De ongemakkelijkheden van herdenken

Een focus op individuele slachtofferverhalen in plaats van op de grote complexere narratieven. En een onbedoelde ‘hiërarchie van vergetelheid’. Zie hier twee van de ongemakkelijkheden rond de Holocaust-herdenking die Frank van Vree in zijn nieuwe belangrijke publicatie over de herinnering aan de Jodenvervolging op tafel legt. Anne-Lise Bobeldijk, die zelf onderzoek deed naar het ‘vergeten’ kamp Maly Trostenets, analyseert de risico’s die ontstaan waar de strijd tegen vergetelheid belangrijker wordt dan feitenonderzoek.

Afgelopen maart was er een enorme hoeveelheid aandacht voor de geschiedenis van de Holocaust. In één week tijd werd het Nationaal Holocaust Museum geopend, een internationaal archeologisch project over het kamp Sobibor afgesloten in Amsterdam en de EO-serie De Joodse Raad gelanceerd. Hoewel de Holocaust inmiddels meer dan 75 jaar geleden plaatsvond, blijft de aandacht voor deze geschiedenis en de slachtoffers ervan behoorlijk levend. De Holocaust is verre van vergeten.

De dynamiek rond vergetelheid is, net als in dit nummer van WO2 Onderzoek uitgelicht, een rode draad in het nieuwe boek van Frank van Vree. Met zijn publicatie Nederland en de herinnering aan de Jodenvervolging, 1945-2024 wil Van Vree het vaak gemaakte punt weerleggen dat Joodse slachtoffers in de eerste jaren of zelfs decennia na de oorlog vergeten of verzwegen werden. “In tegenstelling tot dikwijls geventileerde opvattingen kreeg de Jodenvervolging in Nederland [betrekkelijk vroeg] een belangrijke plaats in de herinneringscultuur”, schrijft hij.1 Stap voor stap loopt Van Vree de Nederlandse naoorlogse geschiedenis van het herdenken van de Jodenvervolging in Nederland langs. Hij plaatst deze geschiedenis in een internationale context om aan te tonen dat Nederland behoorlijk vroeg was met het specifiek herdenken van de Holocaust, al was dat in de eerste decennia veelal impliciet.

Omslag Frank van Vree, Nederland en de herinnering aan de Jodenvervolging, 1945-2024. Hilversum, Uitgeverij Verbum, 2024.

Door Van Vrees boek loopt echter nog een tweede rode draad, namelijk die van de ongemakkelijkheid van het herdenken en de ongemakkelijkheid van de geschiedenis van het herdenken. Kopjes in het boek zoals ‘een problematisch genre’ of ‘ongemakkelijke monumenten’ laten een vijftal ongemakkelijkheden zien, die eigenlijk gedurende alle periodes die Van Vree beschrijft aanwezig waren. Allereerst de ongemakkelijkheid rond het wel of niet noemen van slachtoffers als groep. Ten tweede het ongemak met het wel of niet bestempelen van bepaalde slachtoffers als ‘vergeten’. Ten derde: ongemak rond het wel of niet noemen van specifieke individuele namen van slachtoffers. Een vierde ongemakkelijkheid speelt rond het politiek inzetten van de herinnering aan de Holocaust. En tenslotte: de ongemakkelijkheid van de verhouding tussen geschiedschrijving en de praktijk van het herinneren of herdenken. Een vijftal vormen van ongemakkelijkheid die integraal met elkaar samenhangen en die misschien ook wel inherent zijn aan het herdenken van zo’n gevoelige geschiedenis.

Democratisering van het verleden

De ongemakkelijkheid rondom het herdenken lijkt voor een groot deel voort te komen uit een tendens die Van Vree beschrijft als de ‘democratisering van het verleden’. Hij doelt hiermee op het wegvallen van zogenaamde grand narratives – door van Vree omschreven als “de grote onderliggende ideologische, nationale en religieuze verhalen” – waardoor er ruimte ontstond “voor stemmen en thema’s die tot dan toe vrijwel hadden ontbroken in het beeld van de geschiedenis – en dus ook het lot van individuele burgers”.2 Er kwam met andere woorden ruimte voor individuele verhalen van overlevenden van de Holocaust. Deze verhalen zijn cruciaal gebleken voor het schrijven van grote delen van de geschiedenis van de Holocaust. Zonder ooggetuigen zouden kampen als Sobibor, Maly Trostenets of Chelmno nooit tot in bepaalde details beschreven zijn, en zonder ooggetuigen zouden we niets weten van specifieke aspecten van de onderduik, dwangarbeid of deportaties.

Overlevende van vernietigingskamp Sobibor Jules Schelvis in Dresden, 2006. Bron: Jens Herrmann via Wikimedia Commons

Deze getuigenissen worden echter inmiddels ook veelvuldig gebruikt in de publieke domeinen van onderwijs, media en cultuur. Van Vree beschrijft hoe identificatie met slachtoffers hier wordt ingezet om ervoor te zorgen dat men “niet blijft steken in abstracties”, of voor “het opwekken van emoties om te engageren of informatie over te dragen”.3 Er is volgens Van Vree wel een risico verbonden aan deze tendens. Als een bredere historische context ontbreekt, dan dreigt de complexe geschiedenis van de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog teruggebracht te worden tot “verhalen van slachtoffers, weliswaar beladen met zware morele noties”. Volgens Van Vree zijn individuele verhalen van slachtoffers dan ontoereikend “om dat verleden in al zijn complexiteit beter te begrijpen”.4 Het risico dat deze geschiedenis gereduceerd wordt tot enkel verhalen van personen is des te groter omdat de categorie ‘slachtoffer’ volgens Van Vree “eindeloos rekbaar is gebleken”.5

Groter narratief 

Dit is precies waar ‘geschiedschrijving’ en ‘herdenking’ schuren en waar de ongemakkelijkheid van herdenken weer om de hoek komt kijken. Als individuele slachtofferverhalen worden ingezet om te engageren of emotie op te wekken, ontstaat het gevaar dat de complexiteit van de geschiedenis van de Holocaust naar de achtergrond verdwijnt én dat deze simplificering van geschiedenis politiek wordt ingezet. Voor dit fenomeen waarschuwen ook Eveline Buchheim en Ralf Futselaar in hun nieuwe boek Uit zorg verdreven – Het Nederlandse Krankzinnigenwezen tijdens de Tweede Wereldoorlog, waarin zij de behandeling van psychiatrisch patiënten tijdens de Tweede Wereldoorlog onderzoeken. “[D]e focus op politiek bruikbare geschiedenis benadrukt die verhalen en gebeurtenissen die te koppelen zijn aan een dramatisch, persoonlijk verhaal”, schrijven ze.6 Hun conclusie is dat de hang naar identificatie met slachtoffers en de nadruk op de meest dramatische of misschien sensationele geschiedenis ervoor zorgt dat bepaalde andere verhalen juist niet verteld worden.7

Daarnaast zorgt de hang naar individuele verhalen als middel om het verleden te begrijpen mogelijk ook voor het onbegrip waarmee we veelal naar de herdenkingen in het verleden kijken. Het grotere narratief waaronder in de eerste jaren na de oorlog velen geëerd werden als held in plaats van herdacht als slachtoffer, zorgde misschien juist wel voor meer mogelijkheden om mensen te herdenken dan nu wordt aangenomen. Veel groepen mensen, waaronder ook Joden, werden in deze jaren weliswaar niet expliciet als slachtoffer erkend, maar werden volgens Van Vree niet “verzwegen of vergeten”. “[Z]e werden, net als […] andere categorieën slachtoffers, ingeweven in de nationale geschiedenis, als illustratie van de Duitse perversiteit en als exemplificatie van wat de Nederlandse volksgemeenschap als geheel was aangedaan.”8 Het inweven van verschillende categorieën slachtoffers in een groter verhaal – hoe onsympathiek wellicht ook – biedt dus ergens ook mogelijkheden om juist veel verschillende mensen te herdenken. Want andersom geldt ook: hoe specifieker en explicieter je benoemt, hoe groter de mogelijkheid dat je tegelijkertijd daardoor ook iemand vergeet.

Holocaust-ontkenners 

Dat brengt ons terug bij het thema van dit nummer: vergeten slachtoffers. Want ook in de categorie ‘vergeten slachtoffer’ zit een bepaalde ongemakkelijkheid en een risico op politisering, ondanks het feit dat het benoemen van een groep als vergeten, genegeerd of verdrongen een emancipatoire functie heeft voor die specifieke groep. Wederom is het de kruising van perceptie of beeldvorming en geschiedschrijving die dit vergeten slachtofferschap ongemakkelijk maakt. Buchheim en Futselaar beschrijven in hun studie hoe voorafgaand aan hun onderzoek de geschiedenis van de psychiatrie in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog al als vergeten bestempeld werd. Ook circuleerden er al grootse aannames over hoe het precies zat met de psychiatrie in oorlogstijd, terwijl het onderzoek nog uitgevoerd moest worden.9 Het onderzoek van Buchheim en Futselaar laat zien dat in Nederland, anders dan bijvoorbeeld in Duitsland, psychiatrische patiënten niet als zodanig door de Duitsers ‘getarget’ werden – hoe kwetsbaar hun positie ook was. Zij werden feitelijk niet veel anders behandeld dan andere Nederlandse burgers. De herinnering liep hier dus op de geschiedschrijving vooruit.

Door het bestempelen van een geschiedenis als ‘vergeten’ verandert deze direct in herinnering. Het kleurt namelijk de verwachtingen van deze geschiedenis. In mijn eigen onderzoek naar het zogenaamde ‘vergeten’ kamp Maly Trostenets, nabij Minsk, is de nadrukkelijke vergetelheid ook dat wat het politiek maakt. De vergetelheid als noemer biedt de mogelijkheid om een geschiedenis, zonder per se kennis te nemen van accurate historische feiten, naar eigen inzicht te interpreteren. In het geval van Maly Trostenets is dit bijvoorbeeld het gebruiken van historisch niet correcte en sterk gesimplificeerde symboliek in monumenten, simpelweg om deze geschiedenis en daarmee Wit-Rusland onderdeel te laten worden van een groot Europees Holocaust-narratief. Hoewel het geheel terecht is dat deze geschiedenis onderdeel wordt van een groter narratief, zit er een groot gevaar in de manier waarop. Als dergelijke complexe geschiedenissen onderworpen worden aan een vrije interpretatie en simplificatie ten behoeve van het herdenken van vergeten slachtoffers, wordt er ook ruimte geboden aan anderen met aanzienlijk minder goede bedoelingen – zoals Holocaust-ontkenners – om deze helemaal weg te interpreteren of af te doen als ‘bedacht’.10 Ongemakkelijkheid dekt dan de lading niet meer.

Begraafplaats A in het bos naast het voormalige vernietigingskamp Sobibor, 2018. Bron: Anton-Kurt via Wikimedia Commons

Hiërarchie van vergetelheid 

Waar voor geschiedschrijving het concept ‘vergeten’ de historicus dus niet verder helpt, zit er in het herdenken van ‘vergeten slachtoffersook een praktische ongemakkelijkheid. Als enerzijds de geschiedenis meer individualiseert en meer focust op de verhalen van individuele slachtoffers zoals Van Vree beschrijft, en anderzijds groepen slachtoffers als vergeten worden gezien, maakt dat de groep met individuen die vergeten slachtoffers zijn automatisch groter. Ook zorgt de ene persoon wel en de andere niet herdenken ervoor dat er een bepaalde hiërarchie lijkt te ontstaan: wie zijn of haar naam terugkrijgt wordt namelijk indirect belangrijker dan de andere slachtoffers wiens namen wellicht niet achterhaald kunnen worden.

Van Vree ziet een tendens in heel Europa waarbij het noemen van namen een belangrijk onderdeel is geworden van de herinneringscultuur. De vraag is echter of de ‘wereldwijde herinneringscultuur’ waarover hij spreekt – waarbij de Holocaust een samenbindende factor tussen landen en een gezamenlijk baken voor democratie en mensenrechten is – wel daadwerkelijk zo globaal is, en of hierbij de nadruk niet net te veel op West-Europa ligt. Want hoe je het ook wendt of keert: veel van de slachtoffers van de Holocaust zullen hun naam nooit ‘terugkrijgen’. In grote delen van Oost-Europa werden Joden anoniem vermoord, simpelweg omdat ze niet gedeporteerd werden en hun naam daarmee niet werd vastgelegd op lijsten die onbedoeld de oorlog overleefden. Het uit de vergetelheid halen van namen brengt dus weer nieuwe vergeten slachtoffers met zich mee. In zekere zin ontstaat hierdoor naast een al bestaande hiërarchie van slachtofferschap een parallelle hiërarchie van vergetelheid.

