Anne Frank is wellicht het sprekendste voorbeeld van een ‘nationale herinnering’ die wereldfaam verwierf door Amerikaanse theater- en filmadaptaties. Vaak wordt deze ‘veramerikanisering van de Holocaust’ geduid als een verderfelijke ontwikkeling. Maar is er ook niet zoiets als een vereuropeanisering van de herinnering aan de Holocaust? David Duindam laat zien dat ook de Europese Holocaust-herinnering een kwestie van vormgeving is geweest, geen vanzelfsprekendheid. Hij pleit voor het loslaten van het idee dat een herinnering van nature thuishoort binnen één nationale context.
De afgelopen jaren zijn er verschillende academische studies verschenen waarin aandacht is voor transnationale herinneringen. Je zou kunnen spreken van een trend. Belangrijk om hierbij te constateren, is dat deze transnationale focus niet zozeer een schaalvergroting is die de bestudering van internationale herinneringen propageert, maar een methodologische verschuiving waarbij het nationale kader niet langer als vanzelfsprekend wordt gezien. Centraal in het transnationalisme staat de circulatie van herinneringen en hoe deze verplaatsing tot betekenisverandering leidt.
Deze wetenschappelijke trend is dus geen voorbode van een radicale verandering van het herinneringsveld, waarbij museale instellingen en herinneringscentra zich zouden moeten bezinnen op een compleet nieuw corpus. Het is eerder zo dat een aantal wetenschappers een genuanceerde verandering van perspectief voorstelt waardoor we de dynamiek van herinneringen beter kunnen begrijpen. Om te illustreren wat ik hiermee precies bedoel, richt ik hier graag de blik op Anne Frank als wereldwijd bekend icoon en op de kritiek die er in verband met deze ‘iconisatie’ is op de veramerikanisering van de Holocaust. Aan de hand daarvan stel ik de vraag of er ook zoiets bestaat als een ‘vereuropeanisering van de herinnering aan de Holocaust’.
Methodologisch nationalisme
Literatuurwetenschapper Ann Rigney en cultureel antropoloog Chiara De Cesari stellen in de inleiding van Transnational memory: circulation, articulation, scales dat herinneringsculturen van oudsher binnen nationale kaders worden bestudeerd.1 De natiestaat geldt vaak als natuurlijke habitat voor zowel de articulatie als de bestudering van herinneringen, iets dat zij ‘methodologisch nationalisme’ noemen. Maar in de praktijk circuleren herinneringen natuurlijk tussen verschillende nationale ruimtes en krijgen herinneringen betekenis door een constante interactie tussen lokale, nationale en internationale niveaus.
Dit leidt tot conflicten, verschillen en ongelijkheden die kritisch bestudeerd moet worden, aldus Rigney en De Cesari. De auteurs benadrukken dat deze circulatie niet uit eenrichtingsverkeer bestaat waarbij één natiestaat de ‘natuurlijke’ container is waarbinnen we een herinnering moeten plaatsen om deze goed te kunnen begrijpen. Een goed voorbeeld hiervan is de manier waarop het dagboek van Anne Frank de wereld heeft rondgereisd en in de loop der tijd op verschillende manieren betekenis heeft gekregen.
Justin Bieber
“Anne was a great girl. Hopefully she would have been a belieber.” De Canadese popster Justin Bieber schreef deze wens in het gastenboek van het Anne Frank Huis na zijn bezoek aan het museum in 2013. Hij werd op Twitter en Facebook hard veroordeeld omdat hij Anne Frank leek te reduceren tot een van zijn fans (die ‘beliebers’ worden genoemd, voor wie dat ontgaan mocht zijn). Het Anne Frank Huis was echter minder negatief en sprak zijn hoop uit dat het tieneridool zijn bewonderaars zou inspireren het dagboek te gaan lezen.
De felle reactie op Bieber is te plaatsen binnen een oudere discussie over de veramerikanisering van de Holocaust waarin het dagboek van Anne Frank een belangrijk rol speelt. Socioloog Ronald Berger beschrijft dit fenomeen als de toe-eigening en popularisering van de Holocaust door de Verenigde Staten, die volgens critici als Elie Wiesel en Norman Finkelstein leiden tot verplatting en vercommercialisering.2
In de bundel Anne Frank unbound: media, imagination, memory valt te lezen hoe Anne Franks dagboek in andere landen én andere media vorm krijgt.3 De diverse auteurs laten zien dat de herinnering aan Anne Frank niet verbonden is aan één specifieke natiestaat, maar juist betekenis krijgt door de wereldwijde circulatie en receptie van haar dagboek.
