De oorlog tegen onze collectieve herinnering & de herinneringspolitiek van de Tweede Wereldoorlog

De huidige oorlog in Oekraïne roept op verschillende manieren vergelijkingen op met de Tweede Wereldoorlog. Niet alleen worden er parallellen getrokken tussen gebeurtenissen toen en gebeurtenissen nu, ook zorgt de huidige oorlog ervoor dat de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog in Oekraïne geactualiseerd wordt en daarmee transformeert. Igor Shchupak, directeur van het Instituut voor Holocauststudies in Oekraïne, beschrijft een aantal van die parallellen en analyseert de manier waarop de herinneringscultuur in Oekraïne recentelijk getransformeerd is.

Mijn ouders en andere oudere familieleden spraken in verhalen over hun leven of over ons land altijd over “vóór”, “tijdens” of “na de oorlog”. Geen ziel vroeg zich dan af om welk conflict het ging. Het ging natuurlijk over de Tweede Wereldoorlog – of, in Sovjet-terminologie, de Grote Vaderlandse Oorlog.

Vandaag de dag kent Oekraïne een nieuwe scheidslijn tussen ‘vóór’ en ‘na’: de 24e februari 2022. Het breekpunt tussen totale catastrofe en een relatief vredig bestaan voor de meeste Oekraïners. Dat geldt natuurlijk niet voor alle Oekraïense burgers; denk aan de eerdere annexatie van de Krim en delen van de oblasten Loehansk en Donetsk door Russische troepen en hun proxies in 2014. Toch markeerde deze grootschalige inval een omslag. Het veranderde onze houding tegenover Rusland, een staat die nu door een absolute meerderheid van de Oekraïners wordt gezien als een belichaming van het kwaad, vergelijkbaar met nazi-Duitsland. Het deed bij die meerderheid ook een dieper besef indalen van het belang van het recht van Oekraïne en zijn burgers om te kiezen voor een Europese, democratische toekomst. Het verscherpte de nadruk op politieke en persoonlijke vrijheid in het land.

In een kort artikel zoals dit is het moeilijk zo niet onmogelijk om recht te doen aan alle fundamentele tegenstrijdigheden en multipolariteiten van respectievelijk het Oekraïense en het Russische perspectief op de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Daarom zal ik hier vooral ingaan op de manier waarop de oorlog die nu woedt in verband wordt gebracht met de Tweede Wereldoorlog zoals die in het Oekraïense geheugen staat.

“Eén Sovjetvolk”

Het “Oekraïense perspectief” op de Tweede Wereldoorlog zoals dat is beschreven door de geleerden van het land, lijkt in veel op dat van hun Europese en Noord-Amerikaanse vakgenoten en is radicaal anders dan dat van neo-Sovjet historici en andere historici uit de Russische Federatie. Dat was al zo voordat er sprake was van oorlog in de 21e eeuw.

De meeste Oekraïners zijn het erover eens dat de voortdurende agressie van Russische zijde deel uitmaakt van een poging om een autoritair neo-Sovjet regime te bestendigen in hun land en om Ruslands identiteit als Rijk te behouden. Een Rijk dat zich geen bestaan kan voorstellen zonder Oekraïne als wezenlijk onderdeel. De ideologische grondslag van het Russisch militair expansionisme werd uiteraard al gelegd vóór de Russische Revolutie aan het begin van de 20e eeuw. De leer heeft tijdens de Sovjettijd en de vorming van de Russische Federatie van vandaag de dag enkel een paar aanpassingen ondergaan. De mythe van de Tweede Wereldoorlog als ‘Grote Vaderlandse Oorlog’ is daar nog altijd springlevend en heeft haast religieuze proporties aangenomen.

In januari 2022 waren er nog duidelijke verschillen in de kijk op de geschiedenis en stemming tussen de inwoners van het zuiden en oosten van Oekraïne aan de ene kant, en het midden en westen aan de andere kant. De aanvang van de huidige Russisch-Oekraïense oorlog heeft die verschillen sterk verminderd. Eén ding is zeker: het al geringe aantal Oekraïense burgers dat nog altijd trouw zwoer aan het propagandistische idee van “één Sovjetvolk” is tot nul gereduceerd. Poetins ideologie is ‘Rashisme’1 gaan heten, een term voor gedachtegoed dat wordt gekenmerkt door onder meer Russisch-orthodox messianisme, Russisch imperialisme en totalitarisme volgens Sovjetmodel.2

Een mozaïek in de Russische Basiliek voor de Strijdkrachten, waarin Russisch-orthodoxe symboliek wordt gecombineerd met militaire Sovjetthematiek. De basiliek is in 2020 geopend. Bron: Natalia Senatoriva op Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0)

De misdaden van het Poetin-regime en de Strijdkrachten van de Russische Federatie3 tegen Oekraïne en zijn bevolking hebben de Oekraïense saamhorigheid versterkt en tegelijk het collectief geheugen wat betreft de Oekraïense geschiedenis hernieuwde relevantie gegeven. Dat geheugen ligt met name verankerd in gebeurtenissen die behoren tot de grootste verschrikkingen van de 20e eeuw: de Holodomor van 1932-1933 (de georkestreerde hongersnood veroorzaakt door het Stalin-regime), de Holocaust en de massadeportatie van Krim-Tataren en andere etnische groepen van de Krim onder leiding van Stalin in 1944.

Nazisme?

In de escalatie van het conflict tussen Rusland en Oekraïne tot een grootschalige invasie na 24 februari 2022, was Oekraïne tot op het bot geschokt. Toen Russische troepen bommen en raketten afvuurden op gewone burgers, toen ze ongewapende inwoners martelden in de bezette gebieden en toen ze legio andere internationale wetten en regels uit het oorlogsrecht overtraden. Dit tastte zelfs de blik op het verleden aan van Oekraïners die Rusland voorheen nog niet zagen als existentiële bedreiging voor Oekraïne.

De daden van het Russische regime zijn inmiddels door de Oekraïense autoriteiten officieel aangemerkt als genocide. Op 14 april 2022 heeft het parlement van Oekraïne een resolutie aangenomen waarin staat dat “de daden van de Strijdkrachten van de Russische Federatie, en haar politiek en militair leiderschap, gedurende de meest recente fase van de invasie van Oekraïne, die begon op 24 februari 2022, kunnen worden gekenmerkt als genocide tegen het Oekraïense volk”.4

De haat van Poetins regime jegens alles wat Oekraïens is, heeft geleid tot harde repressie van iedereen die zich uitspreekt of anderszins in verzet komt tegen de Russische inval. Marteling en moord worden daarbij niet geschuwd. Dergelijke gruweldaden hebben plaatsgevonden rond de Oekraïense hoofdstad, in Boetsja en Irpin, maar ook in andere door Rashistische troepen bezette gebieden. Misdaden die in direct verband worden gezien met oorlogsmisdaden als het Bloedbad van Koriukivka5 en andere massa-executies in Oekraïense steden, dorpen en gehuchten tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Zo worden historische parallellen getrokken tussen de huidige Russisch-Oekraïense oorlog en de Tweede Wereldoorlog, tussen het beleid van het Russische regime nu en het antisemitische beleid van de nazi’s toen. Uiteraard kunnen dergelijke vergelijkingen niet op wetenschappelijke wijze worden onderbouwd, noch zijn de genocidale daden van Rusland van hetzelfde kaliber. Desondanks worden ze gemaakt.

De ontkenning van het bestaansrecht van het Joodse volk door de nazi’s en de pogingen van het regime om hen te vernietigen, worden aangehaald wanneer het gaat over Poetin en de herhaalde beweringen van zijn regime dat Oekraïne en het Oekraïense volk niet bestaan. Op 9 mei 2022 kwam in het anti-Kremlin-programma Solovinyj Pomjot (‘De onzin van Solovjov’6) bijvoorbeeld een fragment langs waarin Oleg Matveychev, een afgevaardigde van de Russische Staatsdoema en lid van de regerende Jedyna Rossija (Eén Rusland) Partij, de basis van Poetins beleid als volgt uitlegde: “denazificatie… is een gelaagd proces… Ik ben ervan overtuigd dat het idee van een ‘Oekraïne’ in de toekomst niet meer hoort te bestaan, noch het idee van ‘een Oekraïner’.” De video ging viral in Oekraïne.

Na de cynische beschuldigingen van ‘nazisme’ door Poetins propagandamachine aan het adres van de Oekraïense overheid, leeft bij de absolute meerderheid van de Oekraïense bevolking geen enkele twijfel over het Russische regime.  Ze hebben geconcludeerd dat het autoritaire bewind en de misdaden onder de Russische president zélf getuigen van neonazisme.

Koriukivka, 1943. Bron: Euromaiden Press

Taal en identiteit

De parallellen die worden gelegd met de wreedheden van de nazi’s tegen burgers en specifieker hun poging tot het uitmoorden van het Joodse volk, zijn enigszins te begrijpen in de context van de misdaden van de Russische Federatie tegen de Oekraïense bevolking hoewel men zich er terdege van bewust is dat de Rashisten Oekraïners doden ongeacht hun etniciteit, terwijl de Endlösung van de nazi’s specifiek voor Joden bedoeld was. De huidige bezetter richt zijn kogels op iédereen die de Oekraïense identiteit heeft, Oekraïens spreekt of zich inspant om monumenten voor de Oekraïense geschiedenis en cultuur te behouden.

Zoals de nazi’s de Joodse gemeenschap enig recht op een eigen cultuur ontzegden, zo verspreiden ook Russische ideologen en ‘culturele activisten’ hun ‘reflecties’ wat betreft Oekraïners. Neem bijvoorbeeld de filmregisseur Nikita Michalkov, hoofd van de Russische Filmmakersbond en in de laatste jaren een prominent Poetin-sympathisant, die uiteenzette hoe “schadelijk” de Oekraïense taal is:

“De Oekraïense taal is het toonbeeld geworden van Russofobie, dat wil zeggen: de Oekraïense schrijfwijze en de uitspraak zijn voor ons [Russen], en feitelijk voor de rest van de wereld en ook voor henzelf [Oekraïners], een uiting van haat jegens Rusland… Als schoolvakken [in de Donbas-regio] zouden worden gegeven in de Oekraïense taal… Dat zou een ramp zijn! Dat is absoluut een mijn die je legt in de hele geschiedenis.”7

De Oekraïense taal wordt dus gekarakteriseerd als “ontaard en incorrect”. Met die overtuiging zijn verschillende Russische (overheids)instituten ‘correcte’ taalboekjes voor het Oekraïens gaan uitgeven, die worden gepresenteerd als alternatief voor de lesboeken van de onderwijsinstituten van Oekraïne.

Lesboeken gepubliceerd in Rusland, gevonden in een school in de stad Charkiv nadat de bezettende troepen waren verdreven. De vinder was een officier van het Oekraïense leger; historicus Yaroslav Yaroshenko. Bron: foto aangeleverd door de auteur

Ondanks het feit dat er individuen van Oekraïense komaf zijn die het hebben geschopt tot de hogere echelons van de Russische Federatie, is er door het Russisch apparaat duidelijk een poging in gang gezet om alles uit te roeien dat ‘Oekraïens van geest’ is, en om iedereen die een vrij Oekraïens bewustzijn heeft met de grond gelijk te maken in het streven naar Poetins nietsontziende droom van ‘één volk’.

