In Kamp Westerbork zaten tijdens de oorlog ruim 107.000 mensen gevangen. Toch had kampcommandant Gemmeker slechts een tiental SS’ers in dienst. De rest van de bewaking werd grotendeels uitgevoerd door Nederlanders. Ook buiten Westerbork werden in de oorlogsjaren Nederlandse politiemensen en marechaussees ingezet voor het arresteren en bewaken van Joden en andere Nederlandse burgers. Het verhaal over deze onverwachte daders is lang vooral moreel veroordelend ingekleurd. Twee nieuwe publicaties kozen een ander perspectief en zoomen in op de achtergrond en motivatie van individuele bewakers.
Wat bewoog Nederlandse geüniformeerden om mee te werken aan het opsluiten en deporteren van landgenoten? Die vraag wordt zowel opgeworpen in De bewakers van Westerbork (Frank van Riet, 2016) 1 als in de publicatie In de frontlinie. Tien politiemannen en de Duitse bezetting (Guus Meershoek, Jos Smeets & Tommy van Es, 2014). De achterliggende boodschap is in beide boeken glashelder: het idee dat politie en marechaussee in de Tweede Wereldoorlog ‘fout’ waren, vereist nuancering. Journalist Ad van Liempt, een van de verspreiders van dit idee, is in beide boeken dan ook de spreekwoordelijke gebeten hond. Met zijn Jodenjacht (2011) en De jacht op het verzet (2013) ontvouwde Ad van Liempt volgens Van Riet een ‘karikaturaal’ beeld van de Nederlandse politie tijdens de bezetting: dat van collaborerende en gewetenloze geldwolven. In het twee jaar eerder verschenen In de frontlinie heet het dat Van Liempt blijkbaar vooral aanstoot wilde geven.
Gewone Nederlanders?
In de frontlinie en De bewakers van Westerbork dansen op het morele slappe koord. Ze maken aannemelijk dat, zoals overal in bezet Nederland, ook bij politie en marechaussee pragmatisme en principes om voorrang streden. Beide boeken werken gedetailleerd uit op welke zeer uiteenlopende manieren agenten en marechaussees ‘foute’ en ‘goede’ keuzes maakten, van fanatieke collaboratie tot stug verzet. Ze laten ook zien hoe dicht goed en fout soms bij elkaar lagen. De meeste marechaussees in Westerbork, oordeelt Frank van Riet, waren “uit het juiste hout gesneden”. Tegelijkertijd constateert hij dat van georganiseerd politie- of marechausseeverzet geen sprake was. Waar historicus Bart van der Boom in Wij weten niets van hun lot (Boom, 2012) nog stelde dat gewone Nederlanders geen weet hadden van de Holocaust, is Van Riet toch kritischer. De marechaussees in Westerbork waren immers geen ‘gewone Nederlanders’ en moeten van de gruwelijkheden hebben geweten. Maar vervolgens vraagt Van Riet ook om begrip: verreweg de meeste agenten en marechaussees waren slechts radertjes in een allesvernietigende machine.
Na 1945 worstelden ook politie en marechaussee met hun rol in de Tweede Wereldoorlog. Een worsteling vol taboes en onderlinge rancune. De oorlog werd doodgezwegen. Politiebureaus droegen het predicaat ‘goed’ of ‘fout’. Menig agent kreeg vervolgens in de felle jaren zestig ‘fascist!’ naar het hoofd geslingerd. Behoedzaam klonken verontschuldigende woorden. Marechausseecommandant Dick van Putten oordeelde bijvoorbeeld in 2010 dat de “inzet ten dienste van de bezetter nooit had mogen plaatsvinden. Ik betreur dit zeer.” Van Putten voegde evenwel toe dat “vele marechaussees” hadden geprobeerd gevangenen zo goed mogelijk te helpen en dat sommigen voor het verzet kozen. Opnieuw die dans op het slappe koord.
Moreel kompas
Welke betekenis heeft de Tweede Wereldoorlog dan nog voor de hedendaagse politie, marechaussee en – in het verlengde hiervan – militairen? Voor de organisaties zelf is het antwoord blijkbaar eenduidig. In de Tweede Wereldoorlog waren gewone dienders in de steek gelaten door hun bazen. Een evenbeeld van professor Cleveringa – de Leidse hoogleraar die in 1940 fel protesteerde tegen het ontslag van Joodse collega’s – stond simpelweg niet op. De huidige leiding, zo is de consensus, moet zo’n moreel kompas wél bieden.
