Welke rol zou naoorlogse kunst kunnen spelen in Nederlandse oorlogsmusea? Met deze vraag stapte redacteur Pepijn de Koning naar Anke van der Laan. Zij is directeur van het Nationaal Monument Oranjehotel, maar was eerder ook hoofd Collecties en Tentoonstellingen bij het Frans Hals Museum en de Hallen in Haarlem. Wat kan de inzet van beeldende kunst volgens Van der Laan betekenen voor oorlogsmusea en herinneringscentra, en meer specifiek het NM Oranjehotel? En hoe kijkt ze aan tegen de verschillen tussen de twee museale werelden waarmee ze zo vertrouwd is?
Om te beginnen: hoe gebruikelijk of ongebruikelijk is het tonen van naoorlogse beeldende kunst in de Nederlandse oorlogsmusea en herinneringscentra?
Anke van der Laan: Volgend jaar ga ik met pensioen en dan ben ik 44 jaar in diverse musea werkzaam geweest. Wat je op een gegeven moment zag in de museumwereld, is dat er kruisbestuivingen ontstonden tussen de traditionele museale categorieën: historie, natuurlijke historie, beeldende kunst, techniek. In de historische musea werd dan af en toe beeldende kunst binnengehaald, en andersom ook. Laatst bezocht ik bijvoorbeeld de tentoonstelling In de ban van goud in het Wereldmuseum in Leiden. In een volkenkundig museum bestaat een groot gedeelte van je collectie uit antropologische artefacten en gebruiksvoorwerpen, maar de helft van de tentoonstelling bestond uit beeldende kunst van hedendaagse kunstenaars. Zo werd er een tekenfilm van Zuid-Afrikaanse kunstenaar William Kentridge tentoongesteld. Die film maakte in een paar minuten zo goed duidelijk hoe de uitbuiting in Zuid-Afrikaanse goudmijnen in elkaar zit. Zo’n film kan zoveel meer zeggen dan een eenvoudig tekstpaneel. Het is misschien een cliché, maar beelden kunnen vaak meer verduidelijken dan woorden. Ik ben een warm pleitbezorger van kunsttentoonstellingen. Vijfendertig jaar ben ik een tentoonstellingsmachine geweest, kun je wel zeggen. Ik maakte soms wel zes tentoonstellingen per jaar. Toch zou ik in het NM Oranjehotel niet gauw een aparte tentoonstellingsruimte wijden aan gerelateerde hedendaagse beeldende kunst, en ook in andere herinneringscentra of oorlogsmusea zie ik maar weinig van dit soort kruisbestuivingen.

Anke van der Laan. Bron: NM Oranjehotel.
Hoe komt dat denk je? Schrikken oorlogsmusea en herinneringscentra wellicht terug voor het gebruik van kunst omdat de benadering van de kunstenaar(s) als subjectief en emotioneel wordt gezien?
Dat speelt zeker een rol. Als museum willen we recht doen aan de concrete en aangrijpende geschiedenis van het Oranjehotel, en de subjectieve of open interpretatie van kunst kan daarbij een spanningsveld opleveren. Hedendaagse kunst is ook vaak abstract van aard, wat het soms moeilijker te verbinden maakt met de aangrijpende, concrete verhalen die in herinneringscentra centraal staan. Zulke abstracte kunst staat natuurlijk open voor vele interpretaties, wat kan schuren met de concrete en historische casussen van dagboeken, borduursels en tekeningen die wij bijvoorbeeld tentoonstellen. Tegelijkertijd kan juist die abstractie ruimte bieden voor emotie en reflectie, wat maakt dat kunst wel degelijk een krachtige aanvulling kan zijn op deze tastbare bronnen.
Zou er meer gebruik kunnen worden gemaakt van kunst in het NM Oranjehotel?
Ik kan natuurlijk niet spreken voor het hele veld, maar voor het NM Oranjehotel geldt dat we de verhalen van gevangenen, veelal verzetsmensen maar ook andere groepen, willen vertellen op de historische plek waar ze gevangen hebben gezeten. Toen ik 7 jaar geleden bij het NM Oranjehotel kwam werken dacht ik: het gaat om dít gebouw, en de geschiedenis van dat gebouw gaan we vertellen. De geschiedenis is zo tastbaar op deze plek, de cellen die nog in originele staat zijn, de tekeningen van gevangenen op de muren, een piepklein gaatje in de muur waardoor minuscule briefjes werden uitgewisseld… Het historisch aura van deze plek maakt de diepste indruk op onze bezoekers. Op zo’n historisch beladen plek is beeldende kunst niet passend, tenminste niet te veel, omdat je riskeert het aura van de kunstenaar op die plek centraal te stellen, terwijl je eigenlijk de slachtoffers op een voetstuk wilt zetten.
Ook denk ik dat de verwachting van de bezoeker een rol speelt hierbij. Je gaat naar een kunstmuseum om emotioneel geroerd te worden, geraakt te worden, te genieten, verrast te worden, misschien wel te ontspannen. Maar je gaat niet met diezelfde verwachtingen naar een oorlogsmuseum zoals het NM Oranjehotel. Bezoekers komen naar ons museum om zich te informeren over een historische gebeurtenis of slachtoffers te herdenken. Beeldende kunst sluit daar niet zo goed bij aan. Toch wordt het wel op andere manieren ingezet in ons museum!

