“Het Indische zwijgen waarover je vaak hoort, gold voor mijn grootouders niet”

Het herdenkingsjaar 2023 is uitgeroepen tot themajaar ‘Leven met oorlog’. Het jaar staat in het teken van de impact van oorlog op mensen, families en de samenleving. In elke editie van WO2 Onderzoek uitgelicht stellen we dit jaar het verhaal centraal van iemand die werkzaam is in een oorlogsmuseum, herinneringscentrum of andere organisatie die gelieerd is aan oorlog. We laten hen aan het woord over de vraag welke rol hun eigen achtergrond speelt in hun werk. Chrissy Flohr, programmamanager bij Museum Sophiahof, bijt de spits af in deze nieuwe interviewserie.

Hoe bent u in uw huidige baan terechtgekomen?

“Eigenlijk kom ik uit een heel andere hoek, want ik werkte lang in het bedrijfsleven. Toen ik de overstap maakte naar de culturele sector, naar erfgoedmanifestatie Dag van het Kasteel, ontdekte ik mijn passie voor geschiedenis. Ik werkte bijvoorbeeld mee aan een programma over het koloniale verleden van kastelen en buitenplaatsen, en vond het erg leuk om dat nog relatief onbekende perspectief uit te diepen. Ik ben toen in deeltijd militaire geschiedenis gaan studeren en kon daarna aan de slag als assistent bij het onderzoeksprogramma Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950. Ik werkte aan het inventariseren van slachtoffers en daders van de Bersiap voor de publicatie Het geluid van geweld.

Nu ontwikkel ik de programmering voor Museum Sophiahof, dat een pleisterplaats wil zijn voor iedereen die zich verbonden voelt met voormalig Nederlands-Indië. Mijn achtergrond in militaire geschiedenis komt ook in dit werk van pas, omdat je het verhaal van Nederlands-Indië en Indonesië niet kunt vertellen zonder het over de vele gewapende conflicten te hebben. Alleen al het feit dat ik hier ben geboren bijvoorbeeld, komt doordat Nederland het gebied ooit met geweld heeft gekoloniseerd.”

Chrissy Flohr

Speelt uw eigen achtergrond een grote rol in uw werk?

“Ik hou vooral van geschiedenis omdat ik een breed geïnteresseerd persoon ben, maar mijn Indische, Molukse en Indonesische roots zullen ook hebben meegespeeld. Mijn opa had veel hoge officieren van onder andere het KNIL in de familie, misschien werkt dat wel door in mijn belangstelling voor de krijgsmacht. En het onderzoek naar de Bersiap trok me ook omdat ik weet dat familieleden die periode hebben meegemaakt. Toch moet je als onderzoeker vooral afstand bewaren en sloot ik me tijdens het werk af van die banden. Je komt gruwelijke dingen tegen, en als je die steeds koppelt aan je eigen familie wordt het erg moeilijk.

Het Indische zwijgen waarover je vaak hoort, gold voor mijn grootouders niet. Mijn Indische en Molukse opa praatte veel over zijn oorlogservaringen en heeft zijn memoires ook opgeschreven. Nadat hij tijdens de Japanse inval was opgeroepen voor dienstplicht, is hij door de Japanners krijgsgevangen genomen en tewerkgesteld in een mijn. Hij kon er prachtig over vertellen, net als mijn oma, die Indonesische was. Terwijl mijn opa altijd voor de Nederlandse zijde heeft gekozen, is mijn oma voordat ze hem kende nog lid geweest van een verzetsgroep.

Voor mij geven mijn grootouders mooi weer hoe complex zo’n koloniale samenleving is, al helemaal als iedereen in een oorlogssituatie tegenover elkaar komt te staan. Dit verhaal kan niet op een simpele manier worden verteld, omdat er geen zwart-wit is. Alles is zo grijs als wat, en alles behoeft context.”

Die context geeft u nu in de programma’s van Sophiahof. Wat is daarbij uw belangrijkste drijfveer?

“Ik vind het mooi dat verschillende gemeenschappen samenkomen in Museum Sophiahof, waar we nu bijvoorbeeld de geschiedenis en huidige situatie van West-Papoea behandelen. Maar ik wil niet alleen mensen uit die gemeenschappen aanspreken; onze programma’s moeten voor iedereen relevant zijn. Het verhaal van voormalig Nederlands-Indië gaat ons allemaal aan en verdient daarom een breed publiek. Ik zou er graag aan bijdragen dat niemand er meer omheen kan, en dat het een vaste plek krijgt in ons nationaal bewustzijn.”

Semi-permanente tentoonstelling ONS LAND. Dekolonisatie, generaties, verhalen van het Indisch Herinneringscentrum en het Moluks Historisch Museum. Fotograaf: Sarah Dona Manev

Semi-permanente tentoonstelling ONS LAND. Dekolonisatie, generaties, verhalen van het Indisch Herinneringscentrum en het Moluks Historisch Museum. Fotograaf: Sarah Dona Manev

Het thema van dit nummer van WO2 Onderzoek uitgelicht is de economie van de Holocaust. Heeft u weleens een oorlogssouvenir gekocht?

“Nee, en in de Indische context ken ik ook geen museum dat zoiets verkoopt. In mijn eigen familie zijn er nauwelijks betekenisvolle spullen bewaard gebleven. Dat geldt voor veel Indische families neem ik aan, omdat je als je naar Nederland kwam alleen kon meenemen wat er in je hutkoffer paste. Soms ben ik weleens jaloers op mensen die allerlei mooie aandenkens hebben omdat hun familie hier al eeuwen woont.”

Wat roept het thema ‘Leven met oorlog’ bij u persoonlijk op?

“Ik denk aan mensen die letterlijk leven met oorlog omdat ze in oorlogsgebied verblijven, maar ook aan hen die nog steeds leven met een oorlog die lang geleden beëindigd is. Als museum komen wij vaak in contact met mensen voor wie dat geldt. Onze expositie Ons land bijvoorbeeld maakt soms veel emoties los bij bezoekers. Uit de verhalen die ze dan delen, blijkt hoe een oorlog nog generaties lang kan doorwerken.”

Zou u zelf zeggen dat u leeft met oorlog?

“Nee, dat voelt niet kloppend om over mezelf te zeggen, al is het thema ‘oorlog’ in mijn werk absoluut een dagelijkse realiteit. Ik ontmoet veel mensen die wél nog steeds leven met oorlog.”

Over de auteur

 

Djuna Kramer

Djuna Kramer is cultuurjournalist en schrijft voor o.a. de Volkskrant, Het Parool, AD en Theaterkrant. Ook maakt ze audioproducties, zoals de podcast Nu het nog kan voor Vrij Nederland, waarin kleinkinderen hun grootouders interviewen over de Tweede Wereldoorlog, en de documentaire De laatste woorden van Anton Mussert voor Docs (NTR/VPRO).


Foto boven aan pagina

Semi-permanente tentoonstelling ONS LAND. Dekolonisatie, generaties, verhalen van het Indisch Herinneringscentrum en het Moluks Historisch Museum. Fotograaf: Sarah Dona Manev

‘Dark souvenirs’. Oorlogsinstellingen over hun museumshopkeuzes

In veel oorlogsmusea en herinneringscentra worden souvenirs verkocht. Deze souvenirs kunnen worden gezien als een middel om de herinnering aan de oorlog levend te houden, maar ook als een trivialisering van diezelfde herinnering. Commercie op het terrein van de Tweede Wereldoorlog ligt daarom gevoelig. Journalist Nienke van Leverink vroeg medewerkers van het Nationaal Monument Oranjehotel, Oorlogsmuseum Overloon en Nationaal Monument Kamp Amersfoort naar de samenstelling van hun museumwinkelcollectie. Welke souvenirs verkopen ze? Hoe fungeren die objecten in onze herinneringscultuur? En wat zijn hun gedachten over een commerciële omgang met het verleden?

Mark de Witt, Nationaal Monument Oranjehotel: “Op het moment dat bezoekers iets meenemen, is het makkelijker het verhaal verder te vertellen”

Nationaal Monument Oranjehotel is een herinneringscentrum en museum in de voormalige Scheveningse gevangenis, waar tijdens de Tweede Wereldoorlog verzetsmensen als Erik Hazelhoff Roelfzema, Corrie ten Boom, Anton de Kom en Titus Brandsma gevangen zaten. In de museumwinkel worden veel boeken verkocht, maar ook voorwerpen die je in meer musea ziet, zoals ansichtkaarten, boekenleggers en pennen. Een opvallend souvenir is een brillendoekje van € 3,95 met de afbeelding van een borduurwerk van Elisabeth (‘Bep’) Boon-Mees (1888-1977). Zij vervaardigde het origineel tijdens haar gevangenschap in het Oranjehotel.

Brillendoekje met afbeelding van borduurwerk van Elisabeth Boon-Mees. Bron: Nationaal Monument Oranjehotel

“We proberen dingen te verkopen die een haakje hebben met het Oranjehotel”, aldus operationeel manager Mark de Witt. “Publiek dat een souvenir koopt vond het een indrukwekkend bezoek en wil daarom een herinnering meenemen. De boeken, waaronder veel biografieën, zijn interessant om meer over het onderwerp te lezen. Verder doen de koelkastmagneten en het brillendoekje, beide met de afbeelding van het borduurwerk van Bep Boon-Mees, het goed. We zien ook dat souvenirs worden gekocht door grootouders om aan hun kleinkinderen te geven en over de oorlog te vertellen.”

De Witt vertelt dat het Oranjehotel de souvenirs ziet als een afronding van het bezoek. “Iets wat eraan bijdraagt dat mensen over de oorlog praten. Commercieel gezien is de verkoop van souvenirs promotie, omdat we hopen dat mensen het museum blijven bezoeken, maar we verkopen deze voorwerpen ook om het verhaal levend te houden. De rechtsstaat, leven in vrijheid, leven in tijden van oorlog: op het moment dat bezoekers iets meenemen, is het makkelijker dat verhaal verder te vertellen.”

Het assortiment is nog in ontwikkeling. “We zijn in september 2019 opengegaan. Door de COVID-pandemie was 2022 het eerste jaar dat we, op januari na, het hele jaar open zijn geweest. In de winkel moeten we nog kijken wat wel en niet loopt, hoe je een winkel aantrekkelijk maakt. Op dit moment verkopen we veel kaarten van bloemetjes en vogels. Dat kan iets te lieflijk worden en daar willen we voor waken. We hebben nog geen strikte richtlijnen met betrekking tot de souvenirs, maar het moet inhoudelijk zijn en het verband met het Oranjehotel moet aanwezig zijn. Het militaristische en nationalistische kan schuren, in die hoek wil je ook niet zitten. Wij hebben niet de behoefte om de grens op te zoeken of om groot geld met de winkel te verdienen. De museumwinkel is het eerste en het laatste wat de bezoekers zien. Het is mooi als ze iets passends meenemen, dat een aanleiding kan zijn om het nog eens over het Oranjehotel te hebben.”

