Digitalisering en (gedeeltelijke) onlinebeschikbaarstelling van de archieven van de Bijzondere Rechtspleging (CABR) roept allerlei vragen op in de maatschappij. De bezorgdheid richt zich vooral op de vraag of er misbruik gemaakt gaat worden van gevoelige informatie over daders en slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog. Ismee Tames wijst op een achterliggend vraagstuk: kunnen de toekomstige gebruikers van het archief weten waar ze eigenlijk naar kijken?
Na de oorlog werd informatie over mensen die waren vervolgd op verdenking van collaboratie met de Duitse bezetter al snel gevoelig. Details over iemands oorlogsverleden konden carrières maken en breken, familieverhoudingen op z’n kop zetten of zelfs gebruikt worden als chantagemiddel. En zelfs als dat niet daadwerkelijk gebeurde, dan was iedereen zich ervan bewust dat het kón gebeuren.
Decennialang lagen de dossiers die rechercheafdelingen, Tribunalen en Bijzondere Gerechtshoven samenstelden voor de vervolging van collaboratie opgeborgen bij het ministerie van Justitie.1 Ze werden geraadpleegd door ambtenaren als er een speciale aanleiding was, bijvoorbeeld wanneer iemand die veroordeeld was bepaalde rechten terugvroeg, of als er ophef was over een ‘verzwegen oorlogsverleden’ van een prominente Nederlander. Ook konden nakomelingen en onderzoekers een verzoek indienen om een dossier in te zien. Daartoe moesten zij een strenge procedure doorlopen en heel precies aangeven waarom zij inzage wilden en wat zij met de verkregen informatie van plan waren.
Rond de eeuwwisseling werd het omvangrijke Centraal Archief van de Bijzondere Rechtspleging (CABR) door het ministerie overgedragen aan het Nationaal Archief. Inzage werd toen iets minder moeilijk: vooral voor nakomelingen van mensen die in de dossiers voorkwamen kon de drempel naar het archief lager voelen dan bij het ministerie. Het Nationaal Archief behandelt sindsdien jaarlijks enkele duizenden aanvragen van familieleden die het dossier willen inzien van een van hun ouders, grootouders of overgrootouders, vaak omdat ze op zoek zijn naar antwoord op vragen als ‘Wat is er nou gebeurd?’, ‘Kloppen de familieverhalen?’ of ‘Was opa nou fout of niet?’.
Willy Lages, gewezen chef van de Amsterdamse Sicherheitsdienst, tijdens een zitting van het Bijzondere Gerechtshof te Amsterdam, juli 1949. Links zijn advocaat mr. O.G. Veenstra. Bron: Rolf Winterbergen, Anefo / Nationaal Archief
Sensatiebeluste schatgravers?
In 2025 zullen de strenge beperkingen op inzage van de CABR-dossiers vervallen. Het is dan honderd jaar geleden dat de allerjongste verdachten geboren konden zijn. De Archiefwet gaat ervanuit dat mensen die als verdachte, getuige of slachtoffer voorkomen in dermate oude dossiers dan niet meer in leven zijn. Eerder al gingen andere collecties met gevoelige informatie over de berechting van collaboratie open, zoals het archief van het Nationaal Beheersinstituut (NBI). Ook kunnen belangstellenden via de digitale krantenbank Delpher al eenvoudig heel veel informatie vinden over mensen die vanwege collaboratie zijn vervolgd.
Dus hoewel er wel wat gaat veranderen in 2025, gaat het hier niet om een archief dat tot nu toe volledig gesloten was, en zijn andere archieven over dit onderwerp ook al (deels) open. Dat er desondanks zo veel aandacht is voor het vervallen van de restricties op het CABR komt vooral doordat het CABR in zijn geheel gedigitaliseerd wordt – en via een website te raadplegen zal zijn. Vanuit het project Oorlog voor de Rechter, dat in 2023 van start is gegaan, wordt de komende jaren gewerkt aan de digitalisering en digitale beschikbaarstelling van het CABR.2
Vooral dat digitaal beschikbaar maken van het CABR voor alle geïnteresseerden stuit sommige mensen tegen de borst.3 Vooral mensen wier voorouders bij de NSB waren of anderszins een collaboratieverleden hadden, voelen onrust: staat dan alles zomaar voor iedereen op internet? Gaat dit niet leiden tot een hausse aan sensatiebeluste schatgravers die, niet gehinderd door enige voorkennis of aandacht voor de gevoeligheid van het onderwerp, stukjes informatie gaan opdiepen en tegen anderen gebruiken? Mag dat zomaar? Is dit verantwoord in een tijd van sociale media waarin van alles viral kan gaan?
Oorlog voor de Rechter probeert aandacht aan deze zorgen te besteden en wil laten zien dat digitale beschikbaarstelling mét goede uitleg over de tijd en de begrippen het juist mogelijk maakt om deze gevoelige informatie verantwoord openbaar te laten worden. Dat alles digitaal ontsloten is, betekent allereerst nog niet dat het ook online komt. Ook zal Oorlog voor de Rechter in de digitale omgeving veel uitleg gaan geven aan gebruikers, zodat die zo goed mogelijk kunnen begrijpen waar die vaak moeilijke oude juridische stukken over gaan.
Hoe dit allemaal gaat uitpakken is nu, begin 2024, echter nog niet duidelijk. Hoe dan ook is het cruciaal dat iedereen die geraakt wordt door het openbaar worden van het CABR – als nakomelingen van de mensen die in de dossiers voorkomen, als journalisten, wetenschappers of gewoon als geïnteresseerde burgers – scherp op het netvlies heeft wat het CABR eigenlijk voor archief is. En dus ook: wat het níet is. Eenmaal openbaar en digitaal beschikbaar kunnen we talloze nieuwe vragen stellen. Maar er zijn ook vragen waar het CABR ons géén of geen eenduidig antwoord op kan geven, en het is zaak dat iedereen die het CABR gebruikt daar inzicht in heeft.
Proces tegen de ondercommandant van het concentratiekamp Amersfoort, J.J. Kotälla, en zes anderen, voor het Bijzonder Gerechtshof te Amsterdam, november 1948. Bron: J.D. Noske, Anefo / Nationaal Archief
Wat is het CABR eigenlijk, en wat is het niet?
Het CABR is een collectie van materiaal van allerlei instanties die in de vroege jaren na de bezetting betrokken waren bij de vervolging, berechting en afwikkeling van collaboratie in Nederland.4 Het is dus geen ‘archief van de collaboratie’ en zelfs geen ‘oorlogsarchief’, louter een archief van de pogingen in Nederland om de collaboratie met de bezetter juridisch te onderzoeken en af te wikkelen.
Een groot deel van het CABR bestaat uit dossiers van verdachten. Eén zo’n dossier kan al een zeer complexe bron zijn, met vrijwel altijd heel divers materiaal, zoals processenverbaal van verhoren van de verdachte en van getuigen en allerlei bewijsmateriaal uit de bezettingstijd dat inbeslaggenomen is, zoals brieven die zijn gestuurd vanaf het Oostfront, foto’s met mensen die uniformen dragen, insignes, lidmaatschapskaarten van de NSB, et cetera. Ook bevatten de dossiers de correspondentie tussen de opsporingsdiensten en een veelheid aan andere personen en instanties, van psychiaters, geestelijken, het NBI en het Bijzonder Gerechtshof tot aan familieleden, kennissen en soms zelfs de Koningin.
De dossiers bleven ook niet op één plek, maar werden heen en weer gestuurd ten behoeve van de berechting of een gratieverzoek, of vanwege een verzoek tot herstel in de kiesrechten. Ze verhuisden naar de archieven van het ministerie van Justitie en vervolgens het Nationaal Archief, waar ze soms opgevraagd werden door nakomelingen of onderzoekers. Hierdoor kan de volgorde in de stukken verschillende keren veranderd zijn, kunnen stukken uit een vervolgingsdossier in een gratiedossier terecht zijn gekomen of kunnen ze zelfs kwijtgeraakt of kwijtgemaakt zijn.
Het gebouw op de Haagse Kneuterdijk waarin de Bijzondere Rechtbank was gehuisvest waar onder andere Anton Mussert en Max Blokzijl ter dood veroordeeld zijn, 1945. Bron: Collectie Spaarnestad / Nationaal Archief
Rommelige dossiers
Oftewel: wat we nu aantreffen in de dossiers is het resultaat van een heleboel handelingen en oogmerken. Het CABR is daarmee niet alleen geen weerslag van de collaboratie tijdens de bezetting. Het is zelfs maar ten dele een weerslag van hoe de vervolging en berechting vlak na de oorlog plaatsvond.
Ook belangrijk om te beseffen is dat het hier gaat om dossiers die rommelig zijn, vanwege de tijd waaruit ze stammen: een periode die werd getekend door de gevolgen van oorlogsgeweld, papiertekorten, administratieve chaos en eindeloze problemen met communicatie en logistiek. Eén document op zich kan al raadselachtig zijn voor de huidige onderzoeker ervan, omdat het stuk op verschillende momenten voor diverse doelen is gebruikt. Zo kunnen op de achterkant van een verklaring weer nieuwe aantekeningen zijn gemaakt of werden er in de loop der tijd door allerlei mensen nieuwe opmerkingen op de documenten geschreven. Wat krabbeltjes in de marge met een rood potlood bijvoorbeeld – voor de lezer van nu vaak nauwelijks leesbaar, laat staan goed te dateren en interpreteren. Daarbij komen dan nog de vraagstukken van het interpreteren van verschillende versies van processenverbaal, van het juridisch jargon van die tijd en van de stiltes en gaten die óók in het dossier zitten. Want wat is er níet gevonden, opgetekend of relevant geacht?