Verenigde Oekraïners

Het Project Exodus (dat wordt gesteund door het in Canada gevestigde Ukrainian Jewish Encounter) verzamelt getuigenissen van Oekraïense Joden die slachtoffer zijn geworden van de huidige oorlog. Bij het verzamelde beeldmateriaal zit ook een interview met Jevhen Chepurnjak, die vertelt over de evacuatie van de stad Dnipro. Hij vertelt dat zijn ouders hebben moeten vluchten voor de nazi-opmars in 1941 en nu weer, voor de agressie van Poetin in 2022.8

Er is nog meer zichtbaar bewijs dat de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog zich herhalen. In 2022 sloeg een Russische raket in op de gedenkplaats voor de slachtoffers van het Bloedbad van Babi Yar in Kyiv. Een spervuur van artillerie bracht ernstige schade toe aan de grote Menora in de Drobystky Yar in Charkiv, nog een plek waar de nazi’s massa-executies hebben uitgevoerd.

De Menora in het monumentencomplex Drobytsky Yar in Charkiv, beschadigd door Russisch artillerievuur op 26 maart 2022. Bron: foto aangeleverd door de auteur

Onder de dragers van recente oorlogstrauma’s zijn ook de kinderen van Oekraïne, die hebben geleden zoals geen enkel kind zou moeten lijden. Dat leed heeft bijgedragen aan de steeds langer wordende lijst van martelaren in dit voortslepende conflict. Hartverscheurende verhalen over hun oorlogservaringen werden tentoongesteld als onderdeel van het Pools-Oekraïense project ‘Mom, I don’t want war!’. Tekeningen uit 1946 van jonge Poolse overlevenden van de Tweede Wereldoorlog en de wrede Duitse bezetting van 1939-1945 zijn uit Poolse archieven opgedoken en vervolgens zij aan zij geëxposeerd met de creaties van Oekraïense kinderen in de huidige oorlog (die eerder waren gebundeld in een digitaal archief getiteld ‘Mom, I See War’).

De agressie van het Russische regime tegen Oekraïne en de Oekraïners heeft alle kenmerken van een oorlog tegen onze collectieve herinnering. De Russische mythe van de ‘Grote Vaderlandse Oorlog’ is haast een religie geworden, die de geschiedenis vervalst in de geest van het imperialisme. Een religie die is gebaseerd op dogma’s als het idee van de ‘eenheid van het Sovjetvolk’. Deze Russische weergave van de geschiedenis doet de ware kennis van het verleden teniet. Onderwijl heeft deze mythe zich ontwikkeld tot een kernonderdeel van het Rashisme en de wens om het Oekraïense collectieve geheugen uit te wissen, samen met zijn dragers – de burgers van Oekraïne.

Het Russisch-Oekraïense conflict heeft ook een herijking en transformatie teweeggebracht in de herinnering van veel Oekraïners aan de Tweede Wereldoorlog. De echo van die verschrikkingen heeft hen samengebracht in het doorleefde besef van het onmenselijke van totalitaire regimes, zowel die uit het verleden als het huidige Rashisme, een ideologie en praktijk gebaseerd op ontheiliging, oorlog en grensoverschrijdend geweld.

Over de auteur

 

Igor Shchupak. Bron: Jewish Memory and Holocaust in Ukraine

Igor Shchupak is directeur van het “Tkuma” (Hebreeuws: herleving) Instituut voor Holocauststudies in Oekraïne. Daarnaast is hij actief in het bestuur van de Ukrainian Jewish Encounter (Canada) en lid van het Internationaal Auschwitz Comité (Polen).


Noten

1. Officieel: Вооружённые силы Российской Федерации / Vooruzhjonnyje Sily Rossijskoj Federatsii, ofwel VSRF.
2. Voetnoot van de vertaler: ‘Rashisme’ (Engels: ‘Rashism’) is een portmanteau die sinds halverwege de jaren negentig wordt gebruikt in diverse landen en regio’s in Oost-Europa en Centraal Azië om het Russisch fascisme aan te duiden. Het is een samenvoeging van de Russische uitspraak van “Россия”(Rusland) en de tweede lettergreep uit het woord ‘fascisme’.
3. Meerdere Oekraïense historici, onder wie Sergiy Gromenko, Yaroslav Hrytsak, Vladyslav Hrynevrych, Larysa Yakubova, hebben het ‘Rashisme’ al eerder uitgebreid beschreven.
4. Resolutie nr. 7276, ‘Over de genocide door de Russische Federatie in Oekraïne’.
5. In Koriukivka in de Oekraïense oblast Tsjernihiv werden in de eerste week van maart 1943 ongeveer 6700 mensen vermoord door troepen van de Duitse SS en het Koninklijk Hongaars Leger. Als represaille voor een partizanenopstand onder leiding van Oleksiy Fedorov brandden nazi-soldaten een groot deel van het dorp plat (vaak terwijl bewoners nog binnen waren) en doodden circa 6700 ouderen, vrouwen en kinderen met (machine)geweren, pistolen en knuppels. Hoewel deze massa-executie minder bekend is dan, bijvoorbeeld, de vergelding voor de moord op Reinhard Heydrich in Lidice, wordt geschat dat het Bloedbad van Koriukivka (qua burgerdodenaantal) de meest gruwelijke nazi-vergeldingsactie is geweest uit de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog.
6. Een fragment van een video getiteld ‘Over nazisme in Oekraïne, gepubliceerd in juni 2022 en uitgezonden door de Russische tv-zender 360.
7. Exodus-2022: Getuigenissen van Joodse vluchtelingen van de Russisch-Oekraïense Oorlog. Dit is een opname van een livestream op 26 februari 2023. De verhalen zijn verzameld door Mychailo Gold (uit Oekraïne), professor Joodse Studies Anna Shternshis (uit Canada, geboren in Moskou), activisten van de Joodse Confederatie van Oekraïne gecoördineerd door Alina Teplitska, en anderen.
8. Voetnoot van de vertaler: Vladimir Solovjov is op het moment van schrijven een van Ruslands grootste propagandisten. Oekraïense comedians noemden hun geëngageerde programma daarom ‘Solovinyj Pomjot’, letterlijk vertaald ‘de vogelpoep van Solovjov’. De naam ‘Соловьёв’ (Solovjov) betekent ‘nachtegaal’.


Foto boven aan artikel

Een demonstrant tegen het Ruscism (Rashism). Bron: Alisdare Hickson op Wikimedia Commons (CC BY-SA 2.0)

“Het Indische zwijgen waarover je vaak hoort, gold voor mijn grootouders niet”

Het herdenkingsjaar 2023 is uitgeroepen tot themajaar ‘Leven met oorlog’. Het jaar staat in het teken van de impact van oorlog op mensen, families en de samenleving. In elke editie van WO2 Onderzoek uitgelicht stellen we dit jaar het verhaal centraal van iemand die werkzaam is in een oorlogsmuseum, herinneringscentrum of andere organisatie die gelieerd is aan oorlog. We laten hen aan het woord over de vraag welke rol hun eigen achtergrond speelt in hun werk. Chrissy Flohr, programmamanager bij Museum Sophiahof, bijt de spits af in deze nieuwe interviewserie.

Hoe bent u in uw huidige baan terechtgekomen?

“Eigenlijk kom ik uit een heel andere hoek, want ik werkte lang in het bedrijfsleven. Toen ik de overstap maakte naar de culturele sector, naar erfgoedmanifestatie Dag van het Kasteel, ontdekte ik mijn passie voor geschiedenis. Ik werkte bijvoorbeeld mee aan een programma over het koloniale verleden van kastelen en buitenplaatsen, en vond het erg leuk om dat nog relatief onbekende perspectief uit te diepen. Ik ben toen in deeltijd militaire geschiedenis gaan studeren en kon daarna aan de slag als assistent bij het onderzoeksprogramma Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950. Ik werkte aan het inventariseren van slachtoffers en daders van de Bersiap voor de publicatie Het geluid van geweld.

Nu ontwikkel ik de programmering voor Museum Sophiahof, dat een pleisterplaats wil zijn voor iedereen die zich verbonden voelt met voormalig Nederlands-Indië. Mijn achtergrond in militaire geschiedenis komt ook in dit werk van pas, omdat je het verhaal van Nederlands-Indië en Indonesië niet kunt vertellen zonder het over de vele gewapende conflicten te hebben. Alleen al het feit dat ik hier ben geboren bijvoorbeeld, komt doordat Nederland het gebied ooit met geweld heeft gekoloniseerd.”

Chrissy Flohr

Speelt uw eigen achtergrond een grote rol in uw werk?

“Ik hou vooral van geschiedenis omdat ik een breed geïnteresseerd persoon ben, maar mijn Indische, Molukse en Indonesische roots zullen ook hebben meegespeeld. Mijn opa had veel hoge officieren van onder andere het KNIL in de familie, misschien werkt dat wel door in mijn belangstelling voor de krijgsmacht. En het onderzoek naar de Bersiap trok me ook omdat ik weet dat familieleden die periode hebben meegemaakt. Toch moet je als onderzoeker vooral afstand bewaren en sloot ik me tijdens het werk af van die banden. Je komt gruwelijke dingen tegen, en als je die steeds koppelt aan je eigen familie wordt het erg moeilijk.

Het Indische zwijgen waarover je vaak hoort, gold voor mijn grootouders niet. Mijn Indische en Molukse opa praatte veel over zijn oorlogservaringen en heeft zijn memoires ook opgeschreven. Nadat hij tijdens de Japanse inval was opgeroepen voor dienstplicht, is hij door de Japanners krijgsgevangen genomen en tewerkgesteld in een mijn. Hij kon er prachtig over vertellen, net als mijn oma, die Indonesische was. Terwijl mijn opa altijd voor de Nederlandse zijde heeft gekozen, is mijn oma voordat ze hem kende nog lid geweest van een verzetsgroep.

Voor mij geven mijn grootouders mooi weer hoe complex zo’n koloniale samenleving is, al helemaal als iedereen in een oorlogssituatie tegenover elkaar komt te staan. Dit verhaal kan niet op een simpele manier worden verteld, omdat er geen zwart-wit is. Alles is zo grijs als wat, en alles behoeft context.”

Die context geeft u nu in de programma’s van Sophiahof. Wat is daarbij uw belangrijkste drijfveer?

“Ik vind het mooi dat verschillende gemeenschappen samenkomen in Museum Sophiahof, waar we nu bijvoorbeeld de geschiedenis en huidige situatie van West-Papoea behandelen. Maar ik wil niet alleen mensen uit die gemeenschappen aanspreken; onze programma’s moeten voor iedereen relevant zijn. Het verhaal van voormalig Nederlands-Indië gaat ons allemaal aan en verdient daarom een breed publiek. Ik zou er graag aan bijdragen dat niemand er meer omheen kan, en dat het een vaste plek krijgt in ons nationaal bewustzijn.”

Semi-permanente tentoonstelling ONS LAND. Dekolonisatie, generaties, verhalen van het Indisch Herinneringscentrum en het Moluks Historisch Museum. Fotograaf: Sarah Dona Manev

Semi-permanente tentoonstelling ONS LAND. Dekolonisatie, generaties, verhalen van het Indisch Herinneringscentrum en het Moluks Historisch Museum. Fotograaf: Sarah Dona Manev

Het thema van dit nummer van WO2 Onderzoek uitgelicht is de economie van de Holocaust. Heeft u weleens een oorlogssouvenir gekocht?

