“Oekraïne heeft hier niets mee te maken…”

Wanneer ik ’s ochtends naar het station fiets, zie ik een Oekraïense vlag hangen. Uit solidariteit heeft een Leidse horecaondernemer ’m opgehangen aan een van zijn vlaggenmasten. Het is niet de enige blauw-gele vlag in het straatbeeld. Hier en daar zijn kleinere afbeeldingen van diezelfde vlag tegen het raam van een woning geplakt. De zichtbare betrokkenheid met de slachtoffers van de oorlog in Oekraïne blijft in Nederland niet beperkt tot de dagelijkse mediabijdragen met ooggetuigenverslagen en analyses.

Sinds de massale Russische inval op 24 februari vorig jaar is dit conflict prominent aanwezig in het collectieve bewustzijn. We willen onze verontwaardiging uiten, steun aan de Oekraïners betuigen en de gebeurtenissen en ontwikkelingen begrijpen door ze in een vertrouwd kader te plaatsen. Daarvoor ligt een beroep op ons historisch bewustzijn voor de hand. Het beeld van Russen als agressor kennen we uit de Koude Oorlog, een periode waarin de Sovjets met hun imperialistische optreden niet alleen Oost-Europa overheersten, maar tevens als serieuze bedreiging voor het Westen golden.
Toch dient vooral een ander historisch conflict bijna onvermijdelijk als referentiekader: de Tweede Wereldoorlog. Het is een tendens die over de hele wereld zichtbaar is.

Bij een demonstratie tegen de oorlog draagt een deelnemer een geprinte meme mee. Bron: Alisdare Hickson op Wikimedia Commons (CC BY-SA 2.0)

Parallellen

Al snel na aanvang van de invasie werden op social media tal van tekeningen, memes en collages geplaatst die Poetin gelijkstelden aan Hitler (en tevens dienden om zijn beschuldiging dat Oekraïne een nazistaat was te ontkrachten). Ook in Nederland werd en wordt volop verwezen naar mogelijke parallellen en associaties met WO II; in onze herinneringscultuur zijn de ervaringen van de Tweede Wereldoorlog immers dominant.

Onderzoek bij het opiniepanel van EenVandaag voorafgaand aan de herdenking en viering van 4 en 5 mei vorig jaar, dus nauwelijks twee maanden na de Russische inval, liet zien dat bijna de helft van de respondenten de vrede en vrijheid in Nederland meer waardeerde vanwege de oorlog in Oekraïne. Die maakte immers duidelijk “dat een Europees land ook anno 2022 naar de afgrond kan worden gebombardeerd”. Het wekt dan ook geen verbazing dat 31 procent van de respondenten aangaf tijdens de Dodenherdenking juist aan slachtoffers van de oorlog in Oekraïne te zullen denken. Het was immers hun situatie, aldus Trouw, die “ons zoveel aan de Tweede Wereldoorlog doet denken”.

Zelensky-bezoek

De link die zo vanuit Dodenherdenking en Bevrijdingsdag werd gelegd met Oekraïne kon overigens niet op ieders instemming rekenen. “Oekraïne heeft hier niks mee te maken, dit gaat over 1940-1945”, schreef iemand uit het EenVandaag-opiniepanel, en onderstreepte daarmee zowel het verschil in plaats als in tijd. Een jaar later weerklonk een soortgelijk argument toen de BBB bezwaar maakte tegen het bezoek van de Oekraïense president Zelensky aan Nederland op 4 mei; weliswaar niet om acht uur ’s avonds, maar wel op het moment waarop het parlement de Nederlandse doden uit de Tweede Wereldoorlog herdacht.

Het leek er echter op dat dit bezwaar niet door een meerderheid werd gedeeld. Kenmerkender voor de opstelling van veel Nederlanders waren de veelvuldige verwijzingen naar de Oekraïne-oorlog tijdens de herdenkingstoespraken in de meidagen. Muziek onderstreepte die betrokkenheid. Zo kreeg het Oekraïense vluchtelingenkoor Soloveiko (Nachtegaal) een plek in het programma van de Dodenherdenking in Almelo. Bij de herdenking in het raadhuis van Aalsmeer klonk na het Wilhelmus ook het Oekraïense volkslied.

Ook op andere momenten schemerde de herinneringscultuur in vorm of inhoud door. Om aandacht te schenken aan de na één jaar nog voortdurende oorlog, werden eind februari van dit jaar op diverse plaatsen in Nederland bijeenkomsten georganiseerd. In Zwolle leidde een “avondwandeling in stilte” naar het plaatselijke oorlogsmonument; in onder meer Nijmegen en Lochem werden twee minuten stilte in acht genomen. In Vlaardingen werd eveneens teruggegrepen op de herinneringscultuur van de Tweede Wereldoorlog met een stille tocht, waarna er bloemen werden gelegd bij het Geuzenmonument, genoemd naar de gelijknamige verzetsgroep. In afwijking van de reguliere stille tocht op 4 mei werden er door sommige Oekraïners en Nederlanders protestborden meegedragen. Dat gaf de Oekraïners een stem die verder reikte dan een ceremonieel aandeel.

Een kapotgeschoten T-72 tank bij het Bevrijdingsmuseum Groesbeek. Bron: 270862 op Flickr.com (CC BY-ND 2.0)

Russische tank

De Oekraïense ervaringen worden inmiddels ook vertolkt in Nederlandse oorlogsmusea en herinneringscentra. In maart trok het Vrijheidsmuseum in Groesbeek de aandacht door een zwaar beschadigde Russische tank, voormalig onderdeel van de invasiemacht, voor de deur te zetten. Het museum deed dit naar eigen zeggen als waarschuwing voor de dreiging die uitgaat van Poetins dictatoriale optreden en om discussie te stimuleren. Op 19 april werd in Kamp Amersfoort de overdracht van het kamp aan het Rode Kruis in 1945 herdacht. Nadat drie generaties nabestaanden van kampgevangenen over de invloed van de oorlog op hun leven hadden gesproken, kreeg de Oekraïense fotograaf Hanna Hrabarska het woord. Zij vertelde hoezeer ze overvallen was door de Russische inval – zoals Nederland op 10 mei 1940 eveneens was verrast.

Ook Nationaal Monument Kamp Vught geeft Oekraïners een stem, maar dan door beelden. Elf Oekraïense fotografen en één filmmaker tonen in de fototentoonstelling Het Pad Naar Vrijheid werk dat vooral ingaat op de voorgeschiedenis van de huidige oorlog. “Diep indrukwekkend”, concludeerde de Volkskrant, juist “op die historisch beladen plek”.

Bittere ervaringen

Wat opvalt is dat de verwijzingen die in deze context worden gemaakt naar de Tweede Wereldoorlog vooral gaan over de toenmalige ervaringen in Nederland. Dat mag vanzelfsprekend zijn vanuit Nederlands perspectief, maar gaat voorbij aan de bittere ervaringen van de Oekraïners zelf in WO II. Toch bestaat ook daar op bescheiden schaal aandacht voor. Dat bleek op 22 juni 2022, toen Oekraïense vluchtelingen zich verzamelden bij het Arnhemse oorlogsmonument Mens tegen Macht, om stil te staan bij het bombardement op Kyiv op 22 juni 1941 door de Luftwaffe, tijdens de Duitse inval in de Sovjet-Unie. In aanwezigheid van burgemeester Marcouch werd daarmee in ballingschap een traditie voortgezet die mogelijk enig houvast kon bieden. De actieve rol die de Oekraïense vluchtelingen in Arnhem pakten, is tot dusverre echter eerder uitzondering dan regel.

We kunnen vaststellen dat de kaders van het herdenken en herinneren vooral van Nederlandse zijde worden bepaald, en daarmee een automatisch vertrekpunt in de Nederlandse geschiedenis vinden. En we zien dat het koppelen van morele en actuele boodschappen aan de nationale oorlogservaringen – een steeds vertrouwder fenomeen, hoewel nog niet voor iedereen – het mogelijk maakt om op levendige wijze aandacht en betrokkenheid te mobiliseren voor oorlog en onrecht elders ter wereld. Dat stimuleert solidariteit, maar blijkt ook niet geheel onomstreden. Mij lijkt dat zich tussen een sec Nederlandse invulling van de oorlogsherdenking en -herinnering en een ruimere agency van Oekraïners een breed scala aan mogelijkheden bevindt. Zouden we bereid zijn om daar iets meer evenwicht in te brengen?

Over de auteur

 

Kees Ribbens

Kees Ribbens is senior onderzoeker bij het NIOD en hoogleraar Populaire historische cultuur & oorlog aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Daarnaast is hij redacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht.


Foto boven aan artikel

De Oekraïense vlag op een molen in Hillegersberg, Rotterdam. Bron: Donald Trung Quoc Don op Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0)

 

 

De oorlog tegen onze collectieve herinnering & de herinneringspolitiek van de Tweede Wereldoorlog

De huidige oorlog in Oekraïne roept op verschillende manieren vergelijkingen op met de Tweede Wereldoorlog. Niet alleen worden er parallellen getrokken tussen gebeurtenissen toen en gebeurtenissen nu, ook zorgt de huidige oorlog ervoor dat de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog in Oekraïne geactualiseerd wordt en daarmee transformeert. Igor Shchupak, directeur van het Instituut voor Holocauststudies in Oekraïne, beschrijft een aantal van die parallellen en analyseert de manier waarop de herinneringscultuur in Oekraïne recentelijk getransformeerd is.

Mijn ouders en andere oudere familieleden spraken in verhalen over hun leven of over ons land altijd over “vóór”, “tijdens” of “na de oorlog”. Geen ziel vroeg zich dan af om welk conflict het ging. Het ging natuurlijk over de Tweede Wereldoorlog – of, in Sovjet-terminologie, de Grote Vaderlandse Oorlog.

Vandaag de dag kent Oekraïne een nieuwe scheidslijn tussen ‘vóór’ en ‘na’: de 24e februari 2022. Het breekpunt tussen totale catastrofe en een relatief vredig bestaan voor de meeste Oekraïners. Dat geldt natuurlijk niet voor alle Oekraïense burgers; denk aan de eerdere annexatie van de Krim en delen van de oblasten Loehansk en Donetsk door Russische troepen en hun proxies in 2014. Toch markeerde deze grootschalige inval een omslag. Het veranderde onze houding tegenover Rusland, een staat die nu door een absolute meerderheid van de Oekraïners wordt gezien als een belichaming van het kwaad, vergelijkbaar met nazi-Duitsland. Het deed bij die meerderheid ook een dieper besef indalen van het belang van het recht van Oekraïne en zijn burgers om te kiezen voor een Europese, democratische toekomst. Het verscherpte de nadruk op politieke en persoonlijke vrijheid in het land.

In een kort artikel zoals dit is het moeilijk zo niet onmogelijk om recht te doen aan alle fundamentele tegenstrijdigheden en multipolariteiten van respectievelijk het Oekraïense en het Russische perspectief op de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Daarom zal ik hier vooral ingaan op de manier waarop de oorlog die nu woedt in verband wordt gebracht met de Tweede Wereldoorlog zoals die in het Oekraïense geheugen staat.

“Eén Sovjetvolk”

Het “Oekraïense perspectief” op de Tweede Wereldoorlog zoals dat is beschreven door de geleerden van het land, lijkt in veel op dat van hun Europese en Noord-Amerikaanse vakgenoten en is radicaal anders dan dat van neo-Sovjet historici en andere historici uit de Russische Federatie. Dat was al zo voordat er sprake was van oorlog in de 21e eeuw.

