Maatschappij en krijgsmacht in Nederland

Analyse

door Ben Schoenmaker – leesduur 9 minuten

Verwaarloost Nederland uit zuinigheid en naïviteit al sinds mensenheugenis zijn leger? Het is een vaak gehoord sentiment, maar kloppen doet het volgens Ben Schoenmaker niet als je de geschiedenis aanschouwt. Al raakte de krijgsmacht in de laatste decennia wel haar vanzelfsprekende centrale plaats in de maatschappij kwijt.

In 1959 verscheen er een rapport van de Nationale Raad Welzijn Militairen (NRWM), waarin de conclusie werd getrokken dat het met de relatie tussen maatschappij en krijgsmacht in Nederland slecht was gesteld. Er zou sprake zijn van “een vrij algemene apathie van het volk jegens het wel en wee van de krijgsmacht”. Hiermee onderschreef de NRWM een klacht die door de legerleiding al vaker was geuit. De samenleving had volgens haar te weinig belangstelling voor de landsverdediging, met als gevolg dat zij onvoldoende weerbaar zou zijn tegenover de ernstige dreiging die uitging van de Sovjet-Unie en haar communistische bondgenoten.

Waar waren deze zorgen over een te slappe houding van de Nederlandse bevolking op gebaseerd? En waren die terecht? Wat valt er – in kort bestek – nog meer over de relatie tussen maatschappij en krijgsmacht te zeggen? En welke ontwikkelingen hebben zich daarin sinds 1945 voorgedaan? Dit artikel geeft op deze complexe vragen een verkennend antwoord.

De verwaarlozingsthese

De constatering van de NRWM sloot naadloos aan bij een oud narratief over de Nederlandse defensie. Dat luidde dat Nederland al sinds de 17e eeuw zijn leger en marine steevast verwaarloosde in vredestijd. Deze neiging, die voortkwam uit een combinatie van misplaatste zuinigheid en een te naïeve kijk op de machtsverhoudingen in de wereld, zou er bij herhaling toe hebben geleid dat het land zich in oorlogstijd onvoldoende beschermd wist.

Zo schreef Johan de Witt in 1670 al eens dat het kenmerkend voor de volksaard van de Nederlanders was “dat, als haer de noodt ende periculen niet seer klaer voor oogen comen, zy geensins gedisponeert connen werden, om naer behooren te vigeleren voor haer eygen securiteyt”. Vele publicisten na hem zouden bevestigen dat deze karaktertrek inderdaad als een rode draad door de Nederlandse geschiedenis loopt, en daarbij vaak verzuchten dat ‘wij Nederlanders’ nu eenmaal een niet-militaire natie zijn.

Duitse parachutisten boven het Bezuidenhout te Den Haag, 10 mei 1940. Foto: Nationaal Archief

Met de snelle nederlaag in mei 1940, toen het Nederlandse leger al op de vijfde oorlogsdag moest capituleren, leek het zoveelste bewijs voor deze verwaarlozingsthese geleverd. Dit echec was immers te wijten, zo wilde de gangbare verklaring, aan het feit dat de Nederlandse samenleving de defensie in de jaren twintig en dertig schromelijk zou hebben veronachtzaamd en dat zij – toen de dreiging van nazi-Duitsland zich begon af te tekenen – te laat een militair opbouwprogramma zou zijn gestart. Voor de NRWM was de les van 1940 eind jaren vijftig dan ook helder: Nederland moest nu wel tijdig paraat staan om samen met de bondgenoten een vuist te maken tegen het communistisch gevaar.

Maar zij constateerde tegelijkertijd dat het besef dat Nederland bereid moest zijn hiervoor de nodige offers te brengen, nog altijd niet voldoende leek ingedaald. De NRWM nam verontrustende signalen waar. Zo zou de animo om de dienstplicht te vervullen laag zijn, schoten de wervingsresultaten voor beroepspersoneel tekort en liet de pers zich vaak laatdunkend uit over het leger. Volgens de NRWM was de band tussen maatschappij en krijgsmacht, kort gezegd, nog lang niet hecht genoeg.

