Openstelling van het CABR-archief: kansen en kanttekeningen

“Openbaarmaking collaboratie-archief roept veel emoties op”, kopte de NOS in november 2023. Het nieuwsbericht betrof het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, dat vanaf begin 2025 in delen zal worden opengesteld. In dit nummer belichten we de CABR-openstelling van een paar andere kanten. 

De openbaarmaking van het gigantische CABR-archief, met dossiers van zo’n 300.000 personen die zijn vervolgd op verdenking van collaboratie met de Duitse bezetter, gebeurt onder de noemer Oorlog voor de Rechter. Het Nationaal Archief, het NIOD, Netwerk Oorlogsbronnen en het Huygens Instituut maken dit archief openbaar en bovendien digitaal doorzoekbaar, zodat “iedereen vanuit huis en met een druk op de knop dwars door het archief kan zoeken”. 

Wat is de maatschappelijke impact van deze openstelling? Is die zo groot als de berichten van de NOS en andere media doen vermoeden? En waar liggen kansen voor onderzoek nu de betreffende archiefstukken veel eenvoudiger te doorzoeken zijn? In deze editie van WO2 Onderzoek uitgelicht onderzoeken we die vragen en mogelijke antwoorden daarop.  

Privacy? 

In haar bijdrage biedt Ismee Tames, senior onderzoeker bij het NIOD, eerst de broodnodige context. Want wat is er nu precies nieuw dat eerder niet openbaar was? En is openbaarmaking hetzelfde als digitalisering, of kun je dat zo niet stellen? Tegelijkertijd relativeert Tames de aanzwellende commotie rond de openstelling van de archieven. Ze ontkracht een aantal mythes over de aard van het CABR-archief, dat niet per se of uitsluitend een ‘collaboratie-archief’ of ‘daderarchief’ te noemen is. Lees hier ‘Oorlogsverledens online?’

Ook in het WO2-herinneringsveld houdt de geplande openbaarmaking de gemoederen bezig. In een column stelt Jeroen van den Eijnde, directeur van Nationaal Monument Kamp Vught, dat het met de openstelling van het CABR eenvoudig(er) wordt om informatie over van collaboratie verdachte personen op te zoeken, maar dat vergelijkbare informatie over slachtoffers vaak ontbreekt. Allerlei obstakels rondom privacy werpen volgens Van den Eijnde een drempel op voor musea en herinneringscentra om juist het persoonlijke verhaal van slachtoffers beter te kunnen belichten. Lees hier ‘WO2 ‘levend’ houden: de missing link’.

Max Blokzijl, Ik zei tot ons volk… Een nieuwe serie radiopraatjes. Nederlandsche Nationaal Socialistische Uitgeverij, 1943.

Radioprogrammering 

In twee andere bijdragen komt het belang van het onderzoeken van ‘daderbronnen’ naar voren. Allereerst bespreekt Christel Tijenk, hoofd Kenniscentrum bij Herinneringscentrum Kamp Westerbork, het boek De Holocaust – Een onvoltooide geschiedenis van Dan Stone. In zijn monografie noemt Stone vier aspecten van de Holocaust die zijns inziens onvoldoende aan bod komen in onze huidige herdenkingscultuur. Een aspect dat vaak niet wordt genoemd, schrijft Stone, is hoe collaboratie op nationaal, regionaal en lokaal niveau bijdroeg aan de enorme omvang van de slachtofferaantallen. Tijenk bespreekt de implicaties van Stones inzichten voor het werk op een voormalige vervolgingsplek als Kamp Westerbork. Lees hier ‘De Holocaust als onvoltooide geschiedenis’.

Historicus Vincent Kuitenbrouwer geeft in dit nummer het startschot voor een nieuwe rubriek: ‘Geluiden van de oorlog’. Hij schrijft over het project MediaOorlog, uitgevoerd bij het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid, waarin gedigitaliseerde geluidsfragmenten van de radioprogrammering in Nederland tussen 1940 en 1945 werden onderzocht. Hij zoomt in op de casus van Max Blokzijl, de nationaalsocialistische radiopropagandist die in 1946 als een van de eerste collaborateurs werd berecht, met zijn eigen radioteksten als bewijs. Lees hier ‘Luisteren naar oorlogspropaganda. Radio-opnamen uit de Tweede Wereldoorlog onder de loep’.

Ook dit project is een voorbeeld van hoe het digitaal beschikbaar maken van bronnen, in dit geval audiobronnen, kan leiden tot nieuwe onderzoeksvragen en -inzichten. De verschillende artikelen in dit nummer laten zien dat er door de naderende openbaarstelling van het CABR nieuwe vragen ontstaan, bijvoorbeeld omtrent privacy van slachtoffers – en dat dit andere kwesties zijn dan je op basis van de genoemde discussies zou verwachten. De vraag is dus of de vrees voor commotie omtrent de openstelling van het archief een productieve is. Zeker is alvast dat het belangrijk is om gedurende het proces van openstelling telkens zorgvuldig een vinger aan de pols te houden.

Over de auteurs

Sophie van den Bergh en Sander Mensink

Sophie van den Bergh is hoofdredacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht en werkt als onderzoeker bij het Nationaal Comité 4 en 5 mei.

Sander Mensink is politicoloog en werkt als onderzoeker bij het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Hij was tijdelijk hoofdredacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht.


Foto boven aan artikel

De Nederlandsche Omroep: een radio-omroep die bestond tijdens de Tweede Wereldoorlog, 1942-1943. Bron: Beeldbank WO2 – NIOD

Luisteren naar oorlogspropaganda. Radio-opnamen uit de Tweede Wereldoorlog onder de loep

Hoe klinkt oorlog? In deze nieuwe rubriek belichten we steeds een audiobron die iets onthult over de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog. Dit keer aandacht voor de radio: hoe werd dat medium ten tijde van de bezetting ingezet door de verschillende partijen? Naar de institutionele factoren die radiogebruik aanjaagden, is al best veel onderzoek gedaan. Maar wat hoorden Nederlandse luisteraars nou zoal? Het recente onderzoeksproject MediaOorlog licht een tipje van de audiosluier op.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog maakten de strijdende partijen op grote schaal gebruik van radio. Aan dit destijds nieuwe medium werden grote psychologische krachten toegedicht: via de oren zouden de harten van luisteraars kunnen worden bereikt. Bovendien is radio een medium dat grenzen overstijgt en daardoor de mogelijkheid biedt om mensen in andere landen toe te spreken. Zowel de as-mogendheden als de geallieerden bestookten de wereld daarom met een spervuur aan radio-uitzendingen. Ook de ether in bezet Nederland was een belangrijk strijdtoneel: in Hilversum kreeg de genazificeerde Rijksradio Nederlandsche Omroep een monopolie om steun te mobiliseren voor het bezettingsregime en vanuit Londen verzorgde de regering-in-ballingschap een dagelijkse uitzending van Radio Oranje om het verzet te stimuleren.1

Het atrium van Beeld & Geluid. Bron: Daria Scagliola en Stijn Brakkee / Persmap Beeld & Geluid

Spreekstijl

Tijdens het project MediaOorlog, dat is uitgevoerd bij het Nederlands Instituut voor Beeld & Geluid, onderzochten we met een team van historici en computerprogrammeurs de inzet van radio en kranten voor propagandadoeleinden in Nederland tussen 10 mei 1940 en 5 mei 1945.2 Waar de bestaande historiografie vooral aandacht besteedt aan de institutionele factoren, analyseerde ons project de inhoud van mediabronnen. Daarbij konden we onder andere gebruik maken van zo’n 2000 gedigitaliseerde audiofragmenten van radio-uitzendingen die Beeld & Geluid beschikbaar heeft gemaakt via het online platform CLARIAH Media Suite. Vergeleken met het totale aantal uitzenduren, dat vele malen groter was, is dit een kleine selectie. De opnames zijn zeer verschillend van aard en kwaliteit. Een aantal is bijvoorbeeld opgenomen door amateurs, en deze opnames zijn moeilijk te beluisteren vanwege de gebrekkige geluidskwaliteit.

Andere opnames komen uit productiearchieven van radiozenders. Hoewel deze opnames beter van kwaliteit zijn, zijn ze niet representatief te noemen. Opnames maken kostte destijds veel menskracht en geld, en beide waren schaars. Daarom werden vooral bijzondere uitzendingen opgenomen, bijvoorbeeld speeches van hoogwaardigheidsbekleders of programma’s die niet live werden uitgezonden, zoals cabaretshows. Om een accurater idee te krijgen van de algemene radioprogrammering tijdens de Tweede Wereldoorlog moeten historici dan ook gebruik maken van andere (papieren) bronnen. Maar ondanks deze haken en ogen is de bewaard gebleven audio weldegelijk een belangrijke historische bron: die geeft een indruk hoe verschillende actoren radio inzetten om de hearts and minds van de Nederlandse bevolking te winnen. Deze fragmenten stellen historici in staat niet alleen het woordgebruik te onderzoeken, zoals bij papieren bronnen het geval is, maar ook de spreekstijl.

Afbeelding van Max Blokzijl op een poster. Bron: omroepmuseum / Archief Beeld & Geluid, catalogusnummer 80440, fotonummer 65 (CC BY-SA 3.0) 

De sonore stem van Max Blokzijl

Als voorbeeld dienen hier 28 opnames die bewaard zijn gebleven van de nationaal-socialistische propagandist Max Blokzijl. Tussen de zomer van 1941 en de meidagen van 1945 sprak hij twee keer per week het Nederlandse volk toe in de radioprogramma’s Brandende kwesties en Politiek weekpraatje. Blokzijl werd daarmee de meest bekende nazi-propagandist in Nederland en bleef dat ook na de oorlog.

Er zijn twee biografieën over Blokzijl verschenen die, onder meer, ingaan op zijn radioactiviteiten.3 Uit de beschikbare bronnen blijkt dat Blokzijl het Nederlandse volk aan de kant van de door hem bewonderde ‘Nieuwe Orde’ van Hitler probeerde te krijgen met genuanceerde argumenten die inspeelden op de onvrede van veel mensen over het vooroorlogse politieke systeem. Hij presenteerde zijn doorwrochte, onderbouwde betogen op subtiele wijze, en zoals uit de audiobronnen blijkt: in rustig uitgesproken volzinnen en met een sonore stem.

Deze propagandastrategie wordt goed duidelijk in de aflevering van Brandende kwesties van 31 augustus 1942. Blokzijl begint die met een beschrijving van een expositie over de geschiedenis van de NSB, die volgens hem goed laat zien hoe vermolmd de Nederlandse meerpartijendemocratie in de jaren 1930 is: “de hopeloze verdeeldheid die ten koste van onze volksgemeenschap toen hoogtij vierde”. Even verderop in de uitzending richt Blokzijl zich tegen de regering-in-ballingschap in Londen, in zijn ogen ‘deserteurs’ die de oude corrupte politiek verpersoonlijken en die mensen in Nederland proberen ‘op te hitsen’ om de ‘Nieuwe Orde’ te ‘saboteren’. Daarbij verwijst hij zelfs naar zijn directe concurrenten van Radio Oranje, hoewel de bezettingsautoriteiten het verboden om naar die zender te luisteren. Blokzijl zegt echter dat hij zijn luisteraars duidelijk wil maken dat de “propaganda […] via de ethergolven tot het onwaardigste hoort wat in onze nationale geschiedenis ooit ten beste is gegeven”.4

 

Fragment uit de aflevering van Brandende kwesties van 31 augustus 1942, waarin Blokzijl zich richt tegen de regering-in-ballingschap in London. Bron: CLARIAH Media Suite / Archief Beeld & Geluid

Den Haag. Zitting van het Bijzonder Gerechtshof in de balzaal van het paleis aan de Kneuterdijk. Max Blokzijl, hoofd van de afdeling Perswezen van het departement van Volksvoorlichting en Kunsten tijdens de Duitse bezetting staat hier voor zijn rechters, 9 november 1945. Bron: Anefo / Nationaal Archief

Doodstraf

In de meidagen van 1945 werd Blokzijl gearresteerd. Hij maakte deel uit van de eerste groep collaborateurs die werden berecht en geëxecuteerd in maart 1946. Verschillende auteurs hebben zich afgevraagd of de doodstraf wel proportioneel was gezien de aard van Blokzijls radiopropaganda, waarin hij een milde spreekstijl hanteerde. Tijdens het proces gaf de procureur-fiscaal echter aan dat het genuanceerde taalgebruik en de rustige toonzetting de propaganda van Blokzijl juist zo gevaarlijk maakte. “Dit alles kennende sprak hij als Nederlander tot Nederlanders, tastte hij hen aan daar, waar hij wist, dat op dat ogenblik juist hun zwakke punt, hun angst, hun begin van twijfel was en in de vorm, waarvoor hij als Nederlander wist, dat zij ontvankelijk waren.”5 In zijn betoog, waarin hij uitgebreid citeerde uit radio-teksten, benadrukte de procureur-fiscaal dat het niet moeilijk was om bewijs te vinden tegen Blokzijl: “als er iemand is, die in de oorlog zich er in gepraat heeft, dan is hij het wel”.6 Het beluisteren van de radiopraatjes van Blokzijl ondersteunt deze conclusie eens te meer.

Over de auteur

Vincent Kuitenbrouwer

Vincent Kuitenbrouwer is als universitair docent verbonden aan de opleiding Geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam. Tussen november 2020 en augustus 2023 coördineerde hij het project MediaOorlog: radio, geschreven pers en propaganda tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland bij het Nederlands Instituut voor Beeld & Geluid. Het project werd financieel ondersteund door het Mondriaan Fonds vanuit het programma 75 jaar vrijheid.


Noten

1 Voor Radio Oranje zie: Onno Sinke, Verzet vanuit de verte. De behoedzame koers van Radio Oranje. Augustus, 2009. Voor de Nederlandsche Omroep zie: Dick Verkijk, Radio Hilversum 1940-1945. De Arbeiderspers, 1974.

2 Voor de belangrijkste uitkomsten van het project zie: Vincent Kuitenbrouwer en Huub Wijfjes eds., Themanummer ‘Mediaoorlog’, Tijdschrift voor Geschiedenis 135:2/3 (2022). Dit open access themanummer is online beschikbaar via https://www.aup-online.com/content/journals/00407518/135/2/3.

3 René Kok, Max Blokzijl. De stem van het nationaalsocialisme. Sijthoff, 1988; Kees Schaepman, Max Blokzijl. Opkomst en ondergang van een journalist. Walburg Pers, 2020.

