The Voyages of Adriaan van Berkel to Guiana: Amerindian-Dutch Relationships in 17th-century Guyana (Leiden: Sidestone Press, 2014) 65.