De meeste Oekraïners zijn het erover eens dat de voortdurende agressie van Russische zijde deel uitmaakt van een poging om een autoritair neo-Sovjet regime te bestendigen in hun land en om Ruslands identiteit als Rijk te behouden. Een Rijk dat zich geen bestaan kan voorstellen zonder Oekraïne als wezenlijk onderdeel. De ideologische grondslag van het Russisch militair expansionisme werd uiteraard al gelegd vóór de Russische Revolutie aan het begin van de 20e eeuw. De leer heeft tijdens de Sovjettijd en de vorming van de Russische Federatie van vandaag de dag enkel een paar aanpassingen ondergaan. De mythe van de Tweede Wereldoorlog als ‘Grote Vaderlandse Oorlog’ is daar nog altijd springlevend en heeft haast religieuze proporties aangenomen.

In januari 2022 waren er nog duidelijke verschillen in de kijk op de geschiedenis en stemming tussen de inwoners van het zuiden en oosten van Oekraïne aan de ene kant, en het midden en westen aan de andere kant. De aanvang van de huidige Russisch-Oekraïense oorlog heeft die verschillen sterk verminderd. Eén ding is zeker: het al geringe aantal Oekraïense burgers dat nog altijd trouw zwoer aan het propagandistische idee van “één Sovjetvolk” is tot nul gereduceerd. Poetins ideologie is ‘Rashisme’1 gaan heten, een term voor gedachtegoed dat wordt gekenmerkt door onder meer Russisch-orthodox messianisme, Russisch imperialisme en totalitarisme volgens Sovjetmodel.2

Een mozaïek in de Russische Basiliek voor de Strijdkrachten, waarin Russisch-orthodoxe symboliek wordt gecombineerd met militaire Sovjetthematiek. De basiliek is in 2020 geopend. Bron: Natalia Senatoriva op Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0)

De misdaden van het Poetin-regime en de Strijdkrachten van de Russische Federatie3 tegen Oekraïne en zijn bevolking hebben de Oekraïense saamhorigheid versterkt en tegelijk het collectief geheugen wat betreft de Oekraïense geschiedenis hernieuwde relevantie gegeven. Dat geheugen ligt met name verankerd in gebeurtenissen die behoren tot de grootste verschrikkingen van de 20e eeuw: de Holodomor van 1932-1933 (de georkestreerde hongersnood veroorzaakt door het Stalin-regime), de Holocaust en de massadeportatie van Krim-Tataren en andere etnische groepen van de Krim onder leiding van Stalin in 1944.

Nazisme?

In de escalatie van het conflict tussen Rusland en Oekraïne tot een grootschalige invasie na 24 februari 2022, was Oekraïne tot op het bot geschokt. Toen Russische troepen bommen en raketten afvuurden op gewone burgers, toen ze ongewapende inwoners martelden in de bezette gebieden en toen ze legio andere internationale wetten en regels uit het oorlogsrecht overtraden. Dit tastte zelfs de blik op het verleden aan van Oekraïners die Rusland voorheen nog niet zagen als existentiële bedreiging voor Oekraïne.

De daden van het Russische regime zijn inmiddels door de Oekraïense autoriteiten officieel aangemerkt als genocide. Op 14 april 2022 heeft het parlement van Oekraïne een resolutie aangenomen waarin staat dat “de daden van de Strijdkrachten van de Russische Federatie, en haar politiek en militair leiderschap, gedurende de meest recente fase van de invasie van Oekraïne, die begon op 24 februari 2022, kunnen worden gekenmerkt als genocide tegen het Oekraïense volk”.4

De haat van Poetins regime jegens alles wat Oekraïens is, heeft geleid tot harde repressie van iedereen die zich uitspreekt of anderszins in verzet komt tegen de Russische inval. Marteling en moord worden daarbij niet geschuwd. Dergelijke gruweldaden hebben plaatsgevonden rond de Oekraïense hoofdstad, in Boetsja en Irpin, maar ook in andere door Rashistische troepen bezette gebieden. Misdaden die in direct verband worden gezien met oorlogsmisdaden als het Bloedbad van Koriukivka5 en andere massa-executies in Oekraïense steden, dorpen en gehuchten tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Zo worden historische parallellen getrokken tussen de huidige Russisch-Oekraïense oorlog en de Tweede Wereldoorlog, tussen het beleid van het Russische regime nu en het antisemitische beleid van de nazi’s toen. Uiteraard kunnen dergelijke vergelijkingen niet op wetenschappelijke wijze worden onderbouwd, noch zijn de genocidale daden van Rusland van hetzelfde kaliber. Desondanks worden ze gemaakt.

De ontkenning van het bestaansrecht van het Joodse volk door de nazi’s en de pogingen van het regime om hen te vernietigen, worden aangehaald wanneer het gaat over Poetin en de herhaalde beweringen van zijn regime dat Oekraïne en het Oekraïense volk niet bestaan. Op 9 mei 2022 kwam in het anti-Kremlin-programma Solovinyj Pomjot (‘De onzin van Solovjov’6) bijvoorbeeld een fragment langs waarin Oleg Matveychev, een afgevaardigde van de Russische Staatsdoema en lid van de regerende Jedyna Rossija (Eén Rusland) Partij, de basis van Poetins beleid als volgt uitlegde: “denazificatie… is een gelaagd proces… Ik ben ervan overtuigd dat het idee van een ‘Oekraïne’ in de toekomst niet meer hoort te bestaan, noch het idee van ‘een Oekraïner’.” De video ging viral in Oekraïne.

Na de cynische beschuldigingen van ‘nazisme’ door Poetins propagandamachine aan het adres van de Oekraïense overheid, leeft bij de absolute meerderheid van de Oekraïense bevolking geen enkele twijfel over het Russische regime.  Ze hebben geconcludeerd dat het autoritaire bewind en de misdaden onder de Russische president zélf getuigen van neonazisme.

Koriukivka, 1943. Bron: Euromaiden Press

Taal en identiteit

De parallellen die worden gelegd met de wreedheden van de nazi’s tegen burgers en specifieker hun poging tot het uitmoorden van het Joodse volk, zijn enigszins te begrijpen in de context van de misdaden van de Russische Federatie tegen de Oekraïense bevolking hoewel men zich er terdege van bewust is dat de Rashisten Oekraïners doden ongeacht hun etniciteit, terwijl de Endlösung van de nazi’s specifiek voor Joden bedoeld was. De huidige bezetter richt zijn kogels op iédereen die de Oekraïense identiteit heeft, Oekraïens spreekt of zich inspant om monumenten voor de Oekraïense geschiedenis en cultuur te behouden.

Zoals de nazi’s de Joodse gemeenschap enig recht op een eigen cultuur ontzegden, zo verspreiden ook Russische ideologen en ‘culturele activisten’ hun ‘reflecties’ wat betreft Oekraïners. Neem bijvoorbeeld de filmregisseur Nikita Michalkov, hoofd van de Russische Filmmakersbond en in de laatste jaren een prominent Poetin-sympathisant, die uiteenzette hoe “schadelijk” de Oekraïense taal is:

“De Oekraïense taal is het toonbeeld geworden van Russofobie, dat wil zeggen: de Oekraïense schrijfwijze en de uitspraak zijn voor ons [Russen], en feitelijk voor de rest van de wereld en ook voor henzelf [Oekraïners], een uiting van haat jegens Rusland… Als schoolvakken [in de Donbas-regio] zouden worden gegeven in de Oekraïense taal… Dat zou een ramp zijn! Dat is absoluut een mijn die je legt in de hele geschiedenis.”7

De Oekraïense taal wordt dus gekarakteriseerd als “ontaard en incorrect”. Met die overtuiging zijn verschillende Russische (overheids)instituten ‘correcte’ taalboekjes voor het Oekraïens gaan uitgeven, die worden gepresenteerd als alternatief voor de lesboeken van de onderwijsinstituten van Oekraïne.

Lesboeken gepubliceerd in Rusland, gevonden in een school in de stad Charkiv nadat de bezettende troepen waren verdreven. De vinder was een officier van het Oekraïense leger; historicus Yaroslav Yaroshenko. Bron: foto aangeleverd door de auteur

Ondanks het feit dat er individuen van Oekraïense komaf zijn die het hebben geschopt tot de hogere echelons van de Russische Federatie, is er door het Russisch apparaat duidelijk een poging in gang gezet om alles uit te roeien dat ‘Oekraïens van geest’ is, en om iedereen die een vrij Oekraïens bewustzijn heeft met de grond gelijk te maken in het streven naar Poetins nietsontziende droom van ‘één volk’.

Verenigde Oekraïners

Het Project Exodus (dat wordt gesteund door het in Canada gevestigde Ukrainian Jewish Encounter) verzamelt getuigenissen van Oekraïense Joden die slachtoffer zijn geworden van de huidige oorlog. Bij het verzamelde beeldmateriaal zit ook een interview met Jevhen Chepurnjak, die vertelt over de evacuatie van de stad Dnipro. Hij vertelt dat zijn ouders hebben moeten vluchten voor de nazi-opmars in 1941 en nu weer, voor de agressie van Poetin in 2022.8

Er is nog meer zichtbaar bewijs dat de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog zich herhalen. In 2022 sloeg een Russische raket in op de gedenkplaats voor de slachtoffers van het Bloedbad van Babi Yar in Kyiv. Een spervuur van artillerie bracht ernstige schade toe aan de grote Menora in de Drobystky Yar in Charkiv, nog een plek waar de nazi’s massa-executies hebben uitgevoerd.

De Menora in het monumentencomplex Drobytsky Yar in Charkiv, beschadigd door Russisch artillerievuur op 26 maart 2022. Bron: foto aangeleverd door de auteur

Onder de dragers van recente oorlogstrauma’s zijn ook de kinderen van Oekraïne, die hebben geleden zoals geen enkel kind zou moeten lijden. Dat leed heeft bijgedragen aan de steeds langer wordende lijst van martelaren in dit voortslepende conflict. Hartverscheurende verhalen over hun oorlogservaringen werden tentoongesteld als onderdeel van het Pools-Oekraïense project ‘Mom, I don’t want war!’. Tekeningen uit 1946 van jonge Poolse overlevenden van de Tweede Wereldoorlog en de wrede Duitse bezetting van 1939-1945 zijn uit Poolse archieven opgedoken en vervolgens zij aan zij geëxposeerd met de creaties van Oekraïense kinderen in de huidige oorlog (die eerder waren gebundeld in een digitaal archief getiteld ‘Mom, I See War’).

De agressie van het Russische regime tegen Oekraïne en de Oekraïners heeft alle kenmerken van een oorlog tegen onze collectieve herinnering. De Russische mythe van de ‘Grote Vaderlandse Oorlog’ is haast een religie geworden, die de geschiedenis vervalst in de geest van het imperialisme. Een religie die is gebaseerd op dogma’s als het idee van de ‘eenheid van het Sovjetvolk’. Deze Russische weergave van de geschiedenis doet de ware kennis van het verleden teniet. Onderwijl heeft deze mythe zich ontwikkeld tot een kernonderdeel van het Rashisme en de wens om het Oekraïense collectieve geheugen uit te wissen, samen met zijn dragers – de burgers van Oekraïne.

Het Russisch-Oekraïense conflict heeft ook een herijking en transformatie teweeggebracht in de herinnering van veel Oekraïners aan de Tweede Wereldoorlog. De echo van die verschrikkingen heeft hen samengebracht in het doorleefde besef van het onmenselijke van totalitaire regimes, zowel die uit het verleden als het huidige Rashisme, een ideologie en praktijk gebaseerd op ontheiliging, oorlog en grensoverschrijdend geweld.

Over de auteur

 

Igor Shchupak. Bron: Jewish Memory and Holocaust in Ukraine

Igor Shchupak is directeur van het “Tkuma” (Hebreeuws: herleving) Instituut voor Holocauststudies in Oekraïne. Daarnaast is hij actief in het bestuur van de Ukrainian Jewish Encounter (Canada) en lid van het Internationaal Auschwitz Comité (Polen).