4 Geraadpleegd via: ‘Brandende Kwesties – Blokzijl bindt de strijd aan met het verzet vanuit Engeland’, CLARIAH Media Suite https://mediasuite.clariah.nl/tool/resource-viewer?id=2101608040030297931&cid=daan-catalogue-aggr&st=sabotage (30 januari 2024).

5 Het proces Blokzijl. Veen, 1989, p.47.

6 Het proces Blokzijl. Veen, 1989, p.44.


Foto boven aan artikel

L. de Jong, A. den Doolaard en G. Sluizer gezamenlijk in de studio van Radio Oranje te Groot-Brittannië, 1943. Bron: Anefo Londen serie, serie Radio Oranje / Nationaal Archief (publiek domein) 

Oorlogsverledens online?

Digitalisering en (gedeeltelijke) onlinebeschikbaarstelling van de archieven van de Bijzondere Rechtspleging (CABR) roept allerlei vragen op in de maatschappij. De bezorgdheid richt zich vooral op de vraag of er misbruik gemaakt gaat worden van gevoelige informatie over daders en slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog. Ismee Tames wijst op een achterliggend vraagstuk: kunnen de toekomstige gebruikers van het archief weten waar ze eigenlijk naar kijken?

Na de oorlog werd informatie over mensen die waren vervolgd op verdenking van collaboratie met de Duitse bezetter al snel gevoelig. Details over iemands oorlogsverleden konden carrières maken en breken, familieverhoudingen op z’n kop zetten of zelfs gebruikt worden als chantagemiddel. En zelfs als dat niet daadwerkelijk gebeurde, dan was iedereen zich ervan bewust dat het kón gebeuren.

Decennialang lagen de dossiers die rechercheafdelingen, Tribunalen en Bijzondere Gerechtshoven samenstelden voor de vervolging van collaboratie opgeborgen bij het ministerie van Justitie.1 Ze werden geraadpleegd door ambtenaren als er een speciale aanleiding was, bijvoorbeeld wanneer iemand die veroordeeld was bepaalde rechten terugvroeg, of als er ophef was over een ‘verzwegen oorlogsverleden’ van een prominente Nederlander. Ook konden nakomelingen en onderzoekers een verzoek indienen om een dossier in te zien. Daartoe moesten zij een strenge procedure doorlopen en heel precies aangeven waarom zij inzage wilden en wat zij met de verkregen informatie van plan waren.

Rond de eeuwwisseling werd het omvangrijke Centraal Archief van de Bijzondere Rechtspleging (CABR) door het ministerie overgedragen aan het Nationaal Archief. Inzage werd toen iets minder moeilijk: vooral voor nakomelingen van mensen die in de dossiers voorkwamen kon de drempel naar het archief lager voelen dan bij het ministerie. Het Nationaal Archief behandelt sindsdien jaarlijks enkele duizenden aanvragen van familieleden die het dossier willen inzien van een van hun ouders, grootouders of overgrootouders, vaak omdat ze op zoek zijn naar antwoord op vragen als ‘Wat is er nou gebeurd?’, ‘Kloppen de familieverhalen?’ of ‘Was opa nou fout of niet?’.

Willy Lages, gewezen chef van de Amsterdamse Sicherheitsdienst, tijdens een zitting van het Bijzondere Gerechtshof te Amsterdam, juli 1949. Links zijn advocaat mr. O.G. Veenstra. Bron: Rolf Winterbergen, Anefo / Nationaal Archief

Sensatiebeluste schatgravers? 

In 2025 zullen de strenge beperkingen op inzage van de CABR-dossiers vervallen. Het is dan honderd jaar geleden dat de allerjongste verdachten geboren konden zijn. De Archiefwet gaat ervanuit dat mensen die als verdachte, getuige of slachtoffer voorkomen in dermate oude dossiers dan niet meer in leven zijn. Eerder al gingen andere collecties met gevoelige informatie over de berechting van collaboratie open, zoals het archief van het Nationaal Beheersinstituut (NBI). Ook kunnen belangstellenden via de digitale krantenbank Delpher al eenvoudig heel veel informatie vinden over mensen die vanwege collaboratie zijn vervolgd.

Dus hoewel er wel wat gaat veranderen in 2025, gaat het hier niet om een archief dat tot nu toe volledig gesloten was, en zijn andere archieven over dit onderwerp ook al (deels) open. Dat er desondanks zo veel aandacht is voor het vervallen van de restricties op het CABR komt vooral doordat het CABR in zijn geheel gedigitaliseerd wordt – en via een website te raadplegen zal zijn. Vanuit het project Oorlog voor de Rechter, dat in 2023 van start is gegaan, wordt de komende jaren gewerkt aan de digitalisering en digitale beschikbaarstelling van het CABR.2

Vooral dat digitaal beschikbaar maken van het CABR voor alle geïnteresseerden stuit sommige mensen tegen de borst.3 Vooral mensen wier voorouders bij de NSB waren of anderszins een collaboratieverleden hadden, voelen onrust: staat dan alles zomaar voor iedereen op internet? Gaat dit niet leiden tot een hausse aan sensatiebeluste schatgravers die, niet gehinderd door enige voorkennis of aandacht voor de gevoeligheid van het onderwerp, stukjes informatie gaan opdiepen en tegen anderen gebruiken? Mag dat zomaar? Is dit verantwoord in een tijd van sociale media waarin van alles viral kan gaan?  

Oorlog voor de Rechter probeert aandacht aan deze zorgen te besteden en wil laten zien dat digitale beschikbaarstelling mét goede uitleg over de tijd en de begrippen het juist mogelijk maakt om deze gevoelige informatie verantwoord openbaar te laten worden. Dat alles digitaal ontsloten is, betekent allereerst nog niet dat het ook online komt. Ook zal Oorlog voor de Rechter in de digitale omgeving veel uitleg gaan geven aan gebruikers, zodat die zo goed mogelijk kunnen begrijpen waar die vaak moeilijke oude juridische stukken over gaan.

Hoe dit allemaal gaat uitpakken is nu, begin 2024, echter nog niet duidelijk. Hoe dan ook is het cruciaal dat iedereen die geraakt wordt door het openbaar worden van het CABR – als nakomelingen van de mensen die in de dossiers voorkomen, als journalisten, wetenschappers of gewoon als geïnteresseerde burgers – scherp op het netvlies heeft wat het CABR eigenlijk voor archief is. En dus ook: wat het níet is. Eenmaal openbaar en digitaal beschikbaar kunnen we talloze nieuwe vragen stellen. Maar er zijn ook vragen waar het CABR ons géén of geen eenduidig antwoord op kan geven, en het is zaak dat iedereen die het CABR gebruikt daar inzicht in heeft.

Proces tegen de ondercommandant van het concentratiekamp Amersfoort, J.J. Kotälla, en zes anderen, voor het Bijzonder Gerechtshof te Amsterdam, november 1948. Bron: J.D. Noske, Anefo / Nationaal Archief

Wat is het CABR eigenlijk, en wat is het niet? 

Het CABR is een collectie van materiaal van allerlei instanties die in de vroege jaren na de bezetting betrokken waren bij de vervolging, berechting en afwikkeling van collaboratie in Nederland.4 Het is dus geen ‘archief van de collaboratie’ en zelfs geen ‘oorlogsarchief’, louter een archief van de pogingen in Nederland om de collaboratie met de bezetter juridisch te onderzoeken en af te wikkelen.

Een groot deel van het CABR bestaat uit dossiers van verdachten. Eén zo’n dossier kan al een zeer complexe bron zijn, met vrijwel altijd heel divers materiaal, zoals processenverbaal van verhoren van de verdachte en van getuigen en allerlei bewijsmateriaal uit de bezettingstijd dat inbeslaggenomen is, zoals brieven die zijn gestuurd vanaf het Oostfront, foto’s met mensen die uniformen dragen, insignes, lidmaatschapskaarten van de NSB, et cetera. Ook bevatten de dossiers de correspondentie tussen de opsporingsdiensten en een veelheid aan andere personen en instanties, van psychiaters, geestelijken, het NBI en het Bijzonder Gerechtshof tot aan familieleden, kennissen en soms zelfs de Koningin.

De dossiers bleven ook niet op één plek, maar werden heen en weer gestuurd ten behoeve van de berechting of een gratieverzoek, of vanwege een verzoek tot herstel in de kiesrechten. Ze verhuisden naar de archieven van het ministerie van Justitie en vervolgens het Nationaal Archief, waar ze soms opgevraagd werden door nakomelingen of onderzoekers. Hierdoor kan de volgorde in de stukken verschillende keren veranderd zijn, kunnen stukken uit een vervolgingsdossier in een gratiedossier terecht zijn gekomen of kunnen ze zelfs kwijtgeraakt of kwijtgemaakt zijn.

Het gebouw op de Haagse Kneuterdijk waarin de Bijzondere Rechtbank was gehuisvest waar onder andere Anton Mussert en Max Blokzijl ter dood veroordeeld zijn, 1945. Bron: Collectie Spaarnestad / Nationaal Archief

Rommelige dossiers 

Oftewel: wat we nu aantreffen in de dossiers is het resultaat van een heleboel handelingen en oogmerken. Het CABR is daarmee niet alleen geen weerslag van de collaboratie tijdens de bezetting. Het is zelfs maar ten dele een weerslag van hoe de vervolging en berechting vlak na de oorlog plaatsvond.

Ook belangrijk om te beseffen is dat het hier gaat om dossiers die rommelig zijn, vanwege de tijd waaruit ze stammen: een periode die werd getekend door de gevolgen van oorlogsgeweld, papiertekorten, administratieve chaos en eindeloze problemen met communicatie en logistiek. Eén document op zich kan al raadselachtig zijn voor de huidige onderzoeker ervan, omdat het stuk op verschillende momenten voor diverse doelen is gebruikt. Zo kunnen op de achterkant van een verklaring weer nieuwe aantekeningen zijn gemaakt of werden er in de loop der tijd door allerlei mensen nieuwe opmerkingen op de documenten geschreven. Wat krabbeltjes in de marge met een rood potlood bijvoorbeeld – voor de lezer van nu vaak nauwelijks leesbaar, laat staan goed te dateren en interpreteren. Daarbij komen dan nog de vraagstukken van het interpreteren van verschillende versies van processenverbaal, van het juridisch jargon van die tijd en van de stiltes en gaten die óók in het dossier zitten. Want wat is er níet gevonden, opgetekend of relevant geacht?

Kortom, het CABR is een weerslag van het functioneren van de mensen en organisaties die tezamen de Bijzondere Rechtspleging vormgaven. Wie goed naar de stukken kijkt, ziet meer over hoe de Bijzondere Rechtspleging en de archivering daarvan vorm hebben kregen dan over collaboratie, verzet of de Holocaust.

Een concreet voorbeeld van een vraag die het CABR, al dan niet digitaal beschikbaar, niet goed zal kunnen beantwoorden, is in hoeverre Nederlanders betrokken waren bij de Jodenvervolging. Dit komt onder meer doordat wat zich over de grens afspeelde niet of nauwelijks werd en kon worden meegenomen in de Bijzondere Rechtspleging. Het CABR leert ons slechts heel beperkt wat Nederlandse Waffen-SS’ers aan het Oostfront of elders buiten Nederland deden. Zaken die zich binnen Nederland afspeelden, zoals bijvoorbeeld verraad van onderduikers, zitten juist weer wel in het CABR. Voor vragen naar verraad en jacht op mensen die vervolgd werden, kan het CABR dus wel aanknopingspunten bieden.

Het proces tegen de voormalige NSB-voorman Robert van Genechten in het Bijzondere Gerechtshof te Den Haag, september 1945. Bron: Collectie Spaarnestad / Nationaal Archief

Cruciale vragen 

Concluderend kunnen we stellen dat het CABR precies is wat het zegt te zijn: een archief van wat er bewaard is gebleven van het proces van Bijzondere Rechtspleging in Nederland na de Tweede Wereldoorlog. Wie het bestudeert, moet daarom steeds de vraag in het achterhoofd houden welke instanties en personen het vormgaven. Wat was volgens de rechercheurs van de Politieke Recherche (PRA) en Politieke Opsporingsdienst (POD) de moeite waard om uit te zoeken? Hoe noteerden zij hun bevindingen? Welke invloed had de wet op hoe zij informatie opspoorden en verzamelden? En crucialer nog: hoe werden deze processen beïnvloed door lokale (oorlogs-)omstandigheden, manieren van samenwerking, de persoonlijke ervaringen van rechercheurs, getuigen, etcetera? Welke stemmen werden er allemaal níét gehoord omdat de recherche, advocatuur of rechtbanken die niet relevant vonden, of omdat mensen niet durfden of konden getuigen, niet meer in Nederland waren of niet meer in leven waren?  

Voor de toekomstige gebruikers van het digitale CABR gaat het cruciaal zijn hoe adequaat zij deze vragen kunnen meenemen bij hun zoektocht. Digitale beschikbaarstelling gaat uitdrukkelijk niet alleen over scannen, doorzoekbaar maken en uitleg geven over de tijd en het juridisch jargon. Het gaat ook over het geven van glasheldere informatie: welk materiaal komt online en wat ontbreekt? Hoe zijn documenten te plaatsen in hun fysieke context (in welk dossier zat het, tussen welke andere papieren?). En het gaat bovenal over de vraag of het lukt om de gebruiker het CABR te laten zien voor wat het is: de gecreëerde, verzamelde en bewaarde documenten van de berechting van collaboratie met de Duitse bezetter. 

Over de auteur

Ismee Tames

Ismee Tamesis senior onderzoeker bij het NIOD en namens Stichting 1940-1945/ARQ hoogleraar aan de Universiteit Utrecht. Ze doet onderzoek naar de manieren waarop mensen en samenlevingen omgaan met oorlogen en massaal geweld.


Noten

1 Zie hierover uitgebreid: Ismee Tames, Doorn in het vlees: Foute Nederlanders in de jaren vijftig en zestig (2013), hoofdstuk 3. 

2 Zie over dit project: https://oorlogvoorderechter.nl.

3 Rinke Smedinga, ‘Maak het collaboratiearchief niet te snel openbaar’, Trouw 23-11-2023.

4 Zie: Sjoerd Faber & Gretha Donker, Bijzonder Gewoon. Het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (1944-2010) en de ‘lichte gevallen’ (2010, 3e druk); https://www.oorlogsbronnen.nl/nieuws/het-centraal-archief-bijzondere-rechtspleging-een-korte-geschiedenis; https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/zoekhulpen/tweede-wereldoorlog-centraal-archief-bijzondere-rechtspleging-cabr#collapse-1111.