Janneke Kennis, Oorlogsmuseum Overloon: “Een tank of veldfles kan een eerste stap zijn voor re-enactment om de herinnering levend te houden”

Oorlogsmuseum Overloon is het grootste oorlogsmuseum van Nederland, met speciale aandacht voor de Slag bij Overloon uit 1944. Het museum bezit een grote collectie voertuigen en wapens, met meer dan 150 voer-, vaar- en vliegtuigen en kanonnen. De winkel omvat boeken (waaronder veel militaire geschiedenis), T-shirts met afbeeldingen van tanks en militaire parafernalia als kompassen en veldflessen.

“Onze souvenircollectie gaat van algemeen naar verdiepend”, zegt pr-manager Janneke Kennis. “We kiezen ook zeker voor souvenirs die aansluiten bij de Slag bij Overloon. Onze directeur Erik van Dungen heeft een boek over deze ‘vergeten slag’ geschreven, De Slag bij Overloon en de bevrijding van Venray, waarmee we wat meer context bieden. We hebben een nieuw paviljoen waarop een Avro Lancaster (vliegtuig) in meer dan 2.400 grotere en kleinere wrakstukken ligt tentoongesteld, daar laten we dan weer een T-shirt van maken. En we verkopen een hoodie met een van onze iconische tanks, een Sherman-tank met scheve koepel.”

De museumshop bedient diverse doelgroepen. “Gezinnen met kinderen, waarvan de jongetjes vaak een magneet met een tank erop uitkiezen als souvenir, en de meisjes een tasje of boek. Ook zijn er de bezoekers met een interesse voor militaire geschiedenis, echt een nichepubliek dat geïnteresseerd is in het tactische element van de oorlog. Zij kopen verdiepende boeken, die het grootste deel van de bestellingen in onze webshop uitmaken. En aan de andere kant heb je evenementenbezoekers, dat is weer heel wat anders. Als we evenementen organiseren zoals Militracks, over Duitse WO2-voertuigen, of de re-enactmentbijeenkomst Eyewitness, worden de bijbehorende souvenirs als petjes en T-shirts al snel collector’s items.”

Een tas die te koop is in het Oorlogsmuseum Overloon. Bron: Oorlogsmuseum Overloon

“Als museum ben je altijd bezig met de vraag hoe je de boodschap verspreidt”, aldus Kennis. “Dat kan worden versterkt door souvenirs. ‘Oorlog hoort in een museum’ is onze slogan. Een souvenir kan dan een herinnering zijn aan een indrukwekkend dagje uit. We kijken altijd goed naar de prijs-kwaliteitverhouding. Dure boeken zijn voor echte connaisseurs. Grote vraag is er naar magneetjes, vingerhoedjes en kaarten. We verkopen bewust geen materialen met hakenkruizen, je wilt dat zaken niet schuren. Maar je probeert ook te laten zien dat de Tweede Wereldoorlog verder gaat dan alleen de geallieerde kant. Zoals de Duitse kant, de Holocaust, dwangarbeid, de Hongerwinter.”

Museum Overloon verkoopt ook speelgoedtanks. Hoe verhoudt dat zich tot de slogan ‘Oorlog hoort in een museum’? Kennis: “Je ziet het bij Lego ook: kastelen, ridders en prinsessen hebben net zo goed met oorlog te maken. De speelgoedtanks die wij verkopen hebben ook een relatie tot de slag die hier in 1944 plaatsvond. Daarbij waren veel tanks betrokken en er zijn er ook een aantal achtergebleven na de slag. Deze vormen nu ook een deel van onze collectie. Jongetjes spelen nu eenmaal met auto’s, maar gaan na een bezoek aan ons museum ook wel anders kijken. Het is tweeledig: je wilt iets kunnen verdienen aan zo’n shop, maar dat moet altijd ten dienste staan van het museum en de boodschap die je uitdraagt. Je hebt bijvoorbeeld ook mensen die aan re-enactment doen en zo de geschiedenis levend houden. Misschien is zo’n tank of veldfles voor kinderen een eerste stap. Wij zetten ook regelmatig re-enacters in, bijvoorbeeld om het verhaal van een tankbemanning te laten zien. Dan krijg je jongens van 15 of 16 jaar die zich aansluiten. Niet om soldaatje te spelen, maar om de geschiedenis levend te houden en de gevallenen te eren. Ik denk dat je daarin een balans moet zoeken.”

Floris van Dijk, Nationaal Monument Kamp Amersfoort: “Dit is een authentieke plek van collectief leed, dat moet ook blijken uit het aanbod in je winkel”

Nationaal Monument Kamp Amersfoort is een monument en museum dat de herinnering in stand houdt aan Kamp Amersfoort. In dit concentratiekamp werden tijdens de Tweede Wereldoorlog 47.000 mensen vastgezet, van wie naar schatting driekwart is doorgevoerd naar andere kampen. In de museumwinkel is de band met kunstenaar Armando, die in de omgeving opgroeide en wiens werk sterk werd beïnvloed door de oorlog, ook zichtbaar. Zo zijn bronzen boombladeren à € 250 te koop, die hij speciaal voor het museum ontwierp en met de hand beschilderde, en T-shirts met een afdruk van Armando’s kortste gedicht: ‘Zwart zwart’.

Armando schildert de bronzen bladeren voor het Nationaal Monument Kamp Amersfoort. Bron: Nationaal Monument Kamp Amersfoort

“Die bladeren van brons behoren wel echt tot de buitencategorie”, vertelt Floris van Dijk, hoofd Onderzoek en collectie van Nationaal Monument Kamp Amersfoort. “We hebben net nog een grote partij aan een Duits museum verkocht. Voor de gemiddelde bezoeker zijn ze uiteraard best duur. Ons publiek bestaat, buiten schoolgroepen, uit mensen met een enorme historische interesse en mensen die een band met deze plek hebben. We hebben een redelijk uitgebreide, vrij interessante boekenvoorraad, die een goedlopend onderdeel is van onze winkel. Zoals in eigen beheer uitgegeven egodocumenten, die alleen hier te vinden zijn. Mensen gaan met stapels van wel zes boeken de deur uit. Ook met jeugdboeken, die ouders aan hun kinderen geven. Daarnaast wordt ons miniatuurtje van De stenen man, een beeldhouwwerk van Frits Sieger op de schietbaan van Kamp Amersfoort, gezien als een waardevol object voor mensen die iets betekenisvols zoeken. Laatst waren hier drie dochters op leeftijd wier vader hier gevangen had gezeten, wat nog steeds een enorme invloed op het gezin had. Ze kochten alle drie zo’n miniatuurtje, als doorvertaling van het leed in dat gezin.”

Het woord ‘betekenisvol’ is voor Nationaal Monument Kamp Amersfoort het belangrijkst bij het aanbod van souvenirs. “Wij vertellen een beladen verhaal, en we hopen dat een boek of pen of wat dan ook die herinnering in stand houdt. Wij verkopen absoluut geen Disney-achtige dingen en geen militaire parafernalia, bouwpakketten of speelgoedtanks. Met zulke voorwerpen, vaak voor kinderen, houd je geen herinnering aan de plek in stand. Dit is een authentieke plek van collectief leed, en dat moet ook blijken uit het aanbod in je winkel. Enig respect en afstand van popularisering is daarbij gepast.”

Uitgeschreven richtlijnen voor de souvenirs zijn er niet. “Maar we hebben wel onderling de afspraak: het moet een verband hebben met deze plek. Wij vertellen niet het verhaal van de Slag om Arnhem, of van Anne Frank. Zelfs in het boekenaanbod moet het verband met Kamp Amersfoort aantoonbaar zijn. Het gaat niet om de opbrengst, we willen dat het betekenisvol is. Ik denk dat de beoordeling hiervan per instelling kan verschillen. Anne Frank is zo’n internationaal icoon, een beker met haar afbeelding erop kan voor toeristen uit een land waar de Holocaust niet heeft plaatsgevonden ook betekenisvol zijn, maar voor ons in Europa, waar we wat strenger in de leer zijn, minder. Daar hebben we recent nog een discussie over gezien. (De serviescollectie ‘Hollands Glorie’ van Blond Amsterdam met de afbeelding van een glimlachende Anne Frank, NvL) Het Joods Cultureel Kwartier is ook interessant, die verkopen bijvoorbeeld voorwerpen met een religieus getinte symboliek. Dat snap ik ook wel. Wij hebben echt een ander verhaal: dit is een voormalig concentratiekamp waar 47.000 mensen hebben geleden onder een structureel systeem van honger, dwangarbeid en mishandeling. Wij moeten in onze keuze een beetje streng zijn.”

Nationaal Monument Oranjehotel, Oorlogsmuseum Overloon en Nationaal Monument Kamp Amersfoort hebben elk een verschillende kijk op het verhaal van de Tweede Wereldoorlog dat in hun museum wordt verteld. Hetzelfde geldt voor hun winkel. Hoewel alle drie de instellingen benadrukken dat de souvenirs de boodschap van de betreffende plek moeten uitdragen, maken ze voor hun museumwinkels behoorlijk uiteenlopende keuzes. Dat werpt weer nieuwe vragen op. Bijvoorbeeld of museumwinkels noodzakelijk zijn voor de culturele herinnering. En hoe de bezoekers zelf denken over de aanschaf van een ‘dark souvenir’.

Over de auteur

 

Nienke van Leverink. Foto: Bart Jansen

Nienke van Leverink is buitenpromovendus moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Leiden, waar ze onderzoek doet naar de representatie van trauma in het oeuvre van Marcel Möring.


Foto boven aan pagina

Oorlogsmuseum Overloon heeft ook een webwinkel waarin onder andere deze box voor kinderen gekocht kan worden. De inhoud van de box bestaat uit een speelgoedtank, een tas en toegangsbewijs voor 1 volwassene en 1 kind. Bron: Oorlogsmuseum Overloon

 

Holocaust als handelswaar. Terugkerende spanningen tussen historie en commercie

De veiling van een polshorloge van Hitler. Een hedendaags serviesmerk dat – naast tulpen en molens – Anne Frank op een dessertkom afbeeldt. De verkoop van koelkastmagneten in de museumshop van herinneringscentra. De vermenging van herdenking en commercie roept ongemak op, en vaak ook verontwaardigde reacties. Laten we veel explicieter onderzoeken en bespreken waar, waarom en hoe de economische omgang met ons Holocaustverleden vorm krijgt, betoogt Kees Ribbens.  