Noten

1. Officieel: Вооружённые силы Российской Федерации / Vooruzhjonnyje Sily Rossijskoj Federatsii, ofwel VSRF.
2. Voetnoot van de vertaler: ‘Rashisme’ (Engels: ‘Rashism’) is een portmanteau die sinds halverwege de jaren negentig wordt gebruikt in diverse landen en regio’s in Oost-Europa en Centraal Azië om het Russisch fascisme aan te duiden. Het is een samenvoeging van de Russische uitspraak van “Россия”(Rusland) en de tweede lettergreep uit het woord ‘fascisme’.
3. Meerdere Oekraïense historici, onder wie Sergiy Gromenko, Yaroslav Hrytsak, Vladyslav Hrynevrych, Larysa Yakubova, hebben het ‘Rashisme’ al eerder uitgebreid beschreven.
4. Resolutie nr. 7276, ‘Over de genocide door de Russische Federatie in Oekraïne’.
5. In Koriukivka in de Oekraïense oblast Tsjernihiv werden in de eerste week van maart 1943 ongeveer 6700 mensen vermoord door troepen van de Duitse SS en het Koninklijk Hongaars Leger. Als represaille voor een partizanenopstand onder leiding van Oleksiy Fedorov brandden nazi-soldaten een groot deel van het dorp plat (vaak terwijl bewoners nog binnen waren) en doodden circa 6700 ouderen, vrouwen en kinderen met (machine)geweren, pistolen en knuppels. Hoewel deze massa-executie minder bekend is dan, bijvoorbeeld, de vergelding voor de moord op Reinhard Heydrich in Lidice, wordt geschat dat het Bloedbad van Koriukivka (qua burgerdodenaantal) de meest gruwelijke nazi-vergeldingsactie is geweest uit de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog.
6. Een fragment van een video getiteld ‘Over nazisme in Oekraïne, gepubliceerd in juni 2022 en uitgezonden door de Russische tv-zender 360.
7. Exodus-2022: Getuigenissen van Joodse vluchtelingen van de Russisch-Oekraïense Oorlog. Dit is een opname van een livestream op 26 februari 2023. De verhalen zijn verzameld door Mychailo Gold (uit Oekraïne), professor Joodse Studies Anna Shternshis (uit Canada, geboren in Moskou), activisten van de Joodse Confederatie van Oekraïne gecoördineerd door Alina Teplitska, en anderen.
8. Voetnoot van de vertaler: Vladimir Solovjov is op het moment van schrijven een van Ruslands grootste propagandisten. Oekraïense comedians noemden hun geëngageerde programma daarom ‘Solovinyj Pomjot’, letterlijk vertaald ‘de vogelpoep van Solovjov’. De naam ‘Соловьёв’ (Solovjov) betekent ‘nachtegaal’.


Foto boven aan artikel

Een demonstrant tegen het Ruscism (Rashism). Bron: Alisdare Hickson op Wikimedia Commons (CC BY-SA 2.0)

Oekraïne: de oorlog toen en nu

We lijken het inmiddels haast gewend te zijn, de schokkende nieuwsberichten die maar blijven binnenstromen sinds de Russische inval in Oekraïne op 24 februari 2022. De actuele gruwelijkheden vragen zo veel aandacht dat we wellicht niet genoeg stilstaan bij de impact van de zo verstrengelde oorlogsgeschiedenis van Oekraïne en Rusland. In dit nummer doen we dat expliciet wel en onderzoeken we de dynamiek tussen de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog en de huidige oorlog in Oekraïne.

De afgelopen anderhalf jaar zijn er grote hoeveelheden artikelen, nieuwsberichten en opiniestukken verschenen die de oorlogsbewegingen, Poetins motivatie en de Oekraïense standvastigheid onder de loep nemen. Als redactie vroegen we ons af wat we konden en wilden toevoegen aan die groeiende stapel literatuur. We constateerden een behoefte aan meer duiding rond de vraag hoe de Tweede Wereldoorlog-geschiedenis doorwerkt in de beeldvorming over de huidige oorlog in Oekraïne. En deze vraag werkt ook de andere kant op, want hoe werpt de huidige oorlog nieuw licht op de traumatische gebeurtenissen in de twintigste eeuw?

Tijdens het maken van deze editie van WO2 Onderzoek uitgelicht werden we (vanzelfsprekend) geconfronteerd met actuele gebeurtenissen die elkaar in hoog tempo opvolgden en uiteraard impact hadden op sommige auteurs. Om hier zorgvuldig mee om te kunnen gaan, verschijnt deze editie iets later dan u van ons gewend bent.

Sovjet-troepen voor de Brandenburger Tor in Berlijn, 1945. Bron: Wikimedia Commons

Holodomor en Holocaust

In een interview met Ruslanddeskundige Jade McGlynn bestudeert Hubert Smeets de zienswijze van Poetin op de rol van Rusland in de Tweede Wereldoorlog. Centraal daarin staat het heroïsche narratief over het Russische leger dat het fascistische Duitsland versloeg. McGlynn beschrijft hoe de propaganda van het Kremlin hierover in zijn werk gaat, en spreekt haar zorg uit dat Poetins heroïsche blik op de geschiedenis nog lang dominant zal blijven, zelfs indien Rusland binnenkort de wapens neerlegt.

Waar McGlynn ingaat op de Russische omgang met het verleden, spiegelt Igor Shchupak deze aan de Oekraïense herinneringscultuur. Shchupak is directeur van een museum gewijd aan de Joodse herinnering en de Holocaust in Dnipro. Hij bespreekt de parallellen die in Oekraïne worden getrokken tussen de Holodomor (de door het beleid van Stalin veroorzaakte hongersnood in 1932-33) en de Holocaust, en tussen die historische gebeurtenissen en de huidige Russisch-Oekraïense oorlog. Hoewel de vergelijkingen historisch gezien niet per se steek houden, constateert hij dat ze hebben bijgedragen aan een transformatie en actualisering van de Oekraïense herinnering aan de Tweede Wereldoorlog.

Inbeslagname van voedsel in Novo-Krasne, Odesa Oblast, november 1932. Door grootschalige collectivisatie en roof van voedsel door de Sovjets brak er een grote hongernood uit in Oekraïne. Bron: Wikimedia Commons 

Lesbrieven

Hoe valt een oorlog te begrijpen? En een nog lastiger vraag: hoe leggen we oorlog uit aan kinderen? In de weken na de inval in Oekraïne verschenen er opvallend veel lesbrieven over dit onderwerp. Niet alleen bieden die lesmethoden handvatten om de oorlog in Oekraïne bespreekbaar maken in de klas. Ze bieden ook historische kennis die helpt om vat te krijgen op het conflict. Jonathan Even-Zohar, oud-directeur van EuroClio (de Europese vereniging van geschiedenisdocenten), legt verschillende lesbrieven naast elkaar en analyseert de kenniskaders die erin worden aangereikt. Hoeveel context is nodig om de complexe gebeurtenissen te begrijpen? Wordt er, bijvoorbeeld, gebruikgemaakt van een tijdlijn? En zo ja, welke gebeurtenissen staan daar dan wel of juist niet op vermeld?

Vluchtelingen worden met bussen naar Oostenrijk en Duitsland gebracht, maart 2022, Kyiv. Bron: Kyiv City Council op Wikimedia Commons (CC BY 4.0) 

Vluchtelingen

De laatste twee bijdragen zoomen in op Oekraïners die naar Nederland gevlucht zijn. Redacteur Kees Ribbens gaat in op de rol van Oekraïners in Nederland bij herdenkingen. Hij constateert dat de parallellen die worden getrokken tussen de Tweede Wereldoorlog en de huidige oorlog in Oekraïne zich voornamelijk toespitsen op de Nederlandse ervaring van de Duitse bezetting. Hoe zou er meer ruimte kunnen ontstaan om ook de ervaringen van Oekraïners zelf ten tijde van de Tweede Wereldoorlog een plek te bieden?

Voor onze jaarrubriek ‘Leven met oorlog’ interviewde Djuna Kramer de Oekraïense Kateryna Khyzhniak, die nu werkzaam is bij ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum en vanuit daar psychologen in Oekraïne ondersteunt. Zij vertelt welke invloed haar achtergrond en familiegeschiedenis heeft op haar werk.

Over de auteur

 

Sophie van den Bergh

Sophie van den Bergh is hoofdredacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht en werkt op de afdeling Onderzoek en educatie van het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Aan de Universiteit Gent werkt ze aan een proefschrift over herdenkingstheater.


Foto boven aan artikel

Een Oekraïense tank. Bron: 24th Mechanized Brigade “King Danylo” op Wikimedia Commons (CC BY 4.0)

Oekraïne: de oorlog toen en nu

Jaargang 12, nummer 3, augustus 2023

Hoe werpt de oorlog in Oekraïne nieuw licht op de traumatische gebeurtenissen van de twintigste eeuw? In deze WO2 Onderzoek uitgelicht onderzoeken we de dynamiek tussen de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog en de huidige oorlog.

Terloops herdenken met Stolpersteine

In heel Europa zijn ze inmiddels te vinden: Stolpersteine. Wat zijn de ‘struikelstenen’ nou eigenlijk: een kunstproject of kleine herdenkingsmonumentjes? Ze zijn in elk geval populair en verguisd tegelijk.

Als je door het centrum van Amsterdam loopt, waan je je al snel in de 17e eeuw. Maar wie zo nu en dan een blik naar beneden werpt, stuit misschien ook wel op herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. Ingebed tussen de stoeptegels van de Nieuwe Hoogstraat 14 ligt een messing kinderkop. Op het tegeltje is te lezen: ‘Hier woonde Isaak Stopper; geb. 1899; gearresteerd aug. 1943; gedeporteerd 1943 uit Westerbork; vermoord 31-3-1944 Auschwitz’.

In Amsterdam liggen nu ongeveer 1800 van deze Stolpersteine. In heel Europa vind je inmiddels 96.000 van deze herdenkingssteentjes voor slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Een groot deel is persoonlijk gelegd door kunstenaar Gunter Demnig, tevens de bedenker van het project. Maar is het kunst waar we naar kijken, of iets anders? Waar ligt de lijn tussen herdenken en kunst? En van wie zijn de stenen eigenlijk?

Gunter Demnig legt nieuwe Stolpersteine in Kampen. Bron: Joop van Dijk op Wikimedia Commons (CC BY-SA 2.0)

Münchens verbod
De grootsheid van het project van de Stolpersteine staat in schril contrast met het formaat van de steentjes. Een vlakje van 10 bij 10 centimeter, meer dan dat is het niet. De Stolpersteine halen hun kracht juist uit de decentrale aard. Je treft een Stolperstein niet als bezoeker, maar als toevallige voorbijganger. Demnigs idee is dat je “met je hoofd én je hart” struikelt over het verleden. De individuele namen in de intieme omgeving van een voormalig woonhuis brengen het leed van de Tweede Wereldoorlog ontzagwekkend dichtbij. Het abstracte begrip ‘Holocaust’ wordt plots tastbaar.

Toch ligt ook precies hier het pijnpunt dat rond de Stolpersteine bestaat. Vereist het herdenken van oorlogsslachtoffers niet iets meer eerbied en bedachtzaamheid? Kan dit wel zomaar op de stoep? De Duitse Charlotte Knobloch – voorheen voorzitter van de Centrale Joodse Raad Duitsland – is een van de felste tegenstanders. Volgens Knobloch wordt de waardigheid van de slachtoffers geschonden door de Stolpersteine. Het idee dat je op de namen van deze mensen kunt gaan staan, en dat misschien zelfs zonder het door te hebben, is voor Knobloch (en voor velen met haar) aanstootgevend. In het Duitse München zijn de stenen om deze reden verboden in de publieke ruimte: over Joodse mensen was al genoeg gelopen.