Hongaarse begraafplaats in Oekraïne, Vinnytsja, 1942. Bron: Wikimedia Commons

Omarming van het niet-weten

Een laatste ongemakkelijkheid van herdenken is de ongemakkelijkheid van het niet-weten en het vergeten. Misschien is het deze vorm van ongemak wel die we het meest moeten omarmen. Dit is waar de herinneringscultuur kan leren van de geschiedschrijving: dat het belangrijk is om te benoemen dat we niet alles weten. Om Simon(e) van Saarloos aan te halen: “Misschien is het herdenken van vergetelheid belangrijker dan het boven water halen van verzwegen geschiedenissen, omdat je met het toevoegen van verhalen nog altijd een poging doet tot volledigheid, terwijl een besef van eeuwige onvolledigheid, misschien wel eerlijker, accurater is.”11 Van Vree is het mogelijk, net als ik, niet eens met het niet willen onderzoeken van ‘verzwegen geschiedenissen’. Maar hij waarschuwt dat het herdenken van dit soort geschiedenissen zonder je erin te verdiepen ertoe kan leiden dat het niet meer wordt dan een “verwijzing naar een ultieme misdaad die buiten de geschiedenis staat. Dan is het een kleine stap om de herinnering naar je hand te zetten, te exploiteren dan wel te ontkennen.”12 Mogelijk is de beste oplossing hiervoor volledig open kaart te spelen en ook de vergetelheid te herdenken, of deze geschiedenissen te herdenken op een manier waarbij alle complexiteit ervan volledig omarmd wordt.

Over de auteur

Anne-Lise Bobeldijk

Dr. Anne-Lise Bobeldijk doet als postdoctoraal onderzoeker aan de Universiteit van Wageningen onderzoek naar de politieke inzet van geschiedenissen van honger in de SovjetUnie, Oekraïne en Rusland. In 2023 promoveerde ze aan de Universiteit van Amsterdam en het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies op de geschiedenis en herinneringscultuur van het kamp Maly Trostenets.


Noten

1 Frank van Vree, Nederland en de herinnering aan de Jodenvervolging, 1945-2024. Verbum, 2024, p. 11. 

2 Idem, p. 229. 

3 Idem, p. 247-248. 

4 Idem, p. 249-250. 

5 Idem, p. 250. 

6 Eveline Buchheim & Ralf Futselaar, Uit zorg verdreven: Het Nederlandse krankzinnigenwezen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Amsterdam, Boom, 2023, p. 254. 

7 Idem. 

8 Van Vree 2024, p. 48. 

9 Buchheim & Futselaar 2023, p. 250-251. 

10 Zie Anne-Lise Bobeldijk, ‘Forgetting History; the Memory of Maly Trostenets in Perspective of Its History’. S.I.M.O.N. Shoah: Intervention. Methods. Documentation 7, nr. 1 (2020) en Anne-Lise Bobeldijk, Entangled Narratives of Terror: Maly Trostenets and Blagovshchina Forest in History and Memory, 1937-2022 (University of Amsterdam, unpublished PhD dissertation, 2023). 

11 Simon(e) van Saarloos, Herdenken herdacht: een essay om te vergeten. Prometheus, 2019, p. 65. 

12 Van Vree, Nederland en de herinnering aan de Jodenvervolging, p. 361.


Foto boven aan artikel

Monument voor Maly Trostenets in Minsk, 2018. Bron: Aschroet via Wikimedia Commons

De Holocaust als onvoltooide geschiedenis

Hoogleraar Dan Stone bepleit in een recent boek een kritische blik op de manier waarop de Holocaust wordt herdacht en geduid – door hedendaagse machthebbers, maar ook door onderzoekers en herinneringscentra. Christel Tijenk van Herinneringscentrum Kamp Westerbork verdiepte zich in Stones werk, en schetst wat je als herinneringscentrum kan met de inzichten die Stone voor het voetlicht brengt.

“In heel Europa heeft de collaboratie van continentale omvang (…) nieuwe vragen opgeroepen. De Holocaust was niet slechts een Duitse aangelegenheid – ook al ontstond hij in Duitsland en nam Duitsland het voortouw – en het is geen toeval dat de terugkeer van radicaal-rechts plaatsvindt in een tijd waarin deze onthullingen over pan-Europese medeplichtigheid aan het licht zijn gekomen. Plichtmatige herdenkingen met staatshoofden, de getuigenissen van een handjevol slachtoffers en gedichten van kinderen zijn niet genoeg om iets te veranderen aan de manier waarop fascisme verweven is met het langetermijngeheugen van de Westerse cultuur. De uitdaging blijft: zal de Holocaust goed begrepen worden?” 

Ziehier een citaat uit het boek De Holocaust – Een onvoltooide geschiedenis van Dan Stone. Herdenkingsbijeenkomsten als betekenisloze rituelen, die niet ingaan op de realiteit van de geschiedenis en waarin belangrijke onderdelen van dit verleden genegeerd worden… Met dat beeld eindigt Dan Stone zijn betoog, aan de vooravond van grootschalige vieringen van 80 jaar bevrijding.  

Stone is hoogleraar moderne geschiedenis en directeur van het Holocaust Research Institute aan de Universiteit van Londen. In zijn boek stelt hij dat de ware dimensie van de Holocaust in onze huidige herdenkingscultuur onbedoeld terzijde wordt geschoven. Deels door de focus op de industriële vernietiging in kampen als Auschwitz, en deels door het negeren van de collaboratie van staten en personen die geen deel uitmaakten van het naziregime. Gestructureerd rond vier thema’s – trauma, collaboratie, genocidale fantasie en naoorlogse gevolgen – betoogt Stone dat we, willen we de Holocaust kunnen duiden, voor de oorzaken ver vóór 1933 en wat betreft de gevolgen ver ná 1945 moeten kijken. 

Dan Stone, De Holocaust Een onvoltooide geschiedenis 

Kunstmatige orde

Wat betekent dit voor het werk op een voormalige vervolgingsplek als Kamp Westerbork, waaraan ik als hoofd van het Kenniscentrum verbonden ben? Herinneringscentrum Kamp Westerbork is een plek die van grote betekenis is voor nabestaanden van de slachtoffers. Voor sommigen is het een ‘heilige plaats’, voor anderen een ontmoetingsplek tussen verleden en heden. Daarnaast is het voor tienduizenden scholieren die jaarlijks naar het museum komen een locatie om te leren over de Holocaust. Voor veel reguliere bezoekers tot slot is er de behoefte aan ‘beleving’ en het willen staan ‘op de plek waar het allemaal gebeurd is’.

Kunnen Stones inzichten behulpzaam zijn in de dagelijkse praktijk van ons museum? Schuiven wij inderdaad de ware dimensie van de Holocaust onbedoeld terzijde om deze verschillende bezoekersgroepen te bereiken, en herdenken we plichtmatig?

Opening van Herinneringscentrum Kamp Westerbork door koningin Beatrix, 12 april 1983. Bron: Rob Bogaerts, Anefo / Nationaal Archief

Het Herinneringscentrum werd geopend in 1983, met een tentoonstelling die een kopie was van die in het Nederlandse paviljoen in het museum in Auschwitz. Twaalf jaar na de sloop van de laatste barakken van Kamp Westerbork werd zo dicht bij de historische plek verhaald over de Jodenvervolging in Nederland en de lessen die toekomstige generaties hieruit konden trekken. Daarmee maakte het nieuwe centrum deel uit van een herinneringscultuur die gericht was op het leren van lessen uit het verleden, wat gepaard ging met een vereenvoudiging van de geschiedenis. Bij de verschillende museale herinrichtingen daarna werd steeds meer gefocust op ‘het’ verhaal van kamp Westerbork. Een kunstmatige orde aanbrengen in de buitengewoon ingewikkelde werkelijkheid van kamp Westerbork was daarbij onvermijdelijk.  

Zoals Stone in zijn boek aangeeft neigt geschiedschrijving altijd naar orde, “naar het opleggen van regelmaat op gebeurtenissen die in wezen – zelfs in georganiseerde vorm – chaotisch waren, en met name voor de slachtoffers”. Maar, stelt Stone, “in het geval van de Holocaust is het misschien juist passend dat het verhaal nog niet ten einde is, een onvoltooide geschiedenis. Het idee van vervolgvragen en ontvankelijkheid voor nieuwe inzichten vormt een logisch tegenwicht voor het verlangen naar een definitieve oplossing, het laatste woord en afsluiting.” 

Als Herinneringscentrum Kamp Westerbork bevinden we ons aan de vooravond van een grote herinrichting van het terrein en herziening van het museum. Wat zijn de vernieuwende inzichten van Stone die kunnen worden meegenomen in dit traject?

Opening van het Herinneringscentrum Kamp Westerbork, 22 maart 1983. Bron: Rob Bogaerts, Anefo / Nationaal Archief 

Oude wensdromen

Een belangrijk inzicht dat ik als eerste wil noemen betreft het bewustzijn en de kennis dat de Holocaust niet enkel een Duits ‘project’ was, maar een breed gedragen en uitgerold Europees project met wereldwijde consequenties. Dat collaboratie vanuit verschillende motieven op nationaal, regionaal en lokaal niveau bijdroeg aan de enorme omvang van de moord en de verschrikkelijke ervaringen van de slachtoffers. En dat de manier waarop huidige machthebbers met deze geschiedenis omgaan – en die ontkennen of omvormen voor eigen gebruik – van grote invloed is in de huidige Europese samenleving.   

Daarnaast benadrukt Stone dat in onderzoek naar het nationaalsocialisme en de Holocaust het belang van de ideologie benadrukt moet worden. De fantasieën en wensdromen van een Jodenvrij Europa circuleerden al lang voor de eerste stappen van de Holocaust werden gezet. Het waren die wensdromen die uiteindelijk uitmondden in massamoord en genocide gebaseerd op rassenideologie en antisemitisme.   

Het derde aspect dat volgens Stone niet is doorgedrongen in het ‘Holocaustbewustzijn’, is het feit dat er geen sprake was van een industrieel vernietigingsproces. De focus op het moordproces in Auschwitz zorgt ervoor dat cruciale kennis het publiek niet bereikt: kennis over de beestachtige manier waarop een groot deel van de Joden slachtoffer werd van ontberingen in de getto’s en tijdelijke ‘kampen’, van executies en van Dodenmarsen.

Tot slot geeft Stone aan dat de Holocaust een onvoltooide geschiedenis blijft, omdat die niet eindigde in 1945. Ze werkte op persoonlijk niveau nog generaties door. Daarnaast is de Holocaust tot op de dag van vandaag alomtegenwoordig in internationale verhoudingen en het academisch debat, onder meer in de discussies rondom de verbinding met slavernij en kolonialisme, en recent rondom de gebeurtenissen in het Midden-Oosten sinds 7 oktober. 

Nieuw zijn deze verschillende inzichten elk voor zich binnen het internationaal Holocaustonderzoek niet. De kracht van Stones boek ligt in het samenbrengen van deze onderzoekslijnen in een toegankelijk boek, dat ook nog eens op een heldere manier de verbinding legt met het heden.

Jasenovac Memorial in Kroatië. Opgericht ter herdenking van concentratiekamp Jasenovac. Bron: Duniasoarmara, Wikimedia Commons 

Weerwoord

De eerste en laatste vraag van vrijwel alle bezoekers van het Herinneringscentrum Kamp Westerbork luidt: ‘Waarom is dit gebeurd?’ Om hierop een antwoord te kunnen geven, is het noodzakelijk de ideologische achtergrond van de Holocaust te benoemen: de genocide op Joden kwam voort uit vol overtuiging (uit)gedragen rassenwaan en antisemitisme. De voorbeelden van ondersteuning of zelfstandige uitvoering van deze massale vernietiging door niet-Duitse daders komen in Stones boek met name uit Oost-Europa en Frankrijk. Maar ook de geschiedenis van Westerbork kan niet verteld worden zonder aandacht voor collaboratie, al dan niet vanuit ideologische motieven. Het uitgebreidere historisch onderzoek dat door de opening van de CABR-archieven mogelijk zal zijn, kan hier meer licht op werpen. 

Dat de moord op de Europese Joden grotendeels buiten de vernietigingskampen plaatsvond en dat de moordmachinerie binnen de kampen sterk afweek van ons beeld van een ‘geïndustrialiseerd proces’, zal zeker een plaats krijgen binnen het Herinneringscentrum. De Holocaust was onvoorstelbaar gruwelijk en mensonterend. Het verhaal van kamp Westerbork eindigt niet bij de vertrekkende trein en ook dit aspect móet verteld worden. In de toespraak die overlevende Max van Trommel hield op de 4 mei-herdenking in Westerbork in 2023 beschreef hij het einde van zijn grootouders in de gaskamer van Sobibor tot in detail. Omdat het voor hem de kern was van zijn aanwezigheid die dag: vertellen wat er daadwerkelijk gebeurd is. 

Terugkomend op het openingscitaat: ik geloof niet dat een bezoek aan voormalige vervolgingsplekken of het bijwonen van een herdenking ervoor kunnen zorgen dat mensen geen vooroordelen en angst voor ‘de ander’ meer voelen. Maar leren over de Holocaust betekent wel dat we de kwetsbaarheid van het moderne Europa en haar natiestaten signaleren. Dat we het gegeven erkennen dat er een diepe fascinatie blijft bestaan voor fascisme en uitroeiingsfantasieën, en dat mensen zich in moeilijke tijden hiertoe blijven wenden. En dat we zien waartoe angst, ideologie en haat uiteindelijk kunnen leiden, zeker met ondersteuning vanuit een overheid.  

Het weerwoord daartegen bestaat inderdaad niet uit zielloze herdenkingen. Met behulp van fictie, getuigenissen, theater, poëzie, kunst, filosofie, sociologie en muziek kunnen we het onvoorstelbare dichterbij brengen. Hiervoor vinden we in ‘Westerbork’ steeds nieuwe vormen.
Daarnaast, stelt Stone, is ook de analytische aanpak van historici en musea nodig. Zij laten ons nadenken over de vraag of we wel genoeg hebben gedaan om te voorkomen dat apocalyptische visies en bewegingen ontstaan, aangezien dat al eerder is gebeurd en zal blijven gebeuren in een wereld geteisterd door klimaatverandering, vluchtelingenstromen, pandemieën en xenofobie, een wereld die steeds vaker gevormd wordt door een pervers verlangen naar een onvermijdelijke apocalyps”. Dat is de uitdaging waarvoor we de komende jaren gesteld staan.  