In de zomer van 2022 bood een Amerikaans veilinghuis in Chesapeake City, Maryland, een polshorloge aan dat afkomstig zou zijn van Adolf Hitler. In dezelfde veiling van Alexander Historical Auctions werden ook een hoofddeksel van een in een concentratiekamp werkzame SS-officier, een jurk van Eva Braun en oorlogsfoto’s van generaal Eisenhower en Iwo Jima te koop aangeboden. Het gouden polshorloge bleek voorzien van een hakenkruis en de initialen van Hitler, die het in 1933 cadeau zou hebben gekregen, waarna het rond de capitulatie in 1945 in handen was gekomen van een Franse soldaat. De verkoopbrochure omschreef het als een “relikwie uit de Tweede Wereldoorlog van historische proporties” en – met enige op winst gerichte overdrijving – als “een van de belangrijkste uurwerken ooit gemaakt”. Het klokje werd uiteindelijk gekocht door een anonieme koper die er maar liefst 1,1 miljoen dollar voor betaalde, al was dat aanmerkelijk minder dan de verwachte opbrengst.

Kort voor de verkoop had het veilinghuis een oproep ontvangen om de verkoop van dit als weerzinwekkend aangeduide object te stoppen, die was ondertekend door rabbijn Menachem Margolin van de European Jewish Association en door andere Joodse leiders uit Europa. “Hoewel het evident is dat de lessen van de geschiedenis moeten worden geleerd – en legitieme nazi-objecten thuishoren in musea of instellingen voor hoger onderwijs – geldt dat duidelijk niet voor de voorwerpen die u verkoopt”, schreef Margolin. “Dat ze worden verkocht aan de hoogste bieder, op de vrije markt, is een aantasting van onze samenleving, waarin de herinnering, het lijden en de pijn van anderen wordt verdrongen door financieel gewin.”

Het polshorloge dat afkomstig zou zijn van Adolf Hitler. Bron: Alexander Historical Auctions

Dit klemmende beroep vond geen gehoor bij Bill Panagopulos, die aan het hoofd van het veilinghuis staat. Volgens hem lag de keuze om dergelijke objecten te verkopen of aan een museum te schenken uitsluitend bij de verkoper; hij beschouwde het niet als de verantwoordelijkheid van het veilinghuis. De veilinghouder onderstreepte juist dat het ging om “tastbaar, echt onverbloemd bewijs dat Hitler en de nazi’s leefden en ook tientallen miljoenen mensen vervolgden en vermoordden”. Panagopulos ontkende dat dit soort objecten steevast gekocht werd door neonazi’s. In dit specifieke geval zou de koper, zoals vaker, een Joodse verzamelaar uit Europa zijn, die mogelijk de intentie had om een eigen museum op te richten.

Margolin zag dat overduidelijk anders. Hij stelde dat de geveilde artikelen waar het hier om ging niet of nauwelijks intrinsieke historische waarde hadden. Zijns inziens verleende deze veiling steun aan degenen die de nazipartij idealiseren. Kopers zouden daarbij als het ware hun omgeving betoveren met een voorwerp van een genocidale moordenaar en diens aanhangers. En dat achtte hij onaanvaardbaar.

Schindler’s List-legging

De meningen over dit soort kwesties liggen ver uiteen en confrontaties doen zich niet alleen in Noord-Amerika voor. Ook in Europa bestaan er zorgen over de handel in nazi-objecten. In november 2022 organiseerde de Europese Unie in Brussel een expertmeeting over ‘nazi-memorabilia en het misbruik ervan voor antisemitische doeleinden’. In diezelfde periode ontstond er in Nederland commotie rond een hobbybeurs waar militaire objecten uit de Tweede Wereldoorlog werden verhandeld.

Ophef is echter niet uitsluitend voorbehouden aan historische objecten die tijdens de Tweede Wereldoorlog werden gemaakt en gebruikt. Ook na afloop van de oorlog zijn er tal van producten vervaardigd en verhandeld die verwijzen naar de gebeurtenissen en ideologieën die zo nadrukkelijk de tijd tussen 1933 en 1945 markeerden. In het voorjaar van 2022 dook in een kringloopwinkel in Californië bijvoorbeeld een legging op met een print afkomstig uit de speelfilm Schindler’s List. Het kledingstuk was vermoedelijk afkomstig van de Australische webwinkel waarop wel vaker uiteenlopende gebruiksvoorwerpen en souvenirs te koop worden aangeboden die in woord en beeld verwijzen naar (naoorlogse verbeeldingen van) de oorlog of de Holocaust. Toen daarover online commotie ontstond, probeerde de webwinkel zich te distantiëren van het item door het ‘not appropriate’ te noemen. Nogal omfloerst als je het vergelijkt met de Instagram-gebruiker die het stelliger verwoordde: “This article of clothing does not need to exist.”

De legging met daarop een print afkomstig uit de speelfilm Schindler’s List. Bron: Emily Murnane op Twitter

Soortgelijke verontwaardiging ontstond eind 2022 ook in Nederland. Blond Amsterdam, producent van eigentijds en doorgaans vrolijk ogend serviesgoed, beging toen een faux pas door op aardewerk rond het thema ‘Hollands Glorie’ niet alleen kleurrijke tekeningen op te nemen van molens, tulpen en schaatsen, maar ook van een icoon van heel andere aard: de beeltenis van Anne Frank en haar dagboek. Toen daarop kritiek losbarstte, duurde het niet lang voordat de dessertkom uit de handel werd gehaald door de zichtbaar verraste producent.

In al deze gevallen botsen zeer uiteenlopende zienswijzen met elkaar. Enerzijds bestaat de stellige overtuiging dat het voor iedereen evident zou moeten zijn dat herinneringen aan de zwartste bladzijden van de Tweede Wereldoorlog nimmer gecombineerd mogen worden met commerciële doeleinden. Wie zich identificeert met slachtoffers en hun nabestaanden zal deze aanname gewoonlijk onderschrijven. Anderzijds bestaat er een wijdverbreide praktijk die een commerciële omgang met geschiedenis, en dus ook met de relatief recente geschiedenis van de oorlogsjaren, min of meer vanzelfsprekend acht. Ongecompliceerde toe-eigening lijkt daarbij voor iedereen weggelegd en voor gevoeligheden bestaat niet veel oog.

Dark tourism

We kunnen stellen dat de frictie tussen uitgesproken ethische beginselen enerzijds en een meer vrijblijvend pragmatisme anderzijds met toenemende intensiteit en frequentie in beeld komt. Toch leidt die frictie slechts zelden tot verder reikende beschouwingen over hoe we ons verhouden tot het verleden, over hoe dit verleden al dan niet mag worden toegeëigend (en met welke verwachtingen), en over hoe dat alles in de loop der tijd onderhevig kan zijn aan verandering en gekenmerkt wordt door verscheidenheid qua betekenisgeving. Ondanks de actualiteit van deze kwestie is het tot dusverre geen duidelijk herkenbaar thema waar onderzoekers zich intensief mee bezighouden. Zeker, er bestaan studies zoals die van de Amerikaanse politicoloog Norman Finkelstein met de provocerende titel The Holocaust Industry (2000), maar daarin ligt het accent uiteindelijk vooral op de politieke instrumentalisering van de Holocaust in de Amerikaanse context en op financiële claims ter compensatie. Relevanter is de monografie Selling the Holocaust (1999) van de Britse geograaf Tim Cole, maar zijn focus is met name gericht op de representatie van iconische historische personages en op de rol die vooraanstaande musea spelen in de herinneringscultuur van de Holocaust. Meer recente studies hebben de blik op wat er in en buiten dergelijke musea verbeeld en gecontextualiseerd wordt (en de rol die bijvoorbeeld dark tourism daarbij speelt) verder verdiept, maar nadrukkelijke vragen over de al dan niet wenselijk geachte ontmoeting tussen de herinneringscultuur van de Holocaust en commerciële activiteiten en producten worden ook daarin opmerkelijk genoeg niet of nauwelijks gesteld.

Selling the Holocaust van Tim Cole. Bron: Routledge

Worden dergelijke vragen wellicht als ongemakkelijk of zelfs ongepast beschouwd? Of zijn zulke vragen volgens deskundigen simpelweg irrelevant? Die laatste vraag kan toch moeilijk met een ‘ja’ worden beantwoord, gezien het groeiend aantal voorbeelden dat tot verontwaardiging leidt. Maar de manier waarop er gereageerd wordt op die voorbeelden laat zien dat ze doorgaans als losstaande incidenten worden beschouwd, én dat de discussies die vervolgens ontstaan veelal zo beperkt – en haast voorspelbaar – zijn dat academici nauwelijks reden zien om daar iets aan bij te dragen.

Het is echter een misvatting om te denken dat het slechts om een handvol losse voorvallen van marginaal belang gaat. De herinneringscultuur kent namelijk per definitie ook een economische component. Met het levend houden van herinneringen is immers geld gemoeid. Dat er voor het behoud en ontsluiten van erfgoed, voor het laten functioneren van musea en archieven en voor het verrichten van onderzoek naast vrijwilligers ook betaalde krachten en professionele instellingen nodig zijn, is geen verrassing. Maar het praten over geld wordt in deze context gemakkelijk als onwennig ervaren, zeker als het gaat om het maken van mogelijke winst. Aan andermans leed geld verdienen is een verwijt waar bijvoorbeeld oorlogsmusea niet mee te maken willen krijgen; de beschuldiging niet respectvol om te gaan met geschiedenis staat haaks op het idee te handelen vanuit oprechte betrokkenheid met het verleden.

Toeristen, verzamelaars of neonazi’s?

Niets lijkt verder van elkaar verwijderd te zijn dan de dramatische ervaringen van de nationaalsocialistische Jodenvervolging en het financieel profiteren van die herinnering in naoorlogse democratische samenlevingen. Handel drijven op een gruwelijke historische basis, deze intens pijnlijke geschiedenis tot een naoorlogse bron van inkomsten te maken, lijkt onmenselijk en onwenselijk – en daarmee uitzonderlijk. In werkelijkheid gebeurt het al decennialang, maar maken we in de beoordeling van deze verschijnselen een onbewust onderscheid tussen wat wel en niet acceptabel wordt geacht.

Tegen een oorlogsmuseum of herinneringscentrum dat boeken of ansichtkaarten te koop aanbiedt zullen weinigen bezwaar maken, al zijn ook dat in principe commerciële producten. Bij de verkoop van Jodensterren of prikkeldraad zullen velen bezwaar aantekenen. Maar daartussen zitten tal van andere producten, van koelkastmagneten tot T-shirts en van pennen tot bouwpakketten, waarover de meningen vermoedelijk uiteenlopen en waarbij opvattingen in de loop der jaren mogelijk veranderd zijn naarmate de oorlog in tijd verder op afstand is komen te staan. De beoordeling hangt niet alleen af van wie iets dergelijks aanbiedt – een museumshop, een souvenirwinkel of een online platform – maar ook van hoe smaakvol iets wordt geacht. Bovendien is het de vraag met welk doel bepaalde objecten worden aangeboden: voor educatieve doeleinden, om bezinning te stimuleren of meer ter vermaak?