Met de hand geslagen
Het gebeurt vaker dat er wrijving ontstaat tussen instanties of burgers en de kunstenaar Gunter Demnig. In sommige gemeenten hebben ze zelfs hun eigen herdenkingssteentjes laten maken. In Amersfoort liggen bijvoorbeeld steentjes van natuursteen en brons. De Stichting Herdenkingsstenen Amersfoort vond de wachttijd voor de Stolpersteine van 433 slachtoffers te lang.

Herdenkingsstenen in Amersfoort. Bron: Monique Zwart

De wachttijd heeft deels te maken met de artistieke visie van Demnig. Tot voor kort werden alle Stolpersteine door Demnig persoonlijk gelegd. Daarbij wordt elke steen met de hand gemaakt. In het begin deed Demnig ook dit zelf. Inmiddels heeft hij hulp van enkele beeldhouwers. Handwerk en aandacht voor het individu blijft echter essentieel. Iedere naam, iedere letter, wordt met zorg in het messing geslagen: een metaforische antithese van het nazisme, dat bevolkingsgroepen hun menszijn afnam in een geïndustrialiseerde genocide. Met de Stolpersteine willen Demnig en zijn collega-beeldhouwers de waardigheid en de individuele namen teruggeven aan de slachtoffers. Zolang hun namen niet vergeten worden, blijven zij voortleven.

De kunst van het herdenken
De artistieke gedachte maakt het proces van de Stolpersteine begrijpelijk traag. Bovendien worden er nooit honderden stenen op één plek geleverd. Het zijn er telkens slechts een paar tegelijk, en dan rijdt Demnig weer verder Europa in.

Deze methode sluit ook aan bij een belangrijke gedachte achter het kunstwerk: de Tweede Wereldoorlog, en in het bijzonder de Holocaust, is te gruwelijk om ooit in zijn geheel te vangen in beeldtaal. Hoe kan een centraal monument zoals een standbeeld op een plein ooit recht doen aan dit leed? Het Stolpersteine-monument bestaat niet alleen uit een object, maar ook uit een handeling. Met iedere legging dijt het monument uit en benadrukt zo dat herdenken een voortdurende bezigheid is – iets wat we moeten blíjven doen.

Zo hoort dus ook het lage tempo bij het Stolpersteine-project. Er is geen einddatum, geen finishlijn. De wens van gemeenten zoals Amersfoort om in één keer voor al hun slachtoffers een steen te kunnen leggen, staat haaks op deze gedachte. De werkwijze en visie achter het kunstproject van de Stolpersteine en de manieren waarop bijvoorbeeld gemeenten wensen te herdenken, schuren soms nogal met elkaar.

Alexander Stukenberg, coördinator van de Stolpersteine voor de Benelux, vanuit de Stichting Stolpersteine (werkplaats bij het Goethe Instituut). Bron: Maartje van Bennekom

Wiens eigendom?
De beslissing van Amersfoort (en bijvoorbeeld ook Apeldoorn, Alkmaar en Vught) om zelf herdenkingsstenen te ontwikkelen was controversieel. Niet alleen omdat dit inging tegen de artistieke visie van Demnig, maar ook omdat het riekt naar plagiaat. Is een herdenkingssteen van graniet niet hetzelfde als de messing Stolpersteine? Het roept een interessante vraag op: wie is eigenlijk eigenaar van dit project?

Een Stolperstein ligt meestal op gemeentegrond. De steen is daarmee in feite van de stad. Het handelsmerkrecht ligt echter bij Demnig en zijn organisatie. Ook de website draait er niet omheen: het kunstwerk is eigendom van kunstenaar Gunter Demnig. Niet de aanvragers, de nabestaanden, slachtoffers, of (buurt)bewoners.

Maar zijn het niet juist deze mensen die het herdenkingsproject van de Stolpersteine zo succesvol maken? Een Stolperstein begint bij de aanvragers: zij doen het historisch voorwerk en dekken de kosten. De steen wordt gelegd en eigenlijk begint het herdenken dan pas. Buurtbewoners en nabestaanden verrijken de messing vlakjes met bibliotheken aan informatie. Er zijn boeken, wandelingen, websites en poetsdagen. De Stolpersteine zijn zo misschien wel de ultieme vorm van historische participatie. Een kunstenaar legt een stoeptegeltje, de struikelaars doen de rest.

Over de auteur

 

Maartje van Bennekom, foto door Lisa Maier

Maartje van Bennekom is publiekshistoricus en een van de makers van podcast Far Too Close: een zesdelige podcastreeks over het koloniale verleden van universiteitsgebouwen in het centrum van Amsterdam. Momenteel is zij werkzaam bij de gemeente Amsterdam en als zzp’er.


Foto boven aan pagina

Stolpersteine voor Isaak Stopper. Bron: Christian Michelides op Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0)

‘Mijn opa is tot op de dag van vandaag vermist’

2023 is uitgeroepen tot themajaar ‘Leven met oorlog’, waarin de impact van oorlog op mensen, families en samenleving centraal staat. In het kader daarvan nemen we in elke editie van WO2 Onderzoek uitgelicht een persoonlijk verhaal op van iemand die werkzaam is in een oorlogsmuseum, herinneringscentrum of andere organisatie die gelieerd is aan oorlog. Welke rol speelt hun eigen achtergrond in hun werk? Dit keer Brita Röhl, voorzitter van de Stichting Herdenking April-meistakingen 1943, die zich inzet voor het herdenken van de landelijke staking tegen de gedwongen arbeidsinzet.

Hoe bent u bij de Stichting Herdenking April-meistakingen 1943 betrokken geraakt?
“Mijn grootvader Frits Loep was ingenieur bij machinefabriek Stork & Co in Hengelo. Daar begonnen in 1943 de stakingen, toen de mannen het werk neerlegden uit protest tegen een oproep voor de Arbeitseinsatz. Naar aanleiding van de stakingen is mijn opa in de fabriek opgepakt, verhoord en uiteindelijk op 4 mei afgevoerd richting het bos van Twickel, waar hij is gefusilleerd. Zijn lichaam is nooit meer gevonden. Tot op de dag van vandaag is hij vermist.

Het verhaal van deze stakingen is altijd onderbelicht geweest, hoewel het een belangrijke, landelijke opstand tegen de bezetter was. Van Groningen tot Eindhoven stopten mensen met werken, in de fabrieken, in de mijnen. Het verliep heel vredelievend: machines uit, jas aan en naar huis. Maar het was een duidelijk signaal: de maat is vol.

Toen de stakingen 75 jaar later herdacht werden, in 2018, merkte ik dat het verhaal eindelijk een beetje begon te leven. Dat was voor mij de aanleiding om in actie te komen, ik wilde deze geschiedenis niet weer in de vergetelheid laten raken. In 2019 hebben we de stichting opgericht, met onder anderen historicus Hans Morssinkhof en Gijs Stork, de kleinzoon van Frans Stork. Frans Stork zat tijdens de stakingen in de directie van Stork en was bevriend met mijn opa. Het is erg bijzonder dat wij ons als kleinkinderen nu kunnen inzetten om dit verhaal levend te houden.”

Bakkers in Vriezenveen vergaderen op 30 april of ze mee doen aan de staking. Ze besluiten om te gaan staken. Bron: Beeldbank WO2 – NIOD

Hoe leefde het verhaal over uw opa in de familie?
“Er werd weinig over hem gesproken, maar ik herinner me wel dat de periode april-mei altijd zwaarbeladen was bij ons thuis. Pas naarmate ik ouder werd, begreep ik waar die spanning vandaan kwam. De verdwijning van haar vader heeft ontzettend veel impact gehad op mijn moeder, maar de mores was: je praat er niet meer over, schouders eronder en opbouwen.

Omdat mijn opa nog altijd vermist is, kon mijn moeder het verlies nooit echt verwerken. Dat heeft haar tot allerlei zoekpogingen gebracht, die nooit ergens toe hebben geleid. Mijn moeder leeft niet meer, maar ik zet het zoeken voort. Er kan technisch inmiddels veel meer dan toen, hoewel veel mensen die er iets over zouden kunnen vertellen niet meer leven. Ik weet dat het vijf over twaalf is.

Ik heb me een beeld van mijn opa kunnen vormen door met mensen te spreken die hem hebben gekend. Dat is heel waardevol voor mij. Hij moet een aimabele man zijn geweest, sociaal, rustig. Een mensenmens, zouden we nu zeggen.”

Brita Röhl. Bron: Brita Röhl

Wat drijft u om u te blijven inzetten voor de stichting?
“Zoals de geschiedenis van de staking ons gevormd heeft, zo geldt dat ook voor ontzettend veel andere families. Wij willen een platform zijn waar nabestaanden hun verhalen kunnen delen. Daarnaast is het een eerbetoon aan de slachtoffers en vermisten: we krijgen ze niet terug, maar we kunnen wel zorgen dat ze erkenning krijgen voor wat ze hebben gedaan en waar ze voor hebben gestaan. Laten we er in godsnaam wat van leren.”

Waar denkt u aan bij ‘Leven met oorlog’?
“Het is niet zo dat de oorlog meespeelt bij iedere stap die ik neem, bij mijn moeder was dat ook niet zo. Maar de ervaringen kruipen wel onder de huid en vormen je karakter: je vertrouwen in mensen, je zelfbeeld. Dat werkt generaties lang door.

Daarnaast denk ik aan Oekraïne, waar weer een hele generatie getraumatiseerd raakt. Hoeveel gezinnen moeten er verder zonder vaders en broers, zonder zicht op een toekomst? Hoe lang zal dat doorwerken?”

Staken op leven en dood van Erik Dijkstra en Hans Morssinkhof. Bron: Meulenhoff

Dit themanummer gaat over nieuwe initiatieven bij het herdenken. Wat is uw visie op herdenken?
“Hoe breder je aanpak, hoe beter. Voor de 80-jarige herdenking van de stakingen dit jaar is de stichting betrokken bij ontzettend veel initiatieven in verschillende vormen. Zo maakt BNNVARA een driedelige documentaire, is er het theaterstuk De vergeten Twentse Lente met actrice Johanna ter Steege, komt er in Hengelo een expositie en een film gemaakt door kinderen, komt er een educatieprogramma op scholen en verschijnt er een boek van Erik Dijkstra en Hans Morssinkhof. Die spreiding vind ik belangrijk: de een kijkt een documentaire drie keer terug, de ander neemt zijn kinderen mee naar een toneelstuk. Bij het herdenken is diversiteit in aanbod je kracht.”

Over de auteur

 

Djuna Kramer

Djuna Kramer is cultuurjournalist en schrijft voor onder meer de Volkskrant, Het Parool, AD en de Theaterkrant. Ook maakt ze audioproducties, zoals de Vrij Nederland-podcast Nu het nog kan – waarin kleinkinderen hun grootouders interviewen over de Tweede Wereldoorlog en de documentaire De laatste woorden van Anton Mussert voor Docs (NTR/VPRO).


Foto boven aan pagina

Oproep om te gaan staken. Bron: Beeldbank WO2 – NIOD

De ontbrekende urnen uit Suriname en Caribisch Nederland

Het tijdelijke monument dat na afloop van de Tweede Wereldoorlog op de Dam geplaatst werd, moest de eenheid van het Koninkrijk der Nederlanden verbeelden. Uit elke Nederlandse provincie en elk overzees gebiedsdeel zou daarom een urn met aarde bijgezet worden. De nissen die bestemd waren voor urnen uit Suriname en uit Caribisch Nederland bleven echter leeg. Waarom eigenlijk?

