Een focus op individuele slachtofferverhalen in plaats van op de grote complexere narratieven. En een onbedoelde ‘hiërarchie van vergetelheid’. Zie hier twee van de ongemakkelijkheden rond de Holocaust-herdenking die Frank van Vree in zijn nieuwe belangrijke publicatie over de herinnering aan de Jodenvervolging op tafel legt. Anne-Lise Bobeldijk, die zelf onderzoek deed naar het ‘vergeten’ kamp Maly Trostenets, analyseert de risico’s die ontstaan waar de strijd tegen vergetelheid belangrijker wordt dan feitenonderzoek.
Afgelopen maart was er een enorme hoeveelheid aandacht voor de geschiedenis van de Holocaust. In één week tijd werd het Nationaal Holocaust Museum geopend, een internationaal archeologisch project over het kamp Sobibor afgesloten in Amsterdam en de EO-serie De Joodse Raad gelanceerd. Hoewel de Holocaust inmiddels meer dan 75 jaar geleden plaatsvond, blijft de aandacht voor deze geschiedenis en de slachtoffers ervan behoorlijk levend. De Holocaust is verre van vergeten.
De dynamiek rond vergetelheid is, net als in dit nummer van WO2 Onderzoek uitgelicht, een rode draad in het nieuwe boek van Frank van Vree. Met zijn publicatie Nederland en de herinnering aan de Jodenvervolging, 1945-2024 wil Van Vree het vaak gemaakte punt weerleggen dat Joodse slachtoffers in de eerste jaren of zelfs decennia na de oorlog vergeten of verzwegen werden. “In tegenstelling tot dikwijls geventileerde opvattingen kreeg de Jodenvervolging in Nederland [betrekkelijk vroeg] een belangrijke plaats in de herinneringscultuur”, schrijft hij.1 Stap voor stap loopt Van Vree de Nederlandse naoorlogse geschiedenis van het herdenken van de Jodenvervolging in Nederland langs. Hij plaatst deze geschiedenis in een internationale context om aan te tonen dat Nederland behoorlijk vroeg was met het specifiek herdenken van de Holocaust, al was dat in de eerste decennia veelal impliciet.
Door Van Vrees boek loopt echter nog een tweede rode draad, namelijk die van de ongemakkelijkheid van het herdenken en de ongemakkelijkheid van de geschiedenis van het herdenken. Kopjes in het boek zoals ‘een problematisch genre’ of ‘ongemakkelijke monumenten’ laten een vijftal ongemakkelijkheden zien, die eigenlijk gedurende alle periodes die Van Vree beschrijft aanwezig waren. Allereerst de ongemakkelijkheid rond het wel of niet noemen van slachtoffers als groep. Ten tweede het ongemak met het wel of niet bestempelen van bepaalde slachtoffers als ‘vergeten’. Ten derde: ongemak rond het wel of niet noemen van specifieke individuele namen van slachtoffers. Een vierde ongemakkelijkheid speelt rond het politiek inzetten van de herinnering aan de Holocaust. En tenslotte: de ongemakkelijkheid van de verhouding tussen geschiedschrijving en de praktijk van het herinneren of herdenken. Een vijftal vormen van ongemakkelijkheid die integraal met elkaar samenhangen en die misschien ook wel inherent zijn aan het herdenken van zo’n gevoelige geschiedenis.
Democratisering van het verleden
De ongemakkelijkheid rondom het herdenken lijkt voor een groot deel voort te komen uit een tendens die Van Vree beschrijft als de ‘democratisering van het verleden’. Hij doelt hiermee op het wegvallen van zogenaamde grand narratives – door van Vree omschreven als “de grote onderliggende ideologische, nationale en religieuze verhalen” – waardoor er ruimte ontstond “voor stemmen en thema’s die tot dan toe vrijwel hadden ontbroken in het beeld van de geschiedenis – en dus ook het lot van individuele burgers”.2 Er kwam met andere woorden ruimte voor individuele verhalen van overlevenden van de Holocaust. Deze verhalen zijn cruciaal gebleken voor het schrijven van grote delen van de geschiedenis van de Holocaust. Zonder ooggetuigen zouden kampen als Sobibor, Maly Trostenets of Chelmno nooit tot in bepaalde details beschreven zijn, en zonder ooggetuigen zouden we niets weten van specifieke aspecten van de onderduik, dwangarbeid of deportaties.