Dat raakt aan een ander punt: de variatie aan (potentiële en daadwerkelijke) kopers. Verkoop van oorlogsobjecten aan erfgoedinstanties wordt in veel gevallen anders beoordeeld dan verkoop aan particulieren, of dat nu toeristen, verzamelaars of andere belangstellenden zijn. Die kunnen immers uiteenlopende motieven hebben, waarover ook nog eens betrekkelijk weinig bekend is. De suggestie dat elke koper een neonazi is, lijkt eerder te stoelen op angst dan op empirie. Tegelijkertijd zal ook niet elke koper de ambitie hebben het verleden beter te willen begrijpen, hoewel de aangeschafte objecten vermoedelijk vaak wel tot op zekere hoogte als betekenisvol worden gezien, als zaken die het verleden iets dichterbij lijken te brengen.

Souvenirwinkel in Krakau, Polen. Bron: David Gee 1 / Alamy Stock Photo

Trivialisering tegengaan

In een samenleving waarin verwijzingen naar de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust in groten getale aanwezig zijn, en waarin het tonen van interesse voor deze geschiedenis vaak positief gewaardeerd wordt, hoeft het niet automatisch verbazing te wekken dat zulke verwijzingen soms de vorm aannemen van handelswaar. En natuurlijk is de wijze waarop dit fenomeen gewaardeerd wordt niet per definitie eenduidig, laat staan onveranderlijk. Naarmate de afstand in tijd toeneemt, lijkt de betekenisgeving veelduidiger en soms ook vrijblijvender te worden.

De enige wijze om dit proces inzichtelijk te maken, en waar nodig kritisch te kunnen bevragen, is het tot een expliciet gespreksonderwerp maken en daarbij een open vizier te hanteren. Laten we praten over de functies die deze objecten hebben voor aanbieders en afnemers, en bespreken in hoeverre er sprake kan zijn van toe-eigening. Uitwisselen welke verwachtingen er bestaan over de verantwoordelijkheden van betrokken individuele en institutionele partijen, bedenken wat de achterliggende motieven zijn, en bespreken hoe we ervoor kunnen zorgen dat het risico van mogelijke vervlakking of trivialisering zo goed mogelijk kan worden tegengegaan. Bij een dergelijke gedachtewisseling spelen zowel ethische overtuigingen als praktische afwegingen een rol, wat het gesprek complex maakt. Maar hopelijk stimuleert het een beter begrip van een structureel fenomeen, en een weloverwogen standpuntbepaling die verder reikt dan incidentele ophef.

Over de auteur

 

Kees Ribbens

Kees Ribbens is senior onderzoeker bij het NIOD en hoogleraar Populaire historische cultuur & oorlog aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Daarnaast is hij redacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht.


Foto boven aan pagina

De kom uit de collectie van Blond Amsterdam met daarop de afbeelding van Anne Frank met haar dagboek. Bron: Blond Amsterdam

“There’s no business like Shoah business”

”There’s no business like Shoah business.” Dat mompelde een collega eens terwijl we een opname bekeken van een Russisch kunstschaatsoptreden waarin de schaatsers gekleed waren in de beruchte gestreepte pakken die gevangenen in concentratiekampen moesten dragen tijdens de Tweede Wereldoorlog, inclusief gele Jodensterren.

Het kijken riep een ongemakkelijk gevoel bij ons op. En vooral veel vragen. Wat had de makers bewogen? Wat hadden ze hierbij te winnen? Mócht dit eigenlijk wel gemaakt worden? Het zijn vragen die ook in meer algemene zin spelen rond de onderwerpen ‘Holokitsch’ en ‘Holocaust-industrie’. In deze editie van WO2 Onderzoek uitgelicht gaan we dieper in op deze thematiek.

Het optreden van de kunstschaatsers (in 2016) veroorzaakte een kleine rel, vooral in westerse media, die met name benadrukten dat een van de schaatsers de echtgenote was van Poetins woordvoerder. Maar deze Tatiana Navka zelf noemde het optreden juist een eerbetoon aan Holocaustslachtoffers, en riep op dat ‘onze kinderen zich deze vreselijke tijd moeten herinneren’. De jury deelde hoge punten uit, en naast verontwaardigde reacties op de sociale media lieten kijkers ook weten tot tranen toe geroerd te zijn door het optreden.

Handelswaar

Deze uiteenlopende reacties illustreren een belangrijke vraag die Kees Ribbens zich in zijn bijdrage aan deze editie stelt: hoe mag het verleden worden toegeëigend en met welke verwachtingen? Ribbens beschrijft de omgang met zogenoemde objecten die verwijzen naar de Holocaust (of naar de Tweede Wereldoorlog) en die als handelswaar dienen. Hij wijst op de frictie tussen uitgesproken ethische beginselen en meer vrijblijvend pragmatisme die dergelijke souvenirs oproepen. Tegelijk laat hij ook zien dat de handel hierin al decennialang bestaat.

Op Amazon werden in 2019 hangers voor in de kerstboom met daarop foto’s van Auschwitz verkocht. Na wereldwijde ophef werden deze uit de handel genomen. Bron: Amazon.com

Nienke van Leverink geeft vervolgens met een interviewartikel een inkijkje in de praktijk van die handel, en in de afwegingen die betrokkenen – in dit geval enkele Nederlandse oorlogsmusea en herinneringscentra – hierbij maken. Opvallend is dat die afwegingen niet draaien om de vraag óf er souvenirs verkocht mogen worden, maar wélke souvenirs. Interessant is ook dat alle geïnterviewden benadrukken dat de souvenirs de boodschap van de betreffende plek moeten uitdragen, maar de verschillende museumwinkels toch behoorlijk uiteenlopende keuzes maken. Waar de een zich bijvoorbeeld expliciet uitspreekt tegen de verkoop van speelgoedtanks, worden die bij een ander juist wel verkocht.

Leven met oorlog

Het is duidelijk dat er ondanks mogelijke morele bezwaren een behoefte bij het publiek bestaat om objecten in huis te halen die verwijzen naar de Holocaust, de Tweede Wereldoorlog, of meer algemeen naar oorlog. Waar bestaat die behoefte uit? Chrissy Flohr, programmamanager bij Museum Sophiahof, geeft in een bijdrage met als thema ‘Leven met oorlog’ een mogelijke verklaring. Deze nieuwe rubriek, die aansluit bij 2023 als themajaar ‘Leven met oorlog’, laat vrijwilligers en professionals die werkzaam zijn in een herinneringscentrum, oorlogsmuseum of andere WO2-instellingen aan het woord over de relatie tussen hun werk en eigen achtergrond. Flohr wijst erop dat historische objecten die naar een bepaald verleden verwijzen, waardevolle aandenkens kunnen zijn voor families. Hiermee licht ze mogelijk een tipje van de sluier op over de redenen waarom mensen ‘dark souvenirs’ kopen.

Spagaat

De ‘Holocaust-industrie’ en ‘Holokitsch’ brengen ons zo in een spagaat: de morele bezwaren tegen commercialisering en popularisering botsen met de eveneens morele oproep en plicht om de herinnering aan de Holocaust levend te houden. Moeten de tranen van de kijkers van het genoemde kunstschaatsoptreden worden afgewezen als vervlakking en trivialisering? Of juist toegejuicht en gestimuleerd omdat ze een oprechte betrokkenheid bij het Holocaustverleden tonen? Wat we er ook van vinden, de economie van de Holocaust is een feit. Een feit dat meer onderzoek waard is.

Over de auteur

 

Froukje Demant

Froukje Demant is senior onderzoeker bij het Nationaal Comité 4 en 5 mei en redacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht.


Foto boven aan pagina

De museumwinkel van Nationaal Monument Oranjehotel. Bron: Nationaal Monument Oranjehotel

 

 

De economie van de Holocaust-herinnering

Jaargang 12, nummer 1, januari 2023

De vermenging van herdenking en commercie roept ongemak op, en vaak ook verontwaardigde reacties. (Hoe) mag het verleden van de Holocaust worden toegeëigend? En met welke verwachtingen? In deze WO2 Onderzoek uitgelicht onderzoeken we de economie van de Holocaust-herinnering.

Een museum over mensen

Tot niet zo heel lang geleden was het in sommige musea gebruikelijk om de vervolging van en moord op Joden tijdens de Shoah uit te beelden met gereedschappen van uitsluiting en deportatie en met foto’s van industriële moordpartijen. Onzinnig en onwaardig, meent curator Annemiek Gringold. Hoe herdenk je slachtoffers op een waardige manier en laat je mensen tegelijkertijd proeven van de rijkdom van het Joodse leven?

Zo’n vijftien jaar geleden had een oorlogsmuseum in het oosten van Nederland nog een ‘Joodse vitrine’, zoals deze door een rondleider werd genoemd. De vitrine was ingericht met onder meer een Jodenster, een persoonsbewijs met de gewraakte letter ‘J’ en een foto met daarop dode lichamen, gemaakt in een bevrijd concentratiekamp.

Los van het feit dat zo’n presentatie onwaardig is voor de nagedachtenis aan de slachtoffers, draagt hij ook niet wezenlijk bij aan effectieve educatie over de Shoah. De Shoah is namelijk geen gebeurtenis waarbij kennis over moordmethoden het meest relevant is. Toch krijgt dat soort kennis al decennialang relatief veel aandacht.

Als curator Shoah van het Joods Cultureel Kwartier in Amsterdam zoek ik – naast een waardige herdenking van de slachtoffers – naar een manier om de geschiedenis van de Shoah aan te wenden voor een betere toekomst. Dat kan met educatie over de geschiedenis én met educatie over het belang van de rechtsstaat. En daarnaast met kennis over mensen die toen leefden en met inzicht in de waardering van de diversiteit in de samenleving ten tijde van de Shoah. Ik ben ervan overtuigd dat geen museumbezoeker zich zal herkennen in de stoffelijke resten van slachtoffers op foto’s, of oprechte verbondenheid met hen zal voelen. Het zal blijven bij medeleven en afschuw.

In mijn ogen is iets anders nodig en moet museale educatie over de Shoah nieuwsgierigheid stimuleren en bijdragen aan maatschappelijke betrokkenheid en een kritische houding over hoe deze genocide kon gebeuren. Dit kan alleen bereikt worden wanneer de Shoah wordt gepresenteerd als een geschiedenis van herkenbare en invoelbare mensen; mensen met verschillende perspectieven die handelden en keuzes hadden, zij het soms heel beperkt. Lessen over de Shoah gaan ook over verschilligheid – als tegenhanger van onverschilligheid – en over verantwoordelijkheid jegens elkaar, en over de impact die deze genocide ook nu nog op onze maatschappij heeft.

