“Antisemitisme is een bedreiging voor de Nederlandse identiteit”

Bart Wallet en Eddo Verdoner bekleden allebei sinds 2021 een nie uwe functie. Bart Wallet is benoemd tot hoogleraar Joodse Studies aan de Universiteit van Amsterdam. Eddo Verdoner trad aan als Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding. Beiden proberen bij te dragen aan een sterk en veerkrachtig Joods Nederland; de een vanuit de universiteit en de ander vanuit politiek Den Haag. Lucia Hoenselaars van ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum ging met hen in gesprek over het belang van onderzoek voor het welzijn van de Joodse gemeenschap en de bestrijding van antisemitisme.

Ik tref Bart Wallet en Eddo Verdoner in een hoekkamer op driehoog in het P.C. Hoofthuis, met rondom ramen die uitkijken op het centrum van Amsterdam. Het gebouw met de vele ramen en glazen tussenwanden werd ontworpen in de jaren zeventig, vanuit de gedachte dat de universiteit transparant moest zijn naar de buitenwereld en dus verbonden met de maatschappij, zo vertelt Wallet terwijl we kennismaken. Tussen ons in ligt de Onderzoeksagenda voor Joods Nederland, die ARQ Kenniscentrum Oorlog, Vervolging en Geweld in oktober 2021 samen met JMW Joods Welzijn heeft samengesteld.

Hoe zien jullie de verhouding tussen onderzoek en het welzijn van de Joodse gemeenschap?
Wallet: “Ook al ben je nog zo’n kleine gemeenschap, uiteindelijk kan onderzoek echt helpen om tot beter beleid te komen. Je ziet dat sinds de Tweede Wereldoorlog organisaties als JMW, maar in toenemende mate ook kerkgenootschappen, steeds meer zijn gaan varen op wetenschappelijk onderzoek, vanuit het idee dat er feiten en gegevens nodig zijn om goed beleid te kunnen maken.”

Verdoner: “Ik vind het belangrijk dat er onderzoek gedaan wordt naar de wonden die er tijdens de oorlog geslagen zijn, omdat die tot op de dag van vandaag gevoeld worden. De effecten van de oorlog zijn heel complex en werken vaak ook meerdere generaties door. Veel van de problemen en de manieren waarop mensen naar de samenleving kijken, komen voort uit wat toen heeft plaatsgevonden, en daarom is het van belang dat te blijven onderzoeken.”

Eddo Verdoner. Foto: Sem van der Wal / ANP

In hoeverre zien jullie dat de Tweede Wereldoorlog een rol speelt in de Joodse identiteit? Ook voor jonge Joden?
Wallet: “De Tweede Wereldoorlog en de herinneringscultuur daaromheen is echt een van de weinige punten waarop de enorm diverse groep Joden in Nederland elkaar vindt. De Joodse gemeenschap is over allerlei thema’s tot op het bot verdeeld, maar dit deelt iedereen. Die gedeelde herinnering is niet alleen belangrijk voor de persoonlijke identiteit, maar ook voor de gemeenschap als geheel.”

Verdoner: “Als er een dreiging van buitenaf is, dan verenigt dat mensen. Maar het is ook niet alléén de oorlog die Joden vandaag de dag bindt. De Joodse gemeenschap in Nederland leeft, groeit en bloeit en het is van belang om het hele Joodse leven te zien, niet alleen de dreigingen. Dus het zou verkeerd zijn om te denken dat het louter de oorlog is die Joden in Nederland samenbindt.”

Wallet: “Maar liefst 80% van de Nederlandse Joden is niet meer ingebed in de georganiseerde Joodse gemeenschap, maar dat betekent niet dat ze niets met hun Joodse identiteit doen. Bij onze studenten zie ik dat ze bewust zoeken naar andere aspecten van de Joodse cultuur en in die zin ook hun Joodse identiteit aan het verbreden zijn. Een van de manieren is door heel veel met Joodse geschiedenis en het eigen familieverleden bezig te zijn. Je ziet dat de academische benadering van Jodendom of Joodse studies een hele sterke identiteitsvormende kracht is voor een flinke groep mensen in Nederland.”