Verder lezen

Ismee Tames, Besmette Jeugd. Kinderen van NSB’ers na de oorlog. Amsterdam: Balans, 2009.

Ismee Tames, Doorn in het vlees. ’Foute Nederlanders’ in de jaren vijftig en zestig. Amsterdam: Balans, 2013.

Ismee Tames, ‘Digitale Ontsluiting van Het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging: Mogelijkheden En Onmogelijkheden’, Tijdschrift Voor Geschiedenis 133, no. 2 (2020): 303–24.


Foto boven aan artikel

Een rij bezoekers voor de publieke tribune wordt binnengelaten in het gebouw van de Bijzondere Rechtbank (Bijzonder Gerechtshof) in Amsterdam op de hoek van de Spiegelstraat-Herengracht. Bron: Collectie Spaarnestad / Nationaal Archief

Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging

Jaargang 13, nummer 1, februari 2024

Vanaf begin 2025 wordt het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging opengesteld. In deze WO2 Onderzoek uitgelicht duiden we de aard van het archief en stellen vragen omtrent privacy, openbaarmaking van bronnen en mogelijkheden voor nieuw onderzoek.

“De oorlog is een onderwerp dat ons heel erg bindt”

In 2023 focusten we in het kader van het themajaar ‘Leven met oorlog’ op de impact van oorlog op mensen, families en samenleving. In elke editie van WO2 Onderzoek uitgelicht namen we een persoonlijk verhaal op van iemand die werkzaam is in het domein van ‘oorlogsherinneringen’. Welke rol speelt hun eigen achtergrond in hun werk? Voor dit laatste ervaringsverhaal spraken we met Martine Letterie (1958) en haar man Rinke Smedinga (1963). 

Martine Letterie schrijft kinderboeken over de oorlog, en werkt daarbij nauw samen met herinneringscentra. Ze bezoekt scholen, is president van de Amicale Internationale KZ Neuengamme en was daarvoor 10 jaar voorzitter van de stichting Vriendenkring Neuengamme in Nederland. Haar man Rinke Smedinga is actief als gastspreker voor het Landelijk Steunpunt Gastsprekers WOII-heden (LSG). Voor het echtpaar loopt de Tweede Wereldoorlog als een rode draad door hun leven. Beiden zijn met een totaal andere ‘oorlogserfenis’ de wereld in gestuurd. Smedinga’s vader was als overtuigd nazi NSB-lid en werkte als bewaker in Kamp Westerbork. Letterie’s grootvader was een vermeend communist, werd gedeporteerd naar Kamp Amersfoort en Kamp Neuengamme en stierf daar op zijn 33e.

Martine Letterie en Rinke Smedinga. Bron: Martine Letterie en Rinke Smedinga

Zijn jullie zeer verschillende familiegeschiedenissen een teer punt in jullie relatie?

Smedinga: “Nee, er is hierover nooit onmin geweest tussen ons. De oorlog is juist een onderwerp dat ons heel erg bindt. We voelen allebei de behoefte om iets met onze oorlogsfamiliegeschiedenis te doen. Sinds tien jaar ben ik actief als gastspreker van het LSG, heel fijn om te doen. Als ik voor een klas sta en erover vertel, begrijpt Martine hoe dat is. Ik vond het bij aanvang wel lastig om Martine over mijn ‘foute’ familiegeschiedenis te vertellen. Het moment dat ik haar zag, was ik verliefd op haar en we schreven elkaar heel romantisch een tijdlang brieven. Toen nodigde ik haar uit voor een etentje. Daar gaf ik haar openheid over de oorlogsgeschiedenis van mijn vader. Haar reactie: ‘Oh, wat interessant!’ Ze begreep toen nog niet hoeveel invloed zijn verleden had op mij.”

Letterie: “Onze ‘oorlogserfenissen’ zijn heel bepalend geweest in ons leven. Rinke heeft me erg gestimuleerd om over mijn achtergrond te schrijven en met kinderen te praten over mijn familiegeschiedenis en over de Tweede Wereldoorlog. Ik vind het belangrijk dat je je geschiedenis kent. Dan pas begrijp je de wereld van nu. Ik hoop dat kinderen geraakt worden door mijn verhalen en daardoor misschien iets verstandiger volwassenen worden dan die van vandaag de dag.”

              Martine Letterie, De schaduw van het verleden. 

Martine, hoe keek jij aan tegen Smedinga-senior?

Letterie: “Ik heb Rinkes vader uitgebreid geïnterviewd over zijn oorlogsjaren voor mijn boek De schaduw van het verleden. Hij was enthousiast: eindelijk iemand die belangstelling had voor zijn verhaal. Naarmate ik hem beter leerde kennen, vond ik hem een steeds naarder mens. Naast zijn zware collaboratie had hij zijn gezin geheimhouding over zijn oorlogsverleden opgelegd.”

Waarom werd jouw grootvader opgepakt?

Letterie: “Hij werd als communist aangemerkt. Hoewel mijn grootvader ook wel wat verzet heeft gepleegd, was dat niet de reden voor zijn arrestatie. Volgens de nazi’s werkte hij voor een mantelorganisatie van de CPN. Dit was oude informatie van de Nederlandse geheime dienst; in werkelijkheid was hij teruggekeerd naar de SDAP.

Thuis werd veel gesproken over mijn grootvader. Ik ben naar hem vernoemd – hij heette Martinus – en lijk ook nogal op hem. Dat was troostrijk voor mijn oma, een kwetsbare, gespannen vrouw. Ik was haar eerste kleinkind. Ze is nooit hertrouwd, er hing een levensgroot portret van mijn opa in haar woonkamer. Mijn oma vertelde over hem als ik bij haar logeerde. Hij was een heel leuke vader, maakte zelf speelgoed, las boeken als Alleen op de wereld voor aan zijn kinderen. Mijn vader was tien jaar toen zijn vader stierf en paste naadloos dezelfde opvoeding toe bij zijn eigen kinderen. Dus hij maakte speelgoed voor me en las zelfs dezelfde boeken voor als zijn vader. Maar toen ik tien jaar was, wist hij niet meer zo goed hoe hij met me moest omgaan, toen hield dat voorbeeld op. Voor hem was de opvoeding klaar op het moment dat ik naar de middelbare school ging.”

Rinke, op jouw website staat: ‘Mijn vader is mijn voorbeeld van hoe het niet moet.’ Hij gokte, dronk en er was dat oorlogsgeheim. Hoe kwam je achter zijn oorlogsverleden?

Smedinga: “Mijn vader was een nare man, die totaal niet geïnteresseerd was in mij. Maar aan mij als zijn zoon – niet aan zijn dochters – wilde hij wel vertellen over zijn oorlogsverleden. Ik was twaalf jaar toen hij vertelde dat er ‘iets’ was gebeurd in de oorlog. Eerst dacht ik nog dat hij slachtoffer was geweest, dat hij daarom zo’n moeilijke man was. Nee dus.”

Toen Rinke 13 jaar was, nam vader Smedinga hem mee naar Kamp Westerbork en liet de plek zien waar de executies plaatsvonden. “Mijn vader vertelde hoe een vriend uit de SS-opleiding hem had uitgenodigd mee te gaan naar een executie. ‘Dat stelde niet veel voor, een paar knallen en het was klaar’, zei hij. Daarna begon hij een heel verhaal over hoe ze na die executie witte wijn hadden gedronken en worst hadden gegeten en hoe lastig het was geweest om daar aan te komen. Dat gaf me inzicht in hoe hij was, hoe diep hij aan de nazikant stond. Mijn vader voelde zich slachtoffer en hield een liefde voor Duitsland. En hij zoog mij mee in zijn toch wel paranoïde houding dat ik met niemand over zijn verleden mocht praten.” Rinke’s vader zat na de oorlog als ‘foute’ Nederlander drie jaar geïnterneerd in hetzelfde Kamp Westerbork waar hij bewaker was geweest. “Hij verhuisde daarna bewust naar een heel ander deel van Nederland, wilde al zijn sporen uitwissen.”

Nederlandse vrijwilligers aan de SS-opleiding in München. Bron: NIOD

Wanneer besloot je naar buiten te treden met het oorlogsverleden van je vader?

Smedinga: “Dat was in 1999, met een eigen website. Mijn vader vond ’t het ergste wat er kon gebeuren. In mijn familie werd ook heel afwijzend gereageerd op mijn openbaarmaking van het naziverleden van mijn vader. Van onbekenden kreeg ik een doodsbedreiging en zeer nare reacties. Maar er was ook een andere kant: ik kreeg voor de website de Plantage Poëzieprijs en ontving honderden mails van lotgenoten. Voor mij dient deze website ook een historisch doel: mensen stimuleren om hun herinneringen en documenten te delen over dit deel van de geschiedenis, de ‘foute’ kant.”

Jij vertelt nu regelmatig je familieverhaal op de plek van de executies in Kamp Westerbork. Hoe is dat?

Smedinga: “Hierover te spreken, op die plek, valt me zwaar. Ik vertel hoe mijn vader een executie bijwoonde en het hem eigenlijk niks deed. Tot nu hou ik me goed; het verhaal heeft meer impact als ik mijn emoties niet toon. Dat kost me moeite, maar het lukt. Ik denk dat het aspect van daderschap hoort bij wat we kinderen moeten vertellen over de Tweede Wereldoorlog. Kinderen weten nu vrijwel niet dat er ook Nederlanders voor Hitler waren.”

Letterie: “Ik kom zowel in Nederlandse als Duitse klassen naar aanleiding van mijn oorlogsboeken voor kinderen. Kinderen zijn onder de indruk wanneer ik over mijn eigen familiegeschiedenis of die van Rinke vertel. In Duitsland ligt de tijd van het nazisme nog steeds heel gevoelig. Laatst gingen leerlingen zelfs fluisteren, het gaf me het gevoel alsof ze over een geheim praatten. Een jongen vroeg me ooit: ‘Ben jij voor het Nederlandse elftal?’ Ik dacht: waar gaat die vraag heen?  Later begreep ik het. Het gaat over met wie je je identificeert. Als ik bij hen ‘En toen vielen de Duitsers Nederland binnen’ zeg, gaat het over hén. Ik vertel mijn familiegeschiedenis dus toch wat omzichtiger in Duitse schoolklassen, bouw het voorzichtig op. Ik geloof in gelaagdheid. Ik vertel niet meteen over Auschwitz, maar spreek met de kinderen over de consequenties van uitsluiting en racisme. De boodschap landt zeker.”

Dus jullie gaan nog lang door met jullie lezingen en schoolbezoeken?

Letterie, grappend: “Als het moet, ga ik in een rolstoel die klas in.”

 

Over de auteur

 

Larissa Pans

Larissa Pans is historicus en journalist. Zij is coauteur van Oorlogsgesprekken, de erfenis van bezetting en bevrijding (2020) en schrijft momenteel aan de biografie van Mary Zeldenrust-Noordanus, NVSH-voorzitter in de jaren zestig.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Verder lezen

Letterie publiceerde verschillende kinderboeken over de oorlog. In Oorlog zonder vader (2008) schrijft ze over haar vaders jeugd, maar het oorlogsthema zit in veel meer boeken, zoals Kinderen van ver (2022) en Nooit meer Thuis (2017, in opdracht van het Indisch Herinneringscentrum). 

De site van Rinke Smedinga: http://www.rinkesmedinga.nl/ 


Foto boven het artikel

Standbeeld ‘Gevangene voor het vuurpeleton’ / ‘De stenen man’ bij kamp Amersfoort. Bron: Marja van Vulpen, Wikimedia Commons (CC BY-SA 3.0)

De oorlog tegen onze collectieve herinnering & de herinneringspolitiek van de Tweede Wereldoorlog

De huidige oorlog in Oekraïne roept op verschillende manieren vergelijkingen op met de Tweede Wereldoorlog. Niet alleen worden er parallellen getrokken tussen gebeurtenissen toen en gebeurtenissen nu, ook zorgt de huidige oorlog ervoor dat de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog in Oekraïne geactualiseerd wordt en daarmee transformeert. Igor Shchupak, directeur van het Instituut voor Holocauststudies in Oekraïne, beschrijft een aantal van die parallellen en analyseert de manier waarop de herinneringscultuur in Oekraïne recentelijk getransformeerd is.

Mijn ouders en andere oudere familieleden spraken in verhalen over hun leven of over ons land altijd over “vóór”, “tijdens” of “na de oorlog”. Geen ziel vroeg zich dan af om welk conflict het ging. Het ging natuurlijk over de Tweede Wereldoorlog – of, in Sovjet-terminologie, de Grote Vaderlandse Oorlog.

Vandaag de dag kent Oekraïne een nieuwe scheidslijn tussen ‘vóór’ en ‘na’: de 24e februari 2022. Het breekpunt tussen totale catastrofe en een relatief vredig bestaan voor de meeste Oekraïners. Dat geldt natuurlijk niet voor alle Oekraïense burgers; denk aan de eerdere annexatie van de Krim en delen van de oblasten Loehansk en Donetsk door Russische troepen en hun proxies in 2014. Toch markeerde deze grootschalige inval een omslag. Het veranderde onze houding tegenover Rusland, een staat die nu door een absolute meerderheid van de Oekraïners wordt gezien als een belichaming van het kwaad, vergelijkbaar met nazi-Duitsland. Het deed bij die meerderheid ook een dieper besef indalen van het belang van het recht van Oekraïne en zijn burgers om te kiezen voor een Europese, democratische toekomst. Het verscherpte de nadruk op politieke en persoonlijke vrijheid in het land.

In een kort artikel zoals dit is het moeilijk zo niet onmogelijk om recht te doen aan alle fundamentele tegenstrijdigheden en multipolariteiten van respectievelijk het Oekraïense en het Russische perspectief op de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Daarom zal ik hier vooral ingaan op de manier waarop de oorlog die nu woedt in verband wordt gebracht met de Tweede Wereldoorlog zoals die in het Oekraïense geheugen staat.

“Eén Sovjetvolk”

Het “Oekraïense perspectief” op de Tweede Wereldoorlog zoals dat is beschreven door de geleerden van het land, lijkt in veel op dat van hun Europese en Noord-Amerikaanse vakgenoten en is radicaal anders dan dat van neo-Sovjet historici en andere historici uit de Russische Federatie. Dat was al zo voordat er sprake was van oorlog in de 21e eeuw.