“Nee, en in de Indische context ken ik ook geen museum dat zoiets verkoopt. In mijn eigen familie zijn er nauwelijks betekenisvolle spullen bewaard gebleven. Dat geldt voor veel Indische families neem ik aan, omdat je als je naar Nederland kwam alleen kon meenemen wat er in je hutkoffer paste. Soms ben ik weleens jaloers op mensen die allerlei mooie aandenkens hebben omdat hun familie hier al eeuwen woont.”

Wat roept het thema ‘Leven met oorlog’ bij u persoonlijk op?

“Ik denk aan mensen die letterlijk leven met oorlog omdat ze in oorlogsgebied verblijven, maar ook aan hen die nog steeds leven met een oorlog die lang geleden beëindigd is. Als museum komen wij vaak in contact met mensen voor wie dat geldt. Onze expositie Ons land bijvoorbeeld maakt soms veel emoties los bij bezoekers. Uit de verhalen die ze dan delen, blijkt hoe een oorlog nog generaties lang kan doorwerken.”

Zou u zelf zeggen dat u leeft met oorlog?

“Nee, dat voelt niet kloppend om over mezelf te zeggen, al is het thema ‘oorlog’ in mijn werk absoluut een dagelijkse realiteit. Ik ontmoet veel mensen die wél nog steeds leven met oorlog.”

Over de auteur

 

Djuna Kramer

Djuna Kramer is cultuurjournalist en schrijft voor o.a. de Volkskrant, Het Parool, AD en Theaterkrant. Ook maakt ze audioproducties, zoals de podcast Nu het nog kan voor Vrij Nederland, waarin kleinkinderen hun grootouders interviewen over de Tweede Wereldoorlog, en de documentaire De laatste woorden van Anton Mussert voor Docs (NTR/VPRO).


Foto boven aan pagina

Semi-permanente tentoonstelling ONS LAND. Dekolonisatie, generaties, verhalen van het Indisch Herinneringscentrum en het Moluks Historisch Museum. Fotograaf: Sarah Dona Manev

‘Dark souvenirs’. Oorlogsinstellingen over hun museumshopkeuzes

In veel oorlogsmusea en herinneringscentra worden souvenirs verkocht. Deze souvenirs kunnen worden gezien als een middel om de herinnering aan de oorlog levend te houden, maar ook als een trivialisering van diezelfde herinnering. Commercie op het terrein van de Tweede Wereldoorlog ligt daarom gevoelig. Journalist Nienke van Leverink vroeg medewerkers van het Nationaal Monument Oranjehotel, Oorlogsmuseum Overloon en Nationaal Monument Kamp Amersfoort naar de samenstelling van hun museumwinkelcollectie. Welke souvenirs verkopen ze? Hoe fungeren die objecten in onze herinneringscultuur? En wat zijn hun gedachten over een commerciële omgang met het verleden?

Mark de Witt, Nationaal Monument Oranjehotel: “Op het moment dat bezoekers iets meenemen, is het makkelijker het verhaal verder te vertellen”

Nationaal Monument Oranjehotel is een herinneringscentrum en museum in de voormalige Scheveningse gevangenis, waar tijdens de Tweede Wereldoorlog verzetsmensen als Erik Hazelhoff Roelfzema, Corrie ten Boom, Anton de Kom en Titus Brandsma gevangen zaten. In de museumwinkel worden veel boeken verkocht, maar ook voorwerpen die je in meer musea ziet, zoals ansichtkaarten, boekenleggers en pennen. Een opvallend souvenir is een brillendoekje van € 3,95 met de afbeelding van een borduurwerk van Elisabeth (‘Bep’) Boon-Mees (1888-1977). Zij vervaardigde het origineel tijdens haar gevangenschap in het Oranjehotel.

Brillendoekje met afbeelding van borduurwerk van Elisabeth Boon-Mees. Bron: Nationaal Monument Oranjehotel

“We proberen dingen te verkopen die een haakje hebben met het Oranjehotel”, aldus operationeel manager Mark de Witt. “Publiek dat een souvenir koopt vond het een indrukwekkend bezoek en wil daarom een herinnering meenemen. De boeken, waaronder veel biografieën, zijn interessant om meer over het onderwerp te lezen. Verder doen de koelkastmagneten en het brillendoekje, beide met de afbeelding van het borduurwerk van Bep Boon-Mees, het goed. We zien ook dat souvenirs worden gekocht door grootouders om aan hun kleinkinderen te geven en over de oorlog te vertellen.”

De Witt vertelt dat het Oranjehotel de souvenirs ziet als een afronding van het bezoek. “Iets wat eraan bijdraagt dat mensen over de oorlog praten. Commercieel gezien is de verkoop van souvenirs promotie, omdat we hopen dat mensen het museum blijven bezoeken, maar we verkopen deze voorwerpen ook om het verhaal levend te houden. De rechtsstaat, leven in vrijheid, leven in tijden van oorlog: op het moment dat bezoekers iets meenemen, is het makkelijker dat verhaal verder te vertellen.”

Het assortiment is nog in ontwikkeling. “We zijn in september 2019 opengegaan. Door de COVID-pandemie was 2022 het eerste jaar dat we, op januari na, het hele jaar open zijn geweest. In de winkel moeten we nog kijken wat wel en niet loopt, hoe je een winkel aantrekkelijk maakt. Op dit moment verkopen we veel kaarten van bloemetjes en vogels. Dat kan iets te lieflijk worden en daar willen we voor waken. We hebben nog geen strikte richtlijnen met betrekking tot de souvenirs, maar het moet inhoudelijk zijn en het verband met het Oranjehotel moet aanwezig zijn. Het militaristische en nationalistische kan schuren, in die hoek wil je ook niet zitten. Wij hebben niet de behoefte om de grens op te zoeken of om groot geld met de winkel te verdienen. De museumwinkel is het eerste en het laatste wat de bezoekers zien. Het is mooi als ze iets passends meenemen, dat een aanleiding kan zijn om het nog eens over het Oranjehotel te hebben.”

Janneke Kennis, Oorlogsmuseum Overloon: “Een tank of veldfles kan een eerste stap zijn voor re-enactment om de herinnering levend te houden”

Oorlogsmuseum Overloon is het grootste oorlogsmuseum van Nederland, met speciale aandacht voor de Slag bij Overloon uit 1944. Het museum bezit een grote collectie voertuigen en wapens, met meer dan 150 voer-, vaar- en vliegtuigen en kanonnen. De winkel omvat boeken (waaronder veel militaire geschiedenis), T-shirts met afbeeldingen van tanks en militaire parafernalia als kompassen en veldflessen.

“Onze souvenircollectie gaat van algemeen naar verdiepend”, zegt pr-manager Janneke Kennis. “We kiezen ook zeker voor souvenirs die aansluiten bij de Slag bij Overloon. Onze directeur Erik van Dungen heeft een boek over deze ‘vergeten slag’ geschreven, De Slag bij Overloon en de bevrijding van Venray, waarmee we wat meer context bieden. We hebben een nieuw paviljoen waarop een Avro Lancaster (vliegtuig) in meer dan 2.400 grotere en kleinere wrakstukken ligt tentoongesteld, daar laten we dan weer een T-shirt van maken. En we verkopen een hoodie met een van onze iconische tanks, een Sherman-tank met scheve koepel.”

De museumshop bedient diverse doelgroepen. “Gezinnen met kinderen, waarvan de jongetjes vaak een magneet met een tank erop uitkiezen als souvenir, en de meisjes een tasje of boek. Ook zijn er de bezoekers met een interesse voor militaire geschiedenis, echt een nichepubliek dat geïnteresseerd is in het tactische element van de oorlog. Zij kopen verdiepende boeken, die het grootste deel van de bestellingen in onze webshop uitmaken. En aan de andere kant heb je evenementenbezoekers, dat is weer heel wat anders. Als we evenementen organiseren zoals Militracks, over Duitse WO2-voertuigen, of de re-enactmentbijeenkomst Eyewitness, worden de bijbehorende souvenirs als petjes en T-shirts al snel collector’s items.”

Een tas die te koop is in het Oorlogsmuseum Overloon. Bron: Oorlogsmuseum Overloon

“Als museum ben je altijd bezig met de vraag hoe je de boodschap verspreidt”, aldus Kennis. “Dat kan worden versterkt door souvenirs. ‘Oorlog hoort in een museum’ is onze slogan. Een souvenir kan dan een herinnering zijn aan een indrukwekkend dagje uit. We kijken altijd goed naar de prijs-kwaliteitverhouding. Dure boeken zijn voor echte connaisseurs. Grote vraag is er naar magneetjes, vingerhoedjes en kaarten. We verkopen bewust geen materialen met hakenkruizen, je wilt dat zaken niet schuren. Maar je probeert ook te laten zien dat de Tweede Wereldoorlog verder gaat dan alleen de geallieerde kant. Zoals de Duitse kant, de Holocaust, dwangarbeid, de Hongerwinter.”

Museum Overloon verkoopt ook speelgoedtanks. Hoe verhoudt dat zich tot de slogan ‘Oorlog hoort in een museum’? Kennis: “Je ziet het bij Lego ook: kastelen, ridders en prinsessen hebben net zo goed met oorlog te maken. De speelgoedtanks die wij verkopen hebben ook een relatie tot de slag die hier in 1944 plaatsvond. Daarbij waren veel tanks betrokken en er zijn er ook een aantal achtergebleven na de slag. Deze vormen nu ook een deel van onze collectie. Jongetjes spelen nu eenmaal met auto’s, maar gaan na een bezoek aan ons museum ook wel anders kijken. Het is tweeledig: je wilt iets kunnen verdienen aan zo’n shop, maar dat moet altijd ten dienste staan van het museum en de boodschap die je uitdraagt. Je hebt bijvoorbeeld ook mensen die aan re-enactment doen en zo de geschiedenis levend houden. Misschien is zo’n tank of veldfles voor kinderen een eerste stap. Wij zetten ook regelmatig re-enacters in, bijvoorbeeld om het verhaal van een tankbemanning te laten zien. Dan krijg je jongens van 15 of 16 jaar die zich aansluiten. Niet om soldaatje te spelen, maar om de geschiedenis levend te houden en de gevallenen te eren. Ik denk dat je daarin een balans moet zoeken.”

Floris van Dijk, Nationaal Monument Kamp Amersfoort: “Dit is een authentieke plek van collectief leed, dat moet ook blijken uit het aanbod in je winkel”

Nationaal Monument Kamp Amersfoort is een monument en museum dat de herinnering in stand houdt aan Kamp Amersfoort. In dit concentratiekamp werden tijdens de Tweede Wereldoorlog 47.000 mensen vastgezet, van wie naar schatting driekwart is doorgevoerd naar andere kampen. In de museumwinkel is de band met kunstenaar Armando, die in de omgeving opgroeide en wiens werk sterk werd beïnvloed door de oorlog, ook zichtbaar. Zo zijn bronzen boombladeren à € 250 te koop, die hij speciaal voor het museum ontwierp en met de hand beschilderde, en T-shirts met een afdruk van Armando’s kortste gedicht: ‘Zwart zwart’.