Ontwerp van het nieuwe Nationaal Holocaustmuseum. Foto: Nationaal Holocaustmuseum

Trouwjurk

In de vaste tentoonstelling van het nieuwe Nationaal Holocaustmuseum die nu in ontwikkeling is, staat de ontmanteling van de Nederlandse rechtsstaat onder de nazibezetting centraal. Het gaat over het ontrechten van Joden, waarbij hun uiteindelijk na ruim twee jaar vernedering en uitsluiting ook het letterlijke bestaansrecht werd ontnomen.

Daarnaast is er veel ruimte om het Joodse leven in het licht te zetten. In de eerste zaal van de vaste tentoonstelling, die in 2023 opent, wordt een trouwjurk getoond die is gedragen aan de vooravond van de Duitse invasie. In maart 1940 trouwde een jong Joods paar in Amsterdam, vastbesloten een lang leven samen op te bouwen.

Elke bezoeker herkent de vreugde van een bruiloft, en tegelijk hangt vrees voor de toekomst in de lucht. Die combinatie van emoties nodigt uit om de mensen om wie het in deze tentoonstelling gaat, beter te leren kennen. Zij zijn immers veel méér dan de slachtoffers die de nazi’s van hen maakten. De Joden die in Nederland woonden tijdens de nazibezetting, leefden in alle opzichten levens zoals wij.

De keuze van objecten en verhalen die in de hele tentoonstelling ‘Joods leven tijdens de Sjoa en erna’ illustreren, zal bezoekers verbazen, herkenning bij hen oproepen en nieuwe informatie geven over de grote diversiteit onder Joden in Nederland en de wijze waarop zij omgingen met de brute vervolging. Bovendien garandeert de inbedding van het nieuwe museum binnen het Joods Cultureel Kwartier een voortdurende dialoog tussen bezoekers en museum over Joods leven, niet alleen toen maar ook nu. Want Joods leven in Nederland tegenwoordig is veerkrachtig, divers en op veel plekken aanwezig.

Choepa van een onbekend echtpaar (vermoedelijk uit de familie Monas), ca. 1940. Dit is niet de trouwjurk die is opgenomen in de tentoonstelling. Foto: Joods Cultureel Kwartier

Stereotypen ontkrachten

Al ruim twintig jaar werk ik voor het Joods Cultureel Kwartier, en in die tijd heeft de organisatie een grote ontwikkeling doorgemaakt. Vanuit de overtuiging dat in het Joods Museum de geschiedenis van de Joodse gemeenschap in Nederland nooit gereduceerd mag worden tot die vijf catastrofale jaren, nam de Shoah in de tentoonstellingsprogrammering lange tijd een marginale rol in.

Onder het credo ‘onbekend maakt onbemind’ droeg het Joods Museum wel al die tijd impliciet bij aan de strijd tegen antisemitisme met kennisoverdracht over het Jodendom, en door Joodse geschiedenis en de Joodse gemeenschap positief te belichten. Dat is een bekend standpunt van veel Joodse musea. In het Nationaal Holocaustmuseum zal expliciet aandacht zijn voor antisemitisme, zowel vroeger als nu. Het Joods Cultureel Kwartier maakt dit dus mogelijk door het realiseren van een nieuw museum.

Met de beelden van Joods leven naast die van Jodenhaat in één museum, ontkracht je antisemitische stereotyperingen en laat je zien dat Joden niet anders zijn dan niet-Joden. Lesgeven over Joods leven en educatie over de Shoah zijn voor mij dus onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Over de auteur

 

Annemiek Gringold

Annemiek Gringold is conservator Shoah bij het Joods Cultureel Kwartier.


Foto boven aan pagina

Foto van onbekend bruidspaar, gefotografeerd bij huis, circa 1940. Bron: Joods Cultureel Kwartier

“Antisemitisme is een bedreiging voor de Nederlandse identiteit”

Bart Wallet en Eddo Verdoner bekleden allebei sinds 2021 een nie uwe functie. Bart Wallet is benoemd tot hoogleraar Joodse Studies aan de Universiteit van Amsterdam. Eddo Verdoner trad aan als Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding. Beiden proberen bij te dragen aan een sterk en veerkrachtig Joods Nederland; de een vanuit de universiteit en de ander vanuit politiek Den Haag. Lucia Hoenselaars van ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum ging met hen in gesprek over het belang van onderzoek voor het welzijn van de Joodse gemeenschap en de bestrijding van antisemitisme.

Ik tref Bart Wallet en Eddo Verdoner in een hoekkamer op driehoog in het P.C. Hoofthuis, met rondom ramen die uitkijken op het centrum van Amsterdam. Het gebouw met de vele ramen en glazen tussenwanden werd ontworpen in de jaren zeventig, vanuit de gedachte dat de universiteit transparant moest zijn naar de buitenwereld en dus verbonden met de maatschappij, zo vertelt Wallet terwijl we kennismaken. Tussen ons in ligt de Onderzoeksagenda voor Joods Nederland, die ARQ Kenniscentrum Oorlog, Vervolging en Geweld in oktober 2021 samen met JMW Joods Welzijn heeft samengesteld.

Hoe zien jullie de verhouding tussen onderzoek en het welzijn van de Joodse gemeenschap?
Wallet: “Ook al ben je nog zo’n kleine gemeenschap, uiteindelijk kan onderzoek echt helpen om tot beter beleid te komen. Je ziet dat sinds de Tweede Wereldoorlog organisaties als JMW, maar in toenemende mate ook kerkgenootschappen, steeds meer zijn gaan varen op wetenschappelijk onderzoek, vanuit het idee dat er feiten en gegevens nodig zijn om goed beleid te kunnen maken.”

Verdoner: “Ik vind het belangrijk dat er onderzoek gedaan wordt naar de wonden die er tijdens de oorlog geslagen zijn, omdat die tot op de dag van vandaag gevoeld worden. De effecten van de oorlog zijn heel complex en werken vaak ook meerdere generaties door. Veel van de problemen en de manieren waarop mensen naar de samenleving kijken, komen voort uit wat toen heeft plaatsgevonden, en daarom is het van belang dat te blijven onderzoeken.”

Eddo Verdoner. Foto: Sem van der Wal / ANP

In hoeverre zien jullie dat de Tweede Wereldoorlog een rol speelt in de Joodse identiteit? Ook voor jonge Joden?
Wallet: “De Tweede Wereldoorlog en de herinneringscultuur daaromheen is echt een van de weinige punten waarop de enorm diverse groep Joden in Nederland elkaar vindt. De Joodse gemeenschap is over allerlei thema’s tot op het bot verdeeld, maar dit deelt iedereen. Die gedeelde herinnering is niet alleen belangrijk voor de persoonlijke identiteit, maar ook voor de gemeenschap als geheel.”

Verdoner: “Als er een dreiging van buitenaf is, dan verenigt dat mensen. Maar het is ook niet alléén de oorlog die Joden vandaag de dag bindt. De Joodse gemeenschap in Nederland leeft, groeit en bloeit en het is van belang om het hele Joodse leven te zien, niet alleen de dreigingen. Dus het zou verkeerd zijn om te denken dat het louter de oorlog is die Joden in Nederland samenbindt.”

Wallet: “Maar liefst 80% van de Nederlandse Joden is niet meer ingebed in de georganiseerde Joodse gemeenschap, maar dat betekent niet dat ze niets met hun Joodse identiteit doen. Bij onze studenten zie ik dat ze bewust zoeken naar andere aspecten van de Joodse cultuur en in die zin ook hun Joodse identiteit aan het verbreden zijn. Een van de manieren is door heel veel met Joodse geschiedenis en het eigen familieverleden bezig te zijn. Je ziet dat de academische benadering van Jodendom of Joodse studies een hele sterke identiteitsvormende kracht is voor een flinke groep mensen in Nederland.”

Wat is ervoor nodig om het onderzoeksveld en de Joodse gemeenschap elkaar beter te laten vinden in de toekomst?
Wallet: “In andere landen, bijvoorbeeld in Israël en Angelsaksische landen, zie je dat de Joodse gemeenschap vrij makkelijk naar de universiteit stapt met de vraag om onderzoek te doen naar bepaalde thema’s. In de Nederlandse context is dat veel lastiger. We weten elkaar niet altijd goed te vinden. Wij als academici hebben niet altijd helemaal scherp in het vizier wat voor de gemeenschap belangrijk is, en omgekeerd geldt dat denk ik ook.

Bijeenkomsten zoals de presentatie van de onderzoeksagenda in het Joods Historisch Museum die in oktober 2021 plaatsvond, zijn denk ik heel goed. Omdat we dan goed naar elkaar leren luisteren. Uiteindelijk wil je een win-winsituatie: dat iets academisch uitdagend is, maar ook echt de gemeenschap dient. Ik denk dat daar nog wel winst te behalen valt.”

Is het nodig dat de bredere Nederlandse bevolking meer kennisneemt van de rijkdom van de Joodse cultuur?
Verdoner: “Onbekend maakt onbemind. Je moet elkaar als een gelijke beschouwen, elkaar respecteren, en daarvoor is het van belang om te weten wat de culturele gebruiken zijn. Joods leven is al meer dan duizend jaar in Nederland, en de Joodse feestdagen zouden net zo normaal moeten zijn als bijvoorbeeld Kerstmis.

Wat dus belangrijk is in de bestrijding van antisemitisme, is dat Joden in Nederland zichtbaarder worden en de cultuur uitdragen. Het is zodanig belangrijk dat de Europese strategie tegen antisemitisme een apart onderdeel kent: fostering Jewish life.”

Hoe verschilt hedendaags antisemitisme van dat in eerdere eeuwen? Komen antisemitische uitingen zoals we die vandaag de dag zien voort uit een overtuiging, of uit een gebrek aan historisch bewustzijn?
Verdoner: “Antisemitisme is er altijd geweest, maar ik heb het idee dat het nu meer naar de oppervlakte komt. Met name door social media, maar ook door de polarisatie in de samenleving en de verharding van het politieke debat. Op die manier gaat het ook meer aan kracht winnen.

Antisemitisme kan uit allerlei hoeken komen, het kan bijvoorbeeld links, rechts, populistisch of religieus antisemitisme zijn. Waar het ook vandaan komt, antisemitisme is een manier om een groep aan je te binden door een gemeenschappelijk vijandbeeld te creëren.”

Wallet: “In sommige gevallen zal er sprake zijn van een gebrek aan historisch bewustzijn, maar er zijn mensen die heel goed weten wat er tijdens de Tweede Wereldoorlog is gebeurd en die antisemitisme bewust op een manipulatieve manier inzetten voor eigen politieke agenda’s. Daardoor raakt antisemitisme gepolitiseerd: het wordt een actiewapen in de politieke strijd. Er wordt niet bij stilgestaan dat het de Joodse gemeenschap schaadt.”

