Tussen feit en fictie – reflectie op een spanningsveld

Bij het thema

door Kees Ribbens – leesduur 5 minuten

De hedendaagse herinnering aan de Tweede Wereldoorlog is, net als de herinnering aan de Holocaust, het resultaat van vele manieren waarop deze geschiedenis telkens opnieuw wordt vormgegeven en overgedragen. Die herinneringen zijn gebaseerd op ervaringen uit de eerste helft van de jaren veertig en op weergaven van die gebeurtenissen vastgelegd door ooggetuigen, maar net zo goed op naoorlogse interpretaties en aanvullingen door verschillende belangstellenden. Voortbordurend op de oorspronkelijke bronnen en verhalen voegden zij, bewust of onbewust, een eigen invulling en vormgeving toe. Dit geheel aan vertolkingen is nauwelijks te overzien, maar is juist daardoor een sterke indicatie dat de belangstelling voor deze geschiedenis tachtig jaar na dato nog buitengewoon levendig is.

Dat de wijze waarop geschiedenis wordt benaderd vele vormen kent, wordt ook duidelijk in dit themanummer over de spanning tussen feit en fictie. In de academische geschiedschrijving is een feitelijke reconstructie essentieel om tot een goed begrip van het verleden te komen. Ook in oorlogsmusea en herinneringscentra vormen historische feiten het uitgangspunt voor een waarheidsgetrouwe weergave van de oorlogsgeschiedenis. Maar dergelijke presentaties hebben, evenals herdenkingen, ook als doel om slachtoffers te gedenken en een hedendaagse boodschap uit te dragen over het belang van mensenrechten en democratie. Die uiteenlopende betekenissen en rollen van oorlogsgeschiedenis en de uiteenlopende doelen en interpretaties op verschillende locaties en momenten kunnen heel goed naast elkaar bestaan. Maar er kan ook spanning tussen ontstaan.

Dergelijke spanningen springen in het oog wanneer door een museale of academische bril gekeken wordt naar oorlogsverbeeldingen waarin de feitelijke juistheid die historici en erfgoedprofessionals koesteren minder nadrukkelijk op de voorgrond staat (of op meer eigenzinnige wijze wordt geïnterpreteerd). Ze zijn alom aanwezig, de historische vertolkingen die hun vertrekpunt vinden in daadwerkelijke gebeurtenissen maar tevens ruimte bieden aan fictie. Ze trekken vaak de aandacht van een breder publiek, maar roepen bij professionals allerlei vragen op. Die gaan meestal over de onderliggende kwestie hoe feit en fictie zich tot elkaar verhouden, juist waar het gaat om geschiedenis die door velen als zeer betekenisvol wordt beschouwd. Dergelijke vragen komen op gevarieerde wijze tot uiting in de hier bijeengebrachte artikelen.

Re-enactment als hobby

Neem Björn Rzoska, Belgisch politicus en historicus, die zich uitvoerig verdiepte in zijn familiegeschiedenis, waarin collaboratie tijdens de oorlogsjaren een wezenlijk element vormt. Het wekt geen verbazing dat hij bij het schrijven hierover werd geconfronteerd met naoorlogs zwijgen en wegkijken. In het gesprek dat hij daarover heeft met Denise Schreuder toont hij zich doordrongen van de bijkomende gevoeligheden. Om zijn bevindingen en zijn worstelingen met deze geschiedenis – als historicus en kleinzoon – inzichtelijk te maken voor anderen, koos hij nadrukkelijk niet voor een academisch boek, maar voor een meer literaire benadering. Hij beschouwt zijn aanpak als een non-fictie-variant die hem meer ruimte biedt voor een vragende vorm én direct doordringt tot de lezer.