Armando schildert de bronzen bladeren voor het Nationaal Monument Kamp Amersfoort. Bron: Nationaal Monument Kamp Amersfoort

“Die bladeren van brons behoren wel echt tot de buitencategorie”, vertelt Floris van Dijk, hoofd Onderzoek en collectie van Nationaal Monument Kamp Amersfoort. “We hebben net nog een grote partij aan een Duits museum verkocht. Voor de gemiddelde bezoeker zijn ze uiteraard best duur. Ons publiek bestaat, buiten schoolgroepen, uit mensen met een enorme historische interesse en mensen die een band met deze plek hebben. We hebben een redelijk uitgebreide, vrij interessante boekenvoorraad, die een goedlopend onderdeel is van onze winkel. Zoals in eigen beheer uitgegeven egodocumenten, die alleen hier te vinden zijn. Mensen gaan met stapels van wel zes boeken de deur uit. Ook met jeugdboeken, die ouders aan hun kinderen geven. Daarnaast wordt ons miniatuurtje van De stenen man, een beeldhouwwerk van Frits Sieger op de schietbaan van Kamp Amersfoort, gezien als een waardevol object voor mensen die iets betekenisvols zoeken. Laatst waren hier drie dochters op leeftijd wier vader hier gevangen had gezeten, wat nog steeds een enorme invloed op het gezin had. Ze kochten alle drie zo’n miniatuurtje, als doorvertaling van het leed in dat gezin.”

Het woord ‘betekenisvol’ is voor Nationaal Monument Kamp Amersfoort het belangrijkst bij het aanbod van souvenirs. “Wij vertellen een beladen verhaal, en we hopen dat een boek of pen of wat dan ook die herinnering in stand houdt. Wij verkopen absoluut geen Disney-achtige dingen en geen militaire parafernalia, bouwpakketten of speelgoedtanks. Met zulke voorwerpen, vaak voor kinderen, houd je geen herinnering aan de plek in stand. Dit is een authentieke plek van collectief leed, en dat moet ook blijken uit het aanbod in je winkel. Enig respect en afstand van popularisering is daarbij gepast.”

Uitgeschreven richtlijnen voor de souvenirs zijn er niet. “Maar we hebben wel onderling de afspraak: het moet een verband hebben met deze plek. Wij vertellen niet het verhaal van de Slag om Arnhem, of van Anne Frank. Zelfs in het boekenaanbod moet het verband met Kamp Amersfoort aantoonbaar zijn. Het gaat niet om de opbrengst, we willen dat het betekenisvol is. Ik denk dat de beoordeling hiervan per instelling kan verschillen. Anne Frank is zo’n internationaal icoon, een beker met haar afbeelding erop kan voor toeristen uit een land waar de Holocaust niet heeft plaatsgevonden ook betekenisvol zijn, maar voor ons in Europa, waar we wat strenger in de leer zijn, minder. Daar hebben we recent nog een discussie over gezien. (De serviescollectie ‘Hollands Glorie’ van Blond Amsterdam met de afbeelding van een glimlachende Anne Frank, NvL) Het Joods Cultureel Kwartier is ook interessant, die verkopen bijvoorbeeld voorwerpen met een religieus getinte symboliek. Dat snap ik ook wel. Wij hebben echt een ander verhaal: dit is een voormalig concentratiekamp waar 47.000 mensen hebben geleden onder een structureel systeem van honger, dwangarbeid en mishandeling. Wij moeten in onze keuze een beetje streng zijn.”

Nationaal Monument Oranjehotel, Oorlogsmuseum Overloon en Nationaal Monument Kamp Amersfoort hebben elk een verschillende kijk op het verhaal van de Tweede Wereldoorlog dat in hun museum wordt verteld. Hetzelfde geldt voor hun winkel. Hoewel alle drie de instellingen benadrukken dat de souvenirs de boodschap van de betreffende plek moeten uitdragen, maken ze voor hun museumwinkels behoorlijk uiteenlopende keuzes. Dat werpt weer nieuwe vragen op. Bijvoorbeeld of museumwinkels noodzakelijk zijn voor de culturele herinnering. En hoe de bezoekers zelf denken over de aanschaf van een ‘dark souvenir’.

Over de auteur

 

Nienke van Leverink. Foto: Bart Jansen

Nienke van Leverink is buitenpromovendus moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Leiden, waar ze onderzoek doet naar de representatie van trauma in het oeuvre van Marcel Möring.


Foto boven aan pagina

Oorlogsmuseum Overloon heeft ook een webwinkel waarin onder andere deze box voor kinderen gekocht kan worden. De inhoud van de box bestaat uit een speelgoedtank, een tas en toegangsbewijs voor 1 volwassene en 1 kind. Bron: Oorlogsmuseum Overloon

 

Holocaust als handelswaar. Terugkerende spanningen tussen historie en commercie

De veiling van een polshorloge van Hitler. Een hedendaags serviesmerk dat – naast tulpen en molens – Anne Frank op een dessertkom afbeeldt. De verkoop van koelkastmagneten in de museumshop van herinneringscentra. De vermenging van herdenking en commercie roept ongemak op, en vaak ook verontwaardigde reacties. Laten we veel explicieter onderzoeken en bespreken waar, waarom en hoe de economische omgang met ons Holocaustverleden vorm krijgt, betoogt Kees Ribbens.  

In de zomer van 2022 bood een Amerikaans veilinghuis in Chesapeake City, Maryland, een polshorloge aan dat afkomstig zou zijn van Adolf Hitler. In dezelfde veiling van Alexander Historical Auctions werden ook een hoofddeksel van een in een concentratiekamp werkzame SS-officier, een jurk van Eva Braun en oorlogsfoto’s van generaal Eisenhower en Iwo Jima te koop aangeboden. Het gouden polshorloge bleek voorzien van een hakenkruis en de initialen van Hitler, die het in 1933 cadeau zou hebben gekregen, waarna het rond de capitulatie in 1945 in handen was gekomen van een Franse soldaat. De verkoopbrochure omschreef het als een “relikwie uit de Tweede Wereldoorlog van historische proporties” en – met enige op winst gerichte overdrijving – als “een van de belangrijkste uurwerken ooit gemaakt”. Het klokje werd uiteindelijk gekocht door een anonieme koper die er maar liefst 1,1 miljoen dollar voor betaalde, al was dat aanmerkelijk minder dan de verwachte opbrengst.

Kort voor de verkoop had het veilinghuis een oproep ontvangen om de verkoop van dit als weerzinwekkend aangeduide object te stoppen, die was ondertekend door rabbijn Menachem Margolin van de European Jewish Association en door andere Joodse leiders uit Europa. “Hoewel het evident is dat de lessen van de geschiedenis moeten worden geleerd – en legitieme nazi-objecten thuishoren in musea of instellingen voor hoger onderwijs – geldt dat duidelijk niet voor de voorwerpen die u verkoopt”, schreef Margolin. “Dat ze worden verkocht aan de hoogste bieder, op de vrije markt, is een aantasting van onze samenleving, waarin de herinnering, het lijden en de pijn van anderen wordt verdrongen door financieel gewin.”

Het polshorloge dat afkomstig zou zijn van Adolf Hitler. Bron: Alexander Historical Auctions

Dit klemmende beroep vond geen gehoor bij Bill Panagopulos, die aan het hoofd van het veilinghuis staat. Volgens hem lag de keuze om dergelijke objecten te verkopen of aan een museum te schenken uitsluitend bij de verkoper; hij beschouwde het niet als de verantwoordelijkheid van het veilinghuis. De veilinghouder onderstreepte juist dat het ging om “tastbaar, echt onverbloemd bewijs dat Hitler en de nazi’s leefden en ook tientallen miljoenen mensen vervolgden en vermoordden”. Panagopulos ontkende dat dit soort objecten steevast gekocht werd door neonazi’s. In dit specifieke geval zou de koper, zoals vaker, een Joodse verzamelaar uit Europa zijn, die mogelijk de intentie had om een eigen museum op te richten.

Margolin zag dat overduidelijk anders. Hij stelde dat de geveilde artikelen waar het hier om ging niet of nauwelijks intrinsieke historische waarde hadden. Zijns inziens verleende deze veiling steun aan degenen die de nazipartij idealiseren. Kopers zouden daarbij als het ware hun omgeving betoveren met een voorwerp van een genocidale moordenaar en diens aanhangers. En dat achtte hij onaanvaardbaar.

Schindler’s List-legging

De meningen over dit soort kwesties liggen ver uiteen en confrontaties doen zich niet alleen in Noord-Amerika voor. Ook in Europa bestaan er zorgen over de handel in nazi-objecten. In november 2022 organiseerde de Europese Unie in Brussel een expertmeeting over ‘nazi-memorabilia en het misbruik ervan voor antisemitische doeleinden’. In diezelfde periode ontstond er in Nederland commotie rond een hobbybeurs waar militaire objecten uit de Tweede Wereldoorlog werden verhandeld.

Ophef is echter niet uitsluitend voorbehouden aan historische objecten die tijdens de Tweede Wereldoorlog werden gemaakt en gebruikt. Ook na afloop van de oorlog zijn er tal van producten vervaardigd en verhandeld die verwijzen naar de gebeurtenissen en ideologieën die zo nadrukkelijk de tijd tussen 1933 en 1945 markeerden. In het voorjaar van 2022 dook in een kringloopwinkel in Californië bijvoorbeeld een legging op met een print afkomstig uit de speelfilm Schindler’s List. Het kledingstuk was vermoedelijk afkomstig van de Australische webwinkel waarop wel vaker uiteenlopende gebruiksvoorwerpen en souvenirs te koop worden aangeboden die in woord en beeld verwijzen naar (naoorlogse verbeeldingen van) de oorlog of de Holocaust. Toen daarover online commotie ontstond, probeerde de webwinkel zich te distantiëren van het item door het ‘not appropriate’ te noemen. Nogal omfloerst als je het vergelijkt met de Instagram-gebruiker die het stelliger verwoordde: “This article of clothing does not need to exist.”

De legging met daarop een print afkomstig uit de speelfilm Schindler’s List. Bron: Emily Murnane op Twitter

Soortgelijke verontwaardiging ontstond eind 2022 ook in Nederland. Blond Amsterdam, producent van eigentijds en doorgaans vrolijk ogend serviesgoed, beging toen een faux pas door op aardewerk rond het thema ‘Hollands Glorie’ niet alleen kleurrijke tekeningen op te nemen van molens, tulpen en schaatsen, maar ook van een icoon van heel andere aard: de beeltenis van Anne Frank en haar dagboek. Toen daarop kritiek losbarstte, duurde het niet lang voordat de dessertkom uit de handel werd gehaald door de zichtbaar verraste producent.

In al deze gevallen botsen zeer uiteenlopende zienswijzen met elkaar. Enerzijds bestaat de stellige overtuiging dat het voor iedereen evident zou moeten zijn dat herinneringen aan de zwartste bladzijden van de Tweede Wereldoorlog nimmer gecombineerd mogen worden met commerciële doeleinden. Wie zich identificeert met slachtoffers en hun nabestaanden zal deze aanname gewoonlijk onderschrijven. Anderzijds bestaat er een wijdverbreide praktijk die een commerciële omgang met geschiedenis, en dus ook met de relatief recente geschiedenis van de oorlogsjaren, min of meer vanzelfsprekend acht. Ongecompliceerde toe-eigening lijkt daarbij voor iedereen weggelegd en voor gevoeligheden bestaat niet veel oog.