Bart Wallet bij de presentatie van zijn boek Sam en Henny: een eeuw orthodox-joodse familiegeschiedenis. Foto: Twitter Bart Wallet

“Daarom is het zo belangrijk dat we het thema antisemitisme depolitiseren. Dat het losgemaakt wordt van die politieke strijd. Of je nou links of rechts bent, welke politieke kleur je ook draagt: elk fatsoenlijk mens hoort hier afstand van te nemen.”

Verdoner: “Ze weten dat ze mensen kwetsen, maar de huidige aanjagers van antisemitisme doen het om aandacht te krijgen. Dat maakt het zo lastig: als je erop reageert krijgt het meer aandacht, en dat is precies wat ze willen, maar als je er niet op reageert, laat je langzaam die grens vervagen en dan tolereer je dat het steeds verder gaat. Waar stopt het dan?”

Wallet: “Joden horen bij de geschiedenis van Nederland en bij de Nederlandse samenleving sinds het moment dat Nederland als onafhankelijk land ontstond. Dat betekent dus dat als je Joden gaat uitsluiten van deze samenleving, je eigenlijk een stuk uit je eigen Nederlandse identiteit wegsnijdt en je tegen de Nederlandse samenleving keert. Antisemitisme is in die zin niet alleen een bedreiging voor de Joodse gemeenschap, maar voor de Nederlandse identiteit.”

Zien jullie ook psychosociale gevolgen van antisemitisme?
Verdoner: “Zeker. Op het moment dat er een incident plaatsvindt, zie je dat er bij maatschappelijke hulpdiensten en Joodse organisaties veel meer telefoontjes binnenkomen. Mensen worden van antisemitische incidenten heel onrustig, zeker als het ook over de oorlog gaat. Je ziet aan de andere kant ook de positieve emoties die naar boven komen als er iets goeds gebeurt, denk aan de opening van het Holocaust Namenmonument of de excuses van Rutte. Elke dag leeft het nog.”

Het Holocaust Namenmonument is in September 2021 onthuld. Foto: Martijn Beekman

Wallet: “Ik denk dat de bredere Nederlandse samenleving nauwelijks een idee heeft van de effecten van antisemitisme. Als je in de Joodse gemeenschap een feestje organiseert, is een van de standaard onderdelen daarvan dat je beveiliging moet regelen. Ook in het geval van een familiefeestje. Dat is niet normaal en ik denk dat als de gemiddelde Nederlander daarvan hoort, die dat niet voor mogelijk houdt. Maar dat is het effect van antisemitisme.”

Verdoner: “Mensen lopen ook niet zo vaak meer met een keppel op omdat ze bang zijn voor incidenten. Als dat allemaal achter gesloten deuren blijft, als je er niet gewoon op uit kan en iemand ziet die net zo is als jij, dan doet dat heel veel met je gevoel van identiteitsbeleving en de beleving van vrijheid. De gemeenschap moet zich vrij kunnen voelen om haar identiteit te beleven zonder dat ze moet denken aan de consequenties daarvan.”

De Onderzoeksagenda voor Joods Nederland die ARQ en JMW hebben opgesteld, is een oproep tot nieuw onderzoek. Wat is er volgens jullie nodig om die oproep om te zetten in actie?
Wallet: “Ik zou het mooi vinden als ieder thema in de onderzoeksagenda geadopteerd zou worden door een maatschappelijke organisatie, die vervolgens de samenwerking opzoekt met de academie. Dat sluit ook mooi aan bij de trend in de universiteiten om meer met maatschappelijke partners te werken. Op die manier laten we zien dat het onderzoek dat hier plaatsvindt, niet zomaar gedaan wordt omdat wij dat toevallig interessant vinden, maar een verbinding heeft met de maatschappij, met de bredere samenleving.”

Verdoner: “Het is ook goed om in dit soort samenwerkingen te reflecteren op het onderzoek dat is gedaan – de resultaten en de impact – en te kijken of er een vervolg aan moet worden gegeven. We worden te vaak geregeerd door wat er in de nieuwscyclus gebeurt. Als er een incident is, vindt iedereen dat er iets moet gebeuren, maar even later is de interesse weg. Terwijl die antisemitische incidenten een lange aanloop en een lange nasleep hebben. Onderzoek kan die blik verbreden, en daar moeten we aansluitend ook beleidsmatig vervolg aan zien te geven.”

Jullie hebben allebei sinds dit jaar een belangrijke, nieuwe functie. Wallet als nieuwe hoogleraar, en Verdoner als Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding. Wat hopen jullie te bereiken de komende jaren?
Wallet: “Ik vind het heel belangrijk om te laten zien dat Joodse studies en Joodse geschiedenis niet alleen maar over vroeger gaan. Dat de Joodse gemeenschap nog steeds bestaat en dat we dus ook moeten kijken naar Joods leven ná de Tweede Wereldoorlog.

De Joodse gemeenschap is gedecimeerd, absoluut, maar heeft ook een enorme kracht, vitaliteit en dynamiek waarmee Joods leven weer is opgebouwd. Dus ik wil ook heel graag laten zien hoe die naoorlogse gemeenschap betekenisvol aanwezig is in publieke debatten die in de samenleving spelen. Het publieke en politieke debat moet zijn beloop kunnen hebben, maar het moet wel goed geïnformeerd gebeuren. En daar hoort de inbreng van Joodse studies ook helemaal bij. Joodse studies is een van de lenzen die we nodig hebben om onze samenleving goed te kunnen begrijpen.”

Verdoner: “Ik vind het ook heel belangrijk om te laten zien dat Joden altijd een onderdeel zijn geweest van Nederland en dat de Joodse gemeenschap bij dit land hoort. Dat is de essentie van de bestrijding van antisemitisme. Mijn missie is om ervoor te zorgen dat het voor iedereen duidelijk is dat het normaal is om Joods te zijn, dat het normaal is om daar uiting aan te geven, en dat het een normaal en gelijkwaardig onderdeel is van de Nederlandse samenleving. Mijn uiteindelijke doel is dat niemand zich meer gehinderd zal voelen, of twee keer zal nadenken, voordat hij of zij op een bewuste manier open en bloot zijn Joodse identiteit beleeft.”

Dit artikel verscheen eerder in Impact Magazine (2021-4), een uitgave van ARQ Kenniscentrum Oorlog, Vervolging en Geweld.

Over de auteur

 

Lucia Hoenselaars

Lucia Hoenselaars is historicus en werkt als beleidsonderzoeker/adviseur bij ARQ Kenniscentrum Oorlog, Vervolging en Geweld, onderdeel van ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum. Ze is onder andere eindredacteur bij Impact Magazine, een tijdschrift over de psychosociale gevolgen van ingrijpende gebeurtenissen.


Foto boven aan artikel

De presentatie van de Onderzoeksagenda voor Joods Nederland in het Joods Historisch museum op 14 oktober 2021. Bron: YouTube Joods Historisch Museum

Joods leven na de Holocaust

“Laten we Joods leven niet alleen definiëren vanuit wat er zou ontbreken, maar laten we ook vieren wat Joods leven nu wél te bieden heeft,” zei directeur Emile Schrijver van het Joods Cultureel Kwartier onlangs. Een mooie uitnodiging die ook een belangrijke vraag oproept: hoe kunnen we de rijkdom en diversiteit van Joods leven vieren zonder voorbij te gaan aan de doorwerking van de Holocaust in het heden van verschillende (naoorlogse) generaties? Deze editie van WO2 Onderzoek uitgelicht, die online gaat rond Holocaust Memorial Day op 27 januari, gaat in op deze en andere actuele vragen en inzichten op het gebied van Joods leven in Nederland.

Schrijvers uitspraak is opgenomen in de recent gepresenteerde Onderzoeksagenda voor Joods Nederland, opgesteld door JMW in samenwerking met ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum. Deze onderzoeksagenda is een oproep aan onderzoekers en maatschappelijke organisaties om aan de hand van een aantal thema’s het hedendaagse Joodse leven te onderzoeken en op de kaart te zetten.

Een van die thema’s is het herdenken en herinneren van de Tweede Wereldoorlog. Maar ook onderwerpen als identiteits- en gemeenschapsbeleving, religie & secularisme en de effecten van antisemitisme kregen een prominente plek op de agenda. In deze WO2 Onderzoek uitgelicht komen al deze thema’s op verschillende manieren aan bod.

Invoelbaarheid

Asjer Waterman, strategisch adviseur bij JMW, trapt af met een overzichtsartikel over de ontwikkelingen in het Joodse leven in Nederland sinds de Tweede Wereldoorlog. Hoewel de verwachting vlak na de oorlog was dat het Joodse leven een aflopende zaak was in Nederland, beschrijft hij onder meer hoe zich een levendige ‘familie van gemeenschappen’ heeft ontwikkeld, zeer divers in mate en vorm van religiositeit en in binding met het Jodendom.

Een jongen leest de Thora bij bar mitswa. Foto: Ungvar / Shutterstock

Voor het tweede artikel interviewde Lucia Hoenselaars hoogleraar Joodse Studies Bart Wallet, van de  Universiteit van Amsterdam, en Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding Eddo Verdoner. Ook zij benadrukken de diversiteit en rijkdom van de Joodse cultuur, en analyseren het hedendaagse antisemitisme. Een schokkende illustratie daarvan is het feit dat Joden beveiliging moeten regelen wanneer ze een familiefeestje organiseren. Wallet en Verdoner roepen op om dit antisemitisme te bestrijden door de kennis over het Jodendom en Joodse tradities en rituelen te vergroten.

Annemiek Gringold, curator Shoah bij het Joods Cultureel Kwartier, beschrijft vanuit museaal perspectief hoe wordt gepoogd om recht te doen aan de nagedachtenis van de slachtoffers van de Holocaust door juist hun herkenbare menselijkheid te belichten. Zij benadrukt hoe belangrijk het is om de normaliteit en invoelbaarheid van het Joodse leven over te brengen, in plaats van (enkel) de gruwelijkheid van de vervolging en de vernietiging. In haar column schrijft ze over de consequenties daarvan voor de inrichting van het nieuwe Nationaal Holocaustmuseum, dat in 2023 de deuren zal openen.

Spanningsveld

Uit de verschillende bijdragen rijst een beeld op van een spannende mix van traditie en dynamiek, maar ook van een zo’n grote diversiteit dat er nauwelijks sprake meer lijkt te zijn van gemeenschappelijkheid. Terwijl de Tweede Wereldoorlog nog altijd een schaduw op het hedendaagse Joodse leven werpt, vormt dat verleden tegelijkertijd een van de meeste bindende factoren in de familie van gemeenschappen: elke familie deelt de herinnering daaraan. Het is een spanningsveld waaraan niet te ontkomen valt.