Kortom, het CABR is een weerslag van het functioneren van de mensen en organisaties die tezamen de Bijzondere Rechtspleging vormgaven. Wie goed naar de stukken kijkt, ziet meer over hoe de Bijzondere Rechtspleging en de archivering daarvan vorm hebben kregen dan over collaboratie, verzet of de Holocaust.
Een concreet voorbeeld van een vraag die het CABR, al dan niet digitaal beschikbaar, niet goed zal kunnen beantwoorden, is in hoeverre Nederlanders betrokken waren bij de Jodenvervolging. Dit komt onder meer doordat wat zich over de grens afspeelde niet of nauwelijks werd en kon worden meegenomen in de Bijzondere Rechtspleging. Het CABR leert ons slechts heel beperkt wat Nederlandse Waffen-SS’ers aan het Oostfront of elders buiten Nederland deden. Zaken die zich binnen Nederland afspeelden, zoals bijvoorbeeld verraad van onderduikers, zitten juist weer wel in het CABR. Voor vragen naar verraad en jacht op mensen die vervolgd werden, kan het CABR dus wel aanknopingspunten bieden.
Het proces tegen de voormalige NSB-voorman Robert van Genechten in het Bijzondere Gerechtshof te Den Haag, september 1945. Bron: Collectie Spaarnestad / Nationaal Archief
Cruciale vragen
Concluderend kunnen we stellen dat het CABR precies is wat het zegt te zijn: een archief van wat er bewaard is gebleven van het proces van Bijzondere Rechtspleging in Nederland na de Tweede Wereldoorlog. Wie het bestudeert, moet daarom steeds de vraag in het achterhoofd houden welke instanties en personen het vormgaven. Wat was volgens de rechercheurs van de Politieke Recherche (PRA) en Politieke Opsporingsdienst (POD) de moeite waard om uit te zoeken? Hoe noteerden zij hun bevindingen? Welke invloed had de wet op hoe zij informatie opspoorden en verzamelden? En crucialer nog: hoe werden deze processen beïnvloed door lokale (oorlogs-)omstandigheden, manieren van samenwerking, de persoonlijke ervaringen van rechercheurs, getuigen, etcetera? Welke stemmen werden er allemaal níét gehoord omdat de recherche, advocatuur of rechtbanken die niet relevant vonden, of omdat mensen niet durfden of konden getuigen, niet meer in Nederland waren of niet meer in leven waren?
Voor de toekomstige gebruikers van het digitale CABR gaat het cruciaal zijn hoe adequaat zij deze vragen kunnen meenemen bij hun zoektocht. Digitale beschikbaarstelling gaat uitdrukkelijk niet alleen over scannen, doorzoekbaar maken en uitleg geven over de tijd en het juridisch jargon. Het gaat ook over het geven van glasheldere informatie: welk materiaal komt online en wat ontbreekt? Hoe zijn documenten te plaatsen in hun fysieke context (in welk dossier zat het, tussen welke andere papieren?). En het gaat bovenal over de vraag of het lukt om de gebruiker het CABR te laten zien voor wat het is: de gecreëerde, verzamelde en bewaarde documenten van de berechting van collaboratie met de Duitse bezetter.
Over de auteur
Ismee Tames
Ismee Tames is senior onderzoeker bij het NIOD en namens Stichting 1940-1945/ARQ hoogleraar aan de Universiteit Utrecht. Ze doet onderzoek naar de manieren waarop mensen en samenlevingen omgaan met oorlogen en massaal geweld.
Noten
1 Zie hierover uitgebreid: Ismee Tames, Doorn in het vlees: Foute Nederlanders in de jaren vijftig en zestig (2013), hoofdstuk 3.
2 Zie over dit project: https://oorlogvoorderechter.nl.
3 Rinke Smedinga, ‘Maak het collaboratie–archief niet te snel openbaar’, Trouw 23-11-2023.
4 Zie: Sjoerd Faber & Gretha Donker, Bijzonder Gewoon. Het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (1944-2010) en de ‘lichte gevallen’ (2010, 3e druk); https://www.oorlogsbronnen.nl/nieuws/het-centraal-archief-bijzondere-rechtspleging-een-korte-geschiedenis; https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/zoekhulpen/tweede-wereldoorlog-centraal-archief-bijzondere-rechtspleging-cabr#collapse-1111.
Verder lezen
Ismee Tames, Besmette Jeugd. Kinderen van NSB’ers na de oorlog. Amsterdam: Balans, 2009.
Ismee Tames, Doorn in het vlees. ’Foute Nederlanders’ in de jaren vijftig en zestig. Amsterdam: Balans, 2013.
Ismee Tames, ‘Digitale Ontsluiting van Het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging: Mogelijkheden En Onmogelijkheden’, Tijdschrift Voor Geschiedenis 133, no. 2 (2020): 303–24.
Foto boven aan artikel
Een rij bezoekers voor de publieke tribune wordt binnengelaten in het gebouw van de Bijzondere Rechtbank (Bijzonder Gerechtshof) in Amsterdam op de hoek van de Spiegelstraat-Herengracht. Bron: Collectie Spaarnestad / Nationaal Archief