Dark tourism

We kunnen stellen dat de frictie tussen uitgesproken ethische beginselen enerzijds en een meer vrijblijvend pragmatisme anderzijds met toenemende intensiteit en frequentie in beeld komt. Toch leidt die frictie slechts zelden tot verder reikende beschouwingen over hoe we ons verhouden tot het verleden, over hoe dit verleden al dan niet mag worden toegeëigend (en met welke verwachtingen), en over hoe dat alles in de loop der tijd onderhevig kan zijn aan verandering en gekenmerkt wordt door verscheidenheid qua betekenisgeving. Ondanks de actualiteit van deze kwestie is het tot dusverre geen duidelijk herkenbaar thema waar onderzoekers zich intensief mee bezighouden. Zeker, er bestaan studies zoals die van de Amerikaanse politicoloog Norman Finkelstein met de provocerende titel The Holocaust Industry (2000), maar daarin ligt het accent uiteindelijk vooral op de politieke instrumentalisering van de Holocaust in de Amerikaanse context en op financiële claims ter compensatie. Relevanter is de monografie Selling the Holocaust (1999) van de Britse geograaf Tim Cole, maar zijn focus is met name gericht op de representatie van iconische historische personages en op de rol die vooraanstaande musea spelen in de herinneringscultuur van de Holocaust. Meer recente studies hebben de blik op wat er in en buiten dergelijke musea verbeeld en gecontextualiseerd wordt (en de rol die bijvoorbeeld dark tourism daarbij speelt) verder verdiept, maar nadrukkelijke vragen over de al dan niet wenselijk geachte ontmoeting tussen de herinneringscultuur van de Holocaust en commerciële activiteiten en producten worden ook daarin opmerkelijk genoeg niet of nauwelijks gesteld.

Selling the Holocaust van Tim Cole. Bron: Routledge

Worden dergelijke vragen wellicht als ongemakkelijk of zelfs ongepast beschouwd? Of zijn zulke vragen volgens deskundigen simpelweg irrelevant? Die laatste vraag kan toch moeilijk met een ‘ja’ worden beantwoord, gezien het groeiend aantal voorbeelden dat tot verontwaardiging leidt. Maar de manier waarop er gereageerd wordt op die voorbeelden laat zien dat ze doorgaans als losstaande incidenten worden beschouwd, én dat de discussies die vervolgens ontstaan veelal zo beperkt – en haast voorspelbaar – zijn dat academici nauwelijks reden zien om daar iets aan bij te dragen.

Het is echter een misvatting om te denken dat het slechts om een handvol losse voorvallen van marginaal belang gaat. De herinneringscultuur kent namelijk per definitie ook een economische component. Met het levend houden van herinneringen is immers geld gemoeid. Dat er voor het behoud en ontsluiten van erfgoed, voor het laten functioneren van musea en archieven en voor het verrichten van onderzoek naast vrijwilligers ook betaalde krachten en professionele instellingen nodig zijn, is geen verrassing. Maar het praten over geld wordt in deze context gemakkelijk als onwennig ervaren, zeker als het gaat om het maken van mogelijke winst. Aan andermans leed geld verdienen is een verwijt waar bijvoorbeeld oorlogsmusea niet mee te maken willen krijgen; de beschuldiging niet respectvol om te gaan met geschiedenis staat haaks op het idee te handelen vanuit oprechte betrokkenheid met het verleden.

Toeristen, verzamelaars of neonazi’s?

Niets lijkt verder van elkaar verwijderd te zijn dan de dramatische ervaringen van de nationaalsocialistische Jodenvervolging en het financieel profiteren van die herinnering in naoorlogse democratische samenlevingen. Handel drijven op een gruwelijke historische basis, deze intens pijnlijke geschiedenis tot een naoorlogse bron van inkomsten te maken, lijkt onmenselijk en onwenselijk – en daarmee uitzonderlijk. In werkelijkheid gebeurt het al decennialang, maar maken we in de beoordeling van deze verschijnselen een onbewust onderscheid tussen wat wel en niet acceptabel wordt geacht.

Tegen een oorlogsmuseum of herinneringscentrum dat boeken of ansichtkaarten te koop aanbiedt zullen weinigen bezwaar maken, al zijn ook dat in principe commerciële producten. Bij de verkoop van Jodensterren of prikkeldraad zullen velen bezwaar aantekenen. Maar daartussen zitten tal van andere producten, van koelkastmagneten tot T-shirts en van pennen tot bouwpakketten, waarover de meningen vermoedelijk uiteenlopen en waarbij opvattingen in de loop der jaren mogelijk veranderd zijn naarmate de oorlog in tijd verder op afstand is komen te staan. De beoordeling hangt niet alleen af van wie iets dergelijks aanbiedt – een museumshop, een souvenirwinkel of een online platform – maar ook van hoe smaakvol iets wordt geacht. Bovendien is het de vraag met welk doel bepaalde objecten worden aangeboden: voor educatieve doeleinden, om bezinning te stimuleren of meer ter vermaak?

Dat raakt aan een ander punt: de variatie aan (potentiële en daadwerkelijke) kopers. Verkoop van oorlogsobjecten aan erfgoedinstanties wordt in veel gevallen anders beoordeeld dan verkoop aan particulieren, of dat nu toeristen, verzamelaars of andere belangstellenden zijn. Die kunnen immers uiteenlopende motieven hebben, waarover ook nog eens betrekkelijk weinig bekend is. De suggestie dat elke koper een neonazi is, lijkt eerder te stoelen op angst dan op empirie. Tegelijkertijd zal ook niet elke koper de ambitie hebben het verleden beter te willen begrijpen, hoewel de aangeschafte objecten vermoedelijk vaak wel tot op zekere hoogte als betekenisvol worden gezien, als zaken die het verleden iets dichterbij lijken te brengen.

Souvenirwinkel in Krakau, Polen. Bron: David Gee 1 / Alamy Stock Photo

Trivialisering tegengaan

In een samenleving waarin verwijzingen naar de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust in groten getale aanwezig zijn, en waarin het tonen van interesse voor deze geschiedenis vaak positief gewaardeerd wordt, hoeft het niet automatisch verbazing te wekken dat zulke verwijzingen soms de vorm aannemen van handelswaar. En natuurlijk is de wijze waarop dit fenomeen gewaardeerd wordt niet per definitie eenduidig, laat staan onveranderlijk. Naarmate de afstand in tijd toeneemt, lijkt de betekenisgeving veelduidiger en soms ook vrijblijvender te worden.

De enige wijze om dit proces inzichtelijk te maken, en waar nodig kritisch te kunnen bevragen, is het tot een expliciet gespreksonderwerp maken en daarbij een open vizier te hanteren. Laten we praten over de functies die deze objecten hebben voor aanbieders en afnemers, en bespreken in hoeverre er sprake kan zijn van toe-eigening. Uitwisselen welke verwachtingen er bestaan over de verantwoordelijkheden van betrokken individuele en institutionele partijen, bedenken wat de achterliggende motieven zijn, en bespreken hoe we ervoor kunnen zorgen dat het risico van mogelijke vervlakking of trivialisering zo goed mogelijk kan worden tegengegaan. Bij een dergelijke gedachtewisseling spelen zowel ethische overtuigingen als praktische afwegingen een rol, wat het gesprek complex maakt. Maar hopelijk stimuleert het een beter begrip van een structureel fenomeen, en een weloverwogen standpuntbepaling die verder reikt dan incidentele ophef.

Over de auteur

 

Kees Ribbens

Kees Ribbens is senior onderzoeker bij het NIOD en hoogleraar Populaire historische cultuur & oorlog aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Daarnaast is hij redacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht.


Foto boven aan pagina

De kom uit de collectie van Blond Amsterdam met daarop de afbeelding van Anne Frank met haar dagboek. Bron: Blond Amsterdam

“There’s no business like Shoah business”

”There’s no business like Shoah business.” Dat mompelde een collega eens terwijl we een opname bekeken van een Russisch kunstschaatsoptreden waarin de schaatsers gekleed waren in de beruchte gestreepte pakken die gevangenen in concentratiekampen moesten dragen tijdens de Tweede Wereldoorlog, inclusief gele Jodensterren.

Het kijken riep een ongemakkelijk gevoel bij ons op. En vooral veel vragen. Wat had de makers bewogen? Wat hadden ze hierbij te winnen? Mócht dit eigenlijk wel gemaakt worden? Het zijn vragen die ook in meer algemene zin spelen rond de onderwerpen ‘Holokitsch’ en ‘Holocaust-industrie’. In deze editie van WO2 Onderzoek uitgelicht gaan we dieper in op deze thematiek.

Het optreden van de kunstschaatsers (in 2016) veroorzaakte een kleine rel, vooral in westerse media, die met name benadrukten dat een van de schaatsers de echtgenote was van Poetins woordvoerder. Maar deze Tatiana Navka zelf noemde het optreden juist een eerbetoon aan Holocaustslachtoffers, en riep op dat ‘onze kinderen zich deze vreselijke tijd moeten herinneren’. De jury deelde hoge punten uit, en naast verontwaardigde reacties op de sociale media lieten kijkers ook weten tot tranen toe geroerd te zijn door het optreden.

Handelswaar

Deze uiteenlopende reacties illustreren een belangrijke vraag die Kees Ribbens zich in zijn bijdrage aan deze editie stelt: hoe mag het verleden worden toegeëigend en met welke verwachtingen? Ribbens beschrijft de omgang met zogenoemde objecten die verwijzen naar de Holocaust (of naar de Tweede Wereldoorlog) en die als handelswaar dienen. Hij wijst op de frictie tussen uitgesproken ethische beginselen en meer vrijblijvend pragmatisme die dergelijke souvenirs oproepen. Tegelijk laat hij ook zien dat de handel hierin al decennialang bestaat.

Op Amazon werden in 2019 hangers voor in de kerstboom met daarop foto’s van Auschwitz verkocht. Na wereldwijde ophef werden deze uit de handel genomen. Bron: Amazon.com

Nienke van Leverink geeft vervolgens met een interviewartikel een inkijkje in de praktijk van die handel, en in de afwegingen die betrokkenen – in dit geval enkele Nederlandse oorlogsmusea en herinneringscentra – hierbij maken. Opvallend is dat die afwegingen niet draaien om de vraag óf er souvenirs verkocht mogen worden, maar wélke souvenirs. Interessant is ook dat alle geïnterviewden benadrukken dat de souvenirs de boodschap van de betreffende plek moeten uitdragen, maar de verschillende museumwinkels toch behoorlijk uiteenlopende keuzes maken. Waar de een zich bijvoorbeeld expliciet uitspreekt tegen de verkoop van speelgoedtanks, worden die bij een ander juist wel verkocht.

Leven met oorlog

Het is duidelijk dat er ondanks mogelijke morele bezwaren een behoefte bij het publiek bestaat om objecten in huis te halen die verwijzen naar de Holocaust, de Tweede Wereldoorlog, of meer algemeen naar oorlog. Waar bestaat die behoefte uit? Chrissy Flohr, programmamanager bij Museum Sophiahof, geeft in een bijdrage met als thema ‘Leven met oorlog’ een mogelijke verklaring. Deze nieuwe rubriek, die aansluit bij 2023 als themajaar ‘Leven met oorlog’, laat vrijwilligers en professionals die werkzaam zijn in een herinneringscentrum, oorlogsmuseum of andere WO2-instellingen aan het woord over de relatie tussen hun werk en eigen achtergrond. Flohr wijst erop dat historische objecten die naar een bepaald verleden verwijzen, waardevolle aandenkens kunnen zijn voor families. Hiermee licht ze mogelijk een tipje van de sluier op over de redenen waarom mensen ‘dark souvenirs’ kopen.