Over de auteur

Christel Tijenk

Christel Tijenk is hoofd van het Kenniscentrum van Herinneringscentrum Kamp Westerbork. In het Kenniscentrum zijn de inhoudelijke afdelingen van het Herinneringscentrum samengebracht: educatie, onderzoek, collectie en het Landelijk Steunpunt Gastsprekers. Als hoofd Kenniscentrum is Tijenk betrokken bij de ontwikkeling van het nieuwe museum en de herinrichting van het terrein van Kamp Westerbork. 

 

 


Foto boven aan artikel

Herinneringscentrum Kamp Westerbork heropend. Bron: Sake Elzinga / Herinneringscentrum Kamp Westerbork

Hoe werkt oorlog door op verschillende generaties?

Oorlogservaringen worden vaak levenslang meegedragen en werken ook weer door op kinderen en kleinkinderen van de eerste generatie oorlogsgetroffenen. Met het ons ontvallen van de mensen die de Tweede Wereldoorlog zelf hebben meegemaakt, verdwijnt de doorwerking van de oorlog dus niet uit onze levens. Hoe de doorwerking van oorlogservaringen van de eerste generatie via de tweede naar de derde generatie er precies uitziet, is regelmatig onderwerp van onderzoek. Ook in Nederland. 

Momenteel worden er in Nederland meerdere onderzoeken gedaan naar oorlog, familieverhalen en intergenerationele overdracht. De Universiteit voor Humanistiek (UvH) houdt zich bezig met intergenerationeel Holocaustonderzoek naar trauma en veerkracht vanuit een existentieel perspectief. ARQ Kenniscentrum Oorlog, Vervolging en Geweld doet onderzoek naar de doorwerking van de Tweede Wereldoorlog binnen drie generaties. En het Nationaal Comité 4 en 5 mei onderzoekt de doorwerking van oorlogsverhalen en – herinneringen binnen families. In alle drie de onderzoeksprojecten is sprake van interviews met drie betrokken generaties. Tijd voor een gezamenlijk interview met de onderzoekers van de hierboven genoemde projecten: Nicole Immler (UvH), Bart Nauta (ARQ) en Matthijs Kuipers (Nationaal Comité 4 en 5 mei). We spraken met ze over de overeenkomsten tussen hun ‘drie generaties’-onderzoeken én over de verschillende accenten die er gelegd worden.

v.l.n.r. Bart Nauta, Nicole Immler en Matthijs Kuipers

Spanning in huis

Het doorgeven van oorlogservaringen is een belangrijk aspect binnen het proces van doorwerking dat in de verschillende onderzoeken onder het vergrootglas ligt. “De eerste generatie heeft de Tweede Wereldoorlog zelf meegemaakt en dus ervaringen opgedaan waarvan we weten dat die bij sommige families een traumatiserende impact hebben gehad”, aldus ARQ-onderzoeker Bart Nauta. Binnen het Drie Generaties-onderzoek van ARQ is met tien families met uiteenlopende oorlogservaringen gesproken, wat heeft geresulteerd in ongeveer 30 uur aan interviews. De nadruk ligt in dit onderzoek met name op de psychologische doorwerking van de oorlog binnen families. “Collega’s van mij bij ARQ Centrum’45, merendeel psychologen en psychiaters, behandelen niet alleen mensen van de eerste generatie voor PTSS-klachten, maar ook mensen uit de tweede generatie. Door de psychische klachten van de eerste generatie was er in sommige families weinig oog voor de behoeften van de kinderen. Er heerste spanning in huis of er was sprake van overbescherming. Die kinderen kunnen daar later in hun eigen leven last van krijgen,” legt Nauta uit, om te benadrukken dat trauma niet alleen de eerste generatie treft. “De vraag die centraal staat in ons onderzoek is: hoe werkt oorlog door op verschillende generaties? En in het bijzonder: welke verhalen worden er verteld en op welke manier gebeurt dat?”

Meaning-making

Dat zijn vragen die ook binnen het intergenerationele Holocaustonderzoek van de UvH aan bod komen, maar dat onderzoek focust expliciet niet op trauma. “Holocaustonderzoek heeft de neiging zich te concentreren op trauma”, zegt hoogleraar Nicole Immler hierover. De verzameling familie-interviews in haar project richt zich juist op ervaringen van veerkracht en een existentieel perspectief. Studenten van de UvH die in opleiding zijn tot geestelijk verzorger of reeds zijn afgestudeerd, deden diepte-interviews met elf joodse families van drie generaties. Ze maakten daarbij gebruik van narratieve methodologie. “De opzet is niet historisch,” licht Immler toe. “De interviews zijn gedaan door geestelijk verzorgers die keken naar meaning-making1, oftewel naar de manier waarop mensen betekenis geven aan levensgebeurtenissen, relaties en het zelf.”  

Immler schat in dat deze existentiële insteek bijdroeg aan de bereidwilligheid van de geïnterviewden om mee te werken aan het onderzoek. “Sommige overlevenden waren er klaar mee om elke keer alleen hun levensverhaal te vertellen. Maar dat heeft ook meteen een ethische vraag naar voren gebracht. Mag je in verhalen van overlevenden ook ambivalentie naar voren halen? Wat bijvoorbeeld vanuit de eerste generatie als kracht kan worden ervaren, kan de tweede generatie als last ervaren. Dus weerbaarheid kan iets tegenstrijdigs hebben.”  

Nauta herkent de verhalen over weerbaarheid en veerkracht ook vanuit het ARQ-onderzoek. “Hoewel we er niet expliciet naar gevraagd hebben, vertelden veel mensen van de eerste generatie graag over hun leven, zowel dat van voor de oorlog als dat van daarna. Ze vertelden dan hoe ze ondanks de gewelddadige ervaringen tijdens de oorlog een gezin gesticht hebben of een carrière opgebouwd. Dat leken sommigen echt te willen benadrukken.”

Dwangarbeiders leggen kabel in Oostende, 1941. Bron: Das Bundesarchiv / Wikimedia Commons (CC-BY-SA 3.0)

Familiedynamiek

In het onderzoek Oorlog en vrijheid in drie generaties van het Nationaal Comité 4 en 5 mei ligt de nadruk dan weer sterk op de interactie tussen familieherinneringen en de maatschappijbrede herinnering aan de Tweede Wereldoorlog. Onderzoeker Matthijs Kuipers: “We willen graag weten hoe de herinneringen van de eerste generatie worden doorgegeven.” Binnen dit onderzoek wordt in zes verschillende deelstudies steeds met vijf families gesproken. Hierbinnen staan, net als in het onderzoek van ARQ, uiteenlopende oorlogservaringen centraal. Zo wordt gesproken met families van Holocaustoverlevenden, maar bijvoorbeeld ook met families met een Arbeitseinsatz-achtergrond. “We willen daarbij graag weten hoe de familiedynamiek beïnvloed wordt door de maatschappelijke omgang met het onderwerp. Daar zitten ook weer verschillen in.”  

Bij de eerste deelstudie naar herinneringen aan en de doorwerking van gedwongen arbeid in nazi-Duitsland speelt bijvoorbeeld dat er maatschappelijk minder over dit onderwerp gesproken werd. Kuipers: “Dat werd door de deelnemers ook zo gevoeld. Er was geen sprake van maatschappelijke erkenning voor het onderwerp. Dat zorgde er ook voor dat er binnen de families minder over gepraat werd, of dat ze het gevoel hadden dat ze niet gehoord werden of nergens met die ervaringen terecht konden.” In de maatschappelijke omgang zijn bepaalde beelden van de oorlog heel dominant, en die beïnvloeden sterk wat er gezegd kan worden, of in welk kader iets geplaatst wordt. “Ook binnen families. Om een voorbeeld uit een andere deelstudie te noemen: als je het hebt over ‘kampen’ in Indonesië, dan roept dat associaties op met de vernietigingskampen in Europa. Dat beïnvloedt weer hoe de derde generatie de verhalen van hun grootouders interpreteert.”

Methodeverschillen

Het uitgangspunt van de drie onderzoeken verschilt op het eerste gezicht niet zo veel. Door de verschillende accenten van de onderzoeken en de verschillende onderzoekstradities en -methodologieën waarbinnen de onderzoekers werken, zijn er in de praktijk echter wel degelijk verschillen. “Wij interviewen de verschillende generaties altijd apart, los van elkaar,” zegt Kuipers bijvoorbeeld over het onderzoek van het Nationaal Comité. “Wat zeggen de jongere generaties als vader of moeder, of opa of oma, niet in huis zijn?” Daar herkent Nauta zich wel in. “Ook ARQ had de wens om de familieleden die we spraken afzonderlijk te interviewen. Maar soms was de opstelling en de wil van de eerste generatie zo dat iedereen in dezelfde kamer zat. Daar konden en wilden we dan niks aan veranderen. Maar we hebben wel nagebeld. Als iemand nog iets extra’s kwijt wilde, dan kon dat tijdens die telefoongesprekken.”  

Ook de Universiteit voor Humanistiek kwam deze uitdaging tegen. Immler: “We hebben ook apart de interviews afgenomen als dat ging. Soms waren het gesprekken met partners die dan wel bij elkaar in de keuken zaten. Maar dit kon ook heel interessant zijn, namelijk om te zien hoe partners elkaar aanvullen en wát zij aanvullen.” In enkele gevallen zocht de UvH nog extra verdieping op door – naast de drie generaties – nog een ander familielid te spreken dat een tegengeluid zou kunnen inbrengen. “We spraken meestal drie tot vijf mensen. We hebben geprobeerd om bij families waar verschillende perspectieven best in spanning met elkaar stonden nog een extra persoon te spreken, bijvoorbeeld een zus of neef.”  

De verschillende insteken van de onderzoeken blijken ook goed uit de manier waarop interviews steeds begonnen werden. De UvH-onderzoekers vroegen bijvoorbeeld niet direct naar oorlogservaringen, maar naar de manier waarop de Holocaust een rol speelde in het leven van de geïnterviewde. Immler: “We keken gewoon wat mensen zelf wilden vertellen. Later vroegen wij dan wat specifieker door, bijvoorbeeld over de nasleep van hun ervaringen, en wat erkenning en herstel voor hen betekent.” ARQ pakte het iets anders aan. “Onze openingsvraag was waarom mensen ervoor gekozen hadden om mee te doen. Mensen gaven vaak aan dat ze het belangrijk vonden het verhaal van de oorlog door te vertellen. Dan kwam vaak het verhaal rond de ervaring vanzelf.” Bij het Nationaal Comité 4 en 5 mei vroeg men wel direct naar oorlogsherinneringen. Kuipers: “Wij beginnen dus wel met wat Nicole ‘het historische’ noemt, met vragen naar ofwel de ervaringen van de eerste generatie, ofwel wat je daarvan hebt meegekregen als jongere generatie. Vanuit die historische context bouwen we dan op naar de complexe dingen zoals doorwerking, stiltes en betekenisgeving. Vinden mensen het bijvoorbeeld belangrijk om bij een herdenking te zijn?” 

Een onverwachte bevinding voor Immler had te maken met de indruk die sommige geïnterviewden op haar maakten. “Ik was best verrast dat sommigen van de tweede generatie zich veel ouder gedroegen dan dat ze daadwerkelijk waren. Deze mensen vertelden over zichzelf als ‘toegetakeld’: fysiek, mentaal en hoe ze in het leven stonden. Je zou bijna kunnen zeggen: een tegenstem tegen het overlevenden-verhaal van hun ouders.” Nauta reageert hier herkennend op. “Bij de ontmoetingen die ik de afgelopen jaren heb gehad met mensen van de tweede generatie, viel mij op hoe zij soms sterk psychisch getroffen zijn door de oorlogservaringen van hun ouders. Dat heeft ook impact op de levens van hun naasten. In ons onderzoek komen we bijvoorbeeld in bepaalde families de doorwerking van angst of woede tegen, wat ook zijn weerslag had op de derde generatie.”

