Het politieke instrument van een beschaafde natie

Interview

door Else de Jonge – leesduur 9 minuten

Nederlandse militaire eenheden doen geregeld mee aan vredesmissies in (voormalige) conflictgebieden. Militair historicus Christ Klep en antropoloog Tine Molendijk hebben, elk vanuit een eigen perspectief, speciale belangstelling voor zulke missies. WO2 Onderzoek uitgelicht nodigde hen uit voor een gesprek over ons nationale zelfbeeld, de perceptie van vredesmissies en morele verwonding bij militairen.

Hebben vredesoperaties nut? “Twintig jaar geleden zou ik waarschijnlijk negatief geantwoord hebben op die vraag”, zegt Christ Klep. Hij deed onderzoek naar ontspoorde vredesmissies, waaronder die in Srebrenica. “Mijn scepsis was dan vooral gebaseerd geweest op de intuïtie dat ondernemingen waarbij zo veel kan misgaan, ook wel ineffectief zullen zijn. Nu ben ik iets positiever. Recent onderzoek wijst uit dat vredesmissies af en toe wel degelijk gunstige effecten hebben. Conflicten worden minder snel hervat, de periodes tussen conflicten worden langer en soms slaagt de peace keeping force erin doelmatig te bemiddelen. Maar blijvende vrede garanderen doen ze niet, daar is iedereen het wel over eens.”

Deelname aan internationale vredesoperaties, stelt Klep, is in Nederland vooral een instrument voor buitenlands beleid. “Onze grondwet dicteert dat de regering de ontwikkeling van de internationale rechtsorde bevordert. Vredesoperaties zijn daarvoor een middel. Sinds het einde van de Koude Oorlog is het takenpakket van het leger veel minder gebaseerd op een grote dreiging tegen Nederland zelf. De krijgsmacht wordt niet langer in de eerste plaats beschouwd als een nutsorgaan dat paraat moet staan als het nodig is. Dat is ook te zien aan de afnemende investeringen die we er de afgelopen decennia in deden.”

Christ Klep. Foto: Website Christ Klep

Natuurlijk ziet ook hij een kentering in dat denken, zeker na het uitbreken van de oorlog in Oekraïne die duidelijk maakt dat oorlog in Europa nog altijd mogelijk is. “Maar tot voor kort werd Nederland tamelijk eendrachtig beschouwd als een post-militaire maatschappij. Militair ingrijpen is alleen gerechtvaardigd als het iets goeds oplevert, was het idee. Niet voor niets heeft Buitenlandse Zaken, en niet de top van Defensie, het coördinerend primaat bij vredesoperaties. Welbeschouwd is dat gek. De inzet van militairen is hier verregaand gepolitiseerd en heeft een sterk moreel karakter gekregen. Soms lijkt het wel of goed doen belangrijker is dan de uitvoerbaarheid van de operatie. We zijn het idee van geweld als onderdeel van de menselijke conditie en van de krijgsmacht als een geweldsapparaat kwijtgeraakt.”

Nobele motieven

Antropoloog Tine Molendijk onderschrijft deze observatie van Klep. “We willen graag goed zijn. Er is niks mis mee om naar het goede te streven en ik juich het toe dat Nederland zich elders in de wereld inzet voor opbouw en vrede. Maar deelname aan vredesmissies sluit ook aan bij ons verheven zelfbeeld van beschaafde en vredelievende natie. Ons beeld van de krijgsmacht is daardoor omgeven met weinig realistische ideeën over het goede doen.”

In haar onderzoek ziet Molendijk welke effecten dat zelfbeeld en de morele doelen die Nederland aan de krijgsmacht stelt hebben op de militairen die de missies uitvoeren. “Militairen die ik spreek wilden vaak aanvankelijk helemaal geen militair worden, maar bijvoorbeeld kickbokser of profvoetballer. Toen dat niet mogelijk bleek, zijn ze in dienst gegaan. Zij waarderen de avontuurlijke kanten van het militaire bestaan en geven hoog op van de kameraadschap die onderling gevoeld wordt. Ze kijken veelal op uitzendingen terug als de mooiste tijd van hun leven en zijn trots op wat ze gedaan hebben. Maar ze worden maar zelden primair gedreven door het nobele motief bij te willen dragen aan de internationale rechtsorde. Dat wij dat feitelijk wel aan hen opleggen, kan behoorlijk belastend zijn.”

Tine Molendijk. Foto: Website Tine Molendijk

Schuldgevoelens

Molendijk doet onderzoek naar moral injury, een term die verwijst naar psychisch en sociaal lijden dat kan ontstaan als iemands verwachtingen en overtuigingen over goed en kwaad en over de eigen goedheid geweld zijn aangedaan.