Spagaat

De ‘Holocaust-industrie’ en ‘Holokitsch’ brengen ons zo in een spagaat: de morele bezwaren tegen commercialisering en popularisering botsen met de eveneens morele oproep en plicht om de herinnering aan de Holocaust levend te houden. Moeten de tranen van de kijkers van het genoemde kunstschaatsoptreden worden afgewezen als vervlakking en trivialisering? Of juist toegejuicht en gestimuleerd omdat ze een oprechte betrokkenheid bij het Holocaustverleden tonen? Wat we er ook van vinden, de economie van de Holocaust is een feit. Een feit dat meer onderzoek waard is.

Over de auteur

 

Froukje Demant

Froukje Demant is senior onderzoeker bij het Nationaal Comité 4 en 5 mei en redacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht.


Foto boven aan pagina

De museumwinkel van Nationaal Monument Oranjehotel. Bron: Nationaal Monument Oranjehotel

 

 

De economie van de Holocaust-herinnering

Jaargang 12, nummer 1, januari 2023

De vermenging van herdenking en commercie roept ongemak op, en vaak ook verontwaardigde reacties. (Hoe) mag het verleden van de Holocaust worden toegeëigend? En met welke verwachtingen? In deze WO2 Onderzoek uitgelicht onderzoeken we de economie van de Holocaust-herinnering.

Een museum over mensen

Tot niet zo heel lang geleden was het in sommige musea gebruikelijk om de vervolging van en moord op Joden tijdens de Shoah uit te beelden met gereedschappen van uitsluiting en deportatie en met foto’s van industriële moordpartijen. Onzinnig en onwaardig, meent curator Annemiek Gringold. Hoe herdenk je slachtoffers op een waardige manier en laat je mensen tegelijkertijd proeven van de rijkdom van het Joodse leven?

Zo’n vijftien jaar geleden had een oorlogsmuseum in het oosten van Nederland nog een ‘Joodse vitrine’, zoals deze door een rondleider werd genoemd. De vitrine was ingericht met onder meer een Jodenster, een persoonsbewijs met de gewraakte letter ‘J’ en een foto met daarop dode lichamen, gemaakt in een bevrijd concentratiekamp.

Los van het feit dat zo’n presentatie onwaardig is voor de nagedachtenis aan de slachtoffers, draagt hij ook niet wezenlijk bij aan effectieve educatie over de Shoah. De Shoah is namelijk geen gebeurtenis waarbij kennis over moordmethoden het meest relevant is. Toch krijgt dat soort kennis al decennialang relatief veel aandacht.

Als curator Shoah van het Joods Cultureel Kwartier in Amsterdam zoek ik – naast een waardige herdenking van de slachtoffers – naar een manier om de geschiedenis van de Shoah aan te wenden voor een betere toekomst. Dat kan met educatie over de geschiedenis én met educatie over het belang van de rechtsstaat. En daarnaast met kennis over mensen die toen leefden en met inzicht in de waardering van de diversiteit in de samenleving ten tijde van de Shoah. Ik ben ervan overtuigd dat geen museumbezoeker zich zal herkennen in de stoffelijke resten van slachtoffers op foto’s, of oprechte verbondenheid met hen zal voelen. Het zal blijven bij medeleven en afschuw.

In mijn ogen is iets anders nodig en moet museale educatie over de Shoah nieuwsgierigheid stimuleren en bijdragen aan maatschappelijke betrokkenheid en een kritische houding over hoe deze genocide kon gebeuren. Dit kan alleen bereikt worden wanneer de Shoah wordt gepresenteerd als een geschiedenis van herkenbare en invoelbare mensen; mensen met verschillende perspectieven die handelden en keuzes hadden, zij het soms heel beperkt. Lessen over de Shoah gaan ook over verschilligheid – als tegenhanger van onverschilligheid – en over verantwoordelijkheid jegens elkaar, en over de impact die deze genocide ook nu nog op onze maatschappij heeft.

Ontwerp van het nieuwe Nationaal Holocaustmuseum. Foto: Nationaal Holocaustmuseum

Trouwjurk

In de vaste tentoonstelling van het nieuwe Nationaal Holocaustmuseum die nu in ontwikkeling is, staat de ontmanteling van de Nederlandse rechtsstaat onder de nazibezetting centraal. Het gaat over het ontrechten van Joden, waarbij hun uiteindelijk na ruim twee jaar vernedering en uitsluiting ook het letterlijke bestaansrecht werd ontnomen.

Daarnaast is er veel ruimte om het Joodse leven in het licht te zetten. In de eerste zaal van de vaste tentoonstelling, die in 2023 opent, wordt een trouwjurk getoond die is gedragen aan de vooravond van de Duitse invasie. In maart 1940 trouwde een jong Joods paar in Amsterdam, vastbesloten een lang leven samen op te bouwen.

Elke bezoeker herkent de vreugde van een bruiloft, en tegelijk hangt vrees voor de toekomst in de lucht. Die combinatie van emoties nodigt uit om de mensen om wie het in deze tentoonstelling gaat, beter te leren kennen. Zij zijn immers veel méér dan de slachtoffers die de nazi’s van hen maakten. De Joden die in Nederland woonden tijdens de nazibezetting, leefden in alle opzichten levens zoals wij.

De keuze van objecten en verhalen die in de hele tentoonstelling ‘Joods leven tijdens de Sjoa en erna’ illustreren, zal bezoekers verbazen, herkenning bij hen oproepen en nieuwe informatie geven over de grote diversiteit onder Joden in Nederland en de wijze waarop zij omgingen met de brute vervolging. Bovendien garandeert de inbedding van het nieuwe museum binnen het Joods Cultureel Kwartier een voortdurende dialoog tussen bezoekers en museum over Joods leven, niet alleen toen maar ook nu. Want Joods leven in Nederland tegenwoordig is veerkrachtig, divers en op veel plekken aanwezig.

Choepa van een onbekend echtpaar (vermoedelijk uit de familie Monas), ca. 1940. Dit is niet de trouwjurk die is opgenomen in de tentoonstelling. Foto: Joods Cultureel Kwartier

Stereotypen ontkrachten

Al ruim twintig jaar werk ik voor het Joods Cultureel Kwartier, en in die tijd heeft de organisatie een grote ontwikkeling doorgemaakt. Vanuit de overtuiging dat in het Joods Museum de geschiedenis van de Joodse gemeenschap in Nederland nooit gereduceerd mag worden tot die vijf catastrofale jaren, nam de Shoah in de tentoonstellingsprogrammering lange tijd een marginale rol in.

Onder het credo ‘onbekend maakt onbemind’ droeg het Joods Museum wel al die tijd impliciet bij aan de strijd tegen antisemitisme met kennisoverdracht over het Jodendom, en door Joodse geschiedenis en de Joodse gemeenschap positief te belichten. Dat is een bekend standpunt van veel Joodse musea. In het Nationaal Holocaustmuseum zal expliciet aandacht zijn voor antisemitisme, zowel vroeger als nu. Het Joods Cultureel Kwartier maakt dit dus mogelijk door het realiseren van een nieuw museum.

Met de beelden van Joods leven naast die van Jodenhaat in één museum, ontkracht je antisemitische stereotyperingen en laat je zien dat Joden niet anders zijn dan niet-Joden. Lesgeven over Joods leven en educatie over de Shoah zijn voor mij dus onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Over de auteur

 

Annemiek Gringold

Annemiek Gringold is conservator Shoah bij het Joods Cultureel Kwartier.


Foto boven aan pagina

Foto van onbekend bruidspaar, gefotografeerd bij huis, circa 1940. Bron: Joods Cultureel Kwartier

“Antisemitisme is een bedreiging voor de Nederlandse identiteit”

Bart Wallet en Eddo Verdoner bekleden allebei sinds 2021 een nie uwe functie. Bart Wallet is benoemd tot hoogleraar Joodse Studies aan de Universiteit van Amsterdam. Eddo Verdoner trad aan als Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding. Beiden proberen bij te dragen aan een sterk en veerkrachtig Joods Nederland; de een vanuit de universiteit en de ander vanuit politiek Den Haag. Lucia Hoenselaars van ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum ging met hen in gesprek over het belang van onderzoek voor het welzijn van de Joodse gemeenschap en de bestrijding van antisemitisme.

Ik tref Bart Wallet en Eddo Verdoner in een hoekkamer op driehoog in het P.C. Hoofthuis, met rondom ramen die uitkijken op het centrum van Amsterdam. Het gebouw met de vele ramen en glazen tussenwanden werd ontworpen in de jaren zeventig, vanuit de gedachte dat de universiteit transparant moest zijn naar de buitenwereld en dus verbonden met de maatschappij, zo vertelt Wallet terwijl we kennismaken. Tussen ons in ligt de Onderzoeksagenda voor Joods Nederland, die ARQ Kenniscentrum Oorlog, Vervolging en Geweld in oktober 2021 samen met JMW Joods Welzijn heeft samengesteld.

Hoe zien jullie de verhouding tussen onderzoek en het welzijn van de Joodse gemeenschap?
Wallet: “Ook al ben je nog zo’n kleine gemeenschap, uiteindelijk kan onderzoek echt helpen om tot beter beleid te komen. Je ziet dat sinds de Tweede Wereldoorlog organisaties als JMW, maar in toenemende mate ook kerkgenootschappen, steeds meer zijn gaan varen op wetenschappelijk onderzoek, vanuit het idee dat er feiten en gegevens nodig zijn om goed beleid te kunnen maken.”

Verdoner: “Ik vind het belangrijk dat er onderzoek gedaan wordt naar de wonden die er tijdens de oorlog geslagen zijn, omdat die tot op de dag van vandaag gevoeld worden. De effecten van de oorlog zijn heel complex en werken vaak ook meerdere generaties door. Veel van de problemen en de manieren waarop mensen naar de samenleving kijken, komen voort uit wat toen heeft plaatsgevonden, en daarom is het van belang dat te blijven onderzoeken.”

Eddo Verdoner. Foto: Sem van der Wal / ANP

In hoeverre zien jullie dat de Tweede Wereldoorlog een rol speelt in de Joodse identiteit? Ook voor jonge Joden?
Wallet: “De Tweede Wereldoorlog en de herinneringscultuur daaromheen is echt een van de weinige punten waarop de enorm diverse groep Joden in Nederland elkaar vindt. De Joodse gemeenschap is over allerlei thema’s tot op het bot verdeeld, maar dit deelt iedereen. Die gedeelde herinnering is niet alleen belangrijk voor de persoonlijke identiteit, maar ook voor de gemeenschap als geheel.”

Verdoner: “Als er een dreiging van buitenaf is, dan verenigt dat mensen. Maar het is ook niet alléén de oorlog die Joden vandaag de dag bindt. De Joodse gemeenschap in Nederland leeft, groeit en bloeit en het is van belang om het hele Joodse leven te zien, niet alleen de dreigingen. Dus het zou verkeerd zijn om te denken dat het louter de oorlog is die Joden in Nederland samenbindt.”