Margalith Kleijwegt schreef het boek Verdriet en boterkoek, waarin ze probeert weer te geven hoe verschillende generaties met dit spanningsveld omgaan. In haar bespreking van dit boek reflecteert Lara Nuberg op de complexiteit hiervan. Nuberg verbindt Kleijwegts bevindingen aan de bredere vraag van identiteitsvorming vanuit een gemarginaliseerde positie, die ook in andere diasporagemeenschappen speelt. Zij roept op tot herwaardering en trots: het getuigt van kracht om de culturele geschiedenis van de eigen familie te herontdekken en die op een eigen manier een plek te geven in het leven van nu.

Blijven herinneren wat er ontbreekt en tegelijk vieren wat er is: het is een ingewikkelde maar mooie opdracht, die op vele manieren vorm kan krijgen. Of het nu is in herdenkingen, tentoonstellingen, literatuur of onderzoek.

Over de auteur

 

Froukje Demant

Froukje Demant is senior onderzoeker bij het Nationaal Comité 4 en 5 mei en redacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht..


Foto boven aan pagina

Soeka (loofhut) op de binnenplaats van de Grote Synagoge van Deventer. Bron: Tfrursten / Wikimedia Commons (CC BY-SA 3.0)

Hoe overleven identiteit kleurt. Over “Verdriet en boterkoek”

Wat betekent het om (klein)kind te zijn van een geschiedenis vol vervolging, onderdrukking en geweld en tegelijkertijd ook voort te komen uit een rijke cultuur vol rituelen en tradities? Die vraag onderzoekt Margalith Kleijwegt in Verdriet en boterkoek. Zij neemt hierin de identiteitsbeleving van drie generaties binnen haar Joodse familie onder de loep. Het boek toont hoe ongelooflijk ingewikkeld het is om een identiteit vorm te geven als je je in een gemarginaliseerde positie bevindt, en hoe divers de manieren zijn om dit toch te doen.

Kleijwegt had een moeder die de Holocaust overleefde en het Joods-zijn zoveel mogelijk ontkende. Ze had een tante voor wie Joods-zijn juist vanzelfsprekend was. Haar nicht sloot zich aan bij een joods-orthodoxe gemeenschap. Haar broer noemt zichzelf een ‘amateur-Jood’. Met al Kleijwegts familieleden komen in Verdriet en boterkoek vrijwel alle vormen van naoorlogse Joodse identiteit voorbij. Ook de vorm die bij de derde generatie dominant geworden lijkt. Die generatie van kleinkinderen heeft in Kleijwegts ogen geen last meer van het trauma van de oorlog, maar onderzoekt en omarmt haar Joodse identiteit op een fluïde en trotse manier.

Zelf wordt Kleijwegt daar ook steeds beter in. In het boek schetst ze een ontroerend voorbeeld, waarbij ze aan een Marokkaanse familie waar ze al vijftien jaar over de vloer komt eindelijk durft toe te geven dat ze Joods is. Dit terwijl haar moeder Netty Rosenfeld zowel haar eigen Joods-zijn als dat van haar kinderen altijd ontkende; ze leefden niet volgens de joodse wetten en vierden Kerstmis in plaats van Chanoeka en waren volgens haar moeder dus geen joden. Volgens moeder was het ook veiliger om ver weg van het Jodendom te blijven. Dat Kleijwegt deze overlevingsstrategie van haar moeder ruim vijftig jaar later van zich afschudt en het Joods-zijn benoemt als onderdeel van haar identiteit, is een vorm van emancipatie.

Portretfoto van Netty Rosenfeld door Jacob Merkelbach, ca. 1930-1955. Foto: Rijksmuseum

Van schaamte naar trots

Deze ontwikkeling, van onderdrukking van de identiteit naar emancipatie, is een tendens die niet alleen voorbehouden is aan Joodse nazaten van mensen die de Holocaust hebben meegemaakt. Al een aantal jaar staan, in navolging van de Amerikaanse zwarte emancipatiebewegingen uit de jaren zestig, in met name Europa en de Verenigde Staten jongeren op die niet langer willen buigen voor een opgelegde norm die een deel van de eigen culturele en etnische achtergrond constant naar de marges verdrijft.

In de Nederlandse context is dit onder meer terug te zien binnen de diaspora van verschillende voormalige koloniën zoals Suriname en voormalig Nederlands-Indië. Door eerdere generaties werd assimilatie – je aanpassen aan de Nederlands-witte norm – als dé oplossing gezien tegen racisme, discriminatie en andere vormen van uitsluiting. Maar onder het motto van dekoloniseren herontdekken jongere generaties nu tradities, taal, gebruiken en rituelen die lange tijd onderdrukt werden omdat ze als on-Nederlands en dus onbeschaafd werden bestempeld.

Het gevolg van die herontdekking is dat schaamte voor het niet voldoen aan een witte norm plaatsmaakt voor trots. Zo wordt Sranantongo, de Surinaamse taal die ontstond ten tijde van de slavernij maar lange tijd niet mocht worden gesproken, steeds vaker aan Surinaamse kinderen geleerd. Ook worden Europese schoonheidsidealen bevraagd en ontmanteld.1 Binnen de Nederlands-Indische diaspora maakt schaamte jegens de Indonesische afkomst steeds meer plaats voor interesse in Indonesische voorouders en een meer kritische blik op de onderdrukkende mechanismes van kolonialisme.2

Waar schrijver Marion Bloem, die in 1983 debuteerde met Geen gewoon Indisch meisje, in haar werk veelal verwijst naar de verscheurdheid die ze in haar jeugd ervoer tussen het leven binnenshuis (Indisch) en buitenshuis (Hollands), ontstaat nu het verlangen om bepaalde vormen van identiteit buitenshuis niet meer weg te hoeven cijferen.

In de multiculturele samenleving die Nederland inmiddels onomstotelijk is, zou geen sprake moeten zijn van culturele en etnische superioriteit versus ondergeschiktheid. Dat besef vraagt niet alleen om een herwaardering van wat het inhoudt om een Nederlander te zijn. Het vraagt ook om een fluïde en flexibele houding ten opzichte van ieders achtergrond en de culturele normen en waarden die lange tijd slechts konden bestaan in de marge.

Omslag Verdriet en boterkoek. Foto: Atlas Contact

Overlevers

Kleijwegts broer Martijn noemt zichzelf steevast een ‘amateur-Jood’, omdat hij joodse gebruiken en feesten zoals seideravond slechts sporadisch een plek geeft in zijn leven. Alleen die bijnaam al suggereert dat er iets kan bestaan als een ‘echte Jood.’ Dat is een oneerlijke manier van naar jezelf kijken en gaat bovendien voorbij aan de context waarin culturele overdracht al dan niet plaatsvindt. Als je voortkomt uit een geschiedenis waarin je achtergrond uitsluiting en zelfs je dood kon betekenen, is het niet vreemd dat je gebruiken en gewoontes niet vanzelfsprekend van generatie op generatie doorkreeg en -geeft.

Dat leden van Joodse dan wel postkoloniale diaspora’s anno 2021 tóch proberen om de culturele geschiedenis van hun familie te herontdekken en op een eigen manier een plek proberen te geven in hun leven, maakt van hen geen amateurs, maar overlevers in de breedste zin van het woord. Ze tonen aan: ondanks het feit dat onze families voortkomen uit een geschiedenis van onderdrukking, leven wij door. We vergeten niet waar we vandaan komen, koesteren onze achtergrond en zullen op onze eigen manier zorgdragen voor overlevering van de cultuur en de geschiedenis van onze voorouders.

Over de auteur

 

Lara Nuberg

Lara Nuberg is historicus en schrijver. In 2020 verscheen bij Rose Stories het boek In haar voetsporen, dat Lara schreef met de Indonesische schrijfster Lala Bohang. Momenteel werkt Lara bij uitgeverij Das Mag aan haar debuutroman. Lara publiceert regelmatig blogs op haar website gewooneenindischmeisje.nl.


Noten

1. Zie initiatieven als het kinderboekje Mijn eerste woordjes Sranantongo.

2. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de populariteit van de roman Lichter dan ik van Dido Michielsen (2019), de film Ze noemen me Baboe van Sandra Beerends (2019), het non-fictieboek De voormoeders van Suze Zijlstra (2021) en het ontstaan van organisaties als het Dekolonisatie Netwerk voormalig Nederlands-Indië.


Foto boven aan artikel

Netty Rosenfeld met zoon Martijn en dochter Margalith, halverwege de jaren zestig. Bron: Privéarchief Margalith Kleijwegt

 

 

Gebruik en misbruik van de geschiedenis door radicaal-rechts in Duitsland

Net als in Nederland viel in Duitsland het afgelopen jaar regelmatig de term ‘coronadictatuur’ en waren er vergelijkingen met de Tweede Wereldoorlog te beluisteren. Maar ook de geschiedenis van de DDR werd er door critici van de overheidsaanpak vaak bijgehaald. Hanco Jürgens ontleedt hoe radicaal-rechts in Duitsland het verleden instrumentaliseert.

In Duitsland worden de debatten over het coronabeleid op het scherpst van de snede gevoerd. Minister-presidenten van deelstaten vallen over elkaar heen in discussies over de handhaving van het beleid. De Bondsregering in Berlijn probeert de ruziënde deelstaten zo veel mogelijk op één lijn te houden. Hierdoor is bij sommigen het gevoel ontstaan dat ‘Berlijn’ maatregelen dicteert en zelfs dat er een ‘coronadictatuur’ is ontstaan. Het idee van een coronadictatuur is hierbij in Duitsland in toenemende mate gekaapt door rechts-radicale groeperingen die met veel stemverheffing de toon zetten tijdens de demonstraties tegen het Duitse coronabeleid.

Dieptepunt was wel de bestorming van de trappen van de Rijksdag – het centrum van de Duitse democratie – door rechts-radicale Reichsbürger met vlaggen van het Duitse keizerrijk. Zij konden nog net worden tegengehouden door een paar agenten bovenaan de trappen en de toegesnelde ME. Deze Reichsbürger ontkennen het bestaan van de Bondsrepubliek omdat zij vinden dat er na de Tweede Wereldoorlog geen vredesverdrag is gesloten tussen gelijkwaardige partijen. Voor hen is Duitsland nog steeds een bezet land.

Rechts-radicale Reichsbürger met vlaggen van het Duitse keizerrijk bestormen de trappen van de Bundestag op 29 augustus 2020. Foto: Christian Mang / Reuters

In dit artikel stel ik de vraag welke rol de Duitse geschiedenis speelt tijdens de demonstraties tegen het coronabeleid. Regelmatig wordt de ‘coronadictatuur’ vergeleken met de onderdrukking tijdens de Tweede Wereldoorlog of de DDR. Sommige demonstranten stellen de democratisch aangenomen Infektionsschutsgesetz uit 2001 gelijk aan de Ermächtigungsgesetz uit 1933, die Adolf Hitler ongelimiteerde volmachten verschafte. Anderen noemen hun situatie DDR 2.0. Hoe moeten we dit soort historische vergelijkingen van critici van het coronabeleid inschatten? En in hoeverre kun je bij al die vergelijkingen spreken van een typisch Duits fenomeen?