Lise Zurné onderzocht het veld van de historische re-enactment. Hobbyisten die als historische re-enactors blijk geven van belangstelling voor oorlog, willen op hun eigen wijze doordringen tot dit verleden. Hierbij hechten ze zeker aan een waarheidsgetrouwe uitstraling: tot op detailniveau kijken ze naar de feitelijke accuratesse van hun uitrusting. Ze zien hun benadering – een mix van vrijetijdsbesteding, herdenking en educatie – als een meer dynamische manier van betekenisgeving in vergelijking met de gangbare praktijk in de wetenschap en in musea. Het speelse element, zo verheldert Zurné, maakt experimenteren mogelijk en biedt zo tevens ruimte voor onderbelichte perspectieven, al blijft de militaire thematiek dominant. Wel maken fictieve elementen door gemaakte keuzes en interpretaties integraal deel uit van re-enactment. Dat laatste wordt echter gemakkelijk genegeerd. Dat de uitstraling levensecht overkomt is immers een belangrijk element dat de aantrekkingskracht van dergelijke vertolkingen helpt te verklaren.

Speelfilms als lesstof

Ook bij historische speelfilms is de aantrekkelijkheid ervan een veelgehoord argument om ze in te zetten in het onderwijs. Geschiedenisdocent Boike Teunissen onderstreept in zijn column dat hiermee de interesse en het inlevingsvermogen kunnen worden versterkt, maar plaatst kanttekeningen bij de impact van vertekeningen in fictieve representaties. Het bekijken van films met fictieve oorlogsverbeeldingen vormt niet automatisch een betekenisvolle bijdrage aan het geschiedenisonderwijs. Uit de langere bijdrage van Marc van Berkel over hoe invloedrijk populaire speelfilms zijn als kennisbron voor leerlingen, blijkt dat emotionele betrokkenheid geen goed substituut is voor een tekort aan historische kennis. Subjectiviteit en selectiviteit in audiovisuele vertolkingen vragen juist om een kritische omgang met bronnen en verbeeldingen.

Hoe te verbeelden is ook een vraag in oorlogsmusea en herinneringscentra, waar historische objecten veelal centraal staan, niet zelden op de historische locatie waar de oorlogsgeschiedenis zich afspeelde. Ze zijn sterk gericht op de overdracht van informatie en het bieden van een mogelijkheid tot herdenken. De rol van beeldende kunst is in deze context vaak bescheiden. In het interview met Anke van der Laan wordt duidelijk dat kunst niettemin een rol heeft in het stimuleren van de verbeelding en als uitnodiging voor reflectie, maar nadrukkelijk in aansluiting op de historische feiten. Fictie is in die context niet vanzelfsprekend een wenselijk begrip.

Het mag duidelijk zijn dat fictie een onmiskenbare rol speelt bij de verbeelding van de Tweede Wereldoorlog, maar ook in de manier waarop eigentijds publiek zich de herinneringen toe-eigent. Het is een veelvormig fenomeen, onder meer in massamedia, maar ook in vertolkingen op kleinere schaal en in nieuwe digitale (re)presentaties. Gebruik van fictie kan de interesse en betrokkenheid stimuleren, maar vraagt daarnaast om aandachtige reflectie, vooral waar het onderscheid tussen feit en fictie misverstanden kan veroorzaken – zoals blijkt uit de beschouwing over een AI-vertolking van Anne Frank. De toenemende aandacht voor populaire vertolkingen getuigt van een groeiend besef dat oorlogsnarratieven die als betekenisvol worden gezien niet uitsluitend afkomstig zijn van gevestigde erfgoedorganisaties, maar weerspiegelt ook onwennigheid met de veelzijdige en dynamische herinneringscultuur. Dat de breed gedeelde behoefte om op een aansprekende wijze dichterbij het verleden te willen te komen juist in fictie tot uiting komt, zoals dit themanummer illustreert, is een fenomeen dat serieus genomen dient te worden, juist ook omdat het ongemak kan veroorzaken.

Over de auteur

Kees Ribbens

Kees Ribbens is senior onderzoeker aan het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust-, en Genocidestudies en als bijzonder hoogleraar Populaire historische cultuur van Mondiale Conflicten en Massaal Geweld verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zijn belangstelling is gericht op de wijze waarop herinneringen aan oorlog, genocide en massaal geweld in de twintigste en eenentwintigste eeuw vertolkt worden in woord en beeld.


Foto bovenaan artikel

Moderne cateringvoorzieningen kunnen de tijd doorbreken bij het re-enacten. Bron: Bryan Ledgard op Wikimedia Commons (CC BY 2.0).