In het hart van de samenleving

Laten er nu bij dit niet-militaire zelfbeeld veel kanttekeningen te plaatsen zijn. Om te beginnen staat het in schril contrast met het feit dat Nederland door de eeuwen heen, maar vooral in de 19e eeuw, een groot koloniaal rijk in Azië veroverde.

Alle expedities en oorlogen die hiervoor (uit)gevoerd werden, gingen met veel en vaak meedogenloos geweld gepaard. In de jaren 1945-1949 zond de regering in Den Haag andermaal een groot leger overzee om de strijd tegen de Republiek Indonesië aan te gaan, een oorlog die zij met verbetenheid voerde.

Een door militairen van de 1e Compagnie van het 9e Bataljon Infanterie van het KNIL beveiligd transport met een aantal grobaks van een kampement in Gleieng naar Indrapoeri, circa 1897. Foto: Fotoafdrukken Koninklijke Landmacht / Beeldbank NIMH

Een andere kanttekening is dat Nederland dikwijls wel degelijk bereid was kostbare investeringen in de landsverdediging te doen. De nog altijd in het landschap aanwezige forten van bijvoorbeeld de Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn daarvan de stille getuigen. In de jaren vijftig trof ons land dure voorbereidingen om bij een Sovjetaanval de gehele IJsselvallei onder water te kunnen zetten, in de hoop dat deze kunstmatige hindernis een Russische opmars zou stoppen. Tegelijkertijd stampte Nederland in die beginfase van de Koude Oorlog met Amerikaanse hulp een verhoudingsgewijs grote marine, landmacht en luchtmacht uit de grond. Kernwapens waren van harte welkom om de defensie verder te versterken. Van een niet-militaire gezindheid viel weinig te merken.

Inlaatwerk van de IJssellinie te Olst, onder de Rijksstraatweg bij De Haere. Door deze sluizen te openen kon de IJsellinie onder water gezet worden. Foto: HenkvD / Wikimedia Commons (CC BY-SA 3.0)

Ook om een andere reden moeten we, zeker vanuit een hedendaags perspectief, de zorgen van de NRWM wat relativeren. In de jaren vijftig was de krijgsmacht via de dienstplicht sterk in de samenleving verankerd. Een grote meerderheid van de jongemannen werd opgeroepen voor de dienstplicht. Zo maakten zij kennis met het militaire leven en deelden zij hun ervaringen met familie en vrienden. Daar kwam bij dat de krijgsmacht toen nog zeer aanwezig was in de samenleving. Vrijwel elke grote en middelgrote stad had één of meer kazernes binnen de gemeentegrenzen, terwijl ook op de Veluwe en in andere landelijke gebieden legerplaatsen en vliegbases waren gevestigd. Militairen en militaire voertuigen waren een vertrouwd onderdeel van het straatbeeld.

Minder zichtbaar maar niet minder belangrijk was dat in de jaren vijftig typisch militaire waarden als tucht en gehoorzaamheid ook in de burgermaatschappij nog breed gedragen werden.

Een wervingsaffiche van de Koninklijke Luchtmacht uit 1954, ontworpen door de Amsterdamse kunstenaar Frans Mettes. Foto: Ministerie van Defensie

Versoepeling van de discipline

In de jaren zestig kwam de krijgsmacht meer onder druk te staan. Hoewel haar bestaansrecht niet in het geding kwam, kwam er wel meer kritiek op de heersende militaire cultuur. Een nieuwe generatie dienstplichtigen tekende protest aan tegen de autoritaire verhoudingen in het leger, zoals ook elders in de samenleving het gezag steeds meer ter discussie werd gesteld.

Jonge militairen, die massaal lid werden van de Vereniging van Dienstplichtige Militairen (VVDM), voerden met succes actie voor meer vrijheid en een versoepeling van de discipline. Zo kregen zij onder meer gedaan dat de haardracht werd vrijgegeven en dat de groetplicht goeddeels werd afgeschaft. Deze maatregelen waren onderdeel van een proces van vermaatschappelijking dat de krijgsmacht vanaf 1970 in rap tempo doormaakte. Er lag het besef aan ten grondslag bij zowel de politieke als de militaire autoriteiten dat de krijgsmacht aansluiting moest houden bij de snelle veranderingen in de samenleving, wilde zij niet in een isolement belanden.