Wat is ervoor nodig om het onderzoeksveld en de Joodse gemeenschap elkaar beter te laten vinden in de toekomst?
Wallet: “In andere landen, bijvoorbeeld in Israël en Angelsaksische landen, zie je dat de Joodse gemeenschap vrij makkelijk naar de universiteit stapt met de vraag om onderzoek te doen naar bepaalde thema’s. In de Nederlandse context is dat veel lastiger. We weten elkaar niet altijd goed te vinden. Wij als academici hebben niet altijd helemaal scherp in het vizier wat voor de gemeenschap belangrijk is, en omgekeerd geldt dat denk ik ook.

Bijeenkomsten zoals de presentatie van de onderzoeksagenda in het Joods Historisch Museum die in oktober 2021 plaatsvond, zijn denk ik heel goed. Omdat we dan goed naar elkaar leren luisteren. Uiteindelijk wil je een win-winsituatie: dat iets academisch uitdagend is, maar ook echt de gemeenschap dient. Ik denk dat daar nog wel winst te behalen valt.”

Is het nodig dat de bredere Nederlandse bevolking meer kennisneemt van de rijkdom van de Joodse cultuur?
Verdoner: “Onbekend maakt onbemind. Je moet elkaar als een gelijke beschouwen, elkaar respecteren, en daarvoor is het van belang om te weten wat de culturele gebruiken zijn. Joods leven is al meer dan duizend jaar in Nederland, en de Joodse feestdagen zouden net zo normaal moeten zijn als bijvoorbeeld Kerstmis.

Wat dus belangrijk is in de bestrijding van antisemitisme, is dat Joden in Nederland zichtbaarder worden en de cultuur uitdragen. Het is zodanig belangrijk dat de Europese strategie tegen antisemitisme een apart onderdeel kent: fostering Jewish life.”

Hoe verschilt hedendaags antisemitisme van dat in eerdere eeuwen? Komen antisemitische uitingen zoals we die vandaag de dag zien voort uit een overtuiging, of uit een gebrek aan historisch bewustzijn?
Verdoner: “Antisemitisme is er altijd geweest, maar ik heb het idee dat het nu meer naar de oppervlakte komt. Met name door social media, maar ook door de polarisatie in de samenleving en de verharding van het politieke debat. Op die manier gaat het ook meer aan kracht winnen.

Antisemitisme kan uit allerlei hoeken komen, het kan bijvoorbeeld links, rechts, populistisch of religieus antisemitisme zijn. Waar het ook vandaan komt, antisemitisme is een manier om een groep aan je te binden door een gemeenschappelijk vijandbeeld te creëren.”

Wallet: “In sommige gevallen zal er sprake zijn van een gebrek aan historisch bewustzijn, maar er zijn mensen die heel goed weten wat er tijdens de Tweede Wereldoorlog is gebeurd en die antisemitisme bewust op een manipulatieve manier inzetten voor eigen politieke agenda’s. Daardoor raakt antisemitisme gepolitiseerd: het wordt een actiewapen in de politieke strijd. Er wordt niet bij stilgestaan dat het de Joodse gemeenschap schaadt.”

Bart Wallet bij de presentatie van zijn boek Sam en Henny: een eeuw orthodox-joodse familiegeschiedenis. Foto: Twitter Bart Wallet

“Daarom is het zo belangrijk dat we het thema antisemitisme depolitiseren. Dat het losgemaakt wordt van die politieke strijd. Of je nou links of rechts bent, welke politieke kleur je ook draagt: elk fatsoenlijk mens hoort hier afstand van te nemen.”

Verdoner: “Ze weten dat ze mensen kwetsen, maar de huidige aanjagers van antisemitisme doen het om aandacht te krijgen. Dat maakt het zo lastig: als je erop reageert krijgt het meer aandacht, en dat is precies wat ze willen, maar als je er niet op reageert, laat je langzaam die grens vervagen en dan tolereer je dat het steeds verder gaat. Waar stopt het dan?”