De meeste Oekraïners zijn het erover eens dat de voortdurende agressie van Russische zijde deel uitmaakt van een poging om een autoritair neo-Sovjet regime te bestendigen in hun land en om Ruslands identiteit als Rijk te behouden. Een Rijk dat zich geen bestaan kan voorstellen zonder Oekraïne als wezenlijk onderdeel. De ideologische grondslag van het Russisch militair expansionisme werd uiteraard al gelegd vóór de Russische Revolutie aan het begin van de 20e eeuw. De leer heeft tijdens de Sovjettijd en de vorming van de Russische Federatie van vandaag de dag enkel een paar aanpassingen ondergaan. De mythe van de Tweede Wereldoorlog als ‘Grote Vaderlandse Oorlog’ is daar nog altijd springlevend en heeft haast religieuze proporties aangenomen.

In januari 2022 waren er nog duidelijke verschillen in de kijk op de geschiedenis en stemming tussen de inwoners van het zuiden en oosten van Oekraïne aan de ene kant, en het midden en westen aan de andere kant. De aanvang van de huidige Russisch-Oekraïense oorlog heeft die verschillen sterk verminderd. Eén ding is zeker: het al geringe aantal Oekraïense burgers dat nog altijd trouw zwoer aan het propagandistische idee van “één Sovjetvolk” is tot nul gereduceerd. Poetins ideologie is ‘Rashisme’1 gaan heten, een term voor gedachtegoed dat wordt gekenmerkt door onder meer Russisch-orthodox messianisme, Russisch imperialisme en totalitarisme volgens Sovjetmodel.2

Een mozaïek in de Russische Basiliek voor de Strijdkrachten, waarin Russisch-orthodoxe symboliek wordt gecombineerd met militaire Sovjetthematiek. De basiliek is in 2020 geopend. Bron: Natalia Senatoriva op Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0)

De misdaden van het Poetin-regime en de Strijdkrachten van de Russische Federatie3 tegen Oekraïne en zijn bevolking hebben de Oekraïense saamhorigheid versterkt en tegelijk het collectief geheugen wat betreft de Oekraïense geschiedenis hernieuwde relevantie gegeven. Dat geheugen ligt met name verankerd in gebeurtenissen die behoren tot de grootste verschrikkingen van de 20e eeuw: de Holodomor van 1932-1933 (de georkestreerde hongersnood veroorzaakt door het Stalin-regime), de Holocaust en de massadeportatie van Krim-Tataren en andere etnische groepen van de Krim onder leiding van Stalin in 1944.

Nazisme?

In de escalatie van het conflict tussen Rusland en Oekraïne tot een grootschalige invasie na 24 februari 2022, was Oekraïne tot op het bot geschokt. Toen Russische troepen bommen en raketten afvuurden op gewone burgers, toen ze ongewapende inwoners martelden in de bezette gebieden en toen ze legio andere internationale wetten en regels uit het oorlogsrecht overtraden. Dit tastte zelfs de blik op het verleden aan van Oekraïners die Rusland voorheen nog niet zagen als existentiële bedreiging voor Oekraïne.

De daden van het Russische regime zijn inmiddels door de Oekraïense autoriteiten officieel aangemerkt als genocide. Op 14 april 2022 heeft het parlement van Oekraïne een resolutie aangenomen waarin staat dat “de daden van de Strijdkrachten van de Russische Federatie, en haar politiek en militair leiderschap, gedurende de meest recente fase van de invasie van Oekraïne, die begon op 24 februari 2022, kunnen worden gekenmerkt als genocide tegen het Oekraïense volk”.4

De haat van Poetins regime jegens alles wat Oekraïens is, heeft geleid tot harde repressie van iedereen die zich uitspreekt of anderszins in verzet komt tegen de Russische inval. Marteling en moord worden daarbij niet geschuwd. Dergelijke gruweldaden hebben plaatsgevonden rond de Oekraïense hoofdstad, in Boetsja en Irpin, maar ook in andere door Rashistische troepen bezette gebieden. Misdaden die in direct verband worden gezien met oorlogsmisdaden als het Bloedbad van Koriukivka5 en andere massa-executies in Oekraïense steden, dorpen en gehuchten tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Zo worden historische parallellen getrokken tussen de huidige Russisch-Oekraïense oorlog en de Tweede Wereldoorlog, tussen het beleid van het Russische regime nu en het antisemitische beleid van de nazi’s toen. Uiteraard kunnen dergelijke vergelijkingen niet op wetenschappelijke wijze worden onderbouwd, noch zijn de genocidale daden van Rusland van hetzelfde kaliber. Desondanks worden ze gemaakt.

De ontkenning van het bestaansrecht van het Joodse volk door de nazi’s en de pogingen van het regime om hen te vernietigen, worden aangehaald wanneer het gaat over Poetin en de herhaalde beweringen van zijn regime dat Oekraïne en het Oekraïense volk niet bestaan. Op 9 mei 2022 kwam in het anti-Kremlin-programma Solovinyj Pomjot (‘De onzin van Solovjov’6) bijvoorbeeld een fragment langs waarin Oleg Matveychev, een afgevaardigde van de Russische Staatsdoema en lid van de regerende Jedyna Rossija (Eén Rusland) Partij, de basis van Poetins beleid als volgt uitlegde: “denazificatie… is een gelaagd proces… Ik ben ervan overtuigd dat het idee van een ‘Oekraïne’ in de toekomst niet meer hoort te bestaan, noch het idee van ‘een Oekraïner’.” De video ging viral in Oekraïne.

Na de cynische beschuldigingen van ‘nazisme’ door Poetins propagandamachine aan het adres van de Oekraïense overheid, leeft bij de absolute meerderheid van de Oekraïense bevolking geen enkele twijfel over het Russische regime.  Ze hebben geconcludeerd dat het autoritaire bewind en de misdaden onder de Russische president zélf getuigen van neonazisme.

Koriukivka, 1943. Bron: Euromaiden Press

Taal en identiteit

De parallellen die worden gelegd met de wreedheden van de nazi’s tegen burgers en specifieker hun poging tot het uitmoorden van het Joodse volk, zijn enigszins te begrijpen in de context van de misdaden van de Russische Federatie tegen de Oekraïense bevolking hoewel men zich er terdege van bewust is dat de Rashisten Oekraïners doden ongeacht hun etniciteit, terwijl de Endlösung van de nazi’s specifiek voor Joden bedoeld was. De huidige bezetter richt zijn kogels op iédereen die de Oekraïense identiteit heeft, Oekraïens spreekt of zich inspant om monumenten voor de Oekraïense geschiedenis en cultuur te behouden.

Zoals de nazi’s de Joodse gemeenschap enig recht op een eigen cultuur ontzegden, zo verspreiden ook Russische ideologen en ‘culturele activisten’ hun ‘reflecties’ wat betreft Oekraïners. Neem bijvoorbeeld de filmregisseur Nikita Michalkov, hoofd van de Russische Filmmakersbond en in de laatste jaren een prominent Poetin-sympathisant, die uiteenzette hoe “schadelijk” de Oekraïense taal is:

“De Oekraïense taal is het toonbeeld geworden van Russofobie, dat wil zeggen: de Oekraïense schrijfwijze en de uitspraak zijn voor ons [Russen], en feitelijk voor de rest van de wereld en ook voor henzelf [Oekraïners], een uiting van haat jegens Rusland… Als schoolvakken [in de Donbas-regio] zouden worden gegeven in de Oekraïense taal… Dat zou een ramp zijn! Dat is absoluut een mijn die je legt in de hele geschiedenis.”7

De Oekraïense taal wordt dus gekarakteriseerd als “ontaard en incorrect”. Met die overtuiging zijn verschillende Russische (overheids)instituten ‘correcte’ taalboekjes voor het Oekraïens gaan uitgeven, die worden gepresenteerd als alternatief voor de lesboeken van de onderwijsinstituten van Oekraïne.

Lesboeken gepubliceerd in Rusland, gevonden in een school in de stad Charkiv nadat de bezettende troepen waren verdreven. De vinder was een officier van het Oekraïense leger; historicus Yaroslav Yaroshenko. Bron: foto aangeleverd door de auteur

Ondanks het feit dat er individuen van Oekraïense komaf zijn die het hebben geschopt tot de hogere echelons van de Russische Federatie, is er door het Russisch apparaat duidelijk een poging in gang gezet om alles uit te roeien dat ‘Oekraïens van geest’ is, en om iedereen die een vrij Oekraïens bewustzijn heeft met de grond gelijk te maken in het streven naar Poetins nietsontziende droom van ‘één volk’.

Verenigde Oekraïners

Het Project Exodus (dat wordt gesteund door het in Canada gevestigde Ukrainian Jewish Encounter) verzamelt getuigenissen van Oekraïense Joden die slachtoffer zijn geworden van de huidige oorlog. Bij het verzamelde beeldmateriaal zit ook een interview met Jevhen Chepurnjak, die vertelt over de evacuatie van de stad Dnipro. Hij vertelt dat zijn ouders hebben moeten vluchten voor de nazi-opmars in 1941 en nu weer, voor de agressie van Poetin in 2022.8

Er is nog meer zichtbaar bewijs dat de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog zich herhalen. In 2022 sloeg een Russische raket in op de gedenkplaats voor de slachtoffers van het Bloedbad van Babi Yar in Kyiv. Een spervuur van artillerie bracht ernstige schade toe aan de grote Menora in de Drobystky Yar in Charkiv, nog een plek waar de nazi’s massa-executies hebben uitgevoerd.

De Menora in het monumentencomplex Drobytsky Yar in Charkiv, beschadigd door Russisch artillerievuur op 26 maart 2022. Bron: foto aangeleverd door de auteur

Onder de dragers van recente oorlogstrauma’s zijn ook de kinderen van Oekraïne, die hebben geleden zoals geen enkel kind zou moeten lijden. Dat leed heeft bijgedragen aan de steeds langer wordende lijst van martelaren in dit voortslepende conflict. Hartverscheurende verhalen over hun oorlogservaringen werden tentoongesteld als onderdeel van het Pools-Oekraïense project ‘Mom, I don’t want war!’. Tekeningen uit 1946 van jonge Poolse overlevenden van de Tweede Wereldoorlog en de wrede Duitse bezetting van 1939-1945 zijn uit Poolse archieven opgedoken en vervolgens zij aan zij geëxposeerd met de creaties van Oekraïense kinderen in de huidige oorlog (die eerder waren gebundeld in een digitaal archief getiteld ‘Mom, I See War’).

De agressie van het Russische regime tegen Oekraïne en de Oekraïners heeft alle kenmerken van een oorlog tegen onze collectieve herinnering. De Russische mythe van de ‘Grote Vaderlandse Oorlog’ is haast een religie geworden, die de geschiedenis vervalst in de geest van het imperialisme. Een religie die is gebaseerd op dogma’s als het idee van de ‘eenheid van het Sovjetvolk’. Deze Russische weergave van de geschiedenis doet de ware kennis van het verleden teniet. Onderwijl heeft deze mythe zich ontwikkeld tot een kernonderdeel van het Rashisme en de wens om het Oekraïense collectieve geheugen uit te wissen, samen met zijn dragers – de burgers van Oekraïne.

Het Russisch-Oekraïense conflict heeft ook een herijking en transformatie teweeggebracht in de herinnering van veel Oekraïners aan de Tweede Wereldoorlog. De echo van die verschrikkingen heeft hen samengebracht in het doorleefde besef van het onmenselijke van totalitaire regimes, zowel die uit het verleden als het huidige Rashisme, een ideologie en praktijk gebaseerd op ontheiliging, oorlog en grensoverschrijdend geweld.

Over de auteur

 

Igor Shchupak. Bron: Jewish Memory and Holocaust in Ukraine

Igor Shchupak is directeur van het “Tkuma” (Hebreeuws: herleving) Instituut voor Holocauststudies in Oekraïne. Daarnaast is hij actief in het bestuur van de Ukrainian Jewish Encounter (Canada) en lid van het Internationaal Auschwitz Comité (Polen).


Noten

1. Officieel: Вооружённые силы Российской Федерации / Vooruzhjonnyje Sily Rossijskoj Federatsii, ofwel VSRF.
2. Voetnoot van de vertaler: ‘Rashisme’ (Engels: ‘Rashism’) is een portmanteau die sinds halverwege de jaren negentig wordt gebruikt in diverse landen en regio’s in Oost-Europa en Centraal Azië om het Russisch fascisme aan te duiden. Het is een samenvoeging van de Russische uitspraak van “Россия”(Rusland) en de tweede lettergreep uit het woord ‘fascisme’.
3. Meerdere Oekraïense historici, onder wie Sergiy Gromenko, Yaroslav Hrytsak, Vladyslav Hrynevrych, Larysa Yakubova, hebben het ‘Rashisme’ al eerder uitgebreid beschreven.
4. Resolutie nr. 7276, ‘Over de genocide door de Russische Federatie in Oekraïne’.
5. In Koriukivka in de Oekraïense oblast Tsjernihiv werden in de eerste week van maart 1943 ongeveer 6700 mensen vermoord door troepen van de Duitse SS en het Koninklijk Hongaars Leger. Als represaille voor een partizanenopstand onder leiding van Oleksiy Fedorov brandden nazi-soldaten een groot deel van het dorp plat (vaak terwijl bewoners nog binnen waren) en doodden circa 6700 ouderen, vrouwen en kinderen met (machine)geweren, pistolen en knuppels. Hoewel deze massa-executie minder bekend is dan, bijvoorbeeld, de vergelding voor de moord op Reinhard Heydrich in Lidice, wordt geschat dat het Bloedbad van Koriukivka (qua burgerdodenaantal) de meest gruwelijke nazi-vergeldingsactie is geweest uit de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog.
6. Een fragment van een video getiteld ‘Over nazisme in Oekraïne, gepubliceerd in juni 2022 en uitgezonden door de Russische tv-zender 360.
7. Exodus-2022: Getuigenissen van Joodse vluchtelingen van de Russisch-Oekraïense Oorlog. Dit is een opname van een livestream op 26 februari 2023. De verhalen zijn verzameld door Mychailo Gold (uit Oekraïne), professor Joodse Studies Anna Shternshis (uit Canada, geboren in Moskou), activisten van de Joodse Confederatie van Oekraïne gecoördineerd door Alina Teplitska, en anderen.
8. Voetnoot van de vertaler: Vladimir Solovjov is op het moment van schrijven een van Ruslands grootste propagandisten. Oekraïense comedians noemden hun geëngageerde programma daarom ‘Solovinyj Pomjot’, letterlijk vertaald ‘de vogelpoep van Solovjov’. De naam ‘Соловьёв’ (Solovjov) betekent ‘nachtegaal’.


Foto boven aan artikel

Een demonstrant tegen het Ruscism (Rashism). Bron: Alisdare Hickson op Wikimedia Commons (CC BY-SA 2.0)

“Zelfs na een nederlaag zal Poetins denken de Russen in z’n greep blijven houden”

Bijna een kwart eeuw is Vladimir Poetin nu aan de macht in Rusland. Na een ‘wild’ decennium, waarin menig burger onzekerder en armer was geworden, werd de voormalige KGB-officier op de laatste dag van het vorige millennium president van deze nucleaire supermacht. Exact 1156 weken later ontketende hij de grootste oorlog in Europa sinds de capitulatie van Hitler-Duitsland. In de tussenliggende 22 jaar tuigde Poetin stap voor stap een op het verleden geënte ideologie op om de Russen klaar te stomen voor de militaire invasie in Oekraïne. Voor het Kremlin waren geschiedenispolitiek (memory politics) en een eenduidige historische canon van ’s lands grootse imperiale verleden net zulke belangrijke investeringen als de gestaag groeiende uitgaven voor het militaire apparaat.

Hoeksteen in dit ideologische fundament is de kijk van Poetin op de geschiedenis van het (Sovjet-) Russische imperium en op de beslissende rol van Rusland in de Tweede Wereldoorlog. In de historische canon die sinds 1999 van staatswege is opgebouwd, draait nagenoeg alles om de heroïsche Russen die tussen 1941 en 1945 zo goed als alleen het fascisme versloegen. De bijdrage van andere Sovjetvolkeren zoals de Oekraïners en Belarussen, is allengs meer verdonkeremaand. Tekenend is ook de uitspraak die Poetins voormalige spindoctor Gleb Pavlovski ooit deed: “In het Kremlin staat de kalender altijd op 22 juni.” Op die dag vond in 1941 de voor de Sovjetleiding toch nog onverhoedse overval van de Wehrmacht plaats. Met verwijzingen naar die 22e juni wordt telkens geboodschapt dat ‘wij Russen nog steeds omringd worden door lafhartige vijanden’.

Duitse troepen lopen langs een Russische grenspaal op 22 juni 1941. Bron: WW2 Photo Archive op Wikimedia Commons (publiek domein)

Voor de helderheid: Poetins historiografie is niet alleen propaganda, maar dient ook repressieve doelen. Nuanceringen zijn namelijk uit den boze. Vergoelijking van het nazisme en ontkenning van het gecanoniseerde heldendom zijn zelfs strafbaar gesteld.

Illusies

Jarenlang dachten veel historici en politicologen dat Poetins straffe geschiedenispolitiek louter voor binnenlands gebruik was. Sinds 24 februari 2022 weten ze beter. Ruslandkundige en slaviste Jade McGlynn, verbonden aan het King’s College in Londen, kreeg het naar eigen zeggen door in 2020, vertelt ze in een telefonisch interview vanuit Engeland. Dat jaar schreef Poetin een lang historisch essay voor het Amerikaanse blad The National Interest.1 Hierin betoogde hij dat het Westen de Tweede Wereldoorlog had uitgelokt met het ‘München-verraad’ – het besluit van Groot-Brittannië en Frankrijk in 1938 om Tsjechoslowakije op te offeren aan Hitler-Duitsland. En dat Polen de eigen bezetting, ruim een jaar later, aan zichzelf had te wijten.

Nadat Poetin in 2021 een tweede essay publiceerde, dit keer over de duizendjarige culturele eenheid van Rusland, Oekraïne en Belarus2, week McGlynns laatste twijfel. In deze beschouwing poneerde de Russische president de stelling dat het huidige Oekraïne een fictie was en is. De soevereine identiteit van dat land was louter het resultaat van een eeuwenoud complot van het Westen tegen Rusland. Volgens Poetin liep er zelfs één doorlopende lijn van het Poolse nationalisme in de negentiende eeuw naar het Duitse nationaalsocialisme tussen 1933 en 1945, uitmondend in Amerikaans globalisme nu. Die gelijkschakeling van Hitler en het Westen kon maar één ding betekenen: oorlog was op til.

Jade McGlynn. Bron: www.jademcglynn.com

“Dat essay over de Tweede Wereldoorlog uit 2020 was meer dan propaganda en cynisme, al voorspelde ook ik toen de aanval op Kyiv nog niet. In dat eerste essay concludeert Poetin dat de westerse geallieerden Rusland in de steek lieten en de Sovjet-Unie wilden laten doodbloeden. In het essay uit 2021 was voor mij de kwintessens: voor wie had hij dit geschreven? Niet alleen voor Russen of westerlingen, maar ook voor de Oekraïners. Juist dat was alarmerend”, blikt McGlynn terug.

Excellente storytelling

Jade McGlynn kent Rusland goed. Ze woonde er tot 2015 en verbleef er tot het begin van de coronapandemie ongeveer drie maanden per jaar. Na de invasie op 24 februari 2022 begon ze met het schrijven van Russia’s War. In dat alom geprezen boek legt McGlynn uit hoe het Kremlin de burgers in Rusland het afgelopen decennium een historisch verhaal heeft voorgespiegeld waarin niet de veelvormige geschiedenis van Rusland centraal staat, maar het idee dat Rusland altijd het goede deed en doet omdat het de historisch-filosofische waarheid aan zijn kant heeft. Ze schetst hoe de Russen door “excellente storytelling” via de massamedia zo “overweldigd” zijn geraakt dat ze niet meer zelf naar de feiten zoeken, maar liever houvast zoeken bij “intuïtieve dingen” zoals nationale identiteit, historische parallellen tussen toen en nu en meer algemene emoties.

Poetin is daarbij subtiel te werk gegaan, volgens McGlynn. Hij dicteert zijn staatscanon niet. Hij is niet uit op “actieve mobilisatie” van de hele samenleving, maar slechts op “defensieve consolidatie”. Door zich de geschiedenis “toe te eigenen” kan iedere Rus in het geschiedverhaal van het Kremlin iets van zijn/haar gading vinden, of de burger nu etno-nationalist is of imperiaal denkt, tot de zwijgende meerderheid hoort dan wel kritischer naar de regering kijkt.

Terwijl ze schreef aan Russia’s War werkte McGlynn gelijktijdig aan een studie over de geschiedenispolitiek van het Kremlin. In Memory Makers: The Politics of the Past in Putin’s Russia, dat begin juni 2023 is verschenen, schetst ze hoe het regime zijn canon heeft opgebouwd en verspreid.

De twee boeken van Jade McGlynn. Bron: Bloomsbury en Polity Press

Onvoorspelbaar verleden

Politisering van de geschiedschrijving kent in Rusland een lange en soms ook dodelijke traditie. In de Sovjet-Unie was het retoucheren van het verleden om personen met terugwerkende kracht zwart te maken schering en inslag. Niet voor niets deed de sarcastische grap er de ronde dat “de Sovjet-Unie een land was met een onvoorspelbaar verleden”. Meent McGlynn dat de huidige politieke historiografie in deze Sovjettraditie staat?

“Zo extreem als tijdens Stalins showprocessen in de jaren dertig is het niet. Met het Brezjnevtijdperk zijn Poetins ‘memory politics’ wel te vergelijken. Maar ook dan is er een verschil. Brezjnev was eropuit om historische waarheden te verbergen voor de bevolking. Nu proberen de Russische autoriteiten de bevolking te laten geloven dat de vraag wat waarheid is geen absolute maar een politieke vraag is. Het Russisch kent twee woorden voor waarheid: ‘istina’ en ‘pravda’. Istina verwijst naar religieuze of spirituele waarheid. Pravda heeft de connotatie dat iets (moreel) juist is. Als het gaat om de ‘historische waarheid’ wordt niet istina maar het woord pravda gebruikt. Dat de vroegere minister van Onderwijs, Dmitri Medinski, in een discussie over een heroïsche oorlogsmythe zei dat legendes waarin de mensen zijn gaan geloven materieel waarheid worden, past in dit post-waarheidconcept.”

Waarom laat het Kremlin het niet bij deze verhalen? Waarom komt het ook met wetten om ‘geschiedvervalsing’ en ‘heldenontkenning’ strafbaar te stellen?
“Die wetten zijn er niet op gericht om iedereen te dwingen hetzelfde te denken, maar om de mensen die de Kremlinpolitiek uitdagen te kunnen aanpakken. Ze zijn bedoeld om een sfeer te scheppen rond een ‘heilige herinnering’ en vervolgens burgers in diskrediet te kunnen brengen als die bijvoorbeeld de oorlog tegen Oekraïne bekritiseren. Het gaat erom een atmosfeer te creëren van ‘waag het niet er zelfs maar over te denken om vragen te stellen’. Rusland is overigens niet het enige land waarin zo’n klimaat bestaat.”

Integendeel. In grote delen van de postindustriële wereld floreert geschiedenispolitiek. Denk aan de Brexit, het Make America Great Again van Trump en het Trianon-revanchisme in Hongarije dat de territoriale verliezen uit 1919 ongedaan wil maken.
“Het is niet louter een postindustrieel verschijnsel. In China en volgens mij ook in India is een vergelijkbare tendens waarneembaar. Geschiedenispolitiek manifesteert zich vooral in landen die hun oude, soms religieuze, ideologie kwijt zijn en daarom hun toekomst in het verleden zoeken. De geschiedenis geeft mensen de wortels die ze naar hun gevoel door de globalisering zijn kwijtgeraakt. Door de geschiedenis kunnen mensen zich weer vereenzelvigen met de natiestaat, kunnen ze zich weer verbonden voelen met de generaties uit het verleden. Zo wordt de geschiedenis ook persoonlijk. Veel Russen zeggen daarom: ‘Wie heeft jullie bevrijd van de nazi’s? Wij!’ Dat ook Amerikanen en anderen een bijdrage hebben geleverd, doet er niet toe. Het gaat erom dat Rusland nu niet mag worden bekritiseerd. Het gaat dus eigenlijk niet over geschiedenis, maar om identiteit.”

Oude Sovjetinstituties

Duitsland voelde zich na de Tweede Wereldoorlog gedwongen tot Wiedergutmachung en Vergangenheitsbewältigung. Ook in Spanje, eind jaren tachtig een lichtend voorbeeld voor de pleitbezorgers van glasnost en perestrojka in de Sovjet-Unie, kwam na Franco’s dood in 1975 uiteindelijk langzaam een maatschappelijk debat over zijn erfenis op gang. Waarom is dat in Rusland de afgelopen drie decennia mislukt?

“De kwestie is niet dat Rusland zich na de ondergang van het Sovjetrijk geen rekenschap heeft gegeven van zijn verleden. Dat is in meer imperiale landen niet gebeurd. De kwestie is dat er in het postcommunistische Rusland niet is afgerekend met de oude Sovjetinstituties, zoals bijvoorbeeld de geheime dienst. Heel snel in de jaren negentig zag je al een tendens om ook in de Goelag-kampen positieve elementen te zien. Schurken konden zo helden zijn.”

In de tijd van Stalin werd de werkelijkheid letterlijk gewijzigd. Op deze foto’s is Nikolai Yezhov weggehaald nadat hij in onmin viel bij Stalin en later is geëxecuteerd. Bron: Wikimedia Commons (publiek domein)

Een inmiddels verboden burgerinitiatief als het historisch genootschap Memorial, dat sinds de glasnost eind jaren tachtig talrijke archieven uit de Stalintijd wist te ontsluiten en de nabestaanden zo een deel van hun geschiedenis teruggaf, probeerde het debat over goed en kwaad in het verleden wel degelijk te voeden.

“Memorial deed ongelooflijk werk. Maar de meeste Russen wisten niet eens dat Memorial bestond. Russen waren bezig met hun eigen problemen. In het reine komen met het verleden was geen issue. Tegelijkertijd slaagden veel liberalen in Rusland die werden gesteund door het Westen er niet in om een gemeenschappelijke taal met de gewone Russen te vinden.”

Hoe zou u het Poetinregime typeren? Als een regime dat wraak wil nemen op de geschiedenis, zoals Italië en Duitsland in het interbellum?
“Ik hanteer de definitie van de Spaanse socioloog Juan Linz die fascisme definieert op grond van zijn mobilisatiekracht. Het Poetinregime kan je dan niet fascistisch noemen omdat het de samenleving niet weet te mobiliseren. Een Poolse wetenschapper heeft een mooie naam voor het Poetinsysteem die ik beter vind: archaïsme.”

Diep trauma

Kan de Russische maatschappij omgaan met een nederlaag in deze oorlog tegen Oekraïne?
“Nee. De samenleving is diep getraumatiseerd. Er zijn geen horizontale banden meer over, zoals die nog wel bestonden in de jaren tachtig. Er zijn wat grassroots organisaties, maar op zo’n laag niveau dat je niet van een basis voor een civil society kunt spreken.”

Ik pin u er niet op vast. Maar kan het zaaisel van twintig jaar Poetin nog twintig jaar bloeien?
“Ja. Voor het komende decennium verwacht ik geen verandering. Of het ook zo doorgaat in het Kremlin is minder voorspelbaar. Politici zijn cynischer. Dus als er een ander aan de macht komt, kan er iets veranderen. Maar in de samenleving is de geschiedenispolitiek een manier van denken geworden, ingebed in het dagelijks leven. Het is zeer moeilijk om zulke denkwijzen af te schudden.”

Over de auteur

 

Hubert Smeets. Foto: Olga Frantova

Hubert Smeets werkte als journalist voor De Groene Amsterdammer en NRC Handelsblad, onder meer als correspondent in Moskou en lid van de hoofdredactie. In 2015 verscheen zijn boek De wraak van Poetin.


Boeken van Jade McGlynn


Noten

1. Vladimir Putin, ‘The Real Lessons of the 75th Anniversary of World War II’, The National Interest, 18 juni 2020.
2. Vladimir Putin, ‘On the Historical Unity of Russians and Ukrainians’, Kremlin, 12 juli 2021.


Foto boven aan artikel

Sovjet-troepen in Berlijn, 1945. Bron: Wikimedia Commons (publiek domein)

De nalatenschap van Japans daderschap en atomisch slachtofferschap in Nagasaki

De atoombom die in augustus 1945 op Nagasaki werd afgevuurd, had verwoestende gevolgen. Binnen een paar maanden was zo’n 30 procent van de bevolking van de Japanse stad overleden. Ter nagedachtenis aan de slachtoffers werd een gedenkpark ingericht. Maar de vondst van gevangenisruïnes onder het park leidde decennia later tot een complex debat over slachtofferschap versus oorlogsschuld.

In de ochtend van 9 augustus 1945 explodeerde boven het noordelijke deel van de stad Nagasaki, gelegen in het westen van Japan, de tweede atoombom. Een gebied van 1 kilometer rond het hypocentrum werd onmiddellijk met de grond gelijkgemaakt. De schokken van de atoomexplosie, het vuur en de straling verspreidden zich tot op meerdere kilometers rond het hypocentrum.1 Tegen het eind van 1945 waren er naar schatting 73.884 mensen door de bom omgekomen, ongeveer 30 procent van de bevolking van Nagasaki.2

Nagasaki na de atoombom. Foto: U.S. National Archives op Wikimedia Commons

De Urakami-gevangenis lag op slechts een paar honderd meter ten noorden van het hypocentrum, en was daarmee het dichtstbijzijnde openbare gebouw. De gevangenis, opgericht in 1927, huisde gedetineerden die veroordeeld waren voor misdaden als diefstal, fraude, intimidatie en misdrijven tegen de openbare orde en veiligheid. De atoombom verwoestte de gevangenis en zijn faciliteiten geheel. 134 mensen kwamen ter plekke om: 18 werknemers, 35 familieleden van werknemers die woonden in de dienstwoningen naast de gevangenis, en 81 gevangenen.3 Volgens The Nagasaki Atomic Bomb Damage Records betrof het “de grootste catastrofe in de penitentiaire geschiedenis van Japan”.4

Park van de Vrede

Na het einde van de oorlog in 1945 werden de overblijfselen van de slachtoffers verzameld en gecremeerd. Ook werden de gevangenisruïnes opgeruimd en werd het terrein afgevlakt voor stedelijke wederopbouw. Tussen 1951 en 1953 werd op het voormalige gevangenisterrein een groot openbaar park aangelegd, het Park van de Vrede.

Stadsfunctionarissen zagen het park als een plek waar plaatselijke slachtoffers van de atoombom herdacht konden worden. Daarnaast wilden ze benadrukken dat Nagasaki, als ‘laatste’ door een atoombom getroffen locatie, een einde aan de oorlog had gemaakt en vrede had gebracht in de wereld.

In de daaropvolgende decennia werden er in het vredespark verschillende gedenktekens en monumenten geplaatst. Hiermee werd het idee van Nagasaki als een sleutellocatie van atoomslachtofferschap en wereldvrede bestendigd. Het Standbeeld voor de Vrede, geplaatst in 1955, werd een van de meest iconische symbolen van de atoomnalatenschap van Nagasaki. Het staat voor de eeuwige wereldvrede en is opgedragen aan de slachtoffers van het bombardement. Sinds de plaatsing vindt er voor het standbeeld jaarlijks een officiële herdenkingsceremonie plaats op de jaardag van het bombardement.

Een ander iconisch symbool is de Fontein van de Vrede, aangelegd in 1969 en opgedragen aan de atoomslachtoffers die krijsend om water stierven. Bij de fontein kunnen mensen deze slachtoffers in gebed gedenken en stilstaan bij de wens voor eeuwige wereldvrede. Door de plaatsing van deze en andere gedenktekens werd het vredespark in de decennia na de oorlog een van de belangrijkste gedenklocaties in de stad waar atomisch slachtofferschap herdacht en de  wereldvrede gevierd wordt.

De ontdekking van ruïnes en ‘zwarte bladzijden’ uit de geschiedenis

In 1992, kort na aanvang van de bouw van een ondergrondse parking in het park, werd dit imago van het Park van de Vrede aangetast. Tijdens de bouwwerkzaamheden stootte men vlak onder het aardoppervlak op de fundering van de Urakami-gevangenis, precies op de locatie waar de officiële herdenkingsceremonie altijd plaatsvond.

Krantenartikelen uit die periode tonen dat de ontdekking van overblijfselen van de gevangenis een grote verrassing was voor de bevolking. Men had altijd gedacht dat er niets van de gevangenis was overgebleven of dat de restanten opgeruimd waren in de naoorlogse wederopbouw.

Veel bewoners waren ook niet voorbereid op de ‘zwarte bladzijden’ die de geschiedenis van de Urakami-gevangenis bleek te herbergen. Stadsreportages en grassroots onderzoeken brachten een interessant verband tussen de gevangenis en de oorlogsvoering van het Japanse Keizerrijk in Azië aan het licht. Zo werd bekend dat 32 van de 81 omgekomen gevangenen uit China afkomstig waren, waar Japanse troepen afschuwelijke krijgshandelingen hadden uitgevoerd, en dat daarnaast minstens 13 slachtoffers afkomstig waren uit Korea, een kolonie van het Japanse Keizerrijk.

Sommige slachtoffers waren onder dwang vanuit hun thuisdorpen naar Nagasaki gebracht om te werken in de mijnen. Anderen waren zelf naar Japan gekomen, op zoek naar voedsel en werk, en verstrikt geraakt in dwangarbeid of situaties met vergelijkbare slechte en ongenadige arbeidsomstandigheden. De reden van hun arrestatie en internering in de Urakami-gevangenis: vermeende ‘anti-Japanse’ activiteiten.

De ontdekking van de gevangenisruïnes en van het verband tussen de gedenklocatie en de misdadige oorlogsvoering van het Japanse Keizerrijk tijdens de oorlog in Azië, leidde tot een fel debat onder belangstellende burgers van Nagasaki. Wat moest Nagasaki doen met deze overblijfselen, die het verhaal vertellen van Japanse agressie, op een plek die in het teken staat van atomisch slachtofferschap en de wereldvrede? Een inhoudelijk ingewikkelde vraag, die nog eens werd bemoeilijkt door een praktische vraag, namelijk wat te doen met de jaarlijkse herdenkingsceremonie.

Bewaren van de ruïnes en het openstellen voor het publiek zou betekenen dat de officiële herdenking naar een andere locatie zou moeten verhuizen. Wanneer echter de officiële herdenking als gewoonlijk zou plaatsvinden, zouden de ruïnes moeten worden afgebroken, begraven of verplaatst om ruimte te maken. De verschillende meningen die onder de bevolking van Nagasaki de ronde deden, reflecteren verschillende ideologische opvattingen.

De Urakami-gevangenis na de atoombom. Foto: Nagasaki Atomic Bomb Museum

Historisch daderschap in een stad van slachtofferschap

Onder de mensen die zich uitspraken tégen het behoud van de gevangenisruïne, waren veel lokale politici van conservatieve politieke partijen, die de geneigdheid hebben tot witwassen of ontkennen van het Japanse daderschap tijdens de oorlog. De meesten van hen zwegen bij voorkeur over Koreaanse of Chinese ingezetenen. Er waren er ook die het bestaan van niet-Japanse gevangenen wel erkenden, maar dat geen reden vonden om de ruïnes te behouden.

Aan de andere kant van het ideologische spectrum stond een grote groep burgers die vóór het behoud van de ruïnes waren, juist omdat ze herinneren aan de rol van de stad Nagasaki in de Japanse oorlogsvoering. Zij stelden dat Nagasaki’s oproep voor wereldvrede hol zou klinken als de stad en haar burgers het historische daderschap van Japan niet onder ogen zouden komen. Veel van deze burgers hadden zich eerder al openlijk kritisch uitgelaten over de Japanse oorlogsvoering in Azië, hetgeen in Japan een teken is van linkse politieke overtuigingen.

Het lokale debat over de gevangenisruïnes in Nagasaki reikt echter dieper dan de strijd tussen politiek links en rechts in Japan. Het riep complexere vragen op. Want wat is om te beginnen de betekenis van het Park van de Vrede? Wie of wat heeft het recht herdacht te worden in de publieke ruimte? En voor wie is het vredespark eigenlijk bedoeld: de omliggende buurt, de hele stad, de nabestaanden? Of iedereen bij elkaar?

Volgens de burgers die vóór het behoud van de ruïnes waren, behoort het park toe aan iedereen. De tegenstanders legden juist de nadruk op de waarde van het park voor bewoners uit de buurt. Zij waren tegen de aanwezigheid van ‘duistere’ tastbare herinneringen in een ‘stralend’ buurtpark waar kinderen spelen, ouderen een wandeling maken en families bijeenkomen.

Het debat ging ook over de betekenis van de ruïnes. De tegenstanders zagen de ruïnes daarbij niet zozeer als atoomerfgoed, maar als oorlogserfgoed. Hun redenering was dat de ruïnes slechts de fundering van de gevangenis waren en dat ze geen zichtbare tekenen vertoonden van het atoombombardement. Zij waren er niet happig op het oorlogserfgoed tentoon te stellen in een stad die in het teken staat van de slachtoffers van het atoombombardement. Voor hen was de stad in de eerste plaats een gedenkplaats van atomisch slachtofferschap.

Voorstanders van behoud van de gevangenisruïnes betoogden daartegenover dat de ruïnes zonder meer atoomerfgoed zijn, omdat ze een plek tonen waar Koreaanse, Chinese en Japanse atoomslachtoffers zijn omgekomen. Zij zagen de waarde van de ruïnes als atoomerfgoed ook in de contextualisering van historische gebeurtenissen. De ruïnes geven in hun ogen inzicht in het waarom van het atoombombardement, door te herinneren aan het Japanse daderschap in de oorlog.

Tot slot ging het debat ook over de toeristische waarde van Nagasaki. In de decennia na de oorlog groeide het vredespark uit tot een van de meest populaire toeristische trekpleisters in de stad. In de jaren negentig ging het om bezoekersaantallen van rond de 2 miljoen per jaar. De bewoners waren eenstemmig over de toeristische waarde van het park, maar verschilden van mening over wat toeristen eigenlijk wilden zien.

Voorstanders zagen het behoud van de ruïnes als een ideale manier om aan de wereld te laten zien dat zij, de stad en haar bewoners, het Japanse daderschap oprecht onder ogen kwamen. Zij stelden dat het park daarmee aantrekkelijk zou worden voor bezoekers uit het buitenland, met name uit Azië. Tegenstanders stelden dat toeristen helemaal geen behoefte hebben om gevangenisruïnes te zien en dat het behoud ervan in het nadeel zou werken van de toeristische aantrekkingskracht van het park.

Het vrijheidsbeeld in het Park van de Vrede in Nagasaki.. Foto: Aomi Mochida

Verwerkingsproces

Het debat over de gevangenisruïnes van Nagasaki laat de complexiteit en veelgelaagdheid zien van de omgang met tastbare sporen van een historisch daderschap. Niet alleen raken de verschillende meningen over het behoud van de ruïnes aan cruciale vragen rondom erfgoed, toerisme en de representatie van de oorlogsgeschiedenis van Nagasaki en Japan.

De gang van zaken rond de Urakami-ruïnes geeft ook een interessant inkijkje in het lastige verwerkingsproces van Japanse burgers, die geconfronteerd werden met een tastbare nalatenschap van het slachtoffer en dader zijn. Uiteindelijk besloot Nagasaki in 1992 tot een compromis. De ene helft van de ruïnes werd in stukken opgebroken en verplaatst naar een andere locatie om ruimte te maken voor de officiële herdenking van de slachtoffers van het atoombombardement. De andere helft werd behouden en opengesteld voor het publiek.

Die (gedeeltelijke) conservatie van de gevangenisruïnes in Nagasaki past binnen een bredere, nationale ontwikkeling die in de jaren negentig in Japan plaatsvond. Het naderen van de 50e jaardag van het einde van de Tweede Wereldoorlog, en de realisatie dat de generatie die de oorlog nog had meegemaakt zou uitsterven, leidde ertoe dat in Japan meer plekken die een verband hadden met de oorlog werden aangewezen als erfgoedlocatie. Lokale erfgoedorganisaties selecteerden diverse locaties die konden dienen als ‘levende getuigen’ van de oorlog, en die zowel het verhaal van Japan als oorlogsslachtoffer als dat van Japan als dader vertelden.

Voortdurende controverse

En nu, zo’n dertig jaren verder? De resten van de Urakami-gevangenis liggen nog steeds in het midden van het Park van de Vrede, omringd door een goed onderhouden gazon. Het meest recente gedenkbord uit 2009 maakt melding van de aanwezigheid van Chinese en Koreaanse gevangenen onder de slachtoffers, maar geeft geen uitleg hoe en waarom zij in Nagasaki en haar gevangenis terechtkwamen.

Ondanks herhaalde verzoeken van burgerbewegingen weigert de stad het bord aan te passen en ook de geschiedenis van kolonisatie en dwangarbeid te vermelden. Ze geven als reden dat “er onder bewoners meerdere perspectieven zijn over deze kwesties”. Het besluit in 1992 om de ruïnes gedeeltelijk te behouden maakte dus bepaald geen einde aan de controverse.

De representatie van de plaatselijke oorlogsgeschiedenis blijft een voortdurend onderwerp van discussie in Nagasaki, zoals ook op veel andere plaatsen in Japan het geval is. Gelegen in een stad en in een natie die worstelt met de representatie van Japans slachtofferschap en daderschap, zullen de ruïnes van de Urakami-gevangenis voor de nabije toekomst dus een twistpunt blijven.

Vertaald door Yi Fong Au

Over de auteur

 

Aomi Mochida

Aomi Mochida is als PhD-kandidaat verbonden aan de Radboud Universiteit en het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies. Zij werkt aan een proefschrift over de wisselwerking tussen herinneren en vergeten bij historische WOII-locaties in Japan die een verband hebben met Japans daderschap en oorlogsvoering.


Noten

1 Ikuo Morinaga, 長崎被爆50周年事業 被爆建造物等の記録 (Records of A-Bombed Buildings). Nagasaki: Nagasaki City, 1996, p. 8-9.

2 Nagasaki City, Nagasaki Atomic Bomb Museum (Pamphlet). Nagasaki, n.d.

3 Nagasaki Atomic Bomb Museum (ed.), The Nagasaki Atomic Bomb Damage Records, General Analysis Version, Vol. 1 (Revised Ver.), part 2, section 2, chapter 2. Nagasaki: Nagasaki City, 2006; https://www.peace-nagasaki.go.jp/abombrecords/index-e.html.