Wallet: “Maar liefst 80% van de Nederlandse Joden is niet meer ingebed in de georganiseerde Joodse gemeenschap, maar dat betekent niet dat ze niets met hun Joodse identiteit doen. Bij onze studenten zie ik dat ze bewust zoeken naar andere aspecten van de Joodse cultuur en in die zin ook hun Joodse identiteit aan het verbreden zijn. Een van de manieren is door heel veel met Joodse geschiedenis en het eigen familieverleden bezig te zijn. Je ziet dat de academische benadering van Jodendom of Joodse studies een hele sterke identiteitsvormende kracht is voor een flinke groep mensen in Nederland.”

Wat is ervoor nodig om het onderzoeksveld en de Joodse gemeenschap elkaar beter te laten vinden in de toekomst?
Wallet: “In andere landen, bijvoorbeeld in Israël en Angelsaksische landen, zie je dat de Joodse gemeenschap vrij makkelijk naar de universiteit stapt met de vraag om onderzoek te doen naar bepaalde thema’s. In de Nederlandse context is dat veel lastiger. We weten elkaar niet altijd goed te vinden. Wij als academici hebben niet altijd helemaal scherp in het vizier wat voor de gemeenschap belangrijk is, en omgekeerd geldt dat denk ik ook.

Bijeenkomsten zoals de presentatie van de onderzoeksagenda in het Joods Historisch Museum die in oktober 2021 plaatsvond, zijn denk ik heel goed. Omdat we dan goed naar elkaar leren luisteren. Uiteindelijk wil je een win-winsituatie: dat iets academisch uitdagend is, maar ook echt de gemeenschap dient. Ik denk dat daar nog wel winst te behalen valt.”

Is het nodig dat de bredere Nederlandse bevolking meer kennisneemt van de rijkdom van de Joodse cultuur?
Verdoner: “Onbekend maakt onbemind. Je moet elkaar als een gelijke beschouwen, elkaar respecteren, en daarvoor is het van belang om te weten wat de culturele gebruiken zijn. Joods leven is al meer dan duizend jaar in Nederland, en de Joodse feestdagen zouden net zo normaal moeten zijn als bijvoorbeeld Kerstmis.

Wat dus belangrijk is in de bestrijding van antisemitisme, is dat Joden in Nederland zichtbaarder worden en de cultuur uitdragen. Het is zodanig belangrijk dat de Europese strategie tegen antisemitisme een apart onderdeel kent: fostering Jewish life.”

Hoe verschilt hedendaags antisemitisme van dat in eerdere eeuwen? Komen antisemitische uitingen zoals we die vandaag de dag zien voort uit een overtuiging, of uit een gebrek aan historisch bewustzijn?
Verdoner: “Antisemitisme is er altijd geweest, maar ik heb het idee dat het nu meer naar de oppervlakte komt. Met name door social media, maar ook door de polarisatie in de samenleving en de verharding van het politieke debat. Op die manier gaat het ook meer aan kracht winnen.

Antisemitisme kan uit allerlei hoeken komen, het kan bijvoorbeeld links, rechts, populistisch of religieus antisemitisme zijn. Waar het ook vandaan komt, antisemitisme is een manier om een groep aan je te binden door een gemeenschappelijk vijandbeeld te creëren.”

Wallet: “In sommige gevallen zal er sprake zijn van een gebrek aan historisch bewustzijn, maar er zijn mensen die heel goed weten wat er tijdens de Tweede Wereldoorlog is gebeurd en die antisemitisme bewust op een manipulatieve manier inzetten voor eigen politieke agenda’s. Daardoor raakt antisemitisme gepolitiseerd: het wordt een actiewapen in de politieke strijd. Er wordt niet bij stilgestaan dat het de Joodse gemeenschap schaadt.”

Bart Wallet bij de presentatie van zijn boek Sam en Henny: een eeuw orthodox-joodse familiegeschiedenis. Foto: Twitter Bart Wallet

“Daarom is het zo belangrijk dat we het thema antisemitisme depolitiseren. Dat het losgemaakt wordt van die politieke strijd. Of je nou links of rechts bent, welke politieke kleur je ook draagt: elk fatsoenlijk mens hoort hier afstand van te nemen.”

Verdoner: “Ze weten dat ze mensen kwetsen, maar de huidige aanjagers van antisemitisme doen het om aandacht te krijgen. Dat maakt het zo lastig: als je erop reageert krijgt het meer aandacht, en dat is precies wat ze willen, maar als je er niet op reageert, laat je langzaam die grens vervagen en dan tolereer je dat het steeds verder gaat. Waar stopt het dan?”

Wallet: “Joden horen bij de geschiedenis van Nederland en bij de Nederlandse samenleving sinds het moment dat Nederland als onafhankelijk land ontstond. Dat betekent dus dat als je Joden gaat uitsluiten van deze samenleving, je eigenlijk een stuk uit je eigen Nederlandse identiteit wegsnijdt en je tegen de Nederlandse samenleving keert. Antisemitisme is in die zin niet alleen een bedreiging voor de Joodse gemeenschap, maar voor de Nederlandse identiteit.”

Zien jullie ook psychosociale gevolgen van antisemitisme?
Verdoner: “Zeker. Op het moment dat er een incident plaatsvindt, zie je dat er bij maatschappelijke hulpdiensten en Joodse organisaties veel meer telefoontjes binnenkomen. Mensen worden van antisemitische incidenten heel onrustig, zeker als het ook over de oorlog gaat. Je ziet aan de andere kant ook de positieve emoties die naar boven komen als er iets goeds gebeurt, denk aan de opening van het Holocaust Namenmonument of de excuses van Rutte. Elke dag leeft het nog.”

Het Holocaust Namenmonument is in September 2021 onthuld. Foto: Martijn Beekman

Wallet: “Ik denk dat de bredere Nederlandse samenleving nauwelijks een idee heeft van de effecten van antisemitisme. Als je in de Joodse gemeenschap een feestje organiseert, is een van de standaard onderdelen daarvan dat je beveiliging moet regelen. Ook in het geval van een familiefeestje. Dat is niet normaal en ik denk dat als de gemiddelde Nederlander daarvan hoort, die dat niet voor mogelijk houdt. Maar dat is het effect van antisemitisme.”

Verdoner: “Mensen lopen ook niet zo vaak meer met een keppel op omdat ze bang zijn voor incidenten. Als dat allemaal achter gesloten deuren blijft, als je er niet gewoon op uit kan en iemand ziet die net zo is als jij, dan doet dat heel veel met je gevoel van identiteitsbeleving en de beleving van vrijheid. De gemeenschap moet zich vrij kunnen voelen om haar identiteit te beleven zonder dat ze moet denken aan de consequenties daarvan.”

De Onderzoeksagenda voor Joods Nederland die ARQ en JMW hebben opgesteld, is een oproep tot nieuw onderzoek. Wat is er volgens jullie nodig om die oproep om te zetten in actie?
Wallet: “Ik zou het mooi vinden als ieder thema in de onderzoeksagenda geadopteerd zou worden door een maatschappelijke organisatie, die vervolgens de samenwerking opzoekt met de academie. Dat sluit ook mooi aan bij de trend in de universiteiten om meer met maatschappelijke partners te werken. Op die manier laten we zien dat het onderzoek dat hier plaatsvindt, niet zomaar gedaan wordt omdat wij dat toevallig interessant vinden, maar een verbinding heeft met de maatschappij, met de bredere samenleving.”

Verdoner: “Het is ook goed om in dit soort samenwerkingen te reflecteren op het onderzoek dat is gedaan – de resultaten en de impact – en te kijken of er een vervolg aan moet worden gegeven. We worden te vaak geregeerd door wat er in de nieuwscyclus gebeurt. Als er een incident is, vindt iedereen dat er iets moet gebeuren, maar even later is de interesse weg. Terwijl die antisemitische incidenten een lange aanloop en een lange nasleep hebben. Onderzoek kan die blik verbreden, en daar moeten we aansluitend ook beleidsmatig vervolg aan zien te geven.”

Jullie hebben allebei sinds dit jaar een belangrijke, nieuwe functie. Wallet als nieuwe hoogleraar, en Verdoner als Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding. Wat hopen jullie te bereiken de komende jaren?
Wallet: “Ik vind het heel belangrijk om te laten zien dat Joodse studies en Joodse geschiedenis niet alleen maar over vroeger gaan. Dat de Joodse gemeenschap nog steeds bestaat en dat we dus ook moeten kijken naar Joods leven ná de Tweede Wereldoorlog.

De Joodse gemeenschap is gedecimeerd, absoluut, maar heeft ook een enorme kracht, vitaliteit en dynamiek waarmee Joods leven weer is opgebouwd. Dus ik wil ook heel graag laten zien hoe die naoorlogse gemeenschap betekenisvol aanwezig is in publieke debatten die in de samenleving spelen. Het publieke en politieke debat moet zijn beloop kunnen hebben, maar het moet wel goed geïnformeerd gebeuren. En daar hoort de inbreng van Joodse studies ook helemaal bij. Joodse studies is een van de lenzen die we nodig hebben om onze samenleving goed te kunnen begrijpen.”

Verdoner: “Ik vind het ook heel belangrijk om te laten zien dat Joden altijd een onderdeel zijn geweest van Nederland en dat de Joodse gemeenschap bij dit land hoort. Dat is de essentie van de bestrijding van antisemitisme. Mijn missie is om ervoor te zorgen dat het voor iedereen duidelijk is dat het normaal is om Joods te zijn, dat het normaal is om daar uiting aan te geven, en dat het een normaal en gelijkwaardig onderdeel is van de Nederlandse samenleving. Mijn uiteindelijke doel is dat niemand zich meer gehinderd zal voelen, of twee keer zal nadenken, voordat hij of zij op een bewuste manier open en bloot zijn Joodse identiteit beleeft.”

Dit artikel verscheen eerder in Impact Magazine (2021-4), een uitgave van ARQ Kenniscentrum Oorlog, Vervolging en Geweld.

Over de auteur

 

Lucia Hoenselaars

Lucia Hoenselaars is historicus en werkt als beleidsonderzoeker/adviseur bij ARQ Kenniscentrum Oorlog, Vervolging en Geweld, onderdeel van ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum. Ze is onder andere eindredacteur bij Impact Magazine, een tijdschrift over de psychosociale gevolgen van ingrijpende gebeurtenissen.


Foto boven aan artikel

De presentatie van de Onderzoeksagenda voor Joods Nederland in het Joods Historisch museum op 14 oktober 2021. Bron: YouTube Joods Historisch Museum

Joods leven na de Holocaust

“Laten we Joods leven niet alleen definiëren vanuit wat er zou ontbreken, maar laten we ook vieren wat Joods leven nu wél te bieden heeft,” zei directeur Emile Schrijver van het Joods Cultureel Kwartier onlangs. Een mooie uitnodiging die ook een belangrijke vraag oproept: hoe kunnen we de rijkdom en diversiteit van Joods leven vieren zonder voorbij te gaan aan de doorwerking van de Holocaust in het heden van verschillende (naoorlogse) generaties? Deze editie van WO2 Onderzoek uitgelicht, die online gaat rond Holocaust Memorial Day op 27 januari, gaat in op deze en andere actuele vragen en inzichten op het gebied van Joods leven in Nederland.

Schrijvers uitspraak is opgenomen in de recent gepresenteerde Onderzoeksagenda voor Joods Nederland, opgesteld door JMW in samenwerking met ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum. Deze onderzoeksagenda is een oproep aan onderzoekers en maatschappelijke organisaties om aan de hand van een aantal thema’s het hedendaagse Joodse leven te onderzoeken en op de kaart te zetten.