Optimistisch meisje
De Verenigde Staten spelen hierbij een belangrijke rol. Dit begon met de eerste Amerikaanse uitgave van het dagboek in 1952, die vergezeld werd door een voorwoord van Eleanor Roosevelt, pleitbezorger van de universele mensenrechten. Roosevelt bewonderde Annes geestelijke veerkracht onder extreme omstandigheden en beschreef haar als een doodgewoon meisje waar het grote publiek een universele boodschap van kon leren. Met geen woord repte ze van de specifieke historische omstandigheden van de Jodenvervolging waarin het dagboek werd geschreven. De invloedrijke toneelbewerking door Goodrich en Hackett in 1955 en de hierop gebaseerde filmadaptatie uit 1959 volgen in grote lijnen hetzelfde model, waarbij Anne Frank niet als een joods slachtoffer, maar als een vergevingsgezind en optimistisch meisje wordt neergezet. Juist hierdoor konden niet-joodse Amerikanen zich identificeren met Anne Frank. In 1956, nog voordat het toneelstuk in Nederland was opgevoerd, werd het in het Parool afgedaan als kitsch en als een stuk dat van Anne een vlotte Amerikaanse teenager had gemaakt. Alsof Anne Frank van Nederland was en niet Amerikaans gemaakt mocht worden.
Tegenwoordig wordt hier anders naar gekeken. Toen Jessica Durlacher en Leon de Winter hun toneelversie in 2014 schreven, spraken zij hun hoop uit dat hun stuk ooit in de VS zou worden uitgevoerd.4 De bovenstaande reactie van het Anne Frank Huis op Bieber volgt dezelfde logica. Beiden erkennen de dominante rol van de Amerikaanse popcultuur en hopen dat deze garant staat voor een wereldwijde circulatie en daarmee een vitale herinnering aan Anne Frank, zowel in het buitenland als in Nederland zelf.
Europese integratie
De toe-eigening van de Holocaust door de VS staat dus bekend als veramerikanisering. Dat we geen Europees equivalent hiervan kennen, komt wellicht door de opvatting dat de Holocaust zich in Europa heeft afgespeeld en daardoor per definitie ‘Europees’ zou zijn. Die gaat echter voorbij aan het feit dat de herinnering aan de Jodenvervolging ook hier maar moeizaam vorm kreeg en in veel West-Europese landen pas brede erkenning kreeg in de jaren zestig, onder meer door het beroemde Eichmann-proces in Israël. De term Holocaust zelf werd gepopulariseerd door de Amerikaanse miniserie Holocaust uit 1978. Het is dus weinig productief om te denken in termen van een authentieke Europese herinnering van de Holocaust tegenover een artificiële Amerikaanse herinnering.
Ook de Europese Holocaust-herinnering is een kwestie van vormgeving geweest en geen vanzelfsprekendheid. Interessant in dit verband is het gegeven dat de herinnering aan de twee wereldoorlogen een belangrijke motor was achter de vroege naoorlogse Europese integratie. Winston Churchill sprak in 1948 van een Verenigde Staten van Europa, waarbij Europa de terreur van het verleden zou moeten vergeten om naar de toekomst te kunnen kijken. Volgens Ann Rigney gebeurde juist het tegenovergestelde: de oorlogen werden juist actief herdacht en ingezet als motivatie voor samenwerking in plaats van verdeeldheid.5 In de jaren vijftig was het Europese herinneringsvertoog dat van transnationaal verzet tegen het fascisme, waarbij de democratie als leidend licht gold voor de in 1949 opgerichte Raad van Europa. Pas in de jaren zestig groeide het besef van de Holocaust én de mate van collaboratie, en kwamen genocide en schuld centraal te staan. Rigney beschrijft de Holocaust als een negatief criterium voor Europa, dat met de invoering van de Holocaust Memorial Day in 2005 definitief werd geïnstitutionaliseerd.