De leiders van de vakbond Vereniging van Dienstplichtige Militairen (VVDM) met lang haar voor de deur van het ministerie van Defensie in Den Haag. Deze vakbond stond aan de basis van de afschaf van de verplichte korte haardracht. V.l.n.r.: Flip Koudenburg, Jan Laurier en Jos Teunen. Foto: Rob Mieremet / Anefo / Nationaal Archief 

De vermaatschappelijking van de krijgsmacht hield ook in dat zij steeds meer op de rest van de samenleving ging lijken. Zo werden de arbeidsvoorwaarden voor militairen steeds meer gelijkgetrokken met die van ‘gewone’ werknemers. Dit betekende bijvoorbeeld dat ook voor hen in de jaren zeventig de 40-urige werkweek van kracht werd, met standaardvergoedingen voor overwerk. Een andere ontwikkeling was dat geleidelijk een toenemend aantal militaire functies voor vrouwen werd opengesteld, waardoor er steeds meer barsten kwamen in wat traditioneel een mannenbolwerk was.

Tegelijkertijd was er de overtuiging dat de krijgsmacht, gelet op haar bijzondere taak als geweldsinstrument, een aantal bijzondere karaktertrekken niet mocht prijsgeven. Waar de samenleving in hoge mate individualiseerde, moesten militairen grote waarde blijven hechten aan het belang van het collectief en daarmee aan de waarde van kameraadschap. In de krijgsmacht kon evenmin afbreuk worden gedaan aan duidelijke bevelsverhoudingen. Discipline – voor velen een vies woord – bleef er van grote betekenis. In die zin bleef er een moeilijk te overbruggen kloof gapen tussen maatschappij en krijgsmacht.

Afscheid van de dienstplicht

Volgens sociologen hebben veel landen in Europa, waaronder ook Nederland, de laatste decennia een ontwikkeling doorgemaakt in de richting van een post-militaire samenleving. De krijgsmacht raakte daarbij haar centrale plaats in de maatschappij kwijt. Dit proces van gedeeltelijke marginalisering uitte zich onder meer in een relatieve daling van de defensie-uitgaven (gekeken naar het percentage van het bruto nationaal product dat eraan wordt uitgegeven).

Een belangrijke trend daarbij was dat de krijgsmacht technologisch steeds hoogwaardiger werd, maar tegelijkertijd, mede gedwongen door de extreem hoge materieelkosten, sterk moest worden ingekrompen. Het prijskaartje van één enkele F-35 spreekt in dit opzicht boekdelen.

Die inkrimping was ook mogelijk omdat de veiligheidssituatie in Europa na het einde van de Koude Oorlog structureel leek te zijn verbeterd. Daarmee leek het tijdperk van de massalegers voorgoed tot het verleden te behoren. Nederland nam in 1996 afscheid van de dienstplicht; een volkomen logische keuze, zo dacht men toen. De toekomst van de krijgsmacht lag immers bij het deelnemen aan internationale operaties van de VN of de NAVO, meestal ver buiten de eigen landsgrenzen. En hiervoor kon men eigenlijk alleen beroepsmilitairen gebruiken.

Een trein met dienstplichtigen staat te wachten voor vertrek naar Tilburg op station Utrecht CS. Op de voorgrond neemt een vertrekkende militair (in burger) afscheid van zijn geliefde, 1957. Foto: Leger Film- en Fotodienst (LFFD) / Beeldbank NIMH

Internationale operaties

Zo groeide de krijgsmacht in velerlei opzicht uit tot een – en dat klinkt wat paradoxaal – ‘gewoon specialistisch’ bedrijf, dat op arbeidsmarkt met andere bedrijven moet concurreren bij de werving van schaars personeel. Haar fysieke zichtbaarheid in de samenleving nam sterk af. In een groot aantal steden sloten de kazernes en andere militaire complexen hun deuren. Daardoor komt men op veel plaatsen in het land nog maar zelden een militair in uniform tegen.