“Morele verwonding komt voor bij militairen die er tijdens een missie bijvoorbeeld niet in zijn geslaagd iemands leven te redden doordat ze iets gedaan of juist nagelaten hebben, of die hun eigen morele grenzen hebben overschreden. Ze gaan gebukt onder soms disproportionele en ontwrichtende schuld- en schaamtegevoelens, twijfelen aan zichzelf, zijn boos en voelen zich verraden door hun politieke opdrachtgevers.”

Natuurlijk vallen militaire normen en waarden in een conflictgebied niet volledig samen met morele principes in een vreedzame maatschappij. “Maar ook een oorlog is geen normloze toestand en het is dezelfde persoon die zich in die twee leefwerelden – conflictgebied en vreedzame samenleving – staande moet zien te houden. Iemand in een militair uniform is niet alleen militair, maar ook nog steeds mens. Militairen die op uitzending zijn, moeten continu beslissingen nemen. Soms maken ze daarbij fouten, net als ieder ander. Maar bij militaire operaties kan een fout tot doden leiden. We noemen dat als maatschappij al snel moreel laakbaar of zelfs schandalig, zeker als het gebeurt in de context van een vredes- of opbouwmissie.”

Vergrootglas

Na ‘Srebrenica’ zijn we iets realistischer geworden, ziet Klep. Dat de enclave in de zomer van 1995 onder bescherming stond van Nederlandse blauwhelmen maar werd aangevallen door Bosnisch-Servische troepen die 8.000 moslimmannen en -jongens wegvoerden en vervolgens vermoordden, sloeg een gat in het verheven zelfbeeld van Nederland.

“Achteraf is dat een omslagpunt gebleken. Hoewel morele zelfgenoegzaamheid ons nog steeds niet vreemd is, zijn we wel een toontje lager gaan zingen. Maar militairen hebben ook het idee dat hun operaties sindsdien onder een vergrootglas liggen: van de politiek, van de samenleving, van de onderzoeksjournalistiek, van mensenrechtenadvocaten als Liesbeth Zegveld.”

Zijn die controlemechanismen niet juist goed? Klep: “Er is niks op tegen om na te gaan hoe het komt dat een operatie uit de hand gelopen is, maar de deken van goed moeten doen die vanuit de politiek over militaire missies heen gedrapeerd is, heeft vooral tot vaagheid en verkramping in de omgang met de krijgsmacht geleid. Zie bijvoorbeeld onze moeizame omgang met het gegeven dat er bij conflicten burgerslachtoffers vallen. Dat is een onderdeel van het probleem en daar zou ook oog voor moeten zijn.”

Dubbelzinnig

Nederland heeft, in samenhang met een zelfbeeld van vredelievendheid, een dubbelzinnige militaire identiteit, constateert Klep. “We zijn ontwend om met geweld om te gaan en willen een krijgsmacht die de vrede dient. We willen eigenlijk niet vechten, maar eigenlijk ook weer wel. Dutchbatters in Srebrenica werden geacht de vijand ‘af te schrikken’ en een aanval te ‘ontmoedigen’, maar waren niet toegerust om de enclave te verdedigen.

Over de Uruzgan-missie kregen Afghaanse en Nederlandse burgers te horen dat we niet zouden gaan vechten. In de praktijk bleken opbouw en wat wel ‘robuust optreden’ genoemd wordt, niet zo keurig van elkaar te scheiden. We vochten wel, dat was ook het mandaat en onze militairen werden daar voorafgaand aan de missie ook in getraind. Die halfslachtigheid werkt niet en leidt tot ongemakkelijke discussies. Militairen worden erop afgerekend, ook door de burgermaatschappij.”

Klep is sceptisch over het omvangrijke toetsingskader dat na Srebrenica ontwikkeld is en dat dicteert aan welke condities een vredesmissie moet voldoen. “Een concrete opdracht, haalbare doelen, maatschappelijk draagvlak, de internationale rechtsorde moet ermee gediend zijn en onze militairen mogen geen risico lopen – alsof dat zou kunnen. Het klinkt allemaal mooi, maar de onderliggende suggestie is dat we iets in regels kunnen vastleggen dat per definitie niet te controleren valt. En dat alles om vooral maar geen nieuw Srebrenica te krijgen. Ondertussen vragen we steeds meer van militairen.”

De geweergroep 23 infcie met Patria in de schemer op patrouille rond Al Khidr in Irak, 2004. Foto: Jens Grijpstra (CAVDKM) / Beeldbank NIMH

Balans

Molendijk denkt dat de controlebehoefte en de neiging geweld op afstand te willen houden, bijdraagt aan de vaak toch al schematische morele perceptie van militaire operaties. “Srebrenica was een tragedie, een pijnlijke illustratie van het menselijk tekort. Maar in het publieke debat werd het een whodunnit: wie is er schuldig, aan wie kunnen we de verantwoordelijkheid voor de massamoord toeschuiven? Dat we zo’n gebeurtenis bijna automatisch in een eendimensionaal schuldframe plaatsen, maakt verwerking ervan heel zwaar.”