Deze getuigenissen worden echter inmiddels ook veelvuldig gebruikt in de publieke domeinen van onderwijs, media en cultuur. Van Vree beschrijft hoe identificatie met slachtoffers hier wordt ingezet om ervoor te zorgen dat men “niet blijft steken in abstracties”, of voor “het opwekken van emoties om te engageren of informatie over te dragen”.3 Er is volgens Van Vree wel een risico verbonden aan deze tendens. Als een bredere historische context ontbreekt, dan dreigt de complexe geschiedenis van de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog teruggebracht te worden tot “verhalen van slachtoffers, weliswaar beladen met zware morele noties”. Volgens Van Vree zijn individuele verhalen van slachtoffers dan ontoereikend “om dat verleden in al zijn complexiteit beter te begrijpen”.4 Het risico dat deze geschiedenis gereduceerd wordt tot enkel verhalen van personen is des te groter omdat de categorie ‘slachtoffer’ volgens Van Vree “eindeloos rekbaar is gebleken”.5
Groter narratief
Dit is precies waar ‘geschiedschrijving’ en ‘herdenking’ schuren en waar de ongemakkelijkheid van herdenken weer om de hoek komt kijken. Als individuele slachtofferverhalen worden ingezet om te engageren of emotie op te wekken, ontstaat het gevaar dat de complexiteit van de geschiedenis van de Holocaust naar de achtergrond verdwijnt én dat deze simplificering van geschiedenis politiek wordt ingezet. Voor dit fenomeen waarschuwen ook Eveline Buchheim en Ralf Futselaar in hun nieuwe boek Uit zorg verdreven – Het Nederlandse Krankzinnigenwezen tijdens de Tweede Wereldoorlog, waarin zij de behandeling van psychiatrisch patiënten tijdens de Tweede Wereldoorlog onderzoeken. “[D]e focus op politiek bruikbare geschiedenis benadrukt die verhalen en gebeurtenissen die te koppelen zijn aan een dramatisch, persoonlijk verhaal”, schrijven ze.6 Hun conclusie is dat de hang naar identificatie met slachtoffers en de nadruk op de meest dramatische of misschien sensationele geschiedenis ervoor zorgt dat bepaalde andere verhalen juist niet verteld worden.7
Daarnaast zorgt de hang naar individuele verhalen als middel om het verleden te begrijpen mogelijk ook voor het onbegrip waarmee we veelal naar de herdenkingen in het verleden kijken. Het grotere narratief waaronder in de eerste jaren na de oorlog velen geëerd werden als held in plaats van herdacht als slachtoffer, zorgde misschien juist wel voor meer mogelijkheden om mensen te herdenken dan nu wordt aangenomen. Veel groepen mensen, waaronder ook Joden, werden in deze jaren weliswaar niet expliciet als slachtoffer erkend, maar werden volgens Van Vree niet “verzwegen of vergeten”. “[Z]e werden, net als […] andere categorieën slachtoffers, ingeweven in de nationale geschiedenis, als illustratie van de Duitse perversiteit en als exemplificatie van wat de Nederlandse volksgemeenschap als geheel was aangedaan.”8 Het inweven van verschillende categorieën slachtoffers in een groter verhaal – hoe onsympathiek wellicht ook – biedt dus ergens ook mogelijkheden om juist veel verschillende mensen te herdenken. Want andersom geldt ook: hoe specifieker en explicieter je benoemt, hoe groter de mogelijkheid dat je tegelijkertijd daardoor ook iemand ‘vergeet’.