“Red wat nog te redden is.” Vader met kind voorop de fiets en een kinderwagen achter zich aanslepend, is op de vlucht voor de Duitsers, 1940. Bron: Fotocollectie Spaarnestad Onderwerpen, Nederlands Front – Meidagen ’40 / Nationaal Archief

Te simplistisch

Het trekken van overkoepelende conclusies is op dit moment nog best een uitdaging. “Als we al één conclusie kunnen trekken,” zegt Kuipers over het nog lopende onderzoek van het Nationaal Comité, “dan is het dat je aan de manier waarop oorlogsherinneringen voortleven binnen families een hoop kunt aflezen over de maatschappelijke omgang met het onderwerp. Veel nuances in de herinnering van de eerste generatie aan de oorlog verdwijnen bij het doorgeven van die herinneringen aan kinderen en kleinkinderen.” Het resultaat is soms tegenovergesteld: “Soms worden de slechte herinneringen wat weggedrukt, om de jongere generaties als het ware te ontzien. En soms worden juist de negatieve ervaringen uitgelicht, omdat dit belangrijk kan zijn in de zoektocht naar maatschappelijke erkenning.” 
Nauta: “Ik ben voorzichtig om tot overkoepelende conclusies te komen. Niet alleen omdat we nog bezig zijn met de analyse van de onderzoeksdata. Ook omdat er van familie tot familie, en ook binnen families en binnen generaties, zo verschillend met oorlogservaringen wordt omgegaan. Een broer kan de oorlogsgeschiedenis van zijn ouders heel anders ervaren dan zijn zus. Al die individuele ervaringen hebben waarde en mogen er zijn.”  
Ook Immler benadrukt het belang van oog hebben voor diversiteit in perspectieven. “Onze analyse heeft bijvoorbeeld aangetoond dat praten over generaties te simplistisch is. Het identificeren van meervoudige ik-posities van respondenten, van diverse stemmen die mensen in zich hebben en hoe deze zich tot elkaar verhouden, maakt het mogelijk wat afstand te nemen van eenvoudige identiteitsconstructies die gevoed worden door de huidige politiek. De analyse liet ook zien dat we verder moeten kijken dan de tegenstelling tussen trauma en veerkracht, omdat mensen zowel veerkrachtig als kwetsbaar kunnen zijn. Bovendien is veerkracht niet iets wat mensen ‘hebben’, het is een ervaring of een relationeel proces. Dus familie en samenleving hebben hier ook een verantwoordelijkheid in.” 

 

Over de auteur

 

Fabienne van Wijngaarden

Fabienne van Wijngaarden studeert geschiedenis aan de Universiteit Utrecht, is hoofdredacteur van Historisch Tijdschrift Aanzet en is journalist. Ze heeft onder andere voor Kleio en Impact Magazine geschreven.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Noten

1 Zie Michael Ignelzi, ‘Meaning-making in the learning and teaching process.’ New Directions for Teaching and Learning 2000 (82), p. 5-14. 


Verder lezen

Onderzoek Universiteit voor Humanistiek: https://www.uvh.nl/onderzoek/leerstoelgroepen-en-projecten/burgerschap-en-humanisering-van-de-publieke-sector/projecten/inter-generational-holocaust-research-trauma-resilience-from-an-existential-perspective

Onderzoek Nationaal Comité 4 en 5 mei: https://www.4en5mei.nl/onderzoek/oorlog-en-vrijheid-in-drie-generaties

Onderzoek ARQ Kenniscentrum Oorlog, Vervolging en Geweld: https://arq.org/projecten/drie-generaties  


Foto boven het artikel

Presentatie onderzoek ‘Oorlog en vrijheid in drie generaties’ van het Nationaal Comité 4 en 5 mei in Deventer, maart 2023. Bron: Beau Rutten, Nationaal Comité 4 en 5 mei

De oorlog tegen onze collectieve herinnering & de herinneringspolitiek van de Tweede Wereldoorlog

De huidige oorlog in Oekraïne roept op verschillende manieren vergelijkingen op met de Tweede Wereldoorlog. Niet alleen worden er parallellen getrokken tussen gebeurtenissen toen en gebeurtenissen nu, ook zorgt de huidige oorlog ervoor dat de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog in Oekraïne geactualiseerd wordt en daarmee transformeert. Igor Shchupak, directeur van het Instituut voor Holocauststudies in Oekraïne, beschrijft een aantal van die parallellen en analyseert de manier waarop de herinneringscultuur in Oekraïne recentelijk getransformeerd is.

Mijn ouders en andere oudere familieleden spraken in verhalen over hun leven of over ons land altijd over “vóór”, “tijdens” of “na de oorlog”. Geen ziel vroeg zich dan af om welk conflict het ging. Het ging natuurlijk over de Tweede Wereldoorlog – of, in Sovjet-terminologie, de Grote Vaderlandse Oorlog.

Vandaag de dag kent Oekraïne een nieuwe scheidslijn tussen ‘vóór’ en ‘na’: de 24e februari 2022. Het breekpunt tussen totale catastrofe en een relatief vredig bestaan voor de meeste Oekraïners. Dat geldt natuurlijk niet voor alle Oekraïense burgers; denk aan de eerdere annexatie van de Krim en delen van de oblasten Loehansk en Donetsk door Russische troepen en hun proxies in 2014. Toch markeerde deze grootschalige inval een omslag. Het veranderde onze houding tegenover Rusland, een staat die nu door een absolute meerderheid van de Oekraïners wordt gezien als een belichaming van het kwaad, vergelijkbaar met nazi-Duitsland. Het deed bij die meerderheid ook een dieper besef indalen van het belang van het recht van Oekraïne en zijn burgers om te kiezen voor een Europese, democratische toekomst. Het verscherpte de nadruk op politieke en persoonlijke vrijheid in het land.

In een kort artikel zoals dit is het moeilijk zo niet onmogelijk om recht te doen aan alle fundamentele tegenstrijdigheden en multipolariteiten van respectievelijk het Oekraïense en het Russische perspectief op de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Daarom zal ik hier vooral ingaan op de manier waarop de oorlog die nu woedt in verband wordt gebracht met de Tweede Wereldoorlog zoals die in het Oekraïense geheugen staat.

“Eén Sovjetvolk”

Het “Oekraïense perspectief” op de Tweede Wereldoorlog zoals dat is beschreven door de geleerden van het land, lijkt in veel op dat van hun Europese en Noord-Amerikaanse vakgenoten en is radicaal anders dan dat van neo-Sovjet historici en andere historici uit de Russische Federatie. Dat was al zo voordat er sprake was van oorlog in de 21e eeuw.

De meeste Oekraïners zijn het erover eens dat de voortdurende agressie van Russische zijde deel uitmaakt van een poging om een autoritair neo-Sovjet regime te bestendigen in hun land en om Ruslands identiteit als Rijk te behouden. Een Rijk dat zich geen bestaan kan voorstellen zonder Oekraïne als wezenlijk onderdeel. De ideologische grondslag van het Russisch militair expansionisme werd uiteraard al gelegd vóór de Russische Revolutie aan het begin van de 20e eeuw. De leer heeft tijdens de Sovjettijd en de vorming van de Russische Federatie van vandaag de dag enkel een paar aanpassingen ondergaan. De mythe van de Tweede Wereldoorlog als ‘Grote Vaderlandse Oorlog’ is daar nog altijd springlevend en heeft haast religieuze proporties aangenomen.

In januari 2022 waren er nog duidelijke verschillen in de kijk op de geschiedenis en stemming tussen de inwoners van het zuiden en oosten van Oekraïne aan de ene kant, en het midden en westen aan de andere kant. De aanvang van de huidige Russisch-Oekraïense oorlog heeft die verschillen sterk verminderd. Eén ding is zeker: het al geringe aantal Oekraïense burgers dat nog altijd trouw zwoer aan het propagandistische idee van “één Sovjetvolk” is tot nul gereduceerd. Poetins ideologie is ‘Rashisme’1 gaan heten, een term voor gedachtegoed dat wordt gekenmerkt door onder meer Russisch-orthodox messianisme, Russisch imperialisme en totalitarisme volgens Sovjetmodel.2

Een mozaïek in de Russische Basiliek voor de Strijdkrachten, waarin Russisch-orthodoxe symboliek wordt gecombineerd met militaire Sovjetthematiek. De basiliek is in 2020 geopend. Bron: Natalia Senatoriva op Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0)

De misdaden van het Poetin-regime en de Strijdkrachten van de Russische Federatie3 tegen Oekraïne en zijn bevolking hebben de Oekraïense saamhorigheid versterkt en tegelijk het collectief geheugen wat betreft de Oekraïense geschiedenis hernieuwde relevantie gegeven. Dat geheugen ligt met name verankerd in gebeurtenissen die behoren tot de grootste verschrikkingen van de 20e eeuw: de Holodomor van 1932-1933 (de georkestreerde hongersnood veroorzaakt door het Stalin-regime), de Holocaust en de massadeportatie van Krim-Tataren en andere etnische groepen van de Krim onder leiding van Stalin in 1944.

Nazisme?

In de escalatie van het conflict tussen Rusland en Oekraïne tot een grootschalige invasie na 24 februari 2022, was Oekraïne tot op het bot geschokt. Toen Russische troepen bommen en raketten afvuurden op gewone burgers, toen ze ongewapende inwoners martelden in de bezette gebieden en toen ze legio andere internationale wetten en regels uit het oorlogsrecht overtraden. Dit tastte zelfs de blik op het verleden aan van Oekraïners die Rusland voorheen nog niet zagen als existentiële bedreiging voor Oekraïne.

De daden van het Russische regime zijn inmiddels door de Oekraïense autoriteiten officieel aangemerkt als genocide. Op 14 april 2022 heeft het parlement van Oekraïne een resolutie aangenomen waarin staat dat “de daden van de Strijdkrachten van de Russische Federatie, en haar politiek en militair leiderschap, gedurende de meest recente fase van de invasie van Oekraïne, die begon op 24 februari 2022, kunnen worden gekenmerkt als genocide tegen het Oekraïense volk”.4

De haat van Poetins regime jegens alles wat Oekraïens is, heeft geleid tot harde repressie van iedereen die zich uitspreekt of anderszins in verzet komt tegen de Russische inval. Marteling en moord worden daarbij niet geschuwd. Dergelijke gruweldaden hebben plaatsgevonden rond de Oekraïense hoofdstad, in Boetsja en Irpin, maar ook in andere door Rashistische troepen bezette gebieden. Misdaden die in direct verband worden gezien met oorlogsmisdaden als het Bloedbad van Koriukivka5 en andere massa-executies in Oekraïense steden, dorpen en gehuchten tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Zo worden historische parallellen getrokken tussen de huidige Russisch-Oekraïense oorlog en de Tweede Wereldoorlog, tussen het beleid van het Russische regime nu en het antisemitische beleid van de nazi’s toen. Uiteraard kunnen dergelijke vergelijkingen niet op wetenschappelijke wijze worden onderbouwd, noch zijn de genocidale daden van Rusland van hetzelfde kaliber. Desondanks worden ze gemaakt.

De ontkenning van het bestaansrecht van het Joodse volk door de nazi’s en de pogingen van het regime om hen te vernietigen, worden aangehaald wanneer het gaat over Poetin en de herhaalde beweringen van zijn regime dat Oekraïne en het Oekraïense volk niet bestaan. Op 9 mei 2022 kwam in het anti-Kremlin-programma Solovinyj Pomjot (‘De onzin van Solovjov’6) bijvoorbeeld een fragment langs waarin Oleg Matveychev, een afgevaardigde van de Russische Staatsdoema en lid van de regerende Jedyna Rossija (Eén Rusland) Partij, de basis van Poetins beleid als volgt uitlegde: “denazificatie… is een gelaagd proces… Ik ben ervan overtuigd dat het idee van een ‘Oekraïne’ in de toekomst niet meer hoort te bestaan, noch het idee van ‘een Oekraïner’.” De video ging viral in Oekraïne.

Na de cynische beschuldigingen van ‘nazisme’ door Poetins propagandamachine aan het adres van de Oekraïense overheid, leeft bij de absolute meerderheid van de Oekraïense bevolking geen enkele twijfel over het Russische regime.  Ze hebben geconcludeerd dat het autoritaire bewind en de misdaden onder de Russische president zélf getuigen van neonazisme.

Koriukivka, 1943. Bron: Euromaiden Press

Taal en identiteit

De parallellen die worden gelegd met de wreedheden van de nazi’s tegen burgers en specifieker hun poging tot het uitmoorden van het Joodse volk, zijn enigszins te begrijpen in de context van de misdaden van de Russische Federatie tegen de Oekraïense bevolking hoewel men zich er terdege van bewust is dat de Rashisten Oekraïners doden ongeacht hun etniciteit, terwijl de Endlösung van de nazi’s specifiek voor Joden bedoeld was. De huidige bezetter richt zijn kogels op iédereen die de Oekraïense identiteit heeft, Oekraïens spreekt of zich inspant om monumenten voor de Oekraïense geschiedenis en cultuur te behouden.

Zoals de nazi’s de Joodse gemeenschap enig recht op een eigen cultuur ontzegden, zo verspreiden ook Russische ideologen en ‘culturele activisten’ hun ‘reflecties’ wat betreft Oekraïners. Neem bijvoorbeeld de filmregisseur Nikita Michalkov, hoofd van de Russische Filmmakersbond en in de laatste jaren een prominent Poetin-sympathisant, die uiteenzette hoe “schadelijk” de Oekraïense taal is:

“De Oekraïense taal is het toonbeeld geworden van Russofobie, dat wil zeggen: de Oekraïense schrijfwijze en de uitspraak zijn voor ons [Russen], en feitelijk voor de rest van de wereld en ook voor henzelf [Oekraïners], een uiting van haat jegens Rusland… Als schoolvakken [in de Donbas-regio] zouden worden gegeven in de Oekraïense taal… Dat zou een ramp zijn! Dat is absoluut een mijn die je legt in de hele geschiedenis.”7

De Oekraïense taal wordt dus gekarakteriseerd als “ontaard en incorrect”. Met die overtuiging zijn verschillende Russische (overheids)instituten ‘correcte’ taalboekjes voor het Oekraïens gaan uitgeven, die worden gepresenteerd als alternatief voor de lesboeken van de onderwijsinstituten van Oekraïne.