Een van die thema’s is het herdenken en herinneren van de Tweede Wereldoorlog. Maar ook onderwerpen als identiteits- en gemeenschapsbeleving, religie & secularisme en de effecten van antisemitisme kregen een prominente plek op de agenda. In deze WO2 Onderzoek uitgelicht komen al deze thema’s op verschillende manieren aan bod.

Invoelbaarheid

Asjer Waterman, strategisch adviseur bij JMW, trapt af met een overzichtsartikel over de ontwikkelingen in het Joodse leven in Nederland sinds de Tweede Wereldoorlog. Hoewel de verwachting vlak na de oorlog was dat het Joodse leven een aflopende zaak was in Nederland, beschrijft hij onder meer hoe zich een levendige ‘familie van gemeenschappen’ heeft ontwikkeld, zeer divers in mate en vorm van religiositeit en in binding met het Jodendom.

Een jongen leest de Thora bij bar mitswa. Foto: Ungvar / Shutterstock

Voor het tweede artikel interviewde Lucia Hoenselaars hoogleraar Joodse Studies Bart Wallet, van de  Universiteit van Amsterdam, en Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding Eddo Verdoner. Ook zij benadrukken de diversiteit en rijkdom van de Joodse cultuur, en analyseren het hedendaagse antisemitisme. Een schokkende illustratie daarvan is het feit dat Joden beveiliging moeten regelen wanneer ze een familiefeestje organiseren. Wallet en Verdoner roepen op om dit antisemitisme te bestrijden door de kennis over het Jodendom en Joodse tradities en rituelen te vergroten.

Annemiek Gringold, curator Shoah bij het Joods Cultureel Kwartier, beschrijft vanuit museaal perspectief hoe wordt gepoogd om recht te doen aan de nagedachtenis van de slachtoffers van de Holocaust door juist hun herkenbare menselijkheid te belichten. Zij benadrukt hoe belangrijk het is om de normaliteit en invoelbaarheid van het Joodse leven over te brengen, in plaats van (enkel) de gruwelijkheid van de vervolging en de vernietiging. In haar column schrijft ze over de consequenties daarvan voor de inrichting van het nieuwe Nationaal Holocaustmuseum, dat in 2023 de deuren zal openen.

Spanningsveld

Uit de verschillende bijdragen rijst een beeld op van een spannende mix van traditie en dynamiek, maar ook van een zo’n grote diversiteit dat er nauwelijks sprake meer lijkt te zijn van gemeenschappelijkheid. Terwijl de Tweede Wereldoorlog nog altijd een schaduw op het hedendaagse Joodse leven werpt, vormt dat verleden tegelijkertijd een van de meeste bindende factoren in de familie van gemeenschappen: elke familie deelt de herinnering daaraan. Het is een spanningsveld waaraan niet te ontkomen valt.

Margalith Kleijwegt schreef het boek Verdriet en boterkoek, waarin ze probeert weer te geven hoe verschillende generaties met dit spanningsveld omgaan. In haar bespreking van dit boek reflecteert Lara Nuberg op de complexiteit hiervan. Nuberg verbindt Kleijwegts bevindingen aan de bredere vraag van identiteitsvorming vanuit een gemarginaliseerde positie, die ook in andere diasporagemeenschappen speelt. Zij roept op tot herwaardering en trots: het getuigt van kracht om de culturele geschiedenis van de eigen familie te herontdekken en die op een eigen manier een plek te geven in het leven van nu.

Blijven herinneren wat er ontbreekt en tegelijk vieren wat er is: het is een ingewikkelde maar mooie opdracht, die op vele manieren vorm kan krijgen. Of het nu is in herdenkingen, tentoonstellingen, literatuur of onderzoek.

Over de auteur

 

Froukje Demant

Froukje Demant is senior onderzoeker bij het Nationaal Comité 4 en 5 mei en redacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht..


Foto boven aan pagina

Soeka (loofhut) op de binnenplaats van de Grote Synagoge van Deventer. Bron: Tfrursten / Wikimedia Commons (CC BY-SA 3.0)

Hoe overleven identiteit kleurt. Over “Verdriet en boterkoek”

Wat betekent het om (klein)kind te zijn van een geschiedenis vol vervolging, onderdrukking en geweld en tegelijkertijd ook voort te komen uit een rijke cultuur vol rituelen en tradities? Die vraag onderzoekt Margalith Kleijwegt in Verdriet en boterkoek. Zij neemt hierin de identiteitsbeleving van drie generaties binnen haar Joodse familie onder de loep. Het boek toont hoe ongelooflijk ingewikkeld het is om een identiteit vorm te geven als je je in een gemarginaliseerde positie bevindt, en hoe divers de manieren zijn om dit toch te doen.

Kleijwegt had een moeder die de Holocaust overleefde en het Joods-zijn zoveel mogelijk ontkende. Ze had een tante voor wie Joods-zijn juist vanzelfsprekend was. Haar nicht sloot zich aan bij een joods-orthodoxe gemeenschap. Haar broer noemt zichzelf een ‘amateur-Jood’. Met al Kleijwegts familieleden komen in Verdriet en boterkoek vrijwel alle vormen van naoorlogse Joodse identiteit voorbij. Ook de vorm die bij de derde generatie dominant geworden lijkt. Die generatie van kleinkinderen heeft in Kleijwegts ogen geen last meer van het trauma van de oorlog, maar onderzoekt en omarmt haar Joodse identiteit op een fluïde en trotse manier.

Zelf wordt Kleijwegt daar ook steeds beter in. In het boek schetst ze een ontroerend voorbeeld, waarbij ze aan een Marokkaanse familie waar ze al vijftien jaar over de vloer komt eindelijk durft toe te geven dat ze Joods is. Dit terwijl haar moeder Netty Rosenfeld zowel haar eigen Joods-zijn als dat van haar kinderen altijd ontkende; ze leefden niet volgens de joodse wetten en vierden Kerstmis in plaats van Chanoeka en waren volgens haar moeder dus geen joden. Volgens moeder was het ook veiliger om ver weg van het Jodendom te blijven. Dat Kleijwegt deze overlevingsstrategie van haar moeder ruim vijftig jaar later van zich afschudt en het Joods-zijn benoemt als onderdeel van haar identiteit, is een vorm van emancipatie.

Portretfoto van Netty Rosenfeld door Jacob Merkelbach, ca. 1930-1955. Foto: Rijksmuseum

Van schaamte naar trots

Deze ontwikkeling, van onderdrukking van de identiteit naar emancipatie, is een tendens die niet alleen voorbehouden is aan Joodse nazaten van mensen die de Holocaust hebben meegemaakt. Al een aantal jaar staan, in navolging van de Amerikaanse zwarte emancipatiebewegingen uit de jaren zestig, in met name Europa en de Verenigde Staten jongeren op die niet langer willen buigen voor een opgelegde norm die een deel van de eigen culturele en etnische achtergrond constant naar de marges verdrijft.

In de Nederlandse context is dit onder meer terug te zien binnen de diaspora van verschillende voormalige koloniën zoals Suriname en voormalig Nederlands-Indië. Door eerdere generaties werd assimilatie – je aanpassen aan de Nederlands-witte norm – als dé oplossing gezien tegen racisme, discriminatie en andere vormen van uitsluiting. Maar onder het motto van dekoloniseren herontdekken jongere generaties nu tradities, taal, gebruiken en rituelen die lange tijd onderdrukt werden omdat ze als on-Nederlands en dus onbeschaafd werden bestempeld.

Het gevolg van die herontdekking is dat schaamte voor het niet voldoen aan een witte norm plaatsmaakt voor trots. Zo wordt Sranantongo, de Surinaamse taal die ontstond ten tijde van de slavernij maar lange tijd niet mocht worden gesproken, steeds vaker aan Surinaamse kinderen geleerd. Ook worden Europese schoonheidsidealen bevraagd en ontmanteld.1 Binnen de Nederlands-Indische diaspora maakt schaamte jegens de Indonesische afkomst steeds meer plaats voor interesse in Indonesische voorouders en een meer kritische blik op de onderdrukkende mechanismes van kolonialisme.2

Waar schrijver Marion Bloem, die in 1983 debuteerde met Geen gewoon Indisch meisje, in haar werk veelal verwijst naar de verscheurdheid die ze in haar jeugd ervoer tussen het leven binnenshuis (Indisch) en buitenshuis (Hollands), ontstaat nu het verlangen om bepaalde vormen van identiteit buitenshuis niet meer weg te hoeven cijferen.

In de multiculturele samenleving die Nederland inmiddels onomstotelijk is, zou geen sprake moeten zijn van culturele en etnische superioriteit versus ondergeschiktheid. Dat besef vraagt niet alleen om een herwaardering van wat het inhoudt om een Nederlander te zijn. Het vraagt ook om een fluïde en flexibele houding ten opzichte van ieders achtergrond en de culturele normen en waarden die lange tijd slechts konden bestaan in de marge.

Omslag Verdriet en boterkoek. Foto: Atlas Contact

Overlevers

Kleijwegts broer Martijn noemt zichzelf steevast een ‘amateur-Jood’, omdat hij joodse gebruiken en feesten zoals seideravond slechts sporadisch een plek geeft in zijn leven. Alleen die bijnaam al suggereert dat er iets kan bestaan als een ‘echte Jood.’ Dat is een oneerlijke manier van naar jezelf kijken en gaat bovendien voorbij aan de context waarin culturele overdracht al dan niet plaatsvindt. Als je voortkomt uit een geschiedenis waarin je achtergrond uitsluiting en zelfs je dood kon betekenen, is het niet vreemd dat je gebruiken en gewoontes niet vanzelfsprekend van generatie op generatie doorkreeg en -geeft.

Dat leden van Joodse dan wel postkoloniale diaspora’s anno 2021 tóch proberen om de culturele geschiedenis van hun familie te herontdekken en op een eigen manier een plek proberen te geven in hun leven, maakt van hen geen amateurs, maar overlevers in de breedste zin van het woord. Ze tonen aan: ondanks het feit dat onze families voortkomen uit een geschiedenis van onderdrukking, leven wij door. We vergeten niet waar we vandaan komen, koesteren onze achtergrond en zullen op onze eigen manier zorgdragen voor overlevering van de cultuur en de geschiedenis van onze voorouders.

Over de auteur

 

Lara Nuberg

Lara Nuberg is historicus en schrijver. In 2020 verscheen bij Rose Stories het boek In haar voetsporen, dat Lara schreef met de Indonesische schrijfster Lala Bohang. Momenteel werkt Lara bij uitgeverij Das Mag aan haar debuutroman. Lara publiceert regelmatig blogs op haar website gewooneenindischmeisje.nl.


Noten

1. Zie initiatieven als het kinderboekje Mijn eerste woordjes Sranantongo.

2. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de populariteit van de roman Lichter dan ik van Dido Michielsen (2019), de film Ze noemen me Baboe van Sandra Beerends (2019), het non-fictieboek De voormoeders van Suze Zijlstra (2021) en het ontstaan van organisaties als het Dekolonisatie Netwerk voormalig Nederlands-Indië.


Foto boven aan artikel

Netty Rosenfeld met zoon Martijn en dochter Margalith, halverwege de jaren zestig. Bron: Privéarchief Margalith Kleijwegt