Eind 1947 verscheen er op de Dam een weinig pretentieus bakstenen muurtje, gemetseld in een halve cirkel. Het gold als tijdelijk Nationaal Monument, tot er iets mooiers en definitievers voor in de plaats zou komen, en was opgericht ter nagedachtenis aan de ‘gevallenen’ in de oorlog. Hierbij dacht men op dat moment aan militairen en mensen uit het verzet – de Holocaust zou pas veel later onderdeel van herdenkingen worden.

Omdat de plannenmakers van de daartoe opgerichte Nationale Monumenten Commissie het Nederlandse volk zagen als “stellig niet monumentaal van aard”, moest het proces van een bescheiden muur naar een nationale plek van herinnering een beetje op weg geholpen worden. Er werden daarom elf urnen geplaatst, één voor elke provincie, met daarin aarde afkomstig van plekken waar Nederlanders gevallen waren in de strijd. “Elf urnen met door bloed gedrenkte grond”, zoals Elsevier’s Weekblad het omschreef.1

Als érgens het koloniale verleden en de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in Nederland samenkomen, dan is het in deze muur op de Dam. Al snel na de onthulling volgde een maatschappelijke discussie. Waarom geen ‘Indische urn’ vanwege de strijd tegen Japan? Hetzelfde artikel in Elsevier had het over “de vele honderden, die ver van het moederland hun leven verloren” en over “moegestreden vliegers die neerstortten in de rimboe”. Met de term ‘vrede en recht’ werd daarbij bovendien verwezen naar de strijd tegen een onafhankelijk Indonesië die Nederland na 1945 voerde. Het sentiment draaide dus vooral om “Nederlanders die in Indië gestreden en geleden hebben”, tijdens de Japanse bezetting én daarna, en niet om de bevolking in gekoloniseerde gebieden die ook had meegevochten en meegeleden.

Overzeese steun?
Het uitgangspunt van de overheid was echter breder dan dit maatschappelijke sentiment, en leverde een verrassende combinatie op van koloniaal en postkoloniaal denken die paste bij het moment: de bevolking in het gehele Koninkrijk moest herdacht worden (Nederland, ‘de Oost’ en ‘de West’) én zou daar ook zeggenschap over moeten hebben. Er moesten daarom drie overzeese urnen komen, waarvoor “medewerking der inheemse bevolking” noodzakelijk werd geacht, en waarvoor “het initiatief […] uit deze gebiedsdelen zelve [moest] voortkomen”. Dus hoewel de verantwoordelijke minister van mening was dat in Suriname of op Curaçao “van een strijd niet of niet noemenswaard sprake is geweest”, schreef hij de gouverneurs op die plekken wel aan met de vraag of er onder de bevolking steun was voor zo’n urn. En voor Indonesië gold dat de aarde uit heel het land moest komen, waarbij “specifiek Nederlandse aarde”, bijvoorbeeld uit Japanse interneringskampen, niet op de voorgrond mocht treden.

Toen gebeurden er twee merkwaardige dingen. De urn uit Indonesië kwam er tegen alle verwachtingen in wél, en die uit Suriname en de Antillen tegen de verwachtingen in niet. Om uit te zoeken waarom dat zo is, dook ik samen met mede-onderzoeker Matthias Lukkes het archief in.

Haast
De Indonesische urn redde het tegen de stroom uit Den Haag in. Minister-president Drees achtte het gezien de oorlog in Indonesië onmogelijk om daar met steun van de bevolking aarde vandaan te halen, en kwam tot de conclusie dat dat hele onzalige overzeese urnenplan misschien maar beter met rust gelaten moest worden.

Het briefje van Drees in het archief. Bron: Matthijs Kuipers

Dat was buiten de sterke wens van het Nederlandse ambtelijke en militaire apparaat in Indonesië gerekend. Voortvarend werd de urn geprepareerd en werd de gevraagde steun van de bevolking opgehaald – of iets wat daarvoor moest doorgaan. Er werd vooral aangeklopt bij de Nederlandsgezinde deelstaten van de federatie die Nederland in Indonesië probeerde te stichten. Vlak voor de soevereiniteitsoverdracht, eind 1949, werd de urn haastig naar Nederland overgebracht en het daaropvolgende jaar bijgezet in het monument.

Vanuit Suriname en de Antillen reageerden de gouverneurs welwillend op het verzoek uit Nederland, waar in Den Haag ook niet de bezwaren bij bestonden die er rond Indonesië wel waren. Er was wel degelijk geleden en gevochten, zo schreef de gouverneur van Suriname, waarbij hij wees op de Surinaamse bijdragen aan de oorlog. Niet alleen hadden er veel Surinamers dienstgedaan als kanonnier op koopvaardijschepen, ook waren er ongeveer 400 man naar Australië gezonden om deel te nemen aan de strijd tegen Japan en later aan de strijd die Nederland voerde in de onafhankelijkheidsoorlog.2

Dichtgemetselde nissen
Maar waar in Indonesië een zeer snelle weg bewandeld werd – waarschijnlijk vanuit het besef dat er gezien de oorlogssituatie al snel helemaal geen sprake meer kon zijn van Nederlanders die over Indonesische aarde beschikten – volgden de bestuursapparaten in Suriname en de Antillen een wat rustiger tempo. Terwijl de Indische urn al bijna af was, informeerde het gouvernement in Suriname nog eens naar de juiste afmetingen die de urn moest krijgen en of het misschien mogelijk was aarde te verkrijgen van Indonesische plekken waar Surinamers hadden gevochten. Dat tempo was te langzaam voor Nederland, waar de regering behalve aan het principe van steun van de bevolking ook vasthield aan het idee dat één extra ceremonie om urnen bij te zetten wel genoeg was, met of zonder Surinaamse en Antilliaanse urnen. Zo gebeurde het dat er op 29 april 1950 met groot ceremonieel vertoon maar één urn werd bijgezet: die uit Indonesië. In die urn zat bovendien de eerder niet wenselijk geachte ‘specifiek Nederlandse aarde’, afkomstig van erevelden in Indonesië.

Het tijdelijke monument op de Dam in Amsterdam. De urn met aarde van de erevelden in Indonesië wordt door koningin Juliana en prins Bernhard bijgezet. Bron: ANP / Stadsarchief Gemeente Amsterdam

De betekenis die besloten ligt in het Nationaal Monument werd hier ingrijpend door veranderd. In plaats van een koloniale Rijkseenheid met drie urnen werd nu met één urn vooral de Nederlandse strijd in Indonesië herdacht. De ontbrekende urnen uit Suriname en de Antillen raakten in de vergetelheid, maar de geschiedenis liet haar fysieke sporen na. In het definitieve Nationaal Monument op de Dam, dat in 1956 werd opgericht, kregen de urnen uit het tijdelijke monument een bescheiden plek aan de achterkant, vooral omdat men het een onkies idee vond om de ‘gewijde aarde’ weg te doen. En omdat het monument al een tijd in ontwerp was zaten daar nog alle veertien nissen in. Het resultaat is dat er tot op de dag van vandaag twee lege, dichtgemetselde nissen voor Suriname en Caribisch Nederland zijn, als stille getuigen van een koloniaal verleden.

Over de auteur

 

Matthijs Kuipers

Matthijs Kuipers is historicus en werkt als onderzoeker en beleidsadviseur bij het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Hij zit in de redactie van WO2 Onderzoek uitgelicht.


Noten

1. Het plan voor urnen met ‘gewijde aarde’ was overigens een afschaling van het oorspronkelijke plan. Dat voorzag nog in een echt ‘graf van de onbekende soldaat’ zoals we dat uit andere landen kennen. Hier zouden dat zelfs drie onbekende soldaten of strijders hebben moeten zijn: één uit Nederland, één uit Indonesië en één uit wat toen West-Indië genoemd werd. “Het graf zal het symbool zijn voor allen,” schreven de plannenmakers, “het symbool van de gehele strijd en van alle offers.” Daar rekenden ze dus ook de overzeese gebiedsdelen van Nederland onder, al waren die toch ook weer niet zodanig één met Nederland dat met één onbekende soldaat kon worden volstaan. Het plan voor een daadwerkelijk graf voor drie onbekende strijders verdween al gauw naar de achtergrond ten faveure van het plan voor elf urnen met ‘gewijde aarde’, dus zonder stoffelijk overschot en zonder overzees Nederland.

2. Nadat Japan had gecapituleerd en de strijd veranderde in een onafhankelijkheidsoorlog voor Indonesië, weigerden veel Surinaamse militairen verder te vechten, zich maar al te goed bewust van de koloniale dimensie van de strijd.


Foto boven aan pagina

Het ontwerp van de Rotterdamse architect J.J.P. Oud en de Amsterdamse beeldhouwer J. Rädecker voor het Nationaal Monument op de Dam. Bron: Fotocollectie Elsevier / Nationaal Archief

De veranderkracht van alternatieve herdenkingen

Er zijn in de geschiedenis van de 4 mei-herdenking telkens actiegroepen geweest die geprobeerd hebben invloed uit te oefenen op wie en wat of hoe er wordt herdacht. De alternatieve herdenkingen die een aantal van hen organiseerden, vormen een spiegel van hun tijd. Sterker nog: ze hebben steevast veranderingen in gang weten te zetten in de vorm en inhoud van de ‘officiële’ herdenking.

#Geen4meivoormij
In 2016 zorgde de hashtag ‘Geen4meivoormij’ voor veel ophef. Activist Christa Noëlla plaatste een foto van zichzelf op Facebook waarin ze een bord met deze tekst omhooghoudt. In het bericht stond: “Voor mij heeft 4 mei geen zin wanneer we het opkomende fascisme en moslimhaat in Nederland gewoon zijn gang laten gaan.” Het bericht riep online veel afwijzende reacties op, maar er was ook steun.

Uit de hashtag-actie ontstond een actiegroep die twee jaar later aankondigde een lawaaidemonstratie te houden tijdens de twee minuten stilte op de Dam. De voornaamste kritiek van de groep op de herdenking was het feit dat op 4 mei wél de Nederlandse militairen worden herdacht die sneuvelden in het toenmalige Nederlands-Indië, maar niet de Indonesische slachtoffers die door hun toedoen vielen. Daarmee is de 4 mei-herdenking in de ogen van de activisten in de huidige vorm hypocriet en racistisch: alleen de “witte slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog worden herdacht”.1 De demonstratie werd door de rechter verboden, maar de roep om een meer inclusieve herdenking is niet verdwenen.

‘Geen 4 mei voor mij’ is zeker niet de enige actiegroep die geprobeerd heeft invloed uit te oefenen op de 4 mei-herdenking. In het verleden zijn er talloze groepen geweest die protesteerden tegen de vorm of inhoud van de Nationale Dodenherdenking, of een alternatieve herdenking organiseerden omdat ze zich niet herkenden of thuis voelden bij de officiële herdenking. Waar komt de behoefte aan alternatieve herdenkingen vandaan? En is er eigenlijk wel zo’n duidelijke scheidslijn tussen ‘officiële’ en ‘alternatieve’ herdenkingen? Een blik op de geschiedenis van 4 mei laat zien dat alternatieve herdenkingen grote invloed hebben gehad op de officiële herdenking.