Wallet: “Joden horen bij de geschiedenis van Nederland en bij de Nederlandse samenleving sinds het moment dat Nederland als onafhankelijk land ontstond. Dat betekent dus dat als je Joden gaat uitsluiten van deze samenleving, je eigenlijk een stuk uit je eigen Nederlandse identiteit wegsnijdt en je tegen de Nederlandse samenleving keert. Antisemitisme is in die zin niet alleen een bedreiging voor de Joodse gemeenschap, maar voor de Nederlandse identiteit.”

Zien jullie ook psychosociale gevolgen van antisemitisme?
Verdoner: “Zeker. Op het moment dat er een incident plaatsvindt, zie je dat er bij maatschappelijke hulpdiensten en Joodse organisaties veel meer telefoontjes binnenkomen. Mensen worden van antisemitische incidenten heel onrustig, zeker als het ook over de oorlog gaat. Je ziet aan de andere kant ook de positieve emoties die naar boven komen als er iets goeds gebeurt, denk aan de opening van het Holocaust Namenmonument of de excuses van Rutte. Elke dag leeft het nog.”

Het Holocaust Namenmonument is in September 2021 onthuld. Foto: Martijn Beekman

Wallet: “Ik denk dat de bredere Nederlandse samenleving nauwelijks een idee heeft van de effecten van antisemitisme. Als je in de Joodse gemeenschap een feestje organiseert, is een van de standaard onderdelen daarvan dat je beveiliging moet regelen. Ook in het geval van een familiefeestje. Dat is niet normaal en ik denk dat als de gemiddelde Nederlander daarvan hoort, die dat niet voor mogelijk houdt. Maar dat is het effect van antisemitisme.”

Verdoner: “Mensen lopen ook niet zo vaak meer met een keppel op omdat ze bang zijn voor incidenten. Als dat allemaal achter gesloten deuren blijft, als je er niet gewoon op uit kan en iemand ziet die net zo is als jij, dan doet dat heel veel met je gevoel van identiteitsbeleving en de beleving van vrijheid. De gemeenschap moet zich vrij kunnen voelen om haar identiteit te beleven zonder dat ze moet denken aan de consequenties daarvan.”

De Onderzoeksagenda voor Joods Nederland die ARQ en JMW hebben opgesteld, is een oproep tot nieuw onderzoek. Wat is er volgens jullie nodig om die oproep om te zetten in actie?
Wallet: “Ik zou het mooi vinden als ieder thema in de onderzoeksagenda geadopteerd zou worden door een maatschappelijke organisatie, die vervolgens de samenwerking opzoekt met de academie. Dat sluit ook mooi aan bij de trend in de universiteiten om meer met maatschappelijke partners te werken. Op die manier laten we zien dat het onderzoek dat hier plaatsvindt, niet zomaar gedaan wordt omdat wij dat toevallig interessant vinden, maar een verbinding heeft met de maatschappij, met de bredere samenleving.”

Verdoner: “Het is ook goed om in dit soort samenwerkingen te reflecteren op het onderzoek dat is gedaan – de resultaten en de impact – en te kijken of er een vervolg aan moet worden gegeven. We worden te vaak geregeerd door wat er in de nieuwscyclus gebeurt. Als er een incident is, vindt iedereen dat er iets moet gebeuren, maar even later is de interesse weg. Terwijl die antisemitische incidenten een lange aanloop en een lange nasleep hebben. Onderzoek kan die blik verbreden, en daar moeten we aansluitend ook beleidsmatig vervolg aan zien te geven.”

Jullie hebben allebei sinds dit jaar een belangrijke, nieuwe functie. Wallet als nieuwe hoogleraar, en Verdoner als Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding. Wat hopen jullie te bereiken de komende jaren?
Wallet: “Ik vind het heel belangrijk om te laten zien dat Joodse studies en Joodse geschiedenis niet alleen maar over vroeger gaan. Dat de Joodse gemeenschap nog steeds bestaat en dat we dus ook moeten kijken naar Joods leven ná de Tweede Wereldoorlog.