Lesboeken gepubliceerd in Rusland, gevonden in een school in de stad Charkiv nadat de bezettende troepen waren verdreven. De vinder was een officier van het Oekraïense leger; historicus Yaroslav Yaroshenko. Bron: foto aangeleverd door de auteur

Ondanks het feit dat er individuen van Oekraïense komaf zijn die het hebben geschopt tot de hogere echelons van de Russische Federatie, is er door het Russisch apparaat duidelijk een poging in gang gezet om alles uit te roeien dat ‘Oekraïens van geest’ is, en om iedereen die een vrij Oekraïens bewustzijn heeft met de grond gelijk te maken in het streven naar Poetins nietsontziende droom van ‘één volk’.

Verenigde Oekraïners

Het Project Exodus (dat wordt gesteund door het in Canada gevestigde Ukrainian Jewish Encounter) verzamelt getuigenissen van Oekraïense Joden die slachtoffer zijn geworden van de huidige oorlog. Bij het verzamelde beeldmateriaal zit ook een interview met Jevhen Chepurnjak, die vertelt over de evacuatie van de stad Dnipro. Hij vertelt dat zijn ouders hebben moeten vluchten voor de nazi-opmars in 1941 en nu weer, voor de agressie van Poetin in 2022.8

Er is nog meer zichtbaar bewijs dat de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog zich herhalen. In 2022 sloeg een Russische raket in op de gedenkplaats voor de slachtoffers van het Bloedbad van Babi Yar in Kyiv. Een spervuur van artillerie bracht ernstige schade toe aan de grote Menora in de Drobystky Yar in Charkiv, nog een plek waar de nazi’s massa-executies hebben uitgevoerd.

De Menora in het monumentencomplex Drobytsky Yar in Charkiv, beschadigd door Russisch artillerievuur op 26 maart 2022. Bron: foto aangeleverd door de auteur

Onder de dragers van recente oorlogstrauma’s zijn ook de kinderen van Oekraïne, die hebben geleden zoals geen enkel kind zou moeten lijden. Dat leed heeft bijgedragen aan de steeds langer wordende lijst van martelaren in dit voortslepende conflict. Hartverscheurende verhalen over hun oorlogservaringen werden tentoongesteld als onderdeel van het Pools-Oekraïense project ‘Mom, I don’t want war!’. Tekeningen uit 1946 van jonge Poolse overlevenden van de Tweede Wereldoorlog en de wrede Duitse bezetting van 1939-1945 zijn uit Poolse archieven opgedoken en vervolgens zij aan zij geëxposeerd met de creaties van Oekraïense kinderen in de huidige oorlog (die eerder waren gebundeld in een digitaal archief getiteld ‘Mom, I See War’).

De agressie van het Russische regime tegen Oekraïne en de Oekraïners heeft alle kenmerken van een oorlog tegen onze collectieve herinnering. De Russische mythe van de ‘Grote Vaderlandse Oorlog’ is haast een religie geworden, die de geschiedenis vervalst in de geest van het imperialisme. Een religie die is gebaseerd op dogma’s als het idee van de ‘eenheid van het Sovjetvolk’. Deze Russische weergave van de geschiedenis doet de ware kennis van het verleden teniet. Onderwijl heeft deze mythe zich ontwikkeld tot een kernonderdeel van het Rashisme en de wens om het Oekraïense collectieve geheugen uit te wissen, samen met zijn dragers – de burgers van Oekraïne.

Het Russisch-Oekraïense conflict heeft ook een herijking en transformatie teweeggebracht in de herinnering van veel Oekraïners aan de Tweede Wereldoorlog. De echo van die verschrikkingen heeft hen samengebracht in het doorleefde besef van het onmenselijke van totalitaire regimes, zowel die uit het verleden als het huidige Rashisme, een ideologie en praktijk gebaseerd op ontheiliging, oorlog en grensoverschrijdend geweld.

Over de auteur

 

Igor Shchupak. Bron: Jewish Memory and Holocaust in Ukraine

Igor Shchupak is directeur van het “Tkuma” (Hebreeuws: herleving) Instituut voor Holocauststudies in Oekraïne. Daarnaast is hij actief in het bestuur van de Ukrainian Jewish Encounter (Canada) en lid van het Internationaal Auschwitz Comité (Polen).


Noten

1. Officieel: Вооружённые силы Российской Федерации / Vooruzhjonnyje Sily Rossijskoj Federatsii, ofwel VSRF.
2. Voetnoot van de vertaler: ‘Rashisme’ (Engels: ‘Rashism’) is een portmanteau die sinds halverwege de jaren negentig wordt gebruikt in diverse landen en regio’s in Oost-Europa en Centraal Azië om het Russisch fascisme aan te duiden. Het is een samenvoeging van de Russische uitspraak van “Россия”(Rusland) en de tweede lettergreep uit het woord ‘fascisme’.
3. Meerdere Oekraïense historici, onder wie Sergiy Gromenko, Yaroslav Hrytsak, Vladyslav Hrynevrych, Larysa Yakubova, hebben het ‘Rashisme’ al eerder uitgebreid beschreven.
4. Resolutie nr. 7276, ‘Over de genocide door de Russische Federatie in Oekraïne’.
5. In Koriukivka in de Oekraïense oblast Tsjernihiv werden in de eerste week van maart 1943 ongeveer 6700 mensen vermoord door troepen van de Duitse SS en het Koninklijk Hongaars Leger. Als represaille voor een partizanenopstand onder leiding van Oleksiy Fedorov brandden nazi-soldaten een groot deel van het dorp plat (vaak terwijl bewoners nog binnen waren) en doodden circa 6700 ouderen, vrouwen en kinderen met (machine)geweren, pistolen en knuppels. Hoewel deze massa-executie minder bekend is dan, bijvoorbeeld, de vergelding voor de moord op Reinhard Heydrich in Lidice, wordt geschat dat het Bloedbad van Koriukivka (qua burgerdodenaantal) de meest gruwelijke nazi-vergeldingsactie is geweest uit de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog.
6. Een fragment van een video getiteld ‘Over nazisme in Oekraïne, gepubliceerd in juni 2022 en uitgezonden door de Russische tv-zender 360.
7. Exodus-2022: Getuigenissen van Joodse vluchtelingen van de Russisch-Oekraïense Oorlog. Dit is een opname van een livestream op 26 februari 2023. De verhalen zijn verzameld door Mychailo Gold (uit Oekraïne), professor Joodse Studies Anna Shternshis (uit Canada, geboren in Moskou), activisten van de Joodse Confederatie van Oekraïne gecoördineerd door Alina Teplitska, en anderen.
8. Voetnoot van de vertaler: Vladimir Solovjov is op het moment van schrijven een van Ruslands grootste propagandisten. Oekraïense comedians noemden hun geëngageerde programma daarom ‘Solovinyj Pomjot’, letterlijk vertaald ‘de vogelpoep van Solovjov’. De naam ‘Соловьёв’ (Solovjov) betekent ‘nachtegaal’.


Foto boven aan artikel

Een demonstrant tegen het Ruscism (Rashism). Bron: Alisdare Hickson op Wikimedia Commons (CC BY-SA 2.0)

“Het Indische zwijgen waarover je vaak hoort, gold voor mijn grootouders niet”

Het herdenkingsjaar 2023 is uitgeroepen tot themajaar ‘Leven met oorlog’. Het jaar staat in het teken van de impact van oorlog op mensen, families en de samenleving. In elke editie van WO2 Onderzoek uitgelicht stellen we dit jaar het verhaal centraal van iemand die werkzaam is in een oorlogsmuseum, herinneringscentrum of andere organisatie die gelieerd is aan oorlog. We laten hen aan het woord over de vraag welke rol hun eigen achtergrond speelt in hun werk. Chrissy Flohr, programmamanager bij Museum Sophiahof, bijt de spits af in deze nieuwe interviewserie.

Hoe bent u in uw huidige baan terechtgekomen?

“Eigenlijk kom ik uit een heel andere hoek, want ik werkte lang in het bedrijfsleven. Toen ik de overstap maakte naar de culturele sector, naar erfgoedmanifestatie Dag van het Kasteel, ontdekte ik mijn passie voor geschiedenis. Ik werkte bijvoorbeeld mee aan een programma over het koloniale verleden van kastelen en buitenplaatsen, en vond het erg leuk om dat nog relatief onbekende perspectief uit te diepen. Ik ben toen in deeltijd militaire geschiedenis gaan studeren en kon daarna aan de slag als assistent bij het onderzoeksprogramma Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950. Ik werkte aan het inventariseren van slachtoffers en daders van de Bersiap voor de publicatie Het geluid van geweld.

Nu ontwikkel ik de programmering voor Museum Sophiahof, dat een pleisterplaats wil zijn voor iedereen die zich verbonden voelt met voormalig Nederlands-Indië. Mijn achtergrond in militaire geschiedenis komt ook in dit werk van pas, omdat je het verhaal van Nederlands-Indië en Indonesië niet kunt vertellen zonder het over de vele gewapende conflicten te hebben. Alleen al het feit dat ik hier ben geboren bijvoorbeeld, komt doordat Nederland het gebied ooit met geweld heeft gekoloniseerd.”

Chrissy Flohr

Speelt uw eigen achtergrond een grote rol in uw werk?

“Ik hou vooral van geschiedenis omdat ik een breed geïnteresseerd persoon ben, maar mijn Indische, Molukse en Indonesische roots zullen ook hebben meegespeeld. Mijn opa had veel hoge officieren van onder andere het KNIL in de familie, misschien werkt dat wel door in mijn belangstelling voor de krijgsmacht. En het onderzoek naar de Bersiap trok me ook omdat ik weet dat familieleden die periode hebben meegemaakt. Toch moet je als onderzoeker vooral afstand bewaren en sloot ik me tijdens het werk af van die banden. Je komt gruwelijke dingen tegen, en als je die steeds koppelt aan je eigen familie wordt het erg moeilijk.

Het Indische zwijgen waarover je vaak hoort, gold voor mijn grootouders niet. Mijn Indische en Molukse opa praatte veel over zijn oorlogservaringen en heeft zijn memoires ook opgeschreven. Nadat hij tijdens de Japanse inval was opgeroepen voor dienstplicht, is hij door de Japanners krijgsgevangen genomen en tewerkgesteld in een mijn. Hij kon er prachtig over vertellen, net als mijn oma, die Indonesische was. Terwijl mijn opa altijd voor de Nederlandse zijde heeft gekozen, is mijn oma voordat ze hem kende nog lid geweest van een verzetsgroep.

Voor mij geven mijn grootouders mooi weer hoe complex zo’n koloniale samenleving is, al helemaal als iedereen in een oorlogssituatie tegenover elkaar komt te staan. Dit verhaal kan niet op een simpele manier worden verteld, omdat er geen zwart-wit is. Alles is zo grijs als wat, en alles behoeft context.”

Die context geeft u nu in de programma’s van Sophiahof. Wat is daarbij uw belangrijkste drijfveer?

“Ik vind het mooi dat verschillende gemeenschappen samenkomen in Museum Sophiahof, waar we nu bijvoorbeeld de geschiedenis en huidige situatie van West-Papoea behandelen. Maar ik wil niet alleen mensen uit die gemeenschappen aanspreken; onze programma’s moeten voor iedereen relevant zijn. Het verhaal van voormalig Nederlands-Indië gaat ons allemaal aan en verdient daarom een breed publiek. Ik zou er graag aan bijdragen dat niemand er meer omheen kan, en dat het een vaste plek krijgt in ons nationaal bewustzijn.”

Semi-permanente tentoonstelling ONS LAND. Dekolonisatie, generaties, verhalen van het Indisch Herinneringscentrum en het Moluks Historisch Museum. Fotograaf: Sarah Dona Manev

Semi-permanente tentoonstelling ONS LAND. Dekolonisatie, generaties, verhalen van het Indisch Herinneringscentrum en het Moluks Historisch Museum. Fotograaf: Sarah Dona Manev

Het thema van dit nummer van WO2 Onderzoek uitgelicht is de economie van de Holocaust. Heeft u weleens een oorlogssouvenir gekocht?

“Nee, en in de Indische context ken ik ook geen museum dat zoiets verkoopt. In mijn eigen familie zijn er nauwelijks betekenisvolle spullen bewaard gebleven. Dat geldt voor veel Indische families neem ik aan, omdat je als je naar Nederland kwam alleen kon meenemen wat er in je hutkoffer paste. Soms ben ik weleens jaloers op mensen die allerlei mooie aandenkens hebben omdat hun familie hier al eeuwen woont.”

Wat roept het thema ‘Leven met oorlog’ bij u persoonlijk op?

“Ik denk aan mensen die letterlijk leven met oorlog omdat ze in oorlogsgebied verblijven, maar ook aan hen die nog steeds leven met een oorlog die lang geleden beëindigd is. Als museum komen wij vaak in contact met mensen voor wie dat geldt. Onze expositie Ons land bijvoorbeeld maakt soms veel emoties los bij bezoekers. Uit de verhalen die ze dan delen, blijkt hoe een oorlog nog generaties lang kan doorwerken.”

Zou u zelf zeggen dat u leeft met oorlog?

“Nee, dat voelt niet kloppend om over mezelf te zeggen, al is het thema ‘oorlog’ in mijn werk absoluut een dagelijkse realiteit. Ik ontmoet veel mensen die wél nog steeds leven met oorlog.”