4 mei 1946, voetgangers en voertuigen staan 2 minuten stil op het Muntplein in Amsterdam. Bron: Fotocollectie Anefo / Nationaal Archief

Indië-veteranen
Kritiek op de officiële herdenking is zo oud als de herdenking zelf. In feite is de nationale 4 mei-herdenking zelf ontstaan als alternatieve herdenking. Oorspronkelijk was namelijk niet voorzien in een aparte dag om de doden te herdenken. In de zomer van 1945 kondigde de regering2 aan dat 5 mei, ‘de dag der Capitulatie’3, voortaan een nationale feestdag zou zijn. De bedoeling was dat op de ochtend van dezelfde dag de doden zouden worden herdacht. Jan Drop, een oud-verzetsstrijder uit Den Haag, bedacht een alternatief: een nationale herdenkingsavond aan de vooravond van Bevrijdingsdag. Twee minuten stilte om 20.00 uur vormde de kern van zijn plan. De herdenkingsavond werd zo’n doorslaand succes dat de regering een jaar later het initiatief omarmde. 4 mei als vaste dag voor de Nationale Dodenherdenking was daarmee een feit.4

In de decennia daarna is er telkens in meer of mindere mate kritiek geuit op de Nationale Herdenking. Wie inzoomt op die kritiek ziet dat alternatieve herdenkingen geregeld hebben bijgedragen aan het wijzigen van de koers van de officiële herdenking. Een van de belangrijkste inhoudelijke wijzigingen vond in 1961 plaats. Toen werd besloten dat op 4 mei voortaan niet alleen de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog werden herdacht, maar ook de militairen die in oorlogen en conflicten na 1945 waren gesneuveld, in die tijd specifiek Indonesië en Korea. Aan deze verandering ging een jarenlange lobby van Indië-veteranen vooraf. Al sinds 1952 organiseerden zij als openlijk protest tegen de officiële 4 mei-herdenking hun eigen ‘nationale herdenking’ voor alle militaire gevallenen bij het monument op de Dam. Deze aanvankelijk marginale herdenking groeide in de jaren vijftig in belangstelling en betekenis totdat in 1961 beide herdenkingen werden samengevoegd.5

Vietnam
De term ‘alternatieve herdenking’ raakte in de loop van de jaren zestig in zwang. Nederland maakte in die tijd grote culturele en sociale veranderingen door. Talloze protestbewegingen zagen het licht en dat was ook merkbaar op 4 en 5 mei. Kritiek op de woningnood of de oorlog in Vietnam was vooral in de grote steden tijdens de herdenkingsdagen zichtbaar. Zo werd 5 mei 1970 door diverse actiegroepen uitgeroepen tot ‘Nationale Kraakdag’: tientallen panden werden ‘bezet’ om te protesteren tegen het feit dat er 25 jaar na de bevrijding nog steeds woningnood was.

Daarnaast organiseerde de protestgeneratie ook eigen zogenaamde ‘alternatieve herdenkingen’, als kritiek op de officiële herdenkingen die in de ogen van de vernieuwers te zeer op het verleden waren gericht en blind waren voor onrecht in het heden. Het bekendste voorbeeld van een alternatieve herdenking is die van de speciaal daartoe opgerichte Stichting J’accuse, die vanaf 1969 jarenlang op 4 mei in hotel Krasnapolsky bijeenkomsten organiseerde, pal naast de officiële herdenking op de Dam.

Affiche van Opland voor 4 mei. Bron: Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis

Na 1975 verdwenen de meeste alternatieve herdenkingen weliswaar weer van het toneel, maar ze lieten een blijvende stempel achter op de officiële herdenkingen. Ageren tegen onderdrukking, racisme en onverdraagzaamheid in het heden was op 4 en 5 mei mainstream geworden. Het stond zelfs als doel in de officiële richtlijnen die door een voorloper van het Nationaal Comité 4 en 5 mei onder alle burgemeesters werd verspreid.6

In de jaren negentig ontstond felle discussie over de vraag of Nederland 50 jaar na het einde van de oorlog samen met Duitsers moest gaan herdenken. Bij de landelijke herdenking en viering op 4 en 5 mei bleek de tijd nog niet rijp. Op lokaal niveau daarentegen waren er in de jaren daarna steeds meer gemeenten, met name in de grensstreek, die Duitsers uitnodigden en samen herdachten.7 Europese verzoening en samenwerking werd in die tijd van bloeiende Europese integratie vaak aangehaald als belangrijke les van de oorlog. Van Duitse aanwezigheid op de Dam is het tot nu toe nog niet gekomen, maar in 2012 hield de Duitse bondspresident Joachim Gauck de 5 mei-lezing, op uitnodiging van het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Het leidde niet tot noemenswaardig protest.

Elke generatie herdenkt op haar eigen manier en zoekt naar de betekenis van het verleden in het heden. De discussies rondom 4 en 5 mei en alternatieve herdenkingen leren ons eigenlijk meer over de tijd waarin herdacht wordt dan over het herdachte verleden. Zo weerspiegelen alternatieve herdenkingen vooral de tijdgeest waaraan ze zijn ontsproten. Wat valt op als we met die wetenschap naar de afgelopen jaren kijken?

Gauck spreekt de 5 mei-lezing uit. Bron: Geert Snoeijer

Vluchtelingen
Ook in onze tijd hebben hedendaagse maatschappelijke problemen hun weerslag op 4 en 5 mei. Het meest in het oog springend zijn de vluchtelingencrisis en racisme. En ook de link tussen oorlog toen en nu wordt gauw gelegd bij herdenkingen. Maar waar het refereren aan hedendaags oorlogsleed welhaast gemeengoed is geworden, geldt dat niet voor het expliciet herdenken van dat leed op 4 mei. Zo worden in toespraken vaak de actuele oorlogen genoemd – zoals in 2022 de oorlog in Oekraïne – en ook de grote aantallen vluchtelingen wereldwijd, maar worden de slachtoffers van die oorlogen niet expliciet herdacht. In 2017 ontstond bijvoorbeeld grote ophef toen theoloog Rikko Voorberg aankondigde op 4 mei in Amsterdam een vluchtelingenherdenking te organiseren om aandacht te vragen voor de vluchtelingencrisis. Na felle kritiek van het CIDI en het Nationaal Comité 4 en 5 mei werd de herdenking afgeblazen. Toch blijft de actualiteit van oorlog zichtbaar op de herdenkingsdagen. De oorlog in Oekraïne was in 2022 bijvoorbeeld alomtegenwoordig op 4 en 5 mei. Uit onderzoek blijkt dat het merendeel van de Nederlanders op 4 mei ook slachtoffers van hedendaagse oorlogen herdenkt.8 Waarschijnlijk is het een kwestie van tijd voordat actuele oorlogsslachtoffers expliciet herdacht worden op 4 mei.

Koloniale overheersing
Het andere grote hedendaagse thema dat invloed heeft op 4 en 5 mei: racisme en discriminatie. Dit kwam al tot uiting in de protestacties van ‘Geen4meivoormij’, maar bijvoorbeeld ook in de 4 mei-voordracht van Arnon Grunberg in 2020 met daarin deze veelbesproken zin: “Als ze het over Marokkanen hebben, dan hebben ze het over mij.” Sinds enkele jaren wordt er op 3 mei ook een alternatieve herdenking op de Dam georganiseerd.

Arnon Grunberg tijdens de Nationale Herdenking. Bron: Martijn Beekman

Rishma Khubsing is de initiatiefnemer van deze ‘herdenkingsdag van de koloniale geschiedenis’, waarbij al het leed wordt herdacht dat Nederland in 400 jaar koloniale overheersing in twintig landen heeft aangericht. Persoonlijke ervaringen met discriminatie en racisme zijn voor haar een belangrijke motivator. Het idee voor deze herdenking ontstond al in Khubsings kindertijd. Als kind deed ze ieder jaar mee aan de twee minuten stilte, maar als ze vroeg wanneer haar voorouders werden herdacht, kreeg ze alleen te horen: “Dat doen ze in Nederland niet.” Khubsing heeft een Surinaams-Hindostaanse achtergrond; haar overgrootouders werden uit India ontvoerd om in Suriname te werken. “Als we op 4 mei het leed dat Nederland is aangedaan herdenken, zouden we de dag ervoor het leed dat Nederland heeft aangedaan moeten herdenken.” De gewelddadige dood van George Floyd in mei 2020 en de grootschalige Black Lives Matter-protesten die daarop volgden gaven haar het laatste zetje om haar idee voor een herdenking op 3 mei uit te voeren. “Nu is gewoon het moment om ook hier aandacht voor te vragen en ruimte in te nemen, want ook wij en onze voorouders mogen er zijn.”9

Door de persoonlijke link die vele Nederlanders met deze geschiedenis hebben, zal de wens om meer aandacht te hebben voor de slachtoffers van het kolonialisme blijven bestaan. Het is de vraag of dat op 4 mei gaat gebeuren, maar de roep om een meer inclusieve herdenking zal vermoedelijk alleen maar sterker worden de komende jaren.

Impact
Kijkend naar de geschiedenis van 4 en 5 mei hebben alternatieve herdenkingen en protestacties blijvende impact op de vorm en inhoud van de herdenkingsdagen gehad. Dat is in het heden niet anders. Vorig jaar kondigde het Nationaal Comité 4 en 5 mei aan dat voor het eerst expliciet alle slachtoffers van de koloniale oorlog in Indonesië werden herdacht, dus ook alle Indonesische slachtoffers.

De behoefte aan alternatieve herdenkingen zal altijd blijven bestaan, net als de rituele ophef die het veroorzaakt. Elke generatie moet de betekenis van de herdenkingsdagen opnieuw uitvinden. Dat is essentieel voor de toekomst van herdenken. Protest en alternatieve herdenkingen zijn een manier om betrokkenheid te tonen en de koers van 4 en 5 mei te verleggen. Geen stilte zonder storm.

Over de auteur

 

Ilse Raaijmakers. Bron: Jasper Gruiters

Dr. Ilse Raaijmakers is historicus. Ze schreef een boek over de geschiedenis van 4 en 5 mei, De stilte en de storm, en promoveerde ook op dit onderwerp aan de Universiteit Maastricht.


Noten

1. Zie diverse berichten op de Facebookpagina ‘Geen 4 mei voor mij’ en https://nos.nl/artikel/2230184-is-het-tijd-voor-een-andere-dodenherdenking
2. Dit was het ‘noodkabinet’ Schermerhorn-Drees, het eerste naoorlogse kabinet dat een maand na de bevrijding was benoemd door koningin Wilhelmina. Haar taak was met name orde op zaken stellen, economisch herstel ter hand nemen en verkiezingen voorbereiden.
3. Ministerraadnotulen 7 augustus 1945.
4. Ilse Raaijmakers, De stilte en de storm. 4 en 5 mei sinds 1945. Amsterdam University Press, 2017, p. 31-72.
5. Idem, p. 73-114.
6. Idem, p. 249
7. Maud van de Reijt, Zestig jaar herrie om twee minuten stilte. Hoe wij steeds meer doden gingen herdenken. Bert Bakker, 2010, p. 135-151.
8. Nationaal Vrijheidsonderzoek 2020, 2021, 2022.
9. Interview Rishma Khubsing door Ilse Raaijmakers, afgenomen op 27 februari 2023.


Foto boven aan pagina

Herdenking gesneuvelden van de 7 december-divisie bij het tijdelijke Nationaal Monument op de Dam, 6 december 1952. Bron: Fotocollectie Anefo / Nationaal Archief

Hoe kinderen (willen) herdenken

Hoe betrek je kinderen bij de Dodenherdenking? Wat vinden zij belangrijk en aansprekend, en hoe geven zij het liefste handen en voeten aan hun betrokkenheid? Een onderzoek onder kinderen legt vier belangrijke bouwstenen van ‘kindgericht herdenken’ bloot.

Het Nationaal Vrijheidsonderzoek van 2022 laat het opnieuw zien: de jaarlijkse Dodenherdenking wordt nog steeds door de overgrote meerderheid van de Nederlandse bevolking als (heel) belangrijk gezien. En ook het merendeel van de jongeren tussen de 16 en 24 jaar vindt de herdenking belangrijk. Tegelijk maken organisatoren van herdenkingen zich zorgen over de volgende generatie: zullen zij het herdenken voortzetten? Op allerlei manieren wordt geprobeerd om kinderen en jongeren meer te betrekken bij herdenken, bijvoorbeeld door schoolprojecten of door middel van alternatieve vormen van herdenken.