De Joodse gemeenschap is gedecimeerd, absoluut, maar heeft ook een enorme kracht, vitaliteit en dynamiek waarmee Joods leven weer is opgebouwd. Dus ik wil ook heel graag laten zien hoe die naoorlogse gemeenschap betekenisvol aanwezig is in publieke debatten die in de samenleving spelen. Het publieke en politieke debat moet zijn beloop kunnen hebben, maar het moet wel goed geïnformeerd gebeuren. En daar hoort de inbreng van Joodse studies ook helemaal bij. Joodse studies is een van de lenzen die we nodig hebben om onze samenleving goed te kunnen begrijpen.”

Verdoner: “Ik vind het ook heel belangrijk om te laten zien dat Joden altijd een onderdeel zijn geweest van Nederland en dat de Joodse gemeenschap bij dit land hoort. Dat is de essentie van de bestrijding van antisemitisme. Mijn missie is om ervoor te zorgen dat het voor iedereen duidelijk is dat het normaal is om Joods te zijn, dat het normaal is om daar uiting aan te geven, en dat het een normaal en gelijkwaardig onderdeel is van de Nederlandse samenleving. Mijn uiteindelijke doel is dat niemand zich meer gehinderd zal voelen, of twee keer zal nadenken, voordat hij of zij op een bewuste manier open en bloot zijn Joodse identiteit beleeft.”

Dit artikel verscheen eerder in Impact Magazine (2021-4), een uitgave van ARQ Kenniscentrum Oorlog, Vervolging en Geweld.

Over de auteur

 

Lucia Hoenselaars

Lucia Hoenselaars is historicus en werkt als beleidsonderzoeker/adviseur bij ARQ Kenniscentrum Oorlog, Vervolging en Geweld, onderdeel van ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum. Ze is onder andere eindredacteur bij Impact Magazine, een tijdschrift over de psychosociale gevolgen van ingrijpende gebeurtenissen.


Foto boven aan artikel

De presentatie van de Onderzoeksagenda voor Joods Nederland in het Joods Historisch museum op 14 oktober 2021. Bron: YouTube Joods Historisch Museum

Het Joodse leven in Nederland: een overzicht van naoorlogse ontwikkelingen

Over het naoorlogse Joods-religieuze en Joods-culturele leven in Nederland is onder het bredere publiek maar weinig bekend. Volgens Asjer Waterman is het belangrijk om meer bekendheid over de breedte van de Joodse gemeenschap in Nederland te genereren, om foutieve veronderstellingen en vooroordelen te voorkomen. Met dit doel maakte hij een overzicht van onderzoek naar Joden en Joodse cultuur en religie in naoorlogs Nederland.

In de eerste jaren na de oorlog leefde onder Joden in Nederland sterk de overtuiging dat het Joodse leven hier een aflopende zaak was. Ze zouden emigreren naar Palestina of de Verenigde Staten, of assimileren in de Nederlandse samenleving. Tot het zover was, moest men er in Nederland het beste van maken.1 Dat het zover niet is gekomen moge duidelijk zijn. Anno 2022 is er in Nederland een levendige Joodse gemeenschap die in aantallen voorlopig niet lijkt te krimpen. Desalniettemin zijn niet-Joden in Nederland niet altijd bekend met het Joodse leven.

Velen denken bij het horen van het woord ‘Joden’ aan de Tweede Wereldoorlog of aan het Midden-Oostenconflict. Die associatie is zo sterk, dat zelfs binnen het veld van Holocausteducatie steeds luider de roep klinkt om Joden niet alleen binnen de context van de Holocaust te behandelen.2 Tegelijkertijd neemt de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog in de identiteit van Nederlandse Joden tot op de dag van vandaag in meer of mindere mate een belangrijke plaats in.

Herdenkingsdagen voor de Tweede Wereldoorlog zoals 4 mei en Jom Hasjoa zijn belangrijke momenten op de Joodse kalender en dragen sterk bij aan de gemeenschappelijke Joodse identiteit. Het is de herinnering aan de Shoah die Joden van verschillende achtergronden en verschillende religieuze of politieke huize, in veel gevallen dichter bij elkaar brengt.