Steeds minder mensen kennen de krijgsmacht uit de eerste hand. Daar staat tegenover dat haar zichtbaarheid in de media juist sterk toenam, omdat zij bij het uitvoeren van internationale operaties – in bijvoorbeeld Bosnië, Irak en Afghanistan – daadwerkelijk in actie kwam. Die inzet leverde de militairen steun en sympathie op, maar maakte hen ook kwetsbaar voor kritiek bij dramatische gebeurtenissen. Denk aan Srebrenica en Hawija.

Dit alles betekent niet dat de krijgsmacht een maatschappelijk randverschijnsel is geworden. Daarvoor is haar taak als hoeder over de veiligheid van het land en als beschermer van de internationale rechtsorde nog steeds te belangrijk. De gebeurtenissen in Oekraïne tonen dat duidelijk aan. De oorlog daar roept echter ook de pijnlijke vraag op of Nederland zijn defensie de afgelopen decennia niet te veel heeft verwaarloosd.

Heeft Johan de Witt opnieuw gelijk gekregen? Wellicht, maar we zitten wel op een keerpunt. De overtuiging wordt nu breed gedeeld dat de maatschappij meer zorg aan de krijgsmacht zal moeten gaan besteden. Meer geld is één ding. Veel lastiger zal het worden voldoende personeel te werven. De mens vormt immers de kritieke schakel tussen maatschappij en krijgsmacht. Een herinvoering van de dienstplicht is vooralsnog geen optie. Defensie doet nu via een intensieve campagne een beroep op de ‘Generatie D’ om vrijwillig de gelederen te vullen. Het is afwachten wat de resultaten daarvan zullen zijn.

Over de auteur

 

Ben Schoenmaker

Ben Schoenmaker is directeur van Nederlands Instituut voor Militaire Historie.


Reflectie: een hernieuwde verbinding tussen maatschappij en krijgsmacht

Door Maarten van den Bos

In zijn mooie historische overzicht van de relatie tussen krijgsmacht en samenleving, stelt Ben Schoenmaker met enige teleurstelling vast dat de oude verwaarlozingsthese de laatste jaren misschien wel meer waarheid in zich draagt dan ooit tevoren. Waar het beeld van desinteresse voor de krijgsmacht bij het overgrote deel van de bevolking in de jaren vijftig wellicht wat overtrokken was, leek van zo’n desinteresse tot voor kort juist wel sprake.

Het leger werd vooral gezien als een complexe organisatie van hooggespecialiseerd personeel dat ergens ver weg moeilijk werk doet. Zeker na het opschorten van de dienstplicht in 1996 is dat misschien ook niet zo gek. Conflicten hadden vaak elders plaats en voor soldaten is respect maar relatief weinig echte belangstelling. Als er al sprake was van interesse voor de krijgsmacht, was dat meestal op zijn best een fascinatie voor het vreemde.

Nu duidelijk is dat we ons die luxe niet meer kunnen veroorloven en de geopolitieke omstandigheden om een hernieuwde oriëntatie op het belang van de krijgsmacht vragen, komt het overzicht van Schoenmaker als geroepen. Het is belangrijk dat we ons realiseren dat krijgsmacht en samenleving elkaar in hoge mate beïnvloedden. De politieke en maatschappelijke omgeving waarbinnen het leger moet functioneren en opereren, heeft onmiskenbaar invloed op de krijgsmacht. Maar dat zou ook andersom zo moeten zijn.

Misschien vraagt deze tijd om een hernieuwde verbinding tussen maatschappij en krijgsmacht. Volgens mij zou juist de vredesbeweging daarbij een belangrijke rol kunnen vervullen. Ten eerste omdat – zoals ik in mijn artikel betoog – de taakopvatting van beide meer op elkaar lijken dan je op het eerste gezicht zou denken. Ten tweede omdat een kritische reflectie op het leger kan helpen de dialoog tussen maatschappij en krijgsmacht weer op gang te brengen.


Foto boven aan artikel

Tijdens de Luchtmachtdagen op vliegbasis Volkel in juni 2013 viert de Koninklijke Luchtmacht ook 100 jaar militaire luchtvaart in Nederland. Voor het grote publiek is het een mogelijkheid om kennis te maken met de Koninklijke Luchtmacht in al haar facetten. Bron: Nationale Defensie