Ze pleit voor meer nuance in onze blik op militaire missies. “Een vredesmissie is iets anders dan een project van Artsen zonder Grenzen. Bij een morele beoordeling ervan zouden we moeten zoeken naar een goede balans tussen morele principes en pragmatisme, zoals dat ook gebeurt in de traditie van de rechtvaardige oorlog.1 Dat je een ander land niet uit pure expansiedrift hoort binnen te vallen, zoals Rusland nu bij Oekraïne doet, is een uitgangspunt waarover de meeste mensen niet zullen willen marchanderen. Maar er kunnen goede redenen zijn voor het gebruik van geweld. Collateral damage, onbedoelde schade, is daarbij een mogelijk risico. De afweging is dan of dat geweld en de bijkomende schade proportioneel zijn.”

Karikaturaal

Voor een gelaagd perspectief op militaire missies is ook luisteren naar de militairen zelf van belang, vindt Molendijk. “Ik ben nog nooit een militair tegengekomen die onverschillig is over burgerdoden of wars van onderzoek. De meesten van hen zijn ook alleszins bereid om te luisteren naar kritiek op de missies.”

Waar militairen wel last van hebben, ziet ze, is de simplificerende en haast karikaturale manier waarop er soms over hen gesproken wordt. “Ze zijn schurk of held, dader of slachtoffer. Ze missen connectie met burgers die met platitudes reageren op hun verhalen. Schuldgevoel omdat je iemand gedood hebt? ‘Tja, dat is een risico van je vak’, horen ze. Of ‘Het was heus niet jouw schuld, kop op dus’.”

Klep wijst in dit verband op de politieke roep die al sinds jaar en dag klinkt veteranen te ‘erkennen en waarderen’. “Die twee worden altijd in één adem genoemd: erkenning en waardering. Los van het feit dat de meeste militairen helemaal niet zoveel op hebben met de lofredes van dezelfde politici die hen hebben uitgezonden, waag ik te betwijfelen dat veteranen allemaal zo naar waardering snakken.”

Molendijk sluit zich hierbij aan: “Militairen die collega’s verloren hebben bij een missie, of zich schuldig voelen omdat ze noodlijdende kinderen niet hebben kunnen helpen, zitten niet te wachten op afkeuring, maar evenmin op een schouderklopje. Erkenning: ja. Maar dan vooral voor de moreel complexe omstandigheden waarin ze hebben moeten opereren.”


Christ Klep is militair historicus, onderzoeker, universitair docent, consultant, gastspreker en publicist. Van 1992 tot 2001 werkte hij bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie van het ministerie van Defensie. In 2009 rondde hij aan de Universiteit Utrecht het proefschrift Somalië, Rwanda, Srebrenica. De nasleep van drie ontspoorde vredesmissies af. Klep schreef daarna diverse boeken, waaronder De oorlog van nu. Een rationele kijk op militair geweld in de 21e eeuw (2018, met Rein Bijkerk) en Van wereldmacht tot ‘braafste jongetje’. Onze militaire identiteit door de eeuwen heen (2019).


Tine Molendijk is cultureel antropoloog en gespecialiseerd in de thema’s geweld, militaire cultuur, ethiek en geestelijke gezondheid, met name posttraumatische stressstoornis en morele verwonding. In 2020 promoveerde zij aan de Radboud Universiteit Nijmegen op het proefschrift Soldiers in conflict. Moral injury, political practices and public perceptions.  Molendijk werkt als docent en onderzoeker aan de Nederlandse Defensie Academie in Breda, waar ze projectleider is van een door NWO gefinancierd onderzoeksproject naar oorzaken van morele verwonding en helpende interventies.


Over de auteur

 

Else de Jonge

Else de Jonge studeerde Nederlands en filosofie en werkt als freelance journalist en tekstschrijver.


Noot

1. Een traditie in het denken over oorlog die een middenpositie neemt tussen pacifisten (‘oorlog is per definitie moreel verwerpelijk’) en realisten (‘oorlog is inherent aan het menselijk leven’). Volgens deze traditie zijn er condities waaronder een oorlog te rechtvaardigen valt en horen daar criteria bij voor bijvoorbeeld de aanleiding om ten strijde te trekken, voor het gebruik van geweld en de omgang met krijgsgevangenen.
Onder meer de Conventie van Genève en het Humanitair Oorlogsrecht zijn gebaseerd op de traditie van de rechtvaardige oorlog.


Foto boven aan artikel

Dutchbat-militairen ondernemen patrouille in de heuvels in de moslim-enclave Srebrenica, 1994. Bron: René van Bakel (DV) / Beeldbank NIMH