Maar wat betekent het eigenlijk voor deze derde en vaak vierde generatie sinds de Tweede Wereldoorlog om een oorlog te herdenken die zelfs hun grootouders niet hebben meegemaakt? Waarom en op welke manier willen zij deze oorlog herdenken? Wie of wat herdenken ze? En een andere interessante vraag: welke op kinderen gerichte herdenkingstrends zijn er en in hoeverre sluiten deze aan op hun behoeftes? Voor een antwoord op deze vragen bestudeerde ik internationale wetenschappelijke literatuur en deed ik met collega’s ook eigen onderzoek onder kinderen in Nederland.

Een kind legt een bloem tijdens de Nationale Herdenking op de Dam. Bron: Marco de Swart

Moreel kompas
Bij het bestuderen van de internationale literatuur rondom herdenken van de Tweede Wereldoorlog door kinderen en jongeren vallen twee dingen op. Allereerst wordt duidelijk hoezeer het collectieve narratief van de Tweede Wereldoorlog gericht is op volgende generaties. De Tweede Wereldoorlog fungeert in veel West-Europese samenlevingen als een moreel kompas. Het narratief dat binnen educatieve settingen, in musea en in herdenkingen wordt overgedragen richt zich expliciet op het ontwikkelen van empathie, identificatie en moralisatie bij mensen die de oorlog niet zelf meemaakten, door het centraal stellen van persoonlijke verhalen en emotionele ervaringen van getroffenen.1 Ook is het herinneren van de Tweede Wereldoorlog vaak gelinkt aan burgerschapswaardes, zoals tolerantie, democratie en gelijkheid.2 Diverse wetenschappers uiten hun zorgen over deze manier van presentatie van de Tweede Wereldoorlog. Door de maatschappelijk geëngageerde insteek van het herinneren worden kinderen veelal op een emotionele manier  betrokken bij dit verleden, wat geen ruimte laat voor kritische vragen over de diversiteit en complexiteit van oorlog.3

Een tweede ding dat opvalt, is dat in de literatuur veel gesproken wordt over de manier waarop kinderen worden gesocialiseerd in een bepaalde manier van herinneren en herdenken. Zij worden daarmee passieve ontvangers van herinnering, met een beperkte eigenheid in wie en hoe zij willen herdenken, bijvoorbeeld welke rituelen zij willen gebruiken.4 Onderzoek laat echter ook zien dat wanneer kinderen hier de gelegenheid toe krijgen, ze wel degelijk in staat zijn om op een kritische en genuanceerde manier deel te nemen aan herdenken.5

Samen met ouders en grootouders
Hoe zit dat bij kinderen in Nederland? In hoeverre zien we het collectieve narratief gericht op moralisatie en burgerschapswaardes terug bij kinderen, en hebben zij ‘gesocialiseerde’ ideeën over hoe zij willen herdenken? In het onderzoeksproject Rituelen, dat tussen 2016 en 2019 werd uitgevoerd door het Nationaal Comité 4 en 5 mei in samenwerking met ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum, hebben we vragenlijsten afgenomen en interviews en focusgroepen gehouden met kinderen en jongeren in de leeftijd van 9 tot 18 jaar. Centraal daarbij stond de vraag welke ervaringen kinderen hebben met herdenken van de Tweede Wereldoorlog en welke vorm van herdenken hen aanspreekt.

Kinderen raken meestal betrokken bij herdenken door ouders en grootouders die actief meedoen met herdenken, zo maakte ons onderzoek duidelijk. Lessen op school lijken hierin een beperkte rol te spelen. Veruit de meeste kinderen herdenken thuis samen met hun ouders door twee minuten stilte te houden of met elkaar de Dodenherdenking via televisie te volgen. Een kleine minderheid van de kinderen is wel eens naar een fysieke herdenking geweest. Dit hangt wel samen met educatie op school over herdenken.

Een van de meest genoemde redenen om te herdenken is om lessen te leren van het verleden. Wat die lessen dan precies zijn blijft echter vrij algemeen, zoals het waarderen van vrijheid en het niet herhalen van de geschiedenis. Daarnaast geven kinderen ook aan dat ze herdenken omdat het tot de culturele traditie behoort. En tot slot spelen ook sociaal-emotionele aspecten een rol, zoals het respect tonen aan getroffenen en samen sterk staan in onzekere tijden.

Herdenking in het kader van Adopteer een Monument. Bron: Birthe Kulik

Begrijpelijk en tastbaar
Uit de vele gesprekken met kinderen blijken er een aantal bouwstenen te zijn die voor hen bijdragen aan een goede en betekenisvolle herdenking. Zo blijkt dat kinderen allereerst willen begrijpen, en dat het uitvoeren van specifieke rituelen minder relevant voor ze is. Ze willen vooral de context van wie of wat herdacht wordt snappen. Kennis van het verleden speelt dus een rol bij het waarderen van herdenken. Ook willen zij de rituelen die uitgevoerd worden begrijpen, dat wil zeggen dat ze betekenis kunnen geven aan de rituelen. Dit betekent niet dat elk ritueel dezelfde betekenis hoeft te hebben voor kinderen. Kinderen geven bijvoorbeeld verschillende betekenissen aan de twee minuten stilte, terwijl dit ritueel tegelijkertijd als heel begrijpelijk wordt gezien door kinderen.

De tweede bouwsteen is het belang van het tastbaar maken van het onderwerp ‘oorlog’, dat voor veel kinderen erg abstract is. Kinderen willen zich door de herdenkingsrituelen in kunnen beelden of kunnen visualiseren hoe het is om in oorlog te leven. Dit sluit aan bij het huidige collectieve narratief over de Tweede Wereldoorlog, waarin het zich kunnen identificeren met oorlogsgetroffenen en de focus op persoonlijke verhalen centraal staat.

Actief en ‘passend’ herdenken
Een derde bouwsteen voor betekenisvol herdenken is inclusiviteit. Dit heeft in de eerste plaats te maken met wie herdacht wordt. Sommige kinderen vinden dat het betrekken van slachtoffers van andere oorlogen de herdenking actueler en inclusiever maakt. Vooral oudere kinderen vinden dat de herdenking meer op het hier en nu gericht moet zijn, hoewel de Tweede Wereldoorlog als basis mag blijven staan. Een jongere geeft als voorbeeld dat er een apart vak op de Dam gereserveerd zou kunnen worden voor recente oorlogsvluchtelingen. Het punt van het betrekken van andere oorlogen leidt overigens net als bij volwassenen tot discussie en de meningen van kinderen erover zijn verdeeld.

Inclusiviteit heeft ook te maken met door wie herdacht wordt. Kinderen spreken geen voorkeur uit voor een herdenking speciaal gericht op kinderen, maar benoemen wel dat een herdenking zowel voor kinderen als voor volwassenen aansprekend moet zijn. Herdenken doe je samen, vinden ze. Op de vraag of een actieve rol van kinderen wel of niet gewenst is tijdens de herdenking, zijn de reacties van kinderen wisselend. Een actieve rol hebben geeft kinderen het gevoel iets actief bij te kunnen dragen, wat een belangrijke functie van rituelen is. Deelnemen in de twee minuten stilte wordt overigens door sommige kinderen ook gezien als het hebben van een actieve rol. Aan de andere kant uiten kinderen kritiek op bepaalde vormen van betrekken van kinderen. Een kind dat een gedicht voorleest wordt niet door alle ondervraagde kinderen gewaardeerd, sommigen horen liever iemand spreken die zelf oorlog meegemaakt heeft. Het hebben van een actieve rol in de herdenking blijkt ook niet samen te hangen met een grotere waardering voor de herdenking. Kinderen geven aan dat herdenken niet om hen hoeft te draaien.

De vierde bouwsteen, namelijk de juiste sfeer, vloeit hieruit voort. Kinderen blijken al duidelijke ideeën te hebben over hoe een herdenking ‘hoort’ te zijn. De juiste sfeer is respectvol en serieus. Het moet officieel blijven, niet te kinderachtig. En het mag niet te vrolijk zijn, verdriet hoort bij herdenken. Ook traditie wordt unaniem als iets positiefs gezien en traditionele rituelen worden erg gewaardeerd.

Herdenking in Zwartsluis. Bron: Jan Kleef

Kinderherdenkingen
Kinderen geven dus niet direct een voorkeur aan een speciale kinderherdenking of een actieve rol tijdens een herdenking. Toch zijn er veel initiatieven op dit gebied. Daarbij varieert de rol van kinderen. Aan de ene kant van het spectrum heb je herdenkingen die geheel door kinderen zelf worden bedacht en uitgevoerd, zoals de opzet is bij het educatieve schoolprogramma ‘Adopteer een monument’. We zien daarbij dat kinderen vaak terugvallen op traditionele rituelen, maar ook met nieuwe ideeën komen om te herdenken, zoals het beschilderen van stenen om deze vervolgens bij een monument te leggen. Aan de andere kant van het spectrum heb je herdenkingen die door volwassenen worden vormgegeven, maar deels of helemaal door kinderen worden uitgevoerd.

Als we op beide vormen reflecteren vanuit de vraag wat waardevol is voor kinderen, blijven de onderliggende bouwstenen belangrijk. Neem bijvoorbeeld de keuze om een ‘nieuw ritueel’ uit te voeren. Is de betekenis hiervan dan duidelijk voor de deelnemende kinderen? Tijdens een door kinderen vormgegeven herdenking werd bijvoorbeeld bedacht om stukken papier met diverse oorlogsgerelateerde woorden te verbranden. Dat maakte indruk op de kinderen. Het was duidelijk wat ermee bedoeld werd, het was visueel en paste in de sfeer van de herdenking. Een artistieke dans van een jonge danseres werd echter minder positief ontvangen. Kinderen vroegen zich af wat hiermee uitgebeeld werd en dans paste volgens verschillende kinderen niet bij herdenken.

De kracht van herkenbaarheid
Concluderend kunnen we stellen dat kinderen in Nederland inderdaad delen in het collectieve narratief van de Tweede Wereldoorlog. Het leren van lessen uit het verleden staat voor hen vaak centraal bij herdenken. Het gaat hier echter vaak om algemene lessen, zoals het waarderen van vrijheid of het voorkomen van herhaling van het verleden. Specifieke acties worden daar niet direct aan vastgekoppeld. Verder blijkt dat veel kinderen inderdaad, zoals de literatuur al stelde, gesocialiseerd zijn wat betreft de vorm van herdenken, hoe herdenken ‘hoort’ te gebeuren. In die herkenbaarheid ligt ook juist de kracht van rituelen en herdenken. Tegelijk betekent dit niet dat herdenkingen nooit moeten veranderen. ‘Oorlog’ is een abstract begrip voor kinderen en ooggetuigen zijn steeds minder aanwezig om hun verhaal te delen. Het verhaal verteld door de tweede generatie, of de ervaringen van een veteraan of vluchteling die recent oorlog heeft meegemaakt, kan daarin een waardevol alternatief zijn. Mede op plekken waar kinderen meer ruimte krijgen, zien we nieuwe rituelen ontstaan. Wanneer die rituelen ingebed worden in een context die begrepen wordt en ze passen in een sfeer die kinderen associëren met herdenken, kan dit zeker bijdragen aan betekenisvol herdenken.