Verzetsstrijd

In Duitsland is de angst voor catastrofes mogelijk net iets groter dan in veel andere landen. Lang heerste er de angst dat de democratie niet sterk genoeg zou zijn, dat er in de toekomst opnieuw een catastrofe zou kunnen plaatsvinden, vergelijkbaar met die in de jaren ’33-‘45. Zoals Frank Biess schrijft in zijn Republik der Angst staan angsten in Duitsland in relatie tot een zich steeds veranderende herinneringscultuur.

De angst dat de samenleving ontwricht zou worden door de COVID-19-pandemie leidde tot stevige maatregelen. Bij de demonstraties tegen dit stevige COVID-19-beleid viel op hoe het verleden als een grabbelton werd gebruikt om de eigen standpunten kracht bij te zetten. Veel media-aandacht trok bijvoorbeeld ‘Jana’ uit Kassel die zichzelf op luchtige toon vergeleek met Sophie Scholl, een van Duitslands beroemdste verzetsstrijders, die tijdens de Tweede Wereldoorlog in München pamfletten verspreidde op de universiteit en dat met haar leven moest bekopen. Ook Jana was, zo deelde ze haar publiek mee, in verzet door demonstraties van ‘Querdenker’ te bezoeken, door redes te houden en pamfletten te verspreiden.

Opmerkelijk was ook de vereenzelviging van demonstranten met joodse slachtoffers, zoals Anne Frank. Een elfjarig meisje las een tekst voor waarin ze haar situatie vergeleek met die van Anne. Maar de ergste vorm van wat in het Engels holocaust distortion heet, zijn demonstranten die een gele davidster dragen met daarop de tekst ‘ungeimpft’ (ongevaccineerd). Slachtoffers van de grootste genocide ooit gepleegd worden zo op één lijn gesteld met de ‘slachtoffers’ van het coronabeleid. Politici reageren terecht bezorgd op deze ontwikkeling.

Het gaat weliswaar om een kleine minderheid, maar hun toon is steeds feller geworden. En de uitingen worden gedaan in een maatschappelijke context waarin racisme en vreemdelingenhaat helaas niet meer weg te denken zijn.

Querdenken in Ulm, 2020. Foto: Wald-Burger8 op Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0)

Rechts-radicale parolen

Om te begrijpen hoe radicaal-rechts in Duitsland het verleden instrumentaliseert tijdens de coronacrisis, is het van belang om de veranderingen binnen dit rechts-radicale discours nader onder de loep te nemen. Onder invloed van de Franse Nouvelle Droite heeft radicaal-rechts immers rond 2000 afstand genomen van expliciete neonazi-parolen.

In plaats daarvan wordt steeds meer gebruik gemaakt van tactieken die ook extreemlinks hanteert: het ontregelen van ‘de elite’ door tegenspraak, door algemeen aanvaarde waarheden te ontkrachten en door ‘eigen waarheden’ ertegenover te plaatsen. Het internet is daarvoor het perfecte medium.

Opmerkelijk is dat nieuwrechts zich laat inspireren door theorieën van de Italiaanse communist Antonio Gramsci, die vond dat de culturele hegemonie van de elite moest worden doorbroken en de maatschappelijke consensus ter discussie moest worden gesteld. Aanhangers van radicaal-rechts stellen zich daarom ook het liefst op als buitenstaanders die rammelen aan de poorten van de macht. Vergelijkingen met andere tijden worden dan gemakkelijk gemaakt, zonder ook maar enige reflectie op de vraag of die tijden daadwerkelijk vergelijkbaar zijn. Zowel de DDR als de Tweede Wereldoorlog dienen daarbij als spiegel van de huidige politieke cultuur.

Alternative für Deutschland

Wie goed kijkt, ziet dat zich sinds de eerste Pegida-demonstraties in Dresden, in oktober 2014, verschillende vormen van instrumentalisering van de geschiedenis aandienden. Tijdens deze demonstraties tegen de ‘islamisering van het avondland’ werd op diverse manieren gebruik gemaakt van succesvolle leuzen uit 1989, die tot dan toe vooral geassocieerd werden met de val van de Muur.

Naar voorbeeld van de succesvolle maandagdemonstraties in Leipzig, voorafgaand aan de val van de Muur, werden ook de Pegida-demonstraties op maandagavond gehouden. De leuze ‘Wir sind das Volk’, voor het eerst gebruikt tijdens dezelfde maandagdemonstraties in Leipzig, werden nu door aanhangers van Pegida ingezet in de strijd tegen ‘Berlijn’. De positieve connotaties die veel progressieve Duitsers hebben bij deze leuze werden nu opeens ingekleurd door radicaal-rechts.

Een andere strategie die vanaf 2017 nadrukkelijk werd ingezet door de Alternative für Deutschland (AfD) bestond uit het relativeren van het belang van de nazimisdaden en het plaatsen van kritische kanttekeningen bij de huidige ‘Schuldkult’. Nazimisdaden worden niet ontkend, maar wel wordt het belang ervan voor het huidige Duitsland en voor de Duitse geschiedenis als geheel gerelativeerd. Met zorgvuldig uitgekiende uitspraken weten kopstukken van de AfD veel media-aandacht te genereren, in de hoop de maatschappelijke consensus te doorbreken.

Het meest bekende voorbeeld hiervan waren de uitspraken van Björn Höcke, voorman van AfD-Thüringen en spreekbuis van de inmiddels opgeheven rechtervleugel van de partij, Der Flügel. Bij een rede voor de jongerenafdeling van de partij in Dresden, in januari 2017, riep hij op tot een draai van 180 graden in de Duitse herinneringscultuur. Volgens hem was er geen land ter wereld dat zo pal in het centrum van de hoofdstad een ‘monument van schande’ had gebouwd, waarmee hij doelde op het Holocaust Mahnmal in Berlijn. Zelfs binnen de eigen partij lag dit gevoelig. Höcke moest zich verantwoorden voor een uitsluitingscommissie, die uiteindelijk besloot hem niet te royeren.

De partij schuift de laatste jaren steeds verder op naar rechts. AfD-partijchef Alexander Gauland bevestigde in 2018 de lijn-Höcke door te zeggen dat Hitler en de nazi’s slechts een vogelpoepje zijn in de meer dan 1000 jaren succesvolle Duitse geschiedenis. Dit zijn oude rechts-conservatieve uitspraken die na 1945 vaker werden gehoord. Ze passen bij het idee dat er nu eindelijk eens een Schlussstrich onder deze geschiedenis getrokken zou moeten worden om Duitsland te bevrijden van een onnodig zware last. Streep eronder! Einde discussie.

QAnon

Vanuit dit klimaat is het niet verwonderlijk dat tijdens de coronacrisis ook andere strategieën in beeld kwamen waarbij de geschiedenis misbruikt werd. Het gaat daarbij vaak om reeds bestaande manieren van spreken in een nieuw jasje. Zo voert het idee van Duitsers als slachtoffers al terug tot de jaren vijftig, toen veel conservatieve Duitsers zichzelf zagen als slachtoffers van Hitler en zijn ‘Helfer’ die met hun kleine kliek de Duitse bevolking in vervoering hadden gebracht.

In lijn hiermee dient de identificatie met Sophie Scholl of Anne Frank als voorbeeld om te tonen hoe individuen slachtoffer zijn geworden van een onderdrukkend systeem. Het geeft overigens aan dat ook rechts-radicalen meegegaan zijn in het veranderende herinneringsdiscours waarin Anne Frank en Sophie Scholl een prominente plaats hebben.

Een andere kwalijke vorm van misbruik van de geschiedenis vindt zijn oorsprong in oude antisemitische samenzweringstheorieën, die vooral tijdens de coronacrisis opnieuw opgang doen. Het ‘Chinese virus’ zou zo door Joden zijn misbruikt om hun macht te vergroten ten koste van de Duitse economie, die ten onder dreigt te gaan. Vaak wordt daarbij ook verwezen naar ‘het netwerk van George Soros’, een beeld dat onder meer door de Hongaarse premier Viktor Orbán naar voren is gebracht.

Het zijn theorieën die door een hele kleine minderheid worden aangehangen. Maar ze zijn wel heel gevaarlijk, omdat ze invloed hebben op een nog kleinere groep mensen die bereid is tot het plegen van geweld. De mislukte aanslag op de synagoge in Halle in oktober 2019 heeft diepe sporen nagelaten. De 68 aanwezigen zijn gered door een hardhouten deur.

Kogelgaten in de deur van de synagoge in Halle. Foto: Reise Reise op Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0)

De vraag hoe Duits de hier beschreven fenomenen zijn, wordt verschillend beantwoord. Sommige historici trekken lange lijnen in de geschiedenis van het Duitse rechts-extremisme, van de negentiende eeuw tot nu. Zij beschrijven radicaal-rechts vooral als een Duits fenomeen. Andere historici plaatsen het fenomeen meer in een transnationale context, maar beklemtonen daarbij wel hoezeer de Duitse herinneringscultuur van invloed is op Duitse debatten, die, als er ook maar een beetje verwezen kan worden naar het verleden, al snel een extra emotionele lading hebben.

De rechts-radicale bewegingen reageren op die herinneringscultuur en maken er – juist als kritische buitenstaanders – zelf ook deel van uit. De demonstraties van ‘Querdenker’ tijdens de COVID-19-crisis hebben echter vooral laten zien hoe transnationaal de QAnon-beweging is en hoe gemakkelijk samenzweringstheorieën hun weg vinden via het internet. Radicaal-rechts is ook in Duitsland uitermate goed verknoopt met bewegingen in andere Europese landen en niet te vergeten de VS.

De Duitse Verfassungsschutz, de binnenlandse veiligheidsdienst, volgt deze bewegingen en hun vertakkingen nauwgezet. Terecht waarschuwt de dienst voor een steeds bredere aanhang van antidemocratische ideeën in een verder heel democratische Bondsrepubliek. Historici, museummedewerkers en docenten rest de taak om op basis van argumenten een helder beeld van de geschiedenis over te brengen, waarin oppervlakkige historische vergelijkingen die leiden tot ongefundeerde samenzweringstheorieën worden weerlegd.

Over de auteur

 

Hanco Jürgens

Hanco Jürgens is wetenschappelijk medewerker van het Duitsland Instituut Amsterdam en docent bij de opleiding geschiedenis van de UvA. Hij is gespecialiseerd in moderne Europese geschiedenis. Momenteel richt hij zich vooral op de recente geschiedenis van Duitsland sinds de val van de Muur.


Beeld boven aan artikel

Een Pegida-demonstratie in Dresden, januari 2015. Foto: Kalispera Dell op Wikimedia Commons (CC BY 3.0)