Het kunstwerk Empty Chair van Maarten Baas in het Herinneringscentrum Oranjehotel. Bron: Anke van der Laan.
Kun je daar een voorbeeld van geven?
In het NM Oranjehotel hebben we momenteel de tijdelijke tentoonstelling Vrijheid onder druk – Politiek gevangen toen en nu, waarin het verleden van het Oranjehotel in een wereldwijd perspectief wordt geplaatst. Naast de ontstaansgeschiedenis en herdenkingscultuur rond diverse politieke gevangenissen, besteedt de tentoonstelling ook aandacht aan politieke gevangenen vandaag de dag. Terwijl we nog bezig waren met het verzamelen van teksten en foto- en beeldmateriaal werd ons aangeboden om een kunstwerk van Maarten Baas in bruikleen te nemen dat hij had gemaakt voor Amnesty International. Dit kunstwerk, Empty Chair, is niet alleen een lege stoel, maar ook een symbolische trap naar de hemel. De stoel staat symbool voor de lege stoel van Liu Xiaobo bij de uitreiking van de Nobelprijs voor de Vrede in 2010 in Oslo. Deze Chinese dissident kon zijn prijs niet zelf ophalen omdat hij een celstraf van 11 jaar uitzit. We hebben momenteel een kleinere versie van het kunstwerk van Baas in een cel staan. Raad eens waar iedereen over praat en foto’s van maakt?
Waarom werkt dit specifieke kunstwerk zo goed in jullie museum?
Ik denk door de openheid ervan. Iedereen zou op die stoel kunnen zitten of hebben gezeten. Daardoor vangt dit kunstwerk niet één perspectief, maar heel veel vormen van politieke gevangenschap. Het gaat niet specifiek over Liu Xiaobo, maar over al die politieke gevangenen toen én nu. Het probeert de verhalen van het Oranjehotel niet te vervangen, maar plaatst ze in een bredere, wereldwijde context. Zo nodigt het kunstwerk de bezoeker uit voor een moment van reflectie.

Animatiestill uit ’Leven in het Oranjehotel’ Motoko, 2019. Bron: NM Oranjehotel.
Hoe zou jij de kaders omschrijven waarbinnen (beeldende) kunst zich in jullie museum kan begeven?
Door iets te verbeelden is kunst in staat extra zeggingskracht te bieden. Maar dat moet altijd wel binnen de grenzen van de feitelijkheid van het archief, waarmee ik bedoel dat alles wat wordt getoond of verbeeld, op een of andere manier gebaseerd moet zijn op gedocumenteerde bronnen, historische feiten of geregistreerde getuigenissen. Verbeelding is heel belangrijk, vooral bij gebrek aan daadwerkelijke beelden. Ook vormgeving en architectuur kunnen bezinning en reflectie oproepen. Het verbeelden impliceert niet dat het daarmee fictief wordt. Ik denk dat je die twee gescheiden kunt en moet houden.
Een voorbeeld hiervan is een animatievideo die we als introductievideo in het NM Oranjehotel gebruiken. Er is vrijwel geen fotomateriaal uit de periode ’40-’45 van het Oranjehotel overgeleverd. Daarom is het best moeilijk om je een voorstelling te maken van hoe het er hier toen heeft uitgezien. De animatie toont een dag in het leven van een gevangene in het Oranjehotel, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. Vooral voor scholieren die opgroeien in een cultuur die heel visueel is, met Instagram en TikTok, werkt zo’n animatie goed om de verbeelding aan het werk te zetten. Maar tegelijkertijd zal zo’n animatie nooit de originele objecten en de beleving van het gebouw zelf kunnen vervangen. Dat moet je ook niet willen denk ik. Kunst, wat ook dans of muziek kan zijn, fungeert in ons museum als aanvulling op dat wat er tentoongesteld is, om net een andere snaar te raken, om je verbeelding aan het werk te zetten, om je in te kunnen leven, voor een kort moment van reflectie of om het verleden van deze plek te betrekken op het nu.
Over de auteur

Pepijn de Koning
Pepijn de Koning volgde de onderzoeksmaster Nederlandse Literatuur en Cultuur aan de Universiteit Utrecht en is redacteur voor WO2 Onderzoek uitgelicht. In zijn onderzoek verdiept hij zich met name in de representatie van disability en (chronische) ziekte in Nederlandstalige literatuur en cultuur. Daarnaast doceert hij moderne letterkunde aan de Universiteit Utrecht en schrijft hij regelmatig recensies en artikelen voor onder meer De Reactor.
Foto bovenaan artikel
Interieur van cel 601 in het Herinneringscentrum Oranjehotel. Bron: Arjan de Jager / NM Oranjehotel.