Vergangenheitsbewältigung
De verbindende rol van de Holocaust kwam onder druk te staan door de toetreding van verschillende Oost-Europese landen tot de Europese Unie in 2004. Deze lidstaten worstelden namelijk met iets anders: de verwerking van de Sovjet-overheersing en de herinnering aan de stalinistische terreur. Hoe konden deze twee geschiedenissen worden geïntegreerd in één Europees narratief zonder af te doen aan hun uniciteit? Volgens Rigney gebeurde dit door een herinneringspolitiek die zijn wortels heeft in de Vergangenheitsbewältigung, de worsteling van Duitsland met het pijnlijke recente verleden. Een belangrijk onderdeel is het publiekelijk erkennen van de eigen misdaden en spijtbetuiging, met de knieval in 1970 door Willy Brandt in Warschau als bekendste voorbeeld.
Dit staat aan de wieg van een Europese herinneringspolitiek die niet exclusief op de Holocaust is gestoeld, maar op een algemener vertoog van reconciliatie, introspectie en spijtbetuiging. Het is dus niet verwonderlijk dat de ontkenning van de Armeense genocide zo’n centrale rol speelt in de internationale verhoudingen tussen Europa en de Turkije.
Er is dus zeker sprake van een toe-eigening en politisering van de Holocaust-herinnering door de Europese Unie. In eerste instantie was de Holocaust een belangrijke motivatie voor politieke samenwerking, onder het motto ‘dat nooit weer’. Vervolgens werd deze herinneringspolitiek algemener gemaakt om ook andere conflicten en nieuwe lidstaten hierbij te betrekken. Zo bezien is de ‘vereuropeanisering’ van de Holocaust een recenter fenomeen dan je wellicht zou denken.
Internationale museumbezoekers
Het transnationalisme gaat ervanuit dat herinneringen mobiel en veranderlijk zijn en nooit binnen één nationaal kader te vatten zijn. Anne Franks dagboek werd een wereldwijd icoon door Amerikaanse theater- en filmadaptaties en het is weinig productief om haar beroemdheid binnen een exclusief Nederlands kader te duiden. En om de rol van de herinnering aan de Holocaust binnen de Europese Unie te bestuderen moet rekening worden gehouden met de interne veranderingen van deze unie, waarbij ook communistische misdaden een rol spelen.
Wat dit alles nu betekent voor musea en herinneringscentra? Moeten zij zich massaal storten op internationale bezoekers met tentoonstellingen over iconen als Anne Frank die iedereen kent? Ik zou zeggen van niet: de verschuiving in perspectief die Rigney en De Cesari voorstellen heeft vooral betrekking op de manier waarop we de dynamiek van herinneringen bestuderen. Elke herinnering kan circuleren en heeft daarom potentieel een transnationaal karakter. Bovendien zijn herinneringen niet ‘waardevoller’ als ze internationaal zijn. Lokale herinneringen zijn juist van belang omdat bezoekers deze altijd plaatsen binnen hun eigen begrip van de Holocaust, ongeacht hun nationaliteit.
Over de auteur
David Duindam is verbonden aan de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Zijn onderzoek richt zich op de herinnering en het erfgoed van de Holocaust en het Europees kolonialime en de inrichting van musea ten tijde van maatschappelijke veranderingen.
Noten
1 Chiara De Cesari & Ann Rigney, Transnational Memory: Circulation, Articulation, Scales, Berlin: De Gruyter, 2014.
2 Ronald J. Berger, Fathoming the Holocaust: A Social Problems Approach, New York: Aldine de Gruyter, 2002, chap. 6.
3 Barbara Kirshenblatt-Gimblett and Jeffrey Shandler (eds.), Anne Frank Unbound: Media, Imagination, Memory, Modern Jewish Experience, Bloomington: Indiana University Press, 2012.
4 Interview in NRC Handelsblad, 2 januari 2014.
5 Ann Rigney, ‘Ongoing: Changing Memory and the European Project’, in Transnational Memory: Circulation, Articulation, Scales, Berlin: De Gruyter, 2014.
Foto bovenaan artikel: Een pagina uit het fascimile dagboek van Anne Frank. Bron: foto United States Holocaust Memorial Museum op Wikimedia Commons.