Juist omdat de Joodse gemeenschap zich op dit gebied zo duidelijk gemeenschappelijk weet te profileren, is het van belang om daarnaast de veelkleurigheid van het Joodse leven te laten zien, zodat het beeld van Joden in Nederland niet gereduceerd wordt tot dit ene aspect van de Joodse gemeenschap. Wanneer jongeren kennismaken met Joden en met de Joodse cultuur, leidt dat veelal tot een diverser beeld van de Joodse gemeenschap en tot een afname van vooroordelen. Door het Joodse leven van voor de oorlog én het Joodse leven van vandaag de dag te bespreken, wordt het mogelijk om een breder beeld te vormen van wat Jodendom is.3

Dit artikel is een antwoord op die roep om Joden niet alleen binnen de context van de Holocaust te behandelen. Het biedt een kort overzicht van het naoorlogse Joodse leven in Nederland aan de hand van de meest recente historische, demografische en sociaal-culturele literatuur.

Focus op culturele eigenheid

Waar het zionisme voor de Tweede Wereldoorlog nog een impopulaire ideologie was, zorgden de ervaringen ten tijde van de Shoah ervoor dat dit gedachtegoed na de oorlog dominant werd binnen de Joodse gemeenschap. Het idee dat de Joden in Nederland zich het beste konden voorbereiden op emigratie naar Palestina, werd breed gedeeld. Toch bleek het idee dat het afgelopen zou zijn met het Joodse leven in Nederland na de oorlog al redelijk snel voorbarig.

Na de bevrijding verviel de Nederlandse samenleving snel weer in de structuren van de verzuiling van voor de oorlog. Ook de Joodse gemeenschap nam binnen die verzuilde samenleving opnieuw haar plek in als religieuze groep, en de traditionele Joodse kerkgenootschappen keerden terug op hun oude posities als vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap.

De rabbijn spreekt de priesterzegen uit over een kerkelijk meerderjarig geworden jongen in de Synagoge Tesjoengas Israel, Amsterdam. Reproductie. Foto: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

Juist de rabbijnen van deze traditionele Joodse gemeenschappen waren voor de oorlog sterk gekant geweest tegen het zionisme. Zij bleven dit standpunt ook na de oorlog uitdragen, omdat ze meenden dat de Nederlands-Joodse identiteit een bijzondere essentie had ten opzichte van andere Joodse gemeenschappen wereldwijd.

Deze insteek stond echter op gespannen voet met het steeds populairder wordende zionisme, dat Joden wereldwijd zag als onderdeel van een internationaal volk dat diende terug te keren naar zijn eigen land, hetgeen met de oprichting van de staat Israël in 1948 voor iedereen mogelijk werd. Terwijl de rabbijnen vooral bezig waren het vooroorlogse Nederlandse Jodendom zo goed en kwaad als het kon te herstellen, zocht de gemeenschap steeds verder aansluiting bij internationale ontwikkelingen in het Joodse leven, met het zionisme voorop.

Het idee van Joden als een internationaal volk met een eigen cultuur sloot ook nauw aan bij het idee van de multiculturele samenleving dat in de jaren zestig opkwam in Nederland. De dekolonisatie en het aantrekken van grote groepen gastarbeiders zorgden ervoor dat Nederland in korte tijd geconfronteerd werd met meerdere voor de samenleving tot dusver onbekende groepen mensen. Joden werden ook gezien als onderdeel van die multiculturele samenleving. Hierbij verschoof het prisma waardoor de samenleving naar de Joodse gemeenschap keek en kwam de nadruk te liggen op hun culturele eigenheid in plaats van hun religiositeit.

Die focus op cultuur in de bredere maatschappij had eveneens tot gevolg dat ook binnen de Joodse gemeenschap cultuur steeds vaker als een zelfstandige component van de Joodse identiteit werd gezien. Het idee dat je in plaats van religieus-Joods ook cultureel-Joods kan zijn en dat een dergelijke identiteit niet onderdoet voor een religieus-Joodse identiteit, kreeg in Nederland voet aan de grond. Zowel bij de traditionele organisaties en kerkgenootschappen als bij minder traditionele Joodse organisaties, leidde dit tot vele culturele initiