De laatste decennia vertellen steeds meer nakomelingen van voormalige collaborateurs over hun zoektocht naar de oorlogsgeschiedenis van hun familie in diverse media. Hoe zet je een dergelijk beladen familieverhaal om in een publiek werk? Historica Denise Schreuder sprak hierover met de Belgische historicus en politicus Björn Rzoska (1973). Hij koos voor literaire non-fictie als representatievorm om zijn eigen zoektocht naar het familiale oorlogsverleden te beschrijven. Welke impact hebben dergelijke representaties op de betrokken nakomelingen en op het collectieve herinneringsdiscours rond collaboratie?
In het voorjaar van 2024 verscheen Björn Rzoska’s tweede boek, Gedeelde Grond. Hij is de kleinzoon van Stefan Rzoska en van Paul Rumes. Grootvader Rzoska was een Poolse vrijheidsstrijder, grootvader Rumes een oostfronter. Althans, volgens de familieoverlevering. In een nauwgezette vorm van historische non-fictie reconstrueert Rzoska aan de hand van archiefstukken en ander bronmateriaal in korte hoofdstukken beurtelings de oorlogsgeschiedenissen van zijn twee grootvaders en hoe ze na de oorlog vlak bij elkaar in het Vlaamse Waasmunster terechtkwamen. Bijzonder is hoe Rzoska in zijn boek regelmatig gebruik maakt van de meer literaire schrijfstijl van een roman om zijn eigen vragen, twijfels en emoties rond het ontrafelen van dit familieverleden te formuleren. Ik zocht hem op om te praten over zijn keuze voor deze vorm van literaire non-fictie, over zijn zoektocht en zijn schrijfproces. Zijn positie als historicus, schrijver én kleinzoon konden hierbij deels gelijk oplopen, aldus Rzoska, maar zaten elkaar soms ook danig in de weg.
Heel wat van de woorden die ik opschrijf, kwetsen. Hoewel dat niet de bedoeling is. Door ze in een bepaalde volgorde te zetten, kleur te geven, krijgen ze betekenis. (..) Ik besef de gevoeligheid die onlosmakelijk verstrengeld is met de levensverhalen van mijn grootvaders. Het is die geladenheid die gestaag zeurt in mijn achterhoofd tijdens het schrijven van dit boek. De gedachte dat eens geschreven, iedereen met deze historie aan de haal gaat.1

Björn Rzoska. Bron: An Clapdorp.
Nederland en België behoorden tijdens de Tweede Wereldoorlog alle twee tot de door de nazi’s bezette gebieden. Na de oorlog ontwikkelde zich in deze landen echter uiteenlopende nationale en deels zelfs regionale herinneringsdiscoursen rond de tijd van bezetting, collaborateurs en hun naoorlogse bestraffing. In Nederland en Franstalig België lag de nadruk lang op de verdiensten van het verzet en vaderlandsliefde. Over de (individuele) verhalen van collaboratie en collaborateurs werd grotendeels gezwegen. In Vlaanderen werd de naoorlogse bestraffing van collaborateurs al snel na de oorlog als anti-Vlaams, wreed en buitensporig gezien. Vlaamse oud-collaborateurs creëerden een verhaal van een willekeurige wraakoefening door de Belgische overheid. Ook keerden zij de schuldvraag om: niet de collaboratie was fout, wel de bestraffing hiervan. Dankzij de ontwikkeling in de oorlogshistoriografie is inmiddels in Nederland en België sprake van meer nuance in de collectieve herinnering. Toch blijven de meer traditionele discoursen nog steeds doorwerken in de collectieve en familiale herinneringscultuur. Met Gedeelde Grond heeft Rzoska een bijdrage aan de nog altijd noodzakelijke nuancering willen leveren.
‘Zo erg was het allemaal niet’, deelde een van mijn neven me mee, toen hij hoorde van mijn zoektocht. Ik hoop dat hij er na het lezen van dit boek anders over denkt. ‘Zijn je nonkels op de hoogte van wat je aan het doen bent?’ vroeg iemand anders. Moet dat dan? Is dat niet de kern van het probleem? Dat er te lang is weggekeken, te lang gezwegen? Dat er sprake is van een zekere groepsdruk die ervoor zorgde dat er geen dissonante stemmen opstonden om het dominante verhaal in vraag te stellen, het nauwgezet gecultiveerde beeld te doorbreken en de waarheid onder ogen te zien?2
Welk verhaal uit uw jeugd over de familiale oorlogsgeschiedenis is u het meest bijgebleven?
Björn Rzoska: Na afloop van de begrafenis van een oudtante kwam de gehele familie samen in restaurant De Lekkerbek in Waasmunster. Mijn oom hield een toespraak, waarin hij memoreerde dat zijn vader en mijn grootvader van moederskant, Paul Rumes, tijdens de oorlog een aantal jaren op zoek was geweest naar de wijzen uit het Oosten. Rond de tafels werd besmuikt gelachen. Voor mij is het veelzeggend hoe mijn oom hier via een omweg een toespeling maakte op de collaboratie van mijn grootvader. Het standaardverhaal in de familie was: “Bompa was een overtuigd katholiek en ging daarom vechten tegen de goddeloze bolsjewieken.” Vandaar die spottende verwijzing naar de wijzen uit het Oosten. Verder overheerste in mijn familie lang het zwijgen en wegkijken.

De grootouders van Björn Rzoska bij het huwelijk van zijn ouders (1972). Links poseerde Hilda Rumes met Stefan Rzoska, rechts Jeanine Rzoska met Paul Rumes. Bron: Privé-archief Björn Rzoska.
Hoe was uw relatie met uw grootouders?
Ik herinner me Stefan Rzoska, mijn Poolse grootvader van vaderskant, als een stille, zwijgzame man, die zijn vrouw liever het woord liet voeren. Hun familieverhaal was dat Bompa tijdens de bevrijding bij het Poolse Legioen had gezeten. Verder overheerste ook hier het zwijgen. Na de scheiding van mijn ouders is het contact helaas verbroken. Met mijn grootouders van moederskant had ik altijd een warm contact, vooral met mijn grootvader. Paul Rumes was een beetje een poseur, praatte graag en vertelde soms in omfloerste anekdotes over zijn oorlogsverleden. Tijdens mijn studie geschiedenis heb ik hem hierover geïnterviewd, maar dat bleef hetzelfde verhaal. Mijn grootmoeder was zakelijker, liet nauwelijks emoties zien. Die zwijgcultuur in de familie over de oorlog werd met name door haar streng bewaakt.
Wat heeft u doen besluiten tot een zoektocht naar uw familiale oorlogsgeschiedenis?
De directe aanleiding was het verzoek van mijn uitgever Karl Drabbe. Sinds de middelbare school was ik al gefascineerd door mijn familiegeschiedenis en meer in het algemeen door de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, vandaar ook mijn latere keuze voor de studie geschiedenis aan de Universiteit van Gent. Karl wist dat ik al langer met het idee rondliep om mijn familiegeschiedenis uit te zoeken. Het was voor mij meteen evident dat ik het verhaal van beide grootvaders wilde vertellen. De oorlogsjaren van mijn Poolse grootvader hebben immers mede mijn familiegeschiedenis bepaald.
Waarom een boek?
Tsja, misschien ben ik daarin wat klassiek aangelegd. Ik hou van boeken, ook vanwege de tastbare vorm. Vanuit mijn ervaring met mijn eerste boek over interneringskamp Lokeren weet ik dat nog steeds veel (klein)kinderen worstelen met de collaboratiegeschiedenis van hun (groot)ouders en hier graag meer over willen weten.3 En eigenlijk wilde ik ook vanuit mijn functie als parlementslid, die ik destijds nog uitoefende, deze informatie publiek maken als stimulans voor mensen om zelf op zoek te gaan.
Waarom heeft u gekozen voor literaire non-fictie als vorm?
Mijn uitgever wilde geen voetnoten. Als klassiek geschoolde historicus vond ik dat wel een uitdaging. Feitelijk staat in het boek niets wat ik niet met bronnen kan onderbouwen. Sommige dingen kon ik echter niet meer achterhalen. Daarom heb ik me hier en daar gepermitteerd om me in een meer vragende literaire vorm voor te stellen hoe het zou kunnen zijn gegaan. Een klassiek historisch-wetenschappelijk boek houdt vaak iets afstandelijks door zijn opbouw en methodiek. Dit boek kenmerkt zich door een hoog tempo, kent nauwelijks rustpunten. Dit heb ik bewust zo gedaan, want in de oorlogsjaren was nauwelijks rust. Volgens veel lezers komt het verhaal door de romanvorm harder binnen. Tegelijkertijd vond ik het van belang om zo veel mogelijk bij de feiten te blijven. Het verhaal staat immers heel dicht bij mij. De lezer verdient het dan om zich niet voortdurend te hoeven afvragen wat er wel en niet klopt. Het belangrijkste dat ik wil vertellen is dat levens en oorlog niet zwart-wit zijn, maar langs grote kronkelwegen verlopen.
Paul moffelde een zeer ongemakkelijke waarheid weg, maar wat wilde Stefan verbergen? Zijn rol als arbeider in de Duitse oorlogseconomie? Dat is een veel minder gecompliceerd verhaal. Zijn de meeste mensen in een oorlog niet vooral bezig met overleven? Dat hij als vijfentwintigjarige niet in Lalkowy kon blijven gezien de bezetting door de nazi’s, is duidelijk. Dat hij de familiale reddingsboei vanuit Breslau vol greep, is in zijn situatie meer dan begrijpelijk. Schaamde Stefan zich na de oorlog dat hij niet meer had gedaan? Niet de wapens had opgenomen?4

Links: Paul Rumes in uniform. Rechts: Militair paspoort van Paul Rumes. Bron: Privé-archief Björn Rzoska.
Wat waren voor u de belangrijkste ontdekkingen tijdens uw zoektocht?
Als eerste het militaire paspoort van mijn grootvader Rumes, dat ik in zijn strafdossier vond. Dit Waffen-SS paspoort was afgestempeld op 10 maart 1941. Een militaire opleiding duurde destijds ongeveer zes maanden. Dit betekende dat mijn grootvader zich al in september, uiterlijk oktober 1940 had gemeld – nauwelijks vier maanden na de Duitse inval in België. Toen was nog helemaal geen sprake van een oostfront, van een strijd tegen de goddeloze bolsjewieken. Die datum ondermijnde finaal het verhaal van mijn grootvader. Een paar jaar eerder had ik van mijn grootmoeder een grote bruine envelop gekregen met foto’s van mijn grootvader uit de oorlog. Na de vondst van dat paspoort heb ik die foto’s nogmaals goed bestudeerd. Opeens kregen die beelden een heel andere betekenis. Uiteindelijk heb ik samen met militaire historici op basis van de gegevens in dat paspoort en die foto’s vrijwel de gehele route kunnen traceren die mijn grootvader destijds als militair heeft afgelegd.
De oorlogsgeschiedenis van mijn Poolse grootvader was veel lastiger te achterhalen. Mijn Poolse tante vertelde me op een gegeven moment over spullen met de Amerikaanse vlag erop die lang bij hen thuis op zolder hadden gestaan. Toen ben ik gaan zoeken in de National Archives in Washington en zo op een heel ander spoor uitgekomen. Aan het begin van de oorlog was Stefan Rzoska teruggekeerd naar zijn geboortedorp, dat in het door de nazi’s gecontroleerde deel van Polen lag. Hij was afgekeurd als militair, omdat hij een stuk van zijn rechterduim miste. In 1941 kwam hij in Breslau terecht. Daar werkte hij als chauffeur voor een dekenfabriek. Na de bevrijding kwam hij na enige omzwervingen terecht bij de Polish Guards in dienst van het Amerikaanse leger. In 1946 arriveerde hij samen met mijn grootmoeder als vluchteling in Waasmunster. Hier wisten ze samen een goed bestaan op te bouwen. In 1967 diende mijn grootvader een verzoek tot naturalisatie in. Op het formulier vulde hij in dat hij bij het Poolse bevrijdingslegioen had gezeten. Uit angst om afgewezen te worden als Belgische burger? Ik weet het niet. In 1969 zijn mijn grootouders en hun kinderen officieel genaturaliseerd.

Stefan en Jeanine Rzoska, 1968. Bron: Privé-archief Björn Rzoska.
Hoe was het om te ontdekken dat de familieverhalen niet klopten?
Vooral de ontdekking van dat militaire paspoort en alles wat daaruit voortkwam, was voor mij heel heftig. Ik was boos en geëmotioneerd. Waarom had mijn grootvader Rumes nooit de waarheid verteld? Tegelijkertijd was er het besef: ik ben historicus, ik kan niet anders dan de bewijzen recht in de ogen kijken, onderdeel maken van het verhaal. Op geen enkel moment heb ik overwogen om dit weg te moffelen.
In uw boek schrijft u dat het monster in de ogen gekeken moet worden om tot verwerking te komen van dit verleden. Wat was het monster voor u?
In de eerste week van juli 1941 was de SS-divisie Wiking waar mijn grootvader Rumes toe behoorde in Oekraïne betrokken bij pogroms, waarbij tussen de vier- en zevenduizend Joden werden vermoord. Dat is het monster, vind ik. Dat is ook het stuk waar ik het langste over heb gedaan om te schrijven.
Wat zou ik bompa zeggen mocht ik hem vandaag kunnen spreken? Alvast dat hij te licht is gestraft voor de misdaden tegen de menselijkheid waar hij in West-Oekraïne op zijn minst getuige van is geweest en ongetwijfeld actief aan heeft meegewerkt. Zou het kunnen dat hij zich als een plantrekker uit het gewoel heeft gehouden? Of dat hij enkel als chauffeur heeft rondgereden om soldaten en bijeengedreven Joden naar de executieplaatsen te brengen? Misschien, maar het valt op dat de met een fijn scalpel weggesneden blaadjes uit zijn Soldbuch […] net de velletjes met de Auszeichnungen zijn. Welke onderscheidingen wilde Paul verbergen? 5
Ik mocht mijn grootvader zeer, maar hij is wel betrokken geweest bij een vorm van collaboratie waartoe ik de grootste afstand wil bewaren. Ik hou nog steeds van mijn grootvader. Dat verandert niet. Ik krijg dat aan sommige mensen niet uitgelegd.
Hoe verliep het schrijfproces als historicus, schrijver en kleinzoon?
De uitgever stond erop dat mijn eigen perspectief ook onderdeel zou worden van het boek. Mijn reactie was eerst: nee, dit verhaal gaat over mijn grootvaders. Uiteindelijk heeft dit perspectief mij echter de ruimte geboden om te laten zien wat het met mij doet om al die informatie boven water te halen en op te schrijven. De historicus en de schrijver in mij zaten vaak op dezelfde lijn. De kleinzoon heeft bij momenten zeker overwogen om te stoppen. Vooral vanuit het besef dat dit verhaal in de familie niet alleen oude wonden opnieuw zou openleggen, maar ook nieuwe wonden zou maken. Toch heb ik doorgezet. Mijn vrouw heeft mij daarin zeer gesteund. Op het moment dat ik erg twijfelde, zei zij: “Maar wie gaat het anders doen?” Ik denk dat ze daarin gelijk heeft. Anders was het verhaal wellicht verdwenen in de plooien van de geschiedenis.
Hoe reageerde uw familie op uw zoektocht en uw boek?
Mijn grootouders en verdere familie hebben die zwijgcultuur welbewust in stand gehouden. Ook de jongere generaties in mijn familie, die via boeken, films, internet hun beeld over de oorlog en repressie hadden kunnen bijstellen, zijn altijd blijven wegkijken.
De buitenwereld heeft heel positief op mijn boek gereageerd, maar intern in de familie heeft het veel harder gestormd dan ik had verwacht. Een deel van de familie neemt het mij zeer kwalijk, er zijn er zelfs die het contact hebben verbroken. Ik vermoed dat al die boze reacties grotendeels voortkomen uit schaamte. Schaamte voor wat mijn (groot)vader heeft gedaan en angst dat men daar nu op zal worden aangekeken. Bas von Benda Beckmann beschrijft dit in zijn boek zeer treffend als “het onderhuids schuldgevoel”.6 Bij mij gaf dat gevoel aanleiding tot slapeloze nachten waarin ik achter mijn computer kroop om eindeloos te heroverwegen en te herschrijven. Het verhaal, de mentale realiteit waarmee mijn familie zo lang heeft geleefd, bleek in scène gezet en kon de vuilnisbak in. De realiteit bleek nog veel zwarter te zijn. Bompa, die zogenaamde apolitieke man die als katholiek de Russen wilde bevechten, bleek een overtuigd nationaalsocialist te zijn geweest, die niet alleen aan het oostfront maar later in de oorlog ook tegen de geallieerden in Frankrijk heeft gevochten.
Heeft u spijt dat u dit boek hebt geschreven?
Met dit boek probeer ik te laten zien dat het gewone mensen met gewone mensenlevens zijn geweest die hebben meegeschreven aan de grote verhalen en de grote geschiedenis. Ondanks de storm blijf ik er sterk van overtuigd dat dit boek nodig was, in de familie, maar ook als onderdeel van de collectieve herinnering in Vlaanderen. Er is lang genoeg gezwegen en weggekeken. Ik heb geen spijt, nee. Ik las in het boek Wolf van Lara Taveirne een treffend citaat van Jeannette Winterson: “Ik had woorden nodig, omdat ongelukkige families samenzweringen van stilte zijn. Degene die de stilte doorbreekt, wordt dat nooit vergeven. Hij of zij moet leren om zichzelf te vergeven.” 7 Mensen die zulke familiegeschiedenissen uitzoeken en opschrijven, moeten zichzelf eigenlijk vergeven dat ze dit hebben gedaan. En zo is het bij mij ook. Inmiddels heb ik dat wel gedaan.
Over de auteur

Denise Schreuder
Denise Schreuder is als docent en buitenpromovendus verbonden aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. In haar promotieonderzoek analyseert zij hoe hedendaagse nakomelingen van collaborateurs in Nederland, Vlaanderen en Wallonië in diverse representatievormen vertellen over de oorlogsgeschiedenis van hun familie in het publieke domein, en hoe deze verhalen zich verhouden tot de nationale en regionale herinneringscultuur rond collaboratie in de betreffende landen/regio’s.
Noten
1 Björn Rzoska, Gedeelde Grond. Ertsberg, 2024, p. 183.
2 Idem, p. 126.
3 Björn Rzoska, Opgesloten tussen zwart, wit en grijs. Het kamp van Lokeren (1944-1947). Doorbraak, 2018.
4 Rzoska, Gedeelde Grond, p. 76.
5 Rzoska, Gedeelde Grond, p. 66.
6 Bas von Benda Beckmann, Het kleedje voor Hitler. Een familiegeschiedenis. Querido, 2023.
7 Lara Taveirne, Wolf. Prometheus, 2024.
Foto bovenaan artikel
Cover van Gedeelde grond. Bron: Ertsberg.