 

Het onderzoeksrapport, inclusief onderzoeksmethodes, dat ten grondslag ligt aan de bevindingen die in dit artikel besproken worden, is te vinden op de website van het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Verschillende resultaten zijn ook gepubliceerd in het internationale tijdschrift Children and Society.6

Over de auteur

 

Bertine Mitima-Verloop

Bertine Mitima-Verloop is psycholoog en werkt als beleidsonderzoeker en adviseur bij ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum, Kenniscentrum Oorlog, Vervolging en Geweld. Zij is betrokken bij diverse projecten waarbij de psychosociale doorwerking van oorlog centraal staat. Haar promotieonderzoek richt zich op de impact van herdenken en rituelen bij het verwerken van oorlogservaringen en verlies. In het najaar van 2023 zal zij bij de Universiteit Utrecht haar proefschrift verdedigen.


Noten

1. G. Savenije, Sensitive history under negotiation. Erasmus Universiteit, 2014.
2. G.K. Starratt, I. Fredotovic, S. Goodletty & C. Starratt, ‘Holocaust knowledge and Holocaust education experiences predict citizenship values among US adults’. Journal of Moral Education 46, nr. 2 (2017), p.177-194.
3. N. Danilova & E. Dolan, ‘The politics and pedagogy of war remembrance’. Childhood 27, nr. 4 (2020), p.498-513.
4. C. Pennell & M. Sheehan, ‘But what do they really think? Methodological challenges of investigating
young people’s perspectives of war remembrance.’ History Education Research Journal 17, nr. 1 (2020), p.21-35, https://doi.org/10.18546/HERJ.17.1.03.
5. M. Sheehan & M. Davison, ‘“We need to remember they died for us”: How young people in New Zealand make meaning of war remembrance and commemoration of the First World War’. London Review of Education 15, nr. 2 (2017), p.295-271, https://doi.org/10.18546/LRE.15.2.09.
6. H.B. Mitima-Verloop, P.A. Boelen & T.T.M. Mooren, ‘The post-war generation remembers: A mixed-method study exploring children’s attitudes towards World War II commemoration’. Children and Society 36, nr. 5 (2022), p.747-767, https://doi.org/10.1111/chso.12531.


Inzichten uit de praktijk

Hoe pakken organisatoren van kinderherdenkingen dit aan? De redactie vroeg twee professionals naar inzichten uit de praktijk.

 

Kenneth Renfrum, KinderHerdenking slavernij op 1 juli
“We begonnen in 2007 met herdenkingen van het slavernijverleden voor volwassenen, onder de naam Stichting Amsterdams Centrum 30 juni – 1 juli. Vanaf 2008 zijn we ons vooral gaan toeleggen op het verzorgen van lessen voor leerlingen over gedeelde geschiedenis en burgerschap op de Amsterdams basisscholen; kinderen zijn nog enthousiast, nieuwsgierig en bovendien zijn ze niet belast met afgeronde opvattingen over het Nederlands slavernijverleden. In 2016 zijn wij naast het aanbieden van lessen de KinderHerdenkingen gaan organiseren. Die vinden jaarlijks plaats op de laatste vrijdag in de maand juni op het Surinameplein in Amsterdam-West en in het Bijlmerpark Theater in Amsterdam Zuidoost.

Die herdenkingen hebben een vast stramien. Eerst volgt het officiële gedeelte, waarin de burgemeester, stadsdeelvoorzitter en wethouder een toespraak houden. Het Multicultureel Netwerk Defensie en het Caribisch Netwerk Politie zijn aanwezig en vormen een erehaag voor de leerlingen. Daarna worden er bloemen gelegd en zijn we één minuut stil, waarna de Taptoe klinkt. Het laatste uur is volledig aan de leerlingen van de aanwezige basisscholen om in te vullen. Aan de hand van drie thema’s (slavernij, vrijheid en vrede) voeren ze sketches of dansjes op of dragen ze gedichten voor. Iedere keer ben ik weer verrast door wat kinderen bedenken! Het is echt een creatief spektakel op het podium, de verschillende scholen applaudisseren dan ook enthousiast voor elkaar. Doordat de leerlingen veel vrijheid hebben om dit deel van de herdenking zelf in te vullen, zijn ze zeer actief erbij betrokken. En doordat deze herdenking is ingebed in de lessenreeks beklijft de lesstof ook. Zo willen we op een structurele manier bijdragen aan de sociale cohesie in Amsterdam. Onze ambities zijn groot, maar dat mag ook wel: hier wonen kinderen en jongeren van 191 verschillende nationaliteiten die de stad gezond maken en houden.”


Dorien Korsten, Nationale Kinderherdenking in Madurodam op 4 mei
“Sinds 2016 organiseren wij in Madurodam de Nationale Kinderherdenking. Een landelijke herdenking voor, door en met kinderen van 8 tot 14 jaar die op hun eigen manier om 20.00 uur ’s avonds twee minuten stil staan bij het feit dat zij hier in Nederland in vrijheid kunnen leven. De boodschap – ‘Het is misschien niet jouw oorlog, maar wel jouw vrijheid’ – is nu belangrijker dan ooit. Onze aanpak is wel een succesformule te noemen: kinderen doen namelijk álles. Als er op het podium een kind staat dat een oorlog heeft meegemaakt en daarover vertelt, komt dat veel beter over dan als volwassenen hierover vertellen. Het verhaal van George Maduro vormt een belangrijke leidraad in de herdenking; in hem eren wij iedereen die op welke manier dan ook in de Tweede Wereldoorlog en de oorlogen daarna slachtoffer is geworden.

Elk jaar nemen we een andere groep kinderen mee in opmaat naar de herdenking, en vragen hen hoe een herdenking eruit zou moeten zien. We vinden het belangrijk om zoveel mogelijk kinderen een rol te geven bij de herdenking, daarom rijdt vanuit elke provincie een bus met kinderen naar Madurodam op 4 mei. Ook organiseren we lesprogramma’s in aanloop naar de meidagen.

Kinderen vinden rituelen belangrijk en zijn daarbij vrij traditioneel ingesteld: ze vinden het mooi als er militairen aanwezig zijn, daarom hebben we het orkest van het Ministerie van Defensie. De taptoe wordt wel geblazen door een trompettist van dertien jaar. Tegelijkertijd willen kinderen ook echt zelf wat dóen: daarom dragen 75 kinderen een vrijheidslint naar binnen als start van de herdenking, en als afsluiting steken ze rozen in een grote roestvrijstalen fakkel.

Ik denk dat kinderen vaak onderschat worden, maar dat we ze soms ook wel óverschatten. Het is voor ons als volwassenen al erg moeilijk om nieuwe rituelen te verzinnen, dus waarom zouden we dat dan van kinderen verwachten? En ook: waarom zouden we nieuwe rituelen vormgeven als de oude al mooi en passend zijn?”


Foto boven aan artikel

Herdenking van de Katholieke Montessorischool in Bussum, bij de gedenkmuur van de Joodse begraafplaats in Bussum. Bron: Bertine Mitima-Verloop

Herdenken als work in progress

“Twee minuten stilte of toch drie minuten stilte.” “Iemand die het heeft meegemaakt laten spreken.” “Bloemen.”

Ziehier de eerste dingen die leerlingen noemden als antwoord op de vraag hoe een herdenking eruit zou moeten zien. Samen met een collega stond ik in groep 7 van een lokale basisschool, ter voorbereiding op de 80-jarige herdenking van de Kindertransporten van Kamp Vught via Westerbork naar Sobibór. Muziek hoorde er ook bij, vonden de leerlingen, maar welke precies? Daarover liepen de gedachten uiteen: droevige muziek, leuke muziek door kinderen zelf gespeeld, iets van de Britse singer-songwriter Tom Odell (maar de vader van Milan kon ook heel mooi gitaar spelen), of alleen geluiden uit de natuur laten horen…

Met de input van kinderen van nu krijgt de kindertransportherdenking bij Nationaal Monument Kamp Vught opnieuw vorm. Oude, bekende en traditionele elementen komen samen met nieuwe, en zo is de herdenking steeds work in progress.

Alternatief herdenken
‘Werk in uitvoering’ is eveneens de rode draad die door de bijdragen deze editie van WO2 Onderzoek uitgelicht loopt. Zo schetst Bertine Mitima in haar stuk hoe tegenwoordig op allerlei manieren wordt geprobeerd om kinderen meer te betrekken bij herdenken, bijvoorbeeld door schoolprojecten of door middel van alternatieve vormen van herdenken. Uitgangspunt in haar artikel is de vraag waarom en op welke manier kinderen oorlog willen herdenken, en in hoeverre de huidige ‘herdenkingstrends’ aansluiten op hun behoeftes.

Kinderen tijdens de Nationale Herdenking op de Dam. Bron: Jasper Juinen

Ilse Raaijmakers vraagt zich in haar bijdrage af waar de hang naar alternatieve herdenkingen eigenlijk vandaan komt. Maar ook: of er wel zo’n duidelijke scheidslijn te trekken valt tussen ‘officiële’ en ‘alternatieve’ herdenkingen. Via de geschiedenis van de Dodenherdenking op 4 mei laat ze zien dat alternatieve vormen van herdenken grote invloed uitoefenden op de officiële herdenking. Zo wordt duidelijk dat de voortdurende discussies over de wijze van herdenken op 4 en 5 mei vaak meer zeggen over de actuele context waarin wordt herdacht dan over het herdachte verleden. Nieuw vormgegeven herdenkingen weerspiegelen steeds de tijdgeest waarin ze zijn ontstaan. Met die bril kijken naar de ontwikkelingen van de afgelopen jaren en naar de geschiedenis van het herdenken zelf geeft een interessant nieuw perspectief.

Surinaamse en Caribische urnen
Matthijs Kuipers staat stil bij de geschiedenis van het Nationaal Monument op de Dam, en dan met name bij een minder bekend aspect van dat monument: de nissen voor alle provincies en alle ‘overzeese gebiedsdelen’. In elke nis, zo was het plan, zou een urn met aarde worden geplaatst, afkomstig uit de verschillende provincies en uit Indonesië, Suriname en de Cariben. Zo moest het monument de eenheid van het Koninkrijk verbeelden. Maar de nissen die bestemd waren voor urnen uit Suriname en uit Caribisch Nederland bleven tot op de dag van vandaag leeg. Waarom eigenlijk?

In de rubriek ‘Leven met oorlog’ dit keer een gesprek met Brita Röhl, voorzitter van de Stichting Landelijke Herdenking April-meistakingen 1943. Deze stichting zet zich in voor het herdenken van de landelijke stakingen tegen de gedwongen arbeidsinzet. Deze voorheen onderbelichte stakingen zullen dit jaar in het kader van de 80-jarige herdenking extra worden uitgelicht met diverse initiatieven, waaronder een documentaire en een theaterstuk.

Maartje van Bennekom staat in de rubriek ‘Oorlog verbeeld’ letterlijk stil bij misschien wel het bekendste oorlogsmonument: de Stolpersteine. De grote populariteit en weidse verspreiding van deze monumentale markeringen in de openbare ruimte leiden tot allerlei vragen en discussies. Want waar ligt de grenslijn tussen herdenken en kunst? Wat zijn ‘authentieke’ struikelstenen? En kunnen ze gekopieerd worden, of bestaat er zoiets als copyright op deze stenen ?

De zoektocht naar adequate vormen om te herdenken maakt niet alleen duidelijk hoezeer die vormen tijdgebonden zijn. Hij roept ook steeds weer vragen op over het doel, het bereik en de betrokkenheid van en bij herdenkingen. Vragen die duidelijk maken dat het leerzaam is om, zoals in dit nummer van WO2 Onderzoek uitgelicht, regelmatig stil te staan bij dit work in progress.

Over de auteur

 

Cecile Post

Cecile Post werkt als coördinator educatie bij Nationaal Monument Kamp Vught. Ze is redacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht.


Foto boven aan pagina

De bouw van het Nationaal Monument op de Dam te Amsterdam, op de voorgrond de nissen voor de urnen. Bron: Fotocollectie Anefo / Nationaal Archief