Over de auteur

 

Djuna Kramer

Djuna Kramer is cultuurjournalist en schrijft voor o.a. de Volkskrant, Het Parool, AD en Theaterkrant. Ook maakt ze audioproducties, zoals de podcast Nu het nog kan voor Vrij Nederland, waarin kleinkinderen hun grootouders interviewen over de Tweede Wereldoorlog, en de documentaire De laatste woorden van Anton Mussert voor Docs (NTR/VPRO).


Foto boven aan pagina

Semi-permanente tentoonstelling ONS LAND. Dekolonisatie, generaties, verhalen van het Indisch Herinneringscentrum en het Moluks Historisch Museum. Fotograaf: Sarah Dona Manev

‘Dark souvenirs’. Oorlogsinstellingen over hun museumshopkeuzes

In veel oorlogsmusea en herinneringscentra worden souvenirs verkocht. Deze souvenirs kunnen worden gezien als een middel om de herinnering aan de oorlog levend te houden, maar ook als een trivialisering van diezelfde herinnering. Commercie op het terrein van de Tweede Wereldoorlog ligt daarom gevoelig. Journalist Nienke van Leverink vroeg medewerkers van het Nationaal Monument Oranjehotel, Oorlogsmuseum Overloon en Nationaal Monument Kamp Amersfoort naar de samenstelling van hun museumwinkelcollectie. Welke souvenirs verkopen ze? Hoe fungeren die objecten in onze herinneringscultuur? En wat zijn hun gedachten over een commerciële omgang met het verleden?

Mark de Witt, Nationaal Monument Oranjehotel: “Op het moment dat bezoekers iets meenemen, is het makkelijker het verhaal verder te vertellen”

Nationaal Monument Oranjehotel is een herinneringscentrum en museum in de voormalige Scheveningse gevangenis, waar tijdens de Tweede Wereldoorlog verzetsmensen als Erik Hazelhoff Roelfzema, Corrie ten Boom, Anton de Kom en Titus Brandsma gevangen zaten. In de museumwinkel worden veel boeken verkocht, maar ook voorwerpen die je in meer musea ziet, zoals ansichtkaarten, boekenleggers en pennen. Een opvallend souvenir is een brillendoekje van € 3,95 met de afbeelding van een borduurwerk van Elisabeth (‘Bep’) Boon-Mees (1888-1977). Zij vervaardigde het origineel tijdens haar gevangenschap in het Oranjehotel.

Brillendoekje met afbeelding van borduurwerk van Elisabeth Boon-Mees. Bron: Nationaal Monument Oranjehotel

“We proberen dingen te verkopen die een haakje hebben met het Oranjehotel”, aldus operationeel manager Mark de Witt. “Publiek dat een souvenir koopt vond het een indrukwekkend bezoek en wil daarom een herinnering meenemen. De boeken, waaronder veel biografieën, zijn interessant om meer over het onderwerp te lezen. Verder doen de koelkastmagneten en het brillendoekje, beide met de afbeelding van het borduurwerk van Bep Boon-Mees, het goed. We zien ook dat souvenirs worden gekocht door grootouders om aan hun kleinkinderen te geven en over de oorlog te vertellen.”

De Witt vertelt dat het Oranjehotel de souvenirs ziet als een afronding van het bezoek. “Iets wat eraan bijdraagt dat mensen over de oorlog praten. Commercieel gezien is de verkoop van souvenirs promotie, omdat we hopen dat mensen het museum blijven bezoeken, maar we verkopen deze voorwerpen ook om het verhaal levend te houden. De rechtsstaat, leven in vrijheid, leven in tijden van oorlog: op het moment dat bezoekers iets meenemen, is het makkelijker dat verhaal verder te vertellen.”

Het assortiment is nog in ontwikkeling. “We zijn in september 2019 opengegaan. Door de COVID-pandemie was 2022 het eerste jaar dat we, op januari na, het hele jaar open zijn geweest. In de winkel moeten we nog kijken wat wel en niet loopt, hoe je een winkel aantrekkelijk maakt. Op dit moment verkopen we veel kaarten van bloemetjes en vogels. Dat kan iets te lieflijk worden en daar willen we voor waken. We hebben nog geen strikte richtlijnen met betrekking tot de souvenirs, maar het moet inhoudelijk zijn en het verband met het Oranjehotel moet aanwezig zijn. Het militaristische en nationalistische kan schuren, in die hoek wil je ook niet zitten. Wij hebben niet de behoefte om de grens op te zoeken of om groot geld met de winkel te verdienen. De museumwinkel is het eerste en het laatste wat de bezoekers zien. Het is mooi als ze iets passends meenemen, dat een aanleiding kan zijn om het nog eens over het Oranjehotel te hebben.”

Janneke Kennis, Oorlogsmuseum Overloon: “Een tank of veldfles kan een eerste stap zijn voor re-enactment om de herinnering levend te houden”

Oorlogsmuseum Overloon is het grootste oorlogsmuseum van Nederland, met speciale aandacht voor de Slag bij Overloon uit 1944. Het museum bezit een grote collectie voertuigen en wapens, met meer dan 150 voer-, vaar- en vliegtuigen en kanonnen. De winkel omvat boeken (waaronder veel militaire geschiedenis), T-shirts met afbeeldingen van tanks en militaire parafernalia als kompassen en veldflessen.

“Onze souvenircollectie gaat van algemeen naar verdiepend”, zegt pr-manager Janneke Kennis. “We kiezen ook zeker voor souvenirs die aansluiten bij de Slag bij Overloon. Onze directeur Erik van Dungen heeft een boek over deze ‘vergeten slag’ geschreven, De Slag bij Overloon en de bevrijding van Venray, waarmee we wat meer context bieden. We hebben een nieuw paviljoen waarop een Avro Lancaster (vliegtuig) in meer dan 2.400 grotere en kleinere wrakstukken ligt tentoongesteld, daar laten we dan weer een T-shirt van maken. En we verkopen een hoodie met een van onze iconische tanks, een Sherman-tank met scheve koepel.”

De museumshop bedient diverse doelgroepen. “Gezinnen met kinderen, waarvan de jongetjes vaak een magneet met een tank erop uitkiezen als souvenir, en de meisjes een tasje of boek. Ook zijn er de bezoekers met een interesse voor militaire geschiedenis, echt een nichepubliek dat geïnteresseerd is in het tactische element van de oorlog. Zij kopen verdiepende boeken, die het grootste deel van de bestellingen in onze webshop uitmaken. En aan de andere kant heb je evenementenbezoekers, dat is weer heel wat anders. Als we evenementen organiseren zoals Militracks, over Duitse WO2-voertuigen, of de re-enactmentbijeenkomst Eyewitness, worden de bijbehorende souvenirs als petjes en T-shirts al snel collector’s items.”

Een tas die te koop is in het Oorlogsmuseum Overloon. Bron: Oorlogsmuseum Overloon

“Als museum ben je altijd bezig met de vraag hoe je de boodschap verspreidt”, aldus Kennis. “Dat kan worden versterkt door souvenirs. ‘Oorlog hoort in een museum’ is onze slogan. Een souvenir kan dan een herinnering zijn aan een indrukwekkend dagje uit. We kijken altijd goed naar de prijs-kwaliteitverhouding. Dure boeken zijn voor echte connaisseurs. Grote vraag is er naar magneetjes, vingerhoedjes en kaarten. We verkopen bewust geen materialen met hakenkruizen, je wilt dat zaken niet schuren. Maar je probeert ook te laten zien dat de Tweede Wereldoorlog verder gaat dan alleen de geallieerde kant. Zoals de Duitse kant, de Holocaust, dwangarbeid, de Hongerwinter.”

Museum Overloon verkoopt ook speelgoedtanks. Hoe verhoudt dat zich tot de slogan ‘Oorlog hoort in een museum’? Kennis: “Je ziet het bij Lego ook: kastelen, ridders en prinsessen hebben net zo goed met oorlog te maken. De speelgoedtanks die wij verkopen hebben ook een relatie tot de slag die hier in 1944 plaatsvond. Daarbij waren veel tanks betrokken en er zijn er ook een aantal achtergebleven na de slag. Deze vormen nu ook een deel van onze collectie. Jongetjes spelen nu eenmaal met auto’s, maar gaan na een bezoek aan ons museum ook wel anders kijken. Het is tweeledig: je wilt iets kunnen verdienen aan zo’n shop, maar dat moet altijd ten dienste staan van het museum en de boodschap die je uitdraagt. Je hebt bijvoorbeeld ook mensen die aan re-enactment doen en zo de geschiedenis levend houden. Misschien is zo’n tank of veldfles voor kinderen een eerste stap. Wij zetten ook regelmatig re-enacters in, bijvoorbeeld om het verhaal van een tankbemanning te laten zien. Dan krijg je jongens van 15 of 16 jaar die zich aansluiten. Niet om soldaatje te spelen, maar om de geschiedenis levend te houden en de gevallenen te eren. Ik denk dat je daarin een balans moet zoeken.”

Floris van Dijk, Nationaal Monument Kamp Amersfoort: “Dit is een authentieke plek van collectief leed, dat moet ook blijken uit het aanbod in je winkel”

Nationaal Monument Kamp Amersfoort is een monument en museum dat de herinnering in stand houdt aan Kamp Amersfoort. In dit concentratiekamp werden tijdens de Tweede Wereldoorlog 47.000 mensen vastgezet, van wie naar schatting driekwart is doorgevoerd naar andere kampen. In de museumwinkel is de band met kunstenaar Armando, die in de omgeving opgroeide en wiens werk sterk werd beïnvloed door de oorlog, ook zichtbaar. Zo zijn bronzen boombladeren à € 250 te koop, die hij speciaal voor het museum ontwierp en met de hand beschilderde, en T-shirts met een afdruk van Armando’s kortste gedicht: ‘Zwart zwart’.

Armando schildert de bronzen bladeren voor het Nationaal Monument Kamp Amersfoort. Bron: Nationaal Monument Kamp Amersfoort

“Die bladeren van brons behoren wel echt tot de buitencategorie”, vertelt Floris van Dijk, hoofd Onderzoek en collectie van Nationaal Monument Kamp Amersfoort. “We hebben net nog een grote partij aan een Duits museum verkocht. Voor de gemiddelde bezoeker zijn ze uiteraard best duur. Ons publiek bestaat, buiten schoolgroepen, uit mensen met een enorme historische interesse en mensen die een band met deze plek hebben. We hebben een redelijk uitgebreide, vrij interessante boekenvoorraad, die een goedlopend onderdeel is van onze winkel. Zoals in eigen beheer uitgegeven egodocumenten, die alleen hier te vinden zijn. Mensen gaan met stapels van wel zes boeken de deur uit. Ook met jeugdboeken, die ouders aan hun kinderen geven. Daarnaast wordt ons miniatuurtje van De stenen man, een beeldhouwwerk van Frits Sieger op de schietbaan van Kamp Amersfoort, gezien als een waardevol object voor mensen die iets betekenisvols zoeken. Laatst waren hier drie dochters op leeftijd wier vader hier gevangen had gezeten, wat nog steeds een enorme invloed op het gezin had. Ze kochten alle drie zo’n miniatuurtje, als doorvertaling van het leed in dat gezin.”

Het woord ‘betekenisvol’ is voor Nationaal Monument Kamp Amersfoort het belangrijkst bij het aanbod van souvenirs. “Wij vertellen een beladen verhaal, en we hopen dat een boek of pen of wat dan ook die herinnering in stand houdt. Wij verkopen absoluut geen Disney-achtige dingen en geen militaire parafernalia, bouwpakketten of speelgoedtanks. Met zulke voorwerpen, vaak voor kinderen, houd je geen herinnering aan de plek in stand. Dit is een authentieke plek van collectief leed, en dat moet ook blijken uit het aanbod in je winkel. Enig respect en afstand van popularisering is daarbij gepast.”

Uitgeschreven richtlijnen voor de souvenirs zijn er niet. “Maar we hebben wel onderling de afspraak: het moet een verband hebben met deze plek. Wij vertellen niet het verhaal van de Slag om Arnhem, of van Anne Frank. Zelfs in het boekenaanbod moet het verband met Kamp Amersfoort aantoonbaar zijn. Het gaat niet om de opbrengst, we willen dat het betekenisvol is. Ik denk dat de beoordeling hiervan per instelling kan verschillen. Anne Frank is zo’n internationaal icoon, een beker met haar afbeelding erop kan voor toeristen uit een land waar de Holocaust niet heeft plaatsgevonden ook betekenisvol zijn, maar voor ons in Europa, waar we wat strenger in de leer zijn, minder. Daar hebben we recent nog een discussie over gezien. (De serviescollectie ‘Hollands Glorie’ van Blond Amsterdam met de afbeelding van een glimlachende Anne Frank, NvL) Het Joods Cultureel Kwartier is ook interessant, die verkopen bijvoorbeeld voorwerpen met een religieus getinte symboliek. Dat snap ik ook wel. Wij hebben echt een ander verhaal: dit is een voormalig concentratiekamp waar 47.000 mensen hebben geleden onder een structureel systeem van honger, dwangarbeid en mishandeling. Wij moeten in onze keuze een beetje streng zijn.”

Nationaal Monument Oranjehotel, Oorlogsmuseum Overloon en Nationaal Monument Kamp Amersfoort hebben elk een verschillende kijk op het verhaal van de Tweede Wereldoorlog dat in hun museum wordt verteld. Hetzelfde geldt voor hun winkel. Hoewel alle drie de instellingen benadrukken dat de souvenirs de boodschap van de betreffende plek moeten uitdragen, maken ze voor hun museumwinkels behoorlijk uiteenlopende keuzes. Dat werpt weer nieuwe vragen op. Bijvoorbeeld of museumwinkels noodzakelijk zijn voor de culturele herinnering. En hoe de bezoekers zelf denken over de aanschaf van een ‘dark souvenir’.