Holocaust-ontkenners
Dat brengt ons terug bij het thema van dit nummer: vergeten slachtoffers. Want ook in de categorie ‘vergeten slachtoffer’ zit een bepaalde ongemakkelijkheid en een risico op politisering, ondanks het feit dat het benoemen van een groep als vergeten, genegeerd of verdrongen een emancipatoire functie heeft voor die specifieke groep. Wederom is het de kruising van perceptie of beeldvorming en geschiedschrijving die dit vergeten slachtofferschap ongemakkelijk maakt. Buchheim en Futselaar beschrijven in hun studie hoe voorafgaand aan hun onderzoek de geschiedenis van de psychiatrie in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog al als vergeten bestempeld werd. Ook circuleerden er al grootse aannames over hoe het precies zat met de psychiatrie in oorlogstijd, terwijl het onderzoek nog uitgevoerd moest worden.9 Het onderzoek van Buchheim en Futselaar laat zien dat in Nederland, anders dan bijvoorbeeld in Duitsland, psychiatrische patiënten niet als zodanig door de Duitsers ‘getarget’ werden – hoe kwetsbaar hun positie ook was. Zij werden feitelijk niet veel anders behandeld dan andere Nederlandse burgers. De herinnering liep hier dus op de geschiedschrijving vooruit.
Door het bestempelen van een geschiedenis als ‘vergeten’ verandert deze direct in herinnering. Het kleurt namelijk de verwachtingen van deze geschiedenis. In mijn eigen onderzoek naar het zogenaamde ‘vergeten’ kamp Maly Trostenets, nabij Minsk, is de nadrukkelijke vergetelheid ook dat wat het politiek maakt. De vergetelheid als noemer biedt de mogelijkheid om een geschiedenis, zonder per se kennis te nemen van accurate historische feiten, naar eigen inzicht te interpreteren. In het geval van Maly Trostenets is dit bijvoorbeeld het gebruiken van historisch niet correcte en sterk gesimplificeerde symboliek in monumenten, simpelweg om deze geschiedenis en daarmee Wit-Rusland onderdeel te laten worden van een groot Europees Holocaust-narratief. Hoewel het geheel terecht is dat deze geschiedenis onderdeel wordt van een groter narratief, zit er een groot gevaar in de manier waarop. Als dergelijke complexe geschiedenissen onderworpen worden aan een vrije interpretatie en simplificatie ten behoeve van het herdenken van ‘vergeten slachtoffers’, wordt er ook ruimte geboden aan anderen met aanzienlijk minder goede bedoelingen – zoals Holocaust-ontkenners – om deze helemaal weg te interpreteren of af te doen als ‘bedacht’.10 Ongemakkelijkheid dekt dan de lading niet meer.
Hiërarchie van vergetelheid
Waar voor geschiedschrijving het concept ‘vergeten’ de historicus dus niet verder helpt, zit er in het herdenken van ‘vergeten slachtoffers’ ook een praktische ongemakkelijkheid. Als enerzijds de geschiedenis meer individualiseert en meer focust op de verhalen van individuele slachtoffers zoals Van Vree beschrijft, en anderzijds groepen slachtoffers als vergeten worden gezien, maakt dat de groep met individuen die vergeten slachtoffers zijn automatisch groter. Ook zorgt de ene persoon wel en de andere niet herdenken ervoor dat er een bepaalde hiërarchie lijkt te ontstaan: wie zijn of haar naam terugkrijgt wordt namelijk indirect belangrijker dan de andere slachtoffers wiens namen wellicht niet achterhaald kunnen worden.