4 Idem.


Foto boven aan artikel

Nagasaki na de atoombom. Bron: National Museum of the U.S. Navy/ National Archives op Wikimedia Commons

Tastbare herinneringen. De rol van materieel oorlogserfgoed

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, onderdeel van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, zet zich actief in voor het beschermen, beheren en toegankelijk maken van materieel erfgoed met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog. Dat erfgoed – van gebouwd erfgoed en archeologie tot cultuurlandschap en collecties – vertelt immers verhalen over wat er in Nederland tijdens de oorlog is gebeurd. Verhalen die blijvend opgetekend, bewaard, gekoesterd en doorgegeven moeten worden. Hoe ziet dat er in de hedendaagse erfgoedpraktijk uit?

Nu de oorlogsgeneratie ons bijna is ontvallen, komt het moment in zicht dat mensen ons niet langer verhalen uit eerste hand kunnen vertellen en ooggetuigen ons niet langer kunnen waarschuwen voor een herhaling van het drama dat hen toen is overkomen. Erfgoed – of het nu gebouwen zijn, of plekken, foto’s, dagboeken of voorwerpen uit die tijd – speelt daarbij een cruciale rol. Uit respect voor het gedeelde verleden zet de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), waar ik werkzaam ben, de nodige stappen om dit materieel erfgoed veilig te stellen en door te geven aan nieuwe generaties.

Bij oorlogserfgoed moet ik zelf onmiddellijk aan mijn vader denken, met zijn 89 jaar een van die laatste ooggetuigen. Hij vertelde me laatst nog dat hij als 9-jarige jongen op 21 mei 1940, vlak na de capitulatie, met zijn ouders vanuit hun huis in Bennekom naar de Grebbeberg fietste. Zij woonden daar de allereerste dodenherdenking van Nederland bij, op een geïmproviseerd oorlogskerkhof. Zijn vader, mijn opa, zat bij de hulppolitie en had de dagen ervoor het Rode Kruis geholpen bij het verzamelen, identificeren en begraven van honderden Duitse en Nederlandse gesneuvelde militairen, wiens graven toen nog bij elkaar lagen.

Mijn vader ziet de vers gedolven graven nog zo voor zich, met kruizen van dennentakken, soms met een helm erop. In het open veld staken nog geweren met de loop in de grond als markering. Nu, tachtig jaar later, zijn enkele kazematten en delen van stellingen op de Grebbeberg uitgegraven. Dat maakt het verhaal van deze dodenakker tastbaar en beleefbaar.

De betonnen mitrailleurkazemat van het type S3 is in 1939-1940 gebouwd in het kader van de versterking van de Valleistelling en is vrijstaand gelegen achter het Hoornwerk aan de Grebbe. Het is één van de in totaal 4 kazematten uit deze periode die op dit gedeelte van de Valleistelling nog resteren en is een Rijksmonument. De toegangsloopgraaf is gereconstrueerd. Foto: HenkvD op Wikimedia Commons (CC BY-SA 3.0)

Duitse oorlogsgraven. Hauptmann von der Dechen brengt de Hitlergroet na de begrafenis van enkele Duitse kameraden, omgekomen tijdens de slag om de Grebbeberg. 22 mei 1940. Foto: Beeldbank WO2 – Spaarnestad Photo

Kom met verhalen

Voor jongeren en nieuwkomers is de Tweede Wereldoorlog lang geleden. Voor hen is het soms niet meer dan een hoofdstuk in een geschiedenisboek. Maar het zijn juist déze generaties die in de toekomst de vrijheid, rechtszekerheid en tolerantie in onze samenleving moeten blijven garanderen. Minister van OCW Ingrid van Engelshoven schreef de Tweede Kamer het afgelopen voorjaar een brief waarin zij aangaf het erfgoed uit deze periode in al zijn facetten blijvend te willen beschermen, zodat juist de toekomstige generaties kunnen zien wat zich hier heeft afgespeeld en daarvan kunnen leren.

Daarbij vroeg ze ook expliciet aandacht voor het belang van het vertellen van verhalen als een aanvullend middel.1 Want wie de verhalen achter het erfgoed kent, kan ze verder vertellen. Zo ondersteunt erfgoed het levend houden van het verhaal en het verhaal het levend houden van erfgoed.

Storytelling, zeker in nieuwe en creatieve vormen, helpt niet alleen bij het betuigen van respect aan de slachtoffers van de oorlog, maar ook bij het aan bod laten komen van verschillende perspectieven op de oorlog. Neem bijvoorbeeld de levensverhalen van drie jonge Nederlandse militairen die op de Grebbeberg vochten voor hun leven, te beluisteren in het informatiecentrum in een hoek van het militaire ereveld.

Of de verhalen die horen bij de recente selectie van de 100 meest aansprekende foto’s uit de Tweede Wereldoorlog van Nederland. Eén foto daaruit maakte op mij met name veel indruk: een groepsfoto van onschuldig ogende Utrechtse politiemannen. Het is nauwelijks voorstelbaar dat zij in werkelijkheid fanatieke Jodenjagers waren. Zijn zij meegesleept door de ontwikkelingen? Hadden ze een keuze? Zulke oorlogsbeelden blijven lang hangen.

Vijf rechercheurs van de Centrale Controle poseren op het hoofdbureau van de politie. Dit is de afdeling van de Utrechtse politie die vanaf najaar 1942 is belast met het opsporen en arresteren van Joden. Foto: Beeldbank WO2 – NIOD

Herinneringserfgoed

Natuurlijk moeten we bij het beschermen van oorlogserfgoed ook de verhalen en tastbare herinneringen aan wat er buiten Nederland gebeurde niet vergeten. Ook in voormalig Nederlands-Indië woedde immers de Tweede Wereldoorlog. Het einde ervan wordt jaarlijks op 15 augustus herdacht, binnenkort precies 75 jaar geleden.

Het ‘Koloniaal Militair Invalidenhuis’ en museum Bronbeek in Arnhem, dat in zijn vaste expositie Het verhaal van Indië aandacht schenkt aan de oorlog in Azië, herbergt op zijn omringende landgoedterrein verschillende monumenten die herinneren aan de slachtoffers van de Birma-Siam en Pakan Baroe spoorlijnen, Japanse zeetransporten, Japanse jongens- en vrouwenkampen en de Slag in de Javazee. Jaarlijks vinden bij deze monumenten herdenkingen plaats. Minister Van Engelshoven was er in augustus 2019 aanwezig bij de herdenkingsplechtigheid rond de bevrijding van Japanse vrouwenkampen.

Een andere bijzondere vorm van Nederlands-Indisch oorlogserfgoed bieden de wrakken van enkele Nederlandse oorlogsschepen in de Javazee bij Indonesië, vergaan in de Tweede Wereldoorlog. Deze scheepswrakken, tevens oorlogsgraven, zijn onlangs als gevolg van grootschalige illegale bergingsactiviteiten bijna geheel verdwenen. Dat leidde in Nederland tot grote publieke verontwaardiging. De betrokken ministeries van OCW, Defensie en Buitenlandse Zaken zijn met de nabestaanden en met Indonesië in gesprek over hoe ze gezamenlijk de wraklocaties alsnog als plek van herinnering kunnen duiden en markeren.

Sonarbeelden laten zien dat het wrak van de Hr. Ms. De Ruyter in de Javazee is verdwenen. Een groot gat in de zeebodem is het enige wat nog rest van het wrak. Foto: Defensie

Rijksmonumenten

Op het Nederlandse grondgebied zijn in de afgelopen jaren door de RCE diverse lieux de mémoire aangewezen als rijksmonument.2 Daartoe behoren gedenkwaardige plaatsen die zijn ingedeeld naar verschillende groepen oorlogsslachtoffers. Zo is de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam de stille getuige van de Joodse slachtoffers die van hieruit werden weggevoerd naar vernietigingskampen. De verwoeste stad, het dramatische beeld van de Franse beeldhouwer Ossip Zadkine, herinnert aan de inwoners die het leven lieten bij het allesverwoestende bombardement dat Rotterdam in 1940 in het hart trof.

De Herdenkingshof in Putten heeft een beschermde status gekregen vanwege zijn sterke zeggingskracht van buxushaagjes in zes kwadranten van elk honderd vakken, één voor elk slachtoffer van de Duitse razzia in Putten in oktober 1944. De ommuurde Eerebegraafplaats in Bloemendaal memoreert met zijn gelijkvormige grafstenen de verzetsstrijders die hier voor het vuurpeloton stierven. Voor de militaire slachtoffers kreeg de Amerikaanse militaire begraafplaats in Margraten met de lange, gebogen rijen witte kruizen en davidsterren het predicaat rijksmonument.

En natuurlijk werd ook het Nationaal Monument op de Dam aangewezen als rijksmonument, als plek voor de jaarlijkse herdenking op 4 mei van álle oorlogsslachtoffers. Al deze locaties staan aan de bakermat van de publieke herdenkingscultuur zoals die opkwam in de eerste decennia na de oorlog. Door de aanwijzing als rijksmonument kregen ze de erkenning die ze verdienen. Ze maken onderdeel uit van ons collectieve geheugen.

Dadererfgoed

Eind vorig jaar heeft de RCE een rapport uitgegeven als resultaat van de Verkenning Militair Erfgoed, waarin zij concludeert dat er sprake is van een rijk en omvangrijk bestand aan erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog, dat over het algemeen goed is beschermd.3 Daarin staan behalve herdenkingsplaatsen ook omvangrijke verdedigingswerken als de Peel-Raamstelling, de Stelling van Kornwerderzand en Fliegerhorst Deelen. Met de huidige collectie van zo’n 550 rijksmonumenten die betrekking hebben op strijd, bezetting en vervolging kan het verhaal van de oorlog in bijna al zijn facetten worden verteld.

Toch constateerde de RCE nog een paar lacunes op de rijksmonumentenlijst, zoals onderduikplekken (met interieurs), dropping zones, landingsterreinen, locaties waar intensief is gevochten en plekken die herinneren aan het verzet. De minister van OCW heeft daarom onlangs besloten om het ‘Oranjehotel’ en de Waalsdorpervlakte de status van rijksmonument te verlenen.4 Deze twee monumenten van verzet zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Duizenden verzetsstrijders zaten in de oorlog in Scheveningen gevangen in het Oranjehotel – de bijnaam voor de Polizeigefängnis in het Huis van Bewaring. Sommige zaten hier in dodencellen in afwachting van hun lot. Uiteindelijk zijn meer dan 200 van hen in de duinen geëxecuteerd, op de Vlakte van Waalsdorp. Met recht kun je dit emotioneel geladen plaatsen van herinnering noemen.5

Een andere recente ontwikkeling is de ‘LinieVisie Atlantikwall’ die de RCE in samenwerking met belanghebbenden gaat ontwikkelen. Voor deze verdedigingslinie die de Duitse bezetter langs de West-Europese kust aanlegde, werden destijds veel inwoners uit hun huizen verdreven. Weliswaar zijn afzonderlijke bunkers die onderdeel uitmaken van de Atlantikwall goed beschermd, maar een centrale visie op het gehele, Europese linielandschap ontbreekt.

Het verhaal van de Atlantikwall kan beter worden verteld als er meer oog is voor de overkoepelende betekenis ervan. Een landschapsbiografie kan daarbij helpen. En Europese samenwerking rondom dit dadererfgoed kan eveneens uitkomst bieden. Want juist erfgoed heeft de kracht om te binden en te verbinden.

Muur van Mussert

Het is evident dat het bij het beschermen van dergelijk oorlogserfgoed niet altijd om bescherming van het monument zelf gaat, maar vooral om een respectvolle omgang en betekenisgeving.6 Dit werd bijvoorbeeld duidelijk bij de discussies rond de Muur van Mussert. Deze openlucht-vergaderplaats met een 150 meter lange, licht gebogen muur werd speciaal voor de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) onder leiding van Anton Mussert gebouwd. De NSB hield in dit ‘Nationaal Tehuis’ op de Goudsberg bij Lunteren tussen 1936 en 1940 massabijeenkomsten ofwel Hagespraken.

De muur kwam in 2018 in het nieuws toen de eigenaar hem wilde slopen. Inmiddels heeft minister Van Engelshoven de muur aangewezen als rijksmonument, omdat hij ons confronteert met de zwarte bladzijden die nadrukkelijk ook deel uitmaken van onze geschiedenis. Niet iedereen was verheugd over dit besluit. Immers, de NSB collaboreerde actief met de Duitse bezetter en dat lijkt dan niet te passen bij zo’n eervolle status.

Maar zoals de minister zei in haar speech toen ze ter plekke het rijksmonumentschildje overhandigde: “Het dwingt ons juist die bladzijden te lezen en te hérlezen. Dat is pijnlijk en beschamend. Maar het is altijd beter dan de muur weg te halen en ons beladen, schuldige verleden te vergeten. Want dan vervallen we in herhaling”. Natuurlijk is het een moeilijke plek want “de muur praat niet, dus moeten betrokkenen haar een beetje helpen het verhaal te vertellen”. De herontwikkelingsplannen zijn nog niet definitief, maar een educatiecentrum lijkt voor de hand te liggen.

Op 22 juni 1940 organiseerde de NSB op haar partijterrein in Lunteren de ‘Hagespraak der Bevrijding’, de eerste massale bijeenkomst van de beweging na de Duitse inval. Mussert spreekt voor de ‘Muur van Mussert’. Na de oorlog is dit terrein onder andere in gebruik genomen door de padvinderij. Foto: NIOD op Wikimedia Commons

Archeologie van de oorlog

Een laatste erfgoeddomein waarbinnen steeds meer aandacht is voor de Tweede Wereldoorlog is de professionele archeologie. In het oog springend zijn de verschillende archeologische onderzoeken die onlangs in de kampen van Westerbork, Vught en Amersfoort zijn uitgevoerd.