Over de auteur

 

Nienke van Leverink. Foto: Bart Jansen

Nienke van Leverink is buitenpromovendus moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Leiden, waar ze onderzoek doet naar de representatie van trauma in het oeuvre van Marcel Möring.


Foto boven aan pagina

Oorlogsmuseum Overloon heeft ook een webwinkel waarin onder andere deze box voor kinderen gekocht kan worden. De inhoud van de box bestaat uit een speelgoedtank, een tas en toegangsbewijs voor 1 volwassene en 1 kind. Bron: Oorlogsmuseum Overloon

 

Holocaust als handelswaar. Terugkerende spanningen tussen historie en commercie

De veiling van een polshorloge van Hitler. Een hedendaags serviesmerk dat – naast tulpen en molens – Anne Frank op een dessertkom afbeeldt. De verkoop van koelkastmagneten in de museumshop van herinneringscentra. De vermenging van herdenking en commercie roept ongemak op, en vaak ook verontwaardigde reacties. Laten we veel explicieter onderzoeken en bespreken waar, waarom en hoe de economische omgang met ons Holocaustverleden vorm krijgt, betoogt Kees Ribbens.  

In de zomer van 2022 bood een Amerikaans veilinghuis in Chesapeake City, Maryland, een polshorloge aan dat afkomstig zou zijn van Adolf Hitler. In dezelfde veiling van Alexander Historical Auctions werden ook een hoofddeksel van een in een concentratiekamp werkzame SS-officier, een jurk van Eva Braun en oorlogsfoto’s van generaal Eisenhower en Iwo Jima te koop aangeboden. Het gouden polshorloge bleek voorzien van een hakenkruis en de initialen van Hitler, die het in 1933 cadeau zou hebben gekregen, waarna het rond de capitulatie in 1945 in handen was gekomen van een Franse soldaat. De verkoopbrochure omschreef het als een “relikwie uit de Tweede Wereldoorlog van historische proporties” en – met enige op winst gerichte overdrijving – als “een van de belangrijkste uurwerken ooit gemaakt”. Het klokje werd uiteindelijk gekocht door een anonieme koper die er maar liefst 1,1 miljoen dollar voor betaalde, al was dat aanmerkelijk minder dan de verwachte opbrengst.

Kort voor de verkoop had het veilinghuis een oproep ontvangen om de verkoop van dit als weerzinwekkend aangeduide object te stoppen, die was ondertekend door rabbijn Menachem Margolin van de European Jewish Association en door andere Joodse leiders uit Europa. “Hoewel het evident is dat de lessen van de geschiedenis moeten worden geleerd – en legitieme nazi-objecten thuishoren in musea of instellingen voor hoger onderwijs – geldt dat duidelijk niet voor de voorwerpen die u verkoopt”, schreef Margolin. “Dat ze worden verkocht aan de hoogste bieder, op de vrije markt, is een aantasting van onze samenleving, waarin de herinnering, het lijden en de pijn van anderen wordt verdrongen door financieel gewin.”

Het polshorloge dat afkomstig zou zijn van Adolf Hitler. Bron: Alexander Historical Auctions

Dit klemmende beroep vond geen gehoor bij Bill Panagopulos, die aan het hoofd van het veilinghuis staat. Volgens hem lag de keuze om dergelijke objecten te verkopen of aan een museum te schenken uitsluitend bij de verkoper; hij beschouwde het niet als de verantwoordelijkheid van het veilinghuis. De veilinghouder onderstreepte juist dat het ging om “tastbaar, echt onverbloemd bewijs dat Hitler en de nazi’s leefden en ook tientallen miljoenen mensen vervolgden en vermoordden”. Panagopulos ontkende dat dit soort objecten steevast gekocht werd door neonazi’s. In dit specifieke geval zou de koper, zoals vaker, een Joodse verzamelaar uit Europa zijn, die mogelijk de intentie had om een eigen museum op te richten.

Margolin zag dat overduidelijk anders. Hij stelde dat de geveilde artikelen waar het hier om ging niet of nauwelijks intrinsieke historische waarde hadden. Zijns inziens verleende deze veiling steun aan degenen die de nazipartij idealiseren. Kopers zouden daarbij als het ware hun omgeving betoveren met een voorwerp van een genocidale moordenaar en diens aanhangers. En dat achtte hij onaanvaardbaar.

Schindler’s List-legging

De meningen over dit soort kwesties liggen ver uiteen en confrontaties doen zich niet alleen in Noord-Amerika voor. Ook in Europa bestaan er zorgen over de handel in nazi-objecten. In november 2022 organiseerde de Europese Unie in Brussel een expertmeeting over ‘nazi-memorabilia en het misbruik ervan voor antisemitische doeleinden’. In diezelfde periode ontstond er in Nederland commotie rond een hobbybeurs waar militaire objecten uit de Tweede Wereldoorlog werden verhandeld.

Ophef is echter niet uitsluitend voorbehouden aan historische objecten die tijdens de Tweede Wereldoorlog werden gemaakt en gebruikt. Ook na afloop van de oorlog zijn er tal van producten vervaardigd en verhandeld die verwijzen naar de gebeurtenissen en ideologieën die zo nadrukkelijk de tijd tussen 1933 en 1945 markeerden. In het voorjaar van 2022 dook in een kringloopwinkel in Californië bijvoorbeeld een legging op met een print afkomstig uit de speelfilm Schindler’s List. Het kledingstuk was vermoedelijk afkomstig van de Australische webwinkel waarop wel vaker uiteenlopende gebruiksvoorwerpen en souvenirs te koop worden aangeboden die in woord en beeld verwijzen naar (naoorlogse verbeeldingen van) de oorlog of de Holocaust. Toen daarover online commotie ontstond, probeerde de webwinkel zich te distantiëren van het item door het ‘not appropriate’ te noemen. Nogal omfloerst als je het vergelijkt met de Instagram-gebruiker die het stelliger verwoordde: “This article of clothing does not need to exist.”

De legging met daarop een print afkomstig uit de speelfilm Schindler’s List. Bron: Emily Murnane op Twitter

Soortgelijke verontwaardiging ontstond eind 2022 ook in Nederland. Blond Amsterdam, producent van eigentijds en doorgaans vrolijk ogend serviesgoed, beging toen een faux pas door op aardewerk rond het thema ‘Hollands Glorie’ niet alleen kleurrijke tekeningen op te nemen van molens, tulpen en schaatsen, maar ook van een icoon van heel andere aard: de beeltenis van Anne Frank en haar dagboek. Toen daarop kritiek losbarstte, duurde het niet lang voordat de dessertkom uit de handel werd gehaald door de zichtbaar verraste producent.

In al deze gevallen botsen zeer uiteenlopende zienswijzen met elkaar. Enerzijds bestaat de stellige overtuiging dat het voor iedereen evident zou moeten zijn dat herinneringen aan de zwartste bladzijden van de Tweede Wereldoorlog nimmer gecombineerd mogen worden met commerciële doeleinden. Wie zich identificeert met slachtoffers en hun nabestaanden zal deze aanname gewoonlijk onderschrijven. Anderzijds bestaat er een wijdverbreide praktijk die een commerciële omgang met geschiedenis, en dus ook met de relatief recente geschiedenis van de oorlogsjaren, min of meer vanzelfsprekend acht. Ongecompliceerde toe-eigening lijkt daarbij voor iedereen weggelegd en voor gevoeligheden bestaat niet veel oog.

Dark tourism

We kunnen stellen dat de frictie tussen uitgesproken ethische beginselen enerzijds en een meer vrijblijvend pragmatisme anderzijds met toenemende intensiteit en frequentie in beeld komt. Toch leidt die frictie slechts zelden tot verder reikende beschouwingen over hoe we ons verhouden tot het verleden, over hoe dit verleden al dan niet mag worden toegeëigend (en met welke verwachtingen), en over hoe dat alles in de loop der tijd onderhevig kan zijn aan verandering en gekenmerkt wordt door verscheidenheid qua betekenisgeving. Ondanks de actualiteit van deze kwestie is het tot dusverre geen duidelijk herkenbaar thema waar onderzoekers zich intensief mee bezighouden. Zeker, er bestaan studies zoals die van de Amerikaanse politicoloog Norman Finkelstein met de provocerende titel The Holocaust Industry (2000), maar daarin ligt het accent uiteindelijk vooral op de politieke instrumentalisering van de Holocaust in de Amerikaanse context en op financiële claims ter compensatie. Relevanter is de monografie Selling the Holocaust (1999) van de Britse geograaf Tim Cole, maar zijn focus is met name gericht op de representatie van iconische historische personages en op de rol die vooraanstaande musea spelen in de herinneringscultuur van de Holocaust. Meer recente studies hebben de blik op wat er in en buiten dergelijke musea verbeeld en gecontextualiseerd wordt (en de rol die bijvoorbeeld dark tourism daarbij speelt) verder verdiept, maar nadrukkelijke vragen over de al dan niet wenselijk geachte ontmoeting tussen de herinneringscultuur van de Holocaust en commerciële activiteiten en producten worden ook daarin opmerkelijk genoeg niet of nauwelijks gesteld.

Selling the Holocaust van Tim Cole. Bron: Routledge

Worden dergelijke vragen wellicht als ongemakkelijk of zelfs ongepast beschouwd? Of zijn zulke vragen volgens deskundigen simpelweg irrelevant? Die laatste vraag kan toch moeilijk met een ‘ja’ worden beantwoord, gezien het groeiend aantal voorbeelden dat tot verontwaardiging leidt. Maar de manier waarop er gereageerd wordt op die voorbeelden laat zien dat ze doorgaans als losstaande incidenten worden beschouwd, én dat de discussies die vervolgens ontstaan veelal zo beperkt – en haast voorspelbaar – zijn dat academici nauwelijks reden zien om daar iets aan bij te dragen.

Het is echter een misvatting om te denken dat het slechts om een handvol losse voorvallen van marginaal belang gaat. De herinneringscultuur kent namelijk per definitie ook een economische component. Met het levend houden van herinneringen is immers geld gemoeid. Dat er voor het behoud en ontsluiten van erfgoed, voor het laten functioneren van musea en archieven en voor het verrichten van onderzoek naast vrijwilligers ook betaalde krachten en professionele instellingen nodig zijn, is geen verrassing. Maar het praten over geld wordt in deze context gemakkelijk als onwennig ervaren, zeker als het gaat om het maken van mogelijke winst. Aan andermans leed geld verdienen is een verwijt waar bijvoorbeeld oorlogsmusea niet mee te maken willen krijgen; de beschuldiging niet respectvol om te gaan met geschiedenis staat haaks op het idee te handelen vanuit oprechte betrokkenheid met het verleden.

Toeristen, verzamelaars of neonazi’s?

Niets lijkt verder van elkaar verwijderd te zijn dan de dramatische ervaringen van de nationaalsocialistische Jodenvervolging en het financieel profiteren van die herinnering in naoorlogse democratische samenlevingen. Handel drijven op een gruwelijke historische basis, deze intens pijnlijke geschiedenis tot een naoorlogse bron van inkomsten te maken, lijkt onmenselijk en onwenselijk – en daarmee uitzonderlijk. In werkelijkheid gebeurt het al decennialang, maar maken we in de beoordeling van deze verschijnselen een onbewust onderscheid tussen wat wel en niet acceptabel wordt geacht.

Tegen een oorlogsmuseum of herinneringscentrum dat boeken of ansichtkaarten te koop aanbiedt zullen weinigen bezwaar maken, al zijn ook dat in principe commerciële producten. Bij de verkoop van Jodensterren of prikkeldraad zullen velen bezwaar aantekenen. Maar daartussen zitten tal van andere producten, van koelkastmagneten tot T-shirts en van pennen tot bouwpakketten, waarover de meningen vermoedelijk uiteenlopen en waarbij opvattingen in de loop der jaren mogelijk veranderd zijn naarmate de oorlog in tijd verder op afstand is komen te staan. De beoordeling hangt niet alleen af van wie iets dergelijks aanbiedt – een museumshop, een souvenirwinkel of een online platform – maar ook van hoe smaakvol iets wordt geacht. Bovendien is het de vraag met welk doel bepaalde objecten worden aangeboden: voor educatieve doeleinden, om bezinning te stimuleren of meer ter vermaak?

Dat raakt aan een ander punt: de variatie aan (potentiële en daadwerkelijke) kopers. Verkoop van oorlogsobjecten aan erfgoedinstanties wordt in veel gevallen anders beoordeeld dan verkoop aan particulieren, of dat nu toeristen, verzamelaars of andere belangstellenden zijn. Die kunnen immers uiteenlopende motieven hebben, waarover ook nog eens betrekkelijk weinig bekend is. De suggestie dat elke koper een neonazi is, lijkt eerder te stoelen op angst dan op empirie. Tegelijkertijd zal ook niet elke koper de ambitie hebben het verleden beter te willen begrijpen, hoewel de aangeschafte objecten vermoedelijk vaak wel tot op zekere hoogte als betekenisvol worden gezien, als zaken die het verleden iets dichterbij lijken te brengen.