De auteurs van In de frontlinie, alledrie verbonden aan de Politieacademie, menen dat de gang van zaken tijdens de bezetting op die manier alsnog betekenisvol is voor de hedendaagse politie: het maakt duidelijk hoe belangrijk het aanscherpen van verantwoordelijkheidsbesef is, net als een vooruitziende blik om ontsporingen tijdig te onderkennen. Niet dat de maatschappij niet enorm veranderd is na de Tweede Wereldoorlog. Maar een moreel kompas, zo maken Meershoek c.s. duidelijk, is nog altijd hard nodig. De politie worstelt met polarisatie en treitervloggers. De Koninklijke Marechaussee zag de uitzetting van uitgeprocedeerde asielzoekers aan het takenpakket toegevoegd. En elke militair is tegenwoordig een ‘strategische korporaal’: handelt hij in een fractie van een seconde verkeerd, zoals bij een wegversperring, dan sterven misschien onschuldige mensen.
In de hedendaagse praktijk krijgt deze ‘les’, door de top van politie, marechaussee en krijgsmacht uit de bezetting getrokken, de vorm van ethieklessen en dilemmatrainingen. Integriteit is sinds de jaren tachtig sowieso een beleidsspeerpunt. Interessant is het begrip dat politie en militairen op hun beurt vragen van het publiek. In het Nationaal Militair Museum in Soest loopt momenteel bijvoorbeeld het interactieve lesprogramma Wat zou jij beslissen? Aan de hand van filmpjes maken leerlingen keuzes die het verschil kunnen betekenen tussen leven en dood. De wervingsspotjes op tv benadrukken eveneens de dilemma’s van het moderne geüniformeerde vak. Dilemma’s en keuzes zijn ‘hot’.
Srebrenica
De vraag die dit oproept is natuurlijk: zouden hedendaagse agenten en marechaussees, gewapend met hun nieuwverworven moreel kompas, tijdens de bezetting andere keuzes hebben gemaakt? Als beroepsgroep in verzet zijn gekomen? Waarschijnlijk niet. En wel hierom.
Morele handvatten zijn prima, maar de eigenlijke keuze – toen en nu – is tijdlozer, namelijk die tussen verantwoordelijkheidsethiek en gezindheidsethiek. De eerste ethiek zegt: “Maak het allemaal niet erger dan het is!’’ De tweede ethiek zegt: “Soms moet je gewoon het punt maken dat iets niet meer aanvaardbaar is! Met alle bijbehorende risico’s!” Het morele gebaar zélf (weigering, verzet) wordt daarbij het hogere doel. Agenten, marechaussees of militairen neigen doorgaans naar verantwoordelijkheidsethisch denken. Op zich begrijpelijk, gezien de aard van hun risicovolle werk. Dit zal tegenwoordig – hoe zwaar de rugzak met ethische lessen en dilemmatrainingen ook is – niet wezenlijk anders zijn dan tijdens de bezetting. Agenten, marechaussees en militairen werken in gesloten organisaties. Loyaliteit, discipline en gehoorzaamheid zijn nog steeds een groot goed. Sterker nog: die vormen de hoekstenen van hun professie.
Uiteraard zijn de meeste hedendaagse agenten, marechaussees en militairen fatsoenlijk. Net zoals de meeste van hun collega’s tijdens de bezetting. Maar gesteld voor morele dilemma’s domineert al snel de verantwoordelijkheidsethiek. Tijdens het drama in Srebrenica in 1995 koos de militaire leiding ter plaatse ervoor om tienduizenden vrouwen en kinderen te redden door een paar honderd moslimmannen te offeren. De laatsten werden overgedragen aan de Servische beulen. Gezindheidsethisch gezien een ‘foute’ keuze, zoals morele scherprechters achteraf joelden. Nederlandse militairen in Srebrenica meenden in een scène uit Schindler’s List terecht te zijn gekomen. Assisteren bij de evacuatie van vrouwen en kinderen voelde dan in elk geval nog als een beetje controle houden. Liet men de Serviërs hun ongebreidelde gang gaan, zou het allemaal nóg erger uitpakken. Niet iedereen dacht er zo over: een gefrustreerde jonge luitenant barstte ter plekke in woede uit en riep dat zijn collega’s collaboreerden bij een deportatie. De luitenant maakte zich niet populair met deze vergelijking. De impliciete boodschap erachter was immers dat de Nederlanders eigenlijk wel wisten welk lot de moslimmannen wachtte. Een ongemakkelijke waarheid. En ja, ook de Nederlandse militairen in Srebrenica voelden zich in de steek gelaten door hun bazen.