Bij het onderzoek in kamp Westerbork zijn de vondsten van de vuilnisstort net buiten het kampterrein gedetermineerd in de vorm van community archaeology, waarbij geïnteresseerden samenwerkten met de archeologen. Een ander voorbeeld is het archeologisch onderzoek naar ‘zachte’ sporen van de Slag om de Grebbeberg, zoals loopgraven. Bovendien zijn daar restanten van twee gietstalen koepelkazematten op de flanken van de Grebbeberg bouwfysisch onderzocht.7

Zeker, er is nog geregeld discussie over de wetenschappelijke meerwaarde van archeologisch onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog.8 Mede hierom roept de RCE een platform in het leven waar vrijwilligers, professionele archeologen en gemeenten kennis en ervaringen kunnen uitwisselen over archeologisch onderzoek naar de oorlog. Tot slot zal de RCE samen met de partners in het veld en de vakwereld een kenniskader of kennisagenda over conflictarcheologie gaan opstellen.9

Wat deze selectie aan voorbeelden laat zien, is dat de Tweede Wereldoorlog in essentie alle erfgoeddomeinen raakt: van gebouwd erfgoed en archeologie tot cultuurlandschap en collecties. Wat het ook toont, is hoezeer erfgoed de drager van verhalen en gebeurtenissen is. Erfgoed maakt herinneringen aan de oorlog tastbaar en deelbaar, voor nu en voor later.

Over de auteur

 

Ben de Vries

Drs. Ben de Vries is historicus en werkzaam bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Momenteel is hij als projectleider betrokken bij militair erfgoed, herinneringserfgoed en beladen erfgoed.


Noten

1. Kamerbrief met beleidsreactie op verkenningen erfgoedthema’s archeologie, militair erfgoed, herinneringserfgoed en erfgoed van na 1965, van de minister van OCW, 28 april 2020. Deze brief sluit aan bij de beleidsbrief Erfgoed Telt (2018) die de maatschappelijke en verbindende waarde van erfgoed onderstreept. De Canon van Nederland biedt hierbij een leidraad. Bovendien sluit dit aan bij het Verdrag van Faro (2005) dat de minister van OCW van plan is te ondertekenen.

2.  D. van Hoogstraten en B. de Vries, Monumenten van de Wederopbouw, Nederland. Opbouw en Optimisme, 1940-1965, NAi010 (2016), p. 261-276.

3. Rapportage Verkenning Militair Erfgoed: Op Verkenning 2.0. Twee eeuwen militair erfgoed in het vizier (2019), p. 14.

4. Kamerbrief over visie Erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog, van de minister van OCW, 5 november 2019.

5. B. de Vries, ‘Monumenten van verzet: Oranjehotel en Waalsdorpervlakte’, Tijdschrift van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2, 2020, p. 12-14.

6. Rapportage Verkenning Herinneringserfgoed: Erfgoed van betekenis. Verkennend onderzoek naar de relatie tussen onroerend erfgoed en de herinnerings- en herdenkingscultuur in Nederland (april 2019).

7. Zie RAAP.nl.

8. Rapportage Verkenning Archeologie: In situ 2100. De betekenis en vormgeving van de bescherming van archeologische vindplaatsen (2019).

9. Kamerbrief visie Erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog.


Foto boven aan artikel

Een kazemat in de Stelling van Kornwerderzand. Bron: Archangel12 op Wikimedia Commons (CC BY 2.0)

 

 

Fotografen als omstanders

In de WO2-zoekmachine Oorlogsbronnen.nl komen miljoenen bronnen uit honderden verschillende erfgoedcollecties samen. Iedere bron kent een eigen verhaal en achter elk verhaal schuilen verschillende bronnen. Dit keer richt ‘Oorlogsbron uitgelicht’ de blik op de plek waar daders, slachtoffers en omstanders elkaar dagelijks tegenkwamen: op straat in Amsterdam.

Ze zijn intrigerend om naar te kijken: de vele heimelijke foto’s van razzia’s, opstootjes, invallen en deportaties die tijdens de Tweede Wereldoorlog werden gemaakt door omstanders. Maar ook de foto’s van fotografen die in opdracht van collaborerende organisaties of de Duitse bezetter werden gemaakt, zijn interessant. Deze tonen dezelfde gebeurtenissen, maar dan vanuit een ander perspectief. Deze fotografen konden wat vrijer hun gang gaan en schoten zo beelden die clandestiene fotografen simpelweg niet konden maken. En zo bieden de officiële foto’s ons, ondanks de soms duidelijk nationaalsocialistische insteek van deze ‘goedgekeurde’ fotografie, eveneens belangrijke inzichten in de rol van de omstander. Wat zeggen ze ons over de ontmoetingen tussen daders, slachtoffers en omstanders waar die het vaakst plaatsvonden, namelijk op straat?

Pleinen en treinstations

Ten eerste waren deze fotografen in zekere zin zelf omstander; zij stonden aan de zijlijn en participeerden dus niet direct in de gefotografeerde gebeurtenissen. Ten tweede tonen de foto’s hoe het proces van de Holocaust in Nederland – van het eerste geweld op straat tot aan de deportatie via Kamp Westerbork – grotendeels in de openbaarheid plaatsvond. Zo zien we verzamelplaatsen voor Joden op pleinen en op de treinstations Amstel en Muiderpoort in Amsterdam.

20 juni 1943: Amsterdamse Joden wachten op het Daniël Willinkplein (het latere Victoriaplein) op deportatie naar Kamp Westerbork. Foto: Herman Heukels, publiek domein, NIOD

25 mei 1943: wachten bij station Muiderpoort op het transport naar Kamp Westerbork. Foto: Bart de Kok, auteursrecht onbekend, NIOD

Gedwongen poseren

Fotograaf Bart de Kok legde begin februari 1941 vast hoe NSB’ers rellen veroorzaakten in de Amsterdamse Jodenbuurt. Dit openlijke geweld tegen Joden op straat was al in het najaar van 1940 begonnen. NSB’ers vernielden winkels en cafés en bekladden synagogen met leuzen. Daarnaast werd de openlijke confrontatie gezocht door Joden in elkaar te slaan. Indirect zijn deze ongeregeldheden aanleiding geweest voor de Februaristaking. De rellen liepen uit de hand en vormden de aanleiding voor de eerste grote razzia in de Amsterdamse Jodenbuurt, waarna de CPN deze gebeurtenis aangreep om op te roepen tot een algemene staking.

Op 9 februari 1941 fotografeerde De Kok het door NSB’ers vernielde café Alcazar, op het Thorbeckeplein in Amsterdam. NSB’ers vielen samen met Duitse militairen dit café-cabaret binnen, omdat er nog Joodse artiesten optraden. Hierna ontstond een vechtpartij op straat. Twee dagen later vonden gevechten plaats op het Waterlooplein, waar WA’ers Joden in elkaar sloegen en een knokploeg de Joden te hulp schoot. Hierbij raakte WA’er Hendrik Koot gewond; hij overleed drie dagen later. Op 11 februari werden verschillende Joodse jongens gearresteerd. Franz Stapf fotografeerde drie van hen terwijl zij gedwongen werden te poseren met slagwapens.

Meier van West en de broers David en Philip Zilverberg, gearresteerd na de gevechten op het Waterlooplein op 11 februari 1941, werden op het politiebureau aan de Overtoom gedwongen te poseren met slagwapens. Foto: Fotopersbureau Stapf Bilderdienst, auteursrecht onbekend, NIOD

Dwangarbeid als voorportaal

Begin 1942 volgden oproepen tot werkverschaffing voor werkloze Joodse mannen. Na een bezoek aan een van de Arbeidsbureaus werden deze mannen opgeroepen om op een voorgeschreven datum en tijdstip te verschijnen bij een treinstation. Het ging toen nog om een relatief klein aantal mannen; tussen januari en oktober 1942 werkten zo’n 7500 Joodse mannen in de werkkampen. De foto’s die Bart de Kok maakte, laten de drukte op station Amstel zien. De werkkampen bleken uiteindelijk een voorportaal naar verdere deportatie en daarmee een aanzet tot de stelselmatige deportatie van de volledige Nederlandse Joodse bevolking. Zo werden in de nacht van 2 op 3 oktober 1942, tijdens Jom Kipoer, vele duizenden Joodse dwangarbeiders in één keer naar Westerbork afgevoerd.

Van tewerkstelling naar deportatie

De oproep voor de werkkampen en de daaropvolgende ontruiming was het gevolg van beleidsverandering vanaf juli 1941, waarbij geleidelijk van tewerkstelling naar deportatie werd overgegaan. Aangezien er weinig gehoor werd gegeven aan de oproepen tot melding, ging de Duitse bezetter over tot razzia’s en het ’s avonds thuis ophalen van mensen door de politie.

Op 20 juni 1943 kreeg Herman Heukels de opdracht om te fotograferen hoe op het Amsterdamse Olympiaplein Joden bijeen werden gebracht. Die dag werden er in de stad meer dan 5000 Joden opgepakt en afgevoerd naar Westerbork. In zijn Kroniek der Jodenvervolging 1940-1945 omschrijft Abel Herzberg hoe op deze zonnige dag op de nabijgelegen sportvelden ondertussen gewoon werd doorgespeeld. “Het waren geen NSB’ers die daar speelden. Het waren geen mannen uit het verzet. Het was de meerderheid van het Nederlandse volk. Men was zeer veel gewend geraakt.”1

20 juni 1943: medewerkers van de kampadministratie van Kamp Westerbork schrijven op het Olympiaplein honderden Joden in voordat ze naar Westerbork worden weggevoerd. Foto: Herman Heukels, publiek domein, NIOD

20 juni 1943: een Joodse man op het Daniël Willinkplein (het latere Victoriaplein), in afwachting van deportatie naar Kamp Westerbork. Foto: Herman Heukels, publiek domein, NIOD

Gevaar van hindsight bias

Ondanks de soms duidelijk nationaalsocialistische invalshoeken tonen de foto’s ons haarscherp hoe de anti-Joodse maatregelen zich op de Nederlandse straten ontvouwden, zichtbaar voor iedereen. Vaak staan er zowel daders en slachtoffers als omstanders op – een strikte scheiding is maar moeilijk te maken. Daarmee tonen de foto’s ons ook de moeilijkheden in het debat over daderschap, slachtofferschap en de rol van omstanders.

Over de verschillende rollen van deze drie groepen en in hoeverre daartussen steeds heldere scheidslijnen te trekken zijn, wordt al decennia gediscussieerd in de historiografie en in de samenleving. Nadat in Nederland lange tijd de verzetsmythe dominant was, vond er een Erinnerungswende plaats waarbij het narratief verschoof naar de mythe van de schuldige omstander. Deze ‘expansie van het daderschap’ leidde rond de eeuwwisseling tot een verhitte discussie over de vraag of men ‘het niet allemaal geweten had’ – en zo ja, wat en wanneer. Vooral Bart van der Booms “Wij weten niets van hun lot.” Gewone Nederlanders en de Holocaust uit 2012 maakte veel los.

Wat voor persoonlijk antwoord men ook formuleert op deze vraag: het zou niet moeten afdoen aan het besef dat hindsight bias, waarbij we met onze huidige kennis de deportaties direct aan massamoord verbinden, problematisch kan zijn. Zoals Loe de Jong in 1988 schreef: “Auschwitz en Sobibor waren in bezet Nederland geen realiteit waarmee rekening werd gehouden – zij zijn dat pas na de oorlog geworden.”2 Dat neemt niet weg dat de beelden, zoals hier getoond, zeer wrang blijven en vele vragen oproepen.

Bart de Kok (1896-1972)
Bart de Kok werd vrij snel na de capitulatie lid van de NSB en werkte samen met de SD en de Abwehr. De Kok fotografeerde politieke gebeurtenissen, zoals optochten en rellen van de WA. Ook fotografeerde hij in opdracht van de Amsterdamse rechercheur Willem Klarenbeek, die bij de Crisis Controle Dienst (CCD) werkte. Zo fotografeerde De Kok de rechercheur onder meer tijdens het arresteren van Joden en het fouilleren van Joodse diamanthandelaren op de Diamantbeurs. Dit werk stopte in 1943. Eind 1944 werd De Kok onderdeel van de Landwacht. Na de bevrijding werd hij gearresteerd en veroordeeld tot een relatief korte gevangenisstraf.

Herman Heukels (1906-1947)
Herman Heukels was lid van de NSB en fotografeerde onder meer de razzia rond het Olympiaplein op 26 mei 1943. Deze foto’s werden gepubliceerd in Storm. Het blad der Nederlandsche SS, inclusief nare bijschriften in de trant van ‘opgeruimd staat netjes’. Heukels’ nationaalsocialistische insteek is vaak duidelijk te herkennen aan de gekozen hoek, waarmee hij antisemitische stereotypen probeerde te bevestigen. Zo fotografeerde hij Joden en profile om de neus te benadrukken. Na de bevrijding werd Heukels opgepakt en geïnterneerd. Op 26 april 1947 pleegde hij zelfmoord in Kamp Wezep.

Franz Stapf (1911-1977)
Franz Stapf begon in 1935 het fotopersbureau Stapf Bilderdienst in Amsterdam. Vóór de bezetting leverde hij Duits fotomateriaal aan de Nederlandse pers. Tijdens de bezetting ontpopte Stapf zich als nationaalsocialist. Eind 1941 meldde hij zich aan om te vechten aan het Oostfront. Een Canadese soldaat nam na de bevrijding het archief van Stapf Bilderdienst mee. In 1981 bemachtigde het NIOD zo’n 6000 negatieven via het consulaat in Vancouver.

Meer over het thema

Het Netwerk Oorlogsbronnen publiceerde binnen het project WO2 Open Data Depot bijna 600 foto’s van de Fotodienst der NSB (collectie NIOD) in het publieke domein op Wikimedia Commons. Dit geldt eveneens voor ruim 160 films van de Filmdienst der NSB (collectie Beeld en Geluid). Verdiep je ook verder in het onderwerp door via de WO2-zoekmachine Oorlogsbronnen.nl bijvoorbeeld meer foto’s van Bart de Kok of beelden van (de aanval op) het café-theater Alcazar in Amsterdam te bekijken.


Over Netwerk Oorlogsbronnen

Het Netwerk Oorlogsbronnen wordt gefaciliteerd door het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies en gefinancierd door het ministerie van VWS, vfonds en VSBfonds.


Noten

1 Abel Herzberg, Kroniek der Jodenvervolging 1940-1945 (1952), p. 154.
2 Loe de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 12 (Den Haag 1988), p. 1110.

Noot van de redactie

Op 28 januari 2019 opent in het Nationaal Holocaust Museum i.o. de door het NIOD samengestelde tentoonstelling De Jodenvervolging in foto’s. Nederland 1940-1945. Meer informatie over de tentoonstelling die later dit jaar ook in Berlijn te zien is, treft u hier .


Foto bovenaan artikel

25 mei 1943: 500 Joden wachten bij station Muiderpoort op transport naar Kamp Westerbork. Foto: Bart de Kok, auteursrecht onbekend, NIOD.