Hoe klonk het geweld dat in de eerste maanden van de Indonesische strijd voor onafhankelijkheid oplaaide? Strijdkreten, het geluid van geslepen messen, de klank van stokken op blikken: elk vertellen ze een ander verhaal.
Het Indonesisch is een poëtische taal. Er zijn woorden die in vertaling in het Bahasa Indonesia een dichterlijke omschrijving geven van een nuchter woord in het Nederlands. ‘Vulkaan’ is in het Indonesisch bijvoorbeeld gunung api: een berg van vuur. Een vliegtuig is kapal terbang: een vliegend schip. Het mooiste is wat mij betreft het Indonesische woord voor ‘zon’, dat in vertaling mata hari is: het oog van de dag. Als dat niet poëtisch is! Ook houden Indonesiërs van het spelen met taal, wat onder meer zichtbaar is in de voorliefde voor het gebruik van afkortingen. Puskesmas is een afkorting van Pusat Kesehatan Masyarakat: gezondheidscentrum voor de gemeenschap.
Verder kent het Indonesisch vele klanknabootsingen (onomatopeeën), waarin bepaalde kenmerkende geluiden hun plek hebben gevonden in taal.1 Indonesische straatverkopers zijn bijvoorbeeld herkenbaar aan het onderscheidende geluid dat ieder van hen maakt om hun komst aan te kondigen en hun koopwaar aan te prijzen. Zo bleek mevrouw van Roon-Koek, in 1924 in Bandung geboren, zich in een interview in 1999 niet zozeer de namen van straatverkopers te herinneren, maar de geluiden die zij maakten: “Je kon altijd horen wie er op straat was. De Chinees tikte op een bamboehoutje BAMI TOCK TOCK, een heel bepaald getik. BOT-BOTOL: daar is de rommelhandelaar. Al die soorten oproepjes.”2
Klanknabootsing speelt een grote rol in het benoemen van geluid: de slag op een gong spreekt voor zich. In het Indonesische sréét-srot horen we het slome slenteren op sloffen, teenslippers of sandalen van iemand in een gang of steeg. In tjies (ook de titel van een boek van Tjalie Robinson) horen we het afschieten van een kogel die een 22-kaliber-geweer verlaat, het vuurwapen waarmee jongens in de archipel jaagden.
Bersiap
Sommige klanknabootsingen en geluiden – en hier verlaten we het dichterlijke en dagelijkse domein – verwijzen naar gewelddadigheden die ten tijde van de Indonesische revolutie hebben plaatsgevonden. De strijdkreet bersiap! was in de eerste fase van de Indonesische revolutie, van 17 augustus 1945 tot 31 maart 1946, het signaal voor revolutionaire Indonesische jongeren om de wapens op te nemen teneinde de onafhankelijkheid van de jonge natie te verdedigen tegen iedereen die met het voormalige koloniale bestuur werd geassocieerd. Op vele Indo-Europeanen, Molukkers en Nederlanders heeft de kreet een diepe indruk achtergelaten.
In dit kader komt ook het woord tjintjangen (in het Indonesisch: cincang) op, dat letterlijk verwijst naar ‘in stukken hakken’, en in meer abstracte zin de betekenis heeft van meedogenloos vermoorden. Daarbij kan het specifiek gaan om het martelen, verminken en vermoorden van meer dan een persoon, bijvoorbeeld alle inwoners van een dorp.3 Tjintjangen is een nabootsing van het geluid wanneer de moord plaatsvindt: het doorsnijden van de hals met een mes, zoals bij het slachten van een dier, waardoor het ademhalingssysteem wordt belemmerd en de bloedtoevoer stopt.
Naast tjintjangen is er de onomatopee dombreng. Het beschrijft een ritueel waarmee Indonesische strijders lokale autoriteiten die met het koloniale regime hadden meegewerkt in het openbaar ontmaskerden en vernederden: “Als de persoon werd gevonden, werd hij buiten aan de menigte gepresenteerd, vaak met een ketting van rijst om, begeleid door het ‘breng dong breng’ van stokken die op lege blikken werden geslagen.”4 Dombreng is een samentrekking van twee Javaanse woorden, tong (bong) en breng. De twee klanknabootsingen zijn gecombineerd: “…woorden voor het geluid van slaan op hout of metaal (…). ‘Tong’ verwijst ook naar het geluid van de ketongan, de signaaltrommel waarmee met verschillende ritmes vergaderingen bijeengeroepen worden, de tijd wordt aangegeven of gewaarschuwd wordt voor brand, diefstal en andere noodsituaties.”5 Het in het openbaar vernederen van (vermeende) collaborateurs kwam soms in de plaats van daadwerkelijk fysiek geweld.