Klokkenluider
De houding van Nederlanders tijdens de bezetting (al dan niet in uniform) is nog altijd een open zenuw. Nog niet zo lang geleden deed de IND aangifte tegen dichter Huub Oosterhuis, die de uitzetting van asielzoekers had vergeleken “met hoe de collaborerende politie in de Tweede Wereldoorlog omsprong met de Joden”. Maar zoals zowel De bewakers van Westerbork als In de frontlinie zo mooi laat zien: die open zenuw valt niet simpel weg te pleisteren.
Wie tijdens de bezetting als agent of marechaussee ontslag nam of in het verzet ging, werd door vakbroeders vaak met de nek aangekeken. Hij had zijn collega’s als het ware in de steek gelaten. Dat is nu niet anders. Wie heden ten dage uit de school klapt, maakt zich evenmin geliefd. Een klokkenluider als Fred Spijkers, die in de jaren tachtig als bedrijfsmaatschappelijk werker bij Defensie de ongemakkelijke waarheid over dodelijke ongelukken met ondeugdelijke mijnen onthulde, kan daarover meepraten. Defensie sloeg terug door hem paranoïde te verklaren en te ontslaan. Het was het begin van een gevecht om gerechtigheid dat uiteindelijk twintig jaar zou duren.
Voor de meeste agenten en marechaussees geldt ook nu dat ze er bij problemen voor kiezen er maar het beste van te maken, geen reuring te veroorzaken. De loyaliteit – volgens In de frontlinie eigenlijk een handicap – is nog steeds groot.
De aanbevelingen van de auteurs van In de frontlinie voor hedendaagse agenten en militairen – een vooruitziende blik en scherper beoordelingsvermogen – blijven niet voor niets betrekkelijk abstract. Begrijpelijk. Het werkveld van agent, marechaussee en militair is er alleen maar ingewikkelder op geworden. Facebook en Twitter kijken over de schouder mee. Maar tegelijkertijd geldt dat wie zich volledig identificeert met de ‘gewone Nederlander’ en voortdurend gezindheidsethisch redeneert, het als agent of militair niet lang vol zal houden. Het dragen van gezag betekent ook afstand nemen van het idee dat het altijd overduidelijk is wat het goede is om te doen. De agent of marechaussee van nu zal veel begrijpen van de dilemma’s die zijn collega tijdens de bezetting ervoer. Of de keuzes inmiddels anders zouden uitvallen, is allesbehalve zeker.
Over de schrijver
Dr. Christ Klep is militair historicus. Hij is gespecialiseerd in internationale betrekkingen en militaire vraagstukken. Hij werkte achtereenvolgens als universitair docent (Universiteit Utrecht), wetenschappelijk medewerker bij het Instituut voor Militaire Geschiedenis (IMG), onderzoeker bij het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (ING) en docent bij Roosevelt Academy in Middelburg. Inmiddels is hij freelance historicus, journalist, (gast)docent en consultant. Klep promoveerde op Somalië, Rwanda, Srebrenica. De nasleep van drie ontspoorde vredesmissies (Amsterdam, 2008). In 2011 verscheen Uruzgan. Nederlandse militairen op missie, 2005-2010 (Amsterdam, 2011) en in 2014 zijn studie over de JSF onder de titel Dossier-JSF.
Noot:
1 De gelijknamige tentoonstelling De bewakers van Westerbork was van 22 oktober 2016 t/m 17 april 2017 te zien in het museum van Herinneringscentrum Kamp Westerbork.