Van Vree ziet een tendens in heel Europa waarbij het noemen van namen een belangrijk onderdeel is geworden van de herinneringscultuur. De vraag is echter of de ‘wereldwijde herinneringscultuur’ waarover hij spreekt – waarbij de Holocaust een samenbindende factor tussen landen en een gezamenlijk baken voor democratie en mensenrechten is – wel daadwerkelijk zo globaal is, en of hierbij de nadruk niet net te veel op West-Europa ligt. Want hoe je het ook wendt of keert: veel van de slachtoffers van de Holocaust zullen hun naam nooit ‘terugkrijgen’. In grote delen van Oost-Europa werden Joden anoniem vermoord, simpelweg omdat ze niet gedeporteerd werden en hun naam daarmee niet werd vastgelegd op lijsten die onbedoeld de oorlog overleefden. Het uit de vergetelheid halen van namen brengt dus weer nieuwe vergeten slachtoffers met zich mee. In zekere zin ontstaat hierdoor naast een al bestaande hiërarchie van slachtofferschap een parallelle hiërarchie van vergetelheid.
Omarming van het niet-weten
Een laatste ongemakkelijkheid van herdenken is de ongemakkelijkheid van het niet-weten en het vergeten. Misschien is het deze vorm van ongemak wel die we het meest moeten omarmen. Dit is waar de herinneringscultuur kan leren van de geschiedschrijving: dat het belangrijk is om te benoemen dat we niet alles weten. Om Simon(e) van Saarloos aan te halen: “Misschien is het herdenken van vergetelheid belangrijker dan het boven water halen van verzwegen geschiedenissen, omdat je met het toevoegen van verhalen nog altijd een poging doet tot volledigheid, terwijl een besef van eeuwige onvolledigheid, misschien wel eerlijker, accurater is.”11 Van Vree is het mogelijk, net als ik, niet eens met het niet willen onderzoeken van ‘verzwegen geschiedenissen’. Maar hij waarschuwt dat het herdenken van dit soort geschiedenissen zonder je erin te verdiepen ertoe kan leiden dat het niet meer wordt dan een “verwijzing naar een ultieme misdaad die buiten de geschiedenis staat. Dan is het een kleine stap om de herinnering naar je hand te zetten, te exploiteren dan wel te ontkennen.”12 Mogelijk is de beste oplossing hiervoor volledig open kaart te spelen en ook de vergetelheid te herdenken, of deze geschiedenissen te herdenken op een manier waarbij alle complexiteit ervan volledig omarmd wordt.
Over de auteur
Dr. Anne-Lise Bobeldijk doet als postdoctoraal onderzoeker aan de Universiteit van Wageningen onderzoek naar de politieke inzet van geschiedenissen van honger in de Sovjet–Unie, Oekraïne en Rusland. In 2023 promoveerde ze aan de Universiteit van Amsterdam en het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies op de geschiedenis en herinneringscultuur van het kamp Maly Trostenets.
1 Frank van Vree, Nederland en de herinnering aan de Jodenvervolging, 1945-2024. Verbum, 2024, p. 11.
2 Idem, p. 229.
3 Idem, p. 247-248.
4 Idem, p. 249-250.
5 Idem, p. 250.
6 Eveline Buchheim & Ralf Futselaar, Uit zorg verdreven: Het Nederlandse krankzinnigenwezen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Amsterdam, Boom, 2023, p. 254.
7 Idem.
8 Van Vree 2024, p. 48.
9 Buchheim & Futselaar 2023, p. 250-251.
10 Zie Anne-Lise Bobeldijk, ‘Forgetting History; the Memory of Maly Trostenets in Perspective of Its History’. S.I.M.O.N. Shoah: Intervention. Methods. Documentation 7, nr. 1 (2020) en Anne-Lise Bobeldijk, Entangled Narratives of Terror: Maly Trostenets and Blagovshchina Forest in History and Memory, 1937-2022 (University of Amsterdam, unpublished PhD dissertation, 2023).
11 Simon(e) van Saarloos, Herdenken herdacht: een essay om te vergeten. Prometheus, 2019, p. 65.
12 Van Vree, Nederland en de herinnering aan de Jodenvervolging, p. 361.
Monument voor Maly Trostenets in Minsk, 2018. Bron: Aschroet via Wikimedia Commons