Intra-Indonesisch geweld
De kreet bersiap is als enige Indonesische woord in de Nederlandse geschiedschrijving naamgever geworden van de zogenoemde ‘bersiap-periode’, waarmee de periode van de eerste fase van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd – van augustus 1945 tot en met maart 1946 – wordt aangeduid. Het laat zien dat herinneringen aan deze periode van extreem geweld diep verankerd zijn in de Indische en Molukse gemeenschap in Nederland. Maar om de gebeurtenissen beter te begrijpen, moet dat extreme geweld tegen Indo-Europeanen, Molukkers en Nederlanders in een bredere context worden gezien. Er was namelijk óók sprake van een extreem gewelddadige situatie waarin intra-Indonesisch geweld tegen Indonesische bestuurders en beambten en Indonesisch geweld tegen Chinese, Japanse en Britse burgers en/of gevangengenomen strijders plaatsvond, alsook geweld van Japanse, Britse en Nederlandse kant tegen Indonesische burgers en gevangengenomen strijders. Ook deze gewelddadigheden vonden meestal buiten gevechtsacties om plaats, zonder duidelijk militair doel of militaire noodzaak.
In de Nederlandse geschiedschrijving zijn deze Indonesische, Chinese, Japanse en Britse slachtoffers doorgaans minder benoemd. In de dynamiek van herinneringen aan geluiden van geweld resoneert bersiap in een Nederlandse herinneringscultuur die bovendien politiek geladen is, zoals de felle discussies en de rechtszaak over het gebruik van dit woord in de tentoonstelling Revolusi! Indonesië onafhankelijk in het Rijksmuseum in 2022 hebben laten zien. Waar bersiap en tjintjangen als klanken resoneren binnen de Nederlands-Indische herinneringsgemeenschap, doet dombreng dat binnen de Indonesische. De klanknabootsingen van het slaan op blik en metaal corrigeren een al te beperkt Nederlands-Indisch perspectief op de vroegste fase van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Samen met dombreng zorgen deze ‘geluiden van geweld’ ervoor dat de vele slachtoffers aan zowel Nederlandse, Indische als Molukse kant, maar ook Indonesische, Chinese, Japanse en Britse zijde niet gemakkelijk vergeten kunnen worden.
Over de auteur
Dr. Esther Captain is historicus en als senior onderzoeker werkzaam bij het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) in Leiden. Zij is coauteur van Het geluid van geweld (2022) en co-redacteur van Staat en slavernij – Het Nederlandse koloniale slavernijverleden en haar doorwerkingen (2023). Ook is ze lid van de commissie die het onderzoek leidt naar de rol van het Huis Oranje–Nassau in de koloniale geschiedenis.
1 Esther Captain & Onno Sinke, Het geluid van geweld. Bersiap en de dynamiek van geweld tijdens de eerste fase van de Indonesische revolutie, 1945-1946. Amsterdam, Amsterdam University Press, 2022.
2 Sheri Lynn Gibbings & Fridus Steijlen, ‘Colonial Figures: Memories of Street Traders in the Colonial and Early post-Colonial Periods’. Public History Review, vol. 19 (2012), p. 63-85 (69).
3 Met dank aan Oktoriza Dhia, mail van 15 januari 2021. Ontleend aan: Kamus Besar Bahasa Indonesia (KBBI) (Groot Indonesisch Woordenboek); Dendy Sugono (ed.), Kamus Besar Bahasa Indonesia. Jakarta, Pusat Bahasa, 2008, p. 284; Eko Endarmoko, Thesaurus Bahasa Indonesia, Jakarta, Gramedia Pustaka Utama, 2007, p. 130.
4 Anton Lucas, One soul, one struggle. Region and Revolution in Indonesia. Sydney, Allen & Unwin, 1991, p. 155.
5 Ibidem, p. 104-105.
Vrijheidsleuzen op een muur in Indonesië, 1946-1949. Bron: Collectie Rups / Nederlands Instituut voor Militaire Historie