Souvenirwinkel in Krakau, Polen. Bron: David Gee 1 / Alamy Stock Photo

Trivialisering tegengaan

In een samenleving waarin verwijzingen naar de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust in groten getale aanwezig zijn, en waarin het tonen van interesse voor deze geschiedenis vaak positief gewaardeerd wordt, hoeft het niet automatisch verbazing te wekken dat zulke verwijzingen soms de vorm aannemen van handelswaar. En natuurlijk is de wijze waarop dit fenomeen gewaardeerd wordt niet per definitie eenduidig, laat staan onveranderlijk. Naarmate de afstand in tijd toeneemt, lijkt de betekenisgeving veelduidiger en soms ook vrijblijvender te worden.

De enige wijze om dit proces inzichtelijk te maken, en waar nodig kritisch te kunnen bevragen, is het tot een expliciet gespreksonderwerp maken en daarbij een open vizier te hanteren. Laten we praten over de functies die deze objecten hebben voor aanbieders en afnemers, en bespreken in hoeverre er sprake kan zijn van toe-eigening. Uitwisselen welke verwachtingen er bestaan over de verantwoordelijkheden van betrokken individuele en institutionele partijen, bedenken wat de achterliggende motieven zijn, en bespreken hoe we ervoor kunnen zorgen dat het risico van mogelijke vervlakking of trivialisering zo goed mogelijk kan worden tegengegaan. Bij een dergelijke gedachtewisseling spelen zowel ethische overtuigingen als praktische afwegingen een rol, wat het gesprek complex maakt. Maar hopelijk stimuleert het een beter begrip van een structureel fenomeen, en een weloverwogen standpuntbepaling die verder reikt dan incidentele ophef.

Over de auteur

 

Kees Ribbens

Kees Ribbens is senior onderzoeker bij het NIOD en hoogleraar Populaire historische cultuur & oorlog aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Daarnaast is hij redacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht.


Foto boven aan pagina

De kom uit de collectie van Blond Amsterdam met daarop de afbeelding van Anne Frank met haar dagboek. Bron: Blond Amsterdam

“There’s no business like Shoah business”

”There’s no business like Shoah business.” Dat mompelde een collega eens terwijl we een opname bekeken van een Russisch kunstschaatsoptreden waarin de schaatsers gekleed waren in de beruchte gestreepte pakken die gevangenen in concentratiekampen moesten dragen tijdens de Tweede Wereldoorlog, inclusief gele Jodensterren.

Het kijken riep een ongemakkelijk gevoel bij ons op. En vooral veel vragen. Wat had de makers bewogen? Wat hadden ze hierbij te winnen? Mócht dit eigenlijk wel gemaakt worden? Het zijn vragen die ook in meer algemene zin spelen rond de onderwerpen ‘Holokitsch’ en ‘Holocaust-industrie’. In deze editie van WO2 Onderzoek uitgelicht gaan we dieper in op deze thematiek.

Het optreden van de kunstschaatsers (in 2016) veroorzaakte een kleine rel, vooral in westerse media, die met name benadrukten dat een van de schaatsers de echtgenote was van Poetins woordvoerder. Maar deze Tatiana Navka zelf noemde het optreden juist een eerbetoon aan Holocaustslachtoffers, en riep op dat ‘onze kinderen zich deze vreselijke tijd moeten herinneren’. De jury deelde hoge punten uit, en naast verontwaardigde reacties op de sociale media lieten kijkers ook weten tot tranen toe geroerd te zijn door het optreden.

Handelswaar

Deze uiteenlopende reacties illustreren een belangrijke vraag die Kees Ribbens zich in zijn bijdrage aan deze editie stelt: hoe mag het verleden worden toegeëigend en met welke verwachtingen? Ribbens beschrijft de omgang met zogenoemde objecten die verwijzen naar de Holocaust (of naar de Tweede Wereldoorlog) en die als handelswaar dienen. Hij wijst op de frictie tussen uitgesproken ethische beginselen en meer vrijblijvend pragmatisme die dergelijke souvenirs oproepen. Tegelijk laat hij ook zien dat de handel hierin al decennialang bestaat.

Op Amazon werden in 2019 hangers voor in de kerstboom met daarop foto’s van Auschwitz verkocht. Na wereldwijde ophef werden deze uit de handel genomen. Bron: Amazon.com

Nienke van Leverink geeft vervolgens met een interviewartikel een inkijkje in de praktijk van die handel, en in de afwegingen die betrokkenen – in dit geval enkele Nederlandse oorlogsmusea en herinneringscentra – hierbij maken. Opvallend is dat die afwegingen niet draaien om de vraag óf er souvenirs verkocht mogen worden, maar wélke souvenirs. Interessant is ook dat alle geïnterviewden benadrukken dat de souvenirs de boodschap van de betreffende plek moeten uitdragen, maar de verschillende museumwinkels toch behoorlijk uiteenlopende keuzes maken. Waar de een zich bijvoorbeeld expliciet uitspreekt tegen de verkoop van speelgoedtanks, worden die bij een ander juist wel verkocht.

Leven met oorlog

Het is duidelijk dat er ondanks mogelijke morele bezwaren een behoefte bij het publiek bestaat om objecten in huis te halen die verwijzen naar de Holocaust, de Tweede Wereldoorlog, of meer algemeen naar oorlog. Waar bestaat die behoefte uit? Chrissy Flohr, programmamanager bij Museum Sophiahof, geeft in een bijdrage met als thema ‘Leven met oorlog’ een mogelijke verklaring. Deze nieuwe rubriek, die aansluit bij 2023 als themajaar ‘Leven met oorlog’, laat vrijwilligers en professionals die werkzaam zijn in een herinneringscentrum, oorlogsmuseum of andere WO2-instellingen aan het woord over de relatie tussen hun werk en eigen achtergrond. Flohr wijst erop dat historische objecten die naar een bepaald verleden verwijzen, waardevolle aandenkens kunnen zijn voor families. Hiermee licht ze mogelijk een tipje van de sluier op over de redenen waarom mensen ‘dark souvenirs’ kopen.

Spagaat

De ‘Holocaust-industrie’ en ‘Holokitsch’ brengen ons zo in een spagaat: de morele bezwaren tegen commercialisering en popularisering botsen met de eveneens morele oproep en plicht om de herinnering aan de Holocaust levend te houden. Moeten de tranen van de kijkers van het genoemde kunstschaatsoptreden worden afgewezen als vervlakking en trivialisering? Of juist toegejuicht en gestimuleerd omdat ze een oprechte betrokkenheid bij het Holocaustverleden tonen? Wat we er ook van vinden, de economie van de Holocaust is een feit. Een feit dat meer onderzoek waard is.

Over de auteur

 

Froukje Demant

Froukje Demant is senior onderzoeker bij het Nationaal Comité 4 en 5 mei en redacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht.


Foto boven aan pagina

De museumwinkel van Nationaal Monument Oranjehotel. Bron: Nationaal Monument Oranjehotel

 

 

De economie van de Holocaust-herinnering

Jaargang 12, nummer 1, januari 2023

De vermenging van herdenking en commercie roept ongemak op, en vaak ook verontwaardigde reacties. (Hoe) mag het verleden van de Holocaust worden toegeëigend? En met welke verwachtingen? In deze WO2 Onderzoek uitgelicht onderzoeken we de economie van de Holocaust-herinnering.

Een museum over mensen

Tot niet zo heel lang geleden was het in sommige musea gebruikelijk om de vervolging van en moord op Joden tijdens de Shoah uit te beelden met gereedschappen van uitsluiting en deportatie en met foto’s van industriële moordpartijen. Onzinnig en onwaardig, meent curator Annemiek Gringold. Hoe herdenk je slachtoffers op een waardige manier en laat je mensen tegelijkertijd proeven van de rijkdom van het Joodse leven?

Zo’n vijftien jaar geleden had een oorlogsmuseum in het oosten van Nederland nog een ‘Joodse vitrine’, zoals deze door een rondleider werd genoemd. De vitrine was ingericht met onder meer een Jodenster, een persoonsbewijs met de gewraakte letter ‘J’ en een foto met daarop dode lichamen, gemaakt in een bevrijd concentratiekamp.

Los van het feit dat zo’n presentatie onwaardig is voor de nagedachtenis aan de slachtoffers, draagt hij ook niet wezenlijk bij aan effectieve educatie over de Shoah. De Shoah is namelijk geen gebeurtenis waarbij kennis over moordmethoden het meest relevant is. Toch krijgt dat soort kennis al decennialang relatief veel aandacht.

Als curator Shoah van het Joods Cultureel Kwartier in Amsterdam zoek ik – naast een waardige herdenking van de slachtoffers – naar een manier om de geschiedenis van de Shoah aan te wenden voor een betere toekomst. Dat kan met educatie over de geschiedenis én met educatie over het belang van de rechtsstaat. En daarnaast met kennis over mensen die toen leefden en met inzicht in de waardering van de diversiteit in de samenleving ten tijde van de Shoah. Ik ben ervan overtuigd dat geen museumbezoeker zich zal herkennen in de stoffelijke resten van slachtoffers op foto’s, of oprechte verbondenheid met hen zal voelen. Het zal blijven bij medeleven en afschuw.

In mijn ogen is iets anders nodig en moet museale educatie over de Shoah nieuwsgierigheid stimuleren en bijdragen aan maatschappelijke betrokkenheid en een kritische houding over hoe deze genocide kon gebeuren. Dit kan alleen bereikt worden wanneer de Shoah wordt gepresenteerd als een geschiedenis van herkenbare en invoelbare mensen; mensen met verschillende perspectieven die handelden en keuzes hadden, zij het soms heel beperkt. Lessen over de Shoah gaan ook over verschilligheid – als tegenhanger van onverschilligheid – en over verantwoordelijkheid jegens elkaar, en over de impact die deze genocide ook nu nog op onze maatschappij heeft.

Ontwerp van het nieuwe Nationaal Holocaustmuseum. Foto: Nationaal Holocaustmuseum

Trouwjurk

In de vaste tentoonstelling van het nieuwe Nationaal Holocaustmuseum die nu in ontwikkeling is, staat de ontmanteling van de Nederlandse rechtsstaat onder de nazibezetting centraal. Het gaat over het ontrechten van Joden, waarbij hun uiteindelijk na ruim twee jaar vernedering en uitsluiting ook het letterlijke bestaansrecht werd ontnomen.

Daarnaast is er veel ruimte om het Joodse leven in het licht te zetten. In de eerste zaal van de vaste tentoonstelling, die in 2023 opent, wordt een trouwjurk getoond die is gedragen aan de vooravond van de Duitse invasie. In maart 1940 trouwde een jong Joods paar in Amsterdam, vastbesloten een lang leven samen op te bouwen.

Elke bezoeker herkent de vreugde van een bruiloft, en tegelijk hangt vrees voor de toekomst in de lucht. Die combinatie van emoties nodigt uit om de mensen om wie het in deze tentoonstelling gaat, beter te leren kennen. Zij zijn immers veel méér dan de slachtoffers die de nazi’s van hen maakten. De Joden die in Nederland woonden tijdens de nazibezetting, leefden in alle opzichten levens zoals wij.

De keuze van objecten en verhalen die in de hele tentoonstelling ‘Joods leven tijdens de Sjoa en erna’ illustreren, zal bezoekers verbazen, herkenning bij hen oproepen en nieuwe informatie geven over de grote diversiteit onder Joden in Nederland en de wijze waarop zij omgingen met de brute vervolging. Bovendien garandeert de inbedding van het nieuwe museum binnen het Joods Cultureel Kwartier een voortdurende dialoog tussen bezoekers en museum over Joods leven, niet alleen toen maar ook nu. Want Joods leven in Nederland tegenwoordig is veerkrachtig, divers en op veel plekken aanwezig.

Choepa van een onbekend echtpaar (vermoedelijk uit de familie Monas), ca. 1940. Dit is niet de trouwjurk die is opgenomen in de tentoonstelling. Foto: Joods Cultureel Kwartier

Stereotypen ontkrachten

Al ruim twintig jaar werk ik voor het Joods Cultureel Kwartier, en in die tijd heeft de organisatie een grote ontwikkeling doorgemaakt. Vanuit de overtuiging dat in het Joods Museum de geschiedenis van de Joodse gemeenschap in Nederland nooit gereduceerd mag worden tot die vijf catastrofale jaren, nam de Shoah in de tentoonstellingsprogrammering lange tijd een marginale rol in.

Onder het credo ‘onbekend maakt onbemind’ droeg het Joods Museum wel al die tijd impliciet bij aan de strijd tegen antisemitisme met kennisoverdracht over het Jodendom, en door Joodse geschiedenis en de Joodse gemeenschap positief te belichten. Dat is een bekend standpunt van veel Joodse musea. In het Nationaal Holocaustmuseum zal expliciet aandacht zijn voor antisemitisme, zowel vroeger als nu. Het Joods Cultureel Kwartier maakt dit dus mogelijk door het realiseren van een nieuw museum.

Met de beelden van Joods leven naast die van Jodenhaat in één museum, ontkracht je antisemitische stereotyperingen en laat je zien dat Joden niet anders zijn dan niet-Joden. Lesgeven over Joods leven en educatie over de Shoah zijn voor mij dus onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Over de auteur

 

Annemiek Gringold

Annemiek Gringold is conservator Shoah bij het Joods Cultureel Kwartier.


Foto boven aan pagina

Foto van onbekend bruidspaar, gefotografeerd bij huis, circa 1940. Bron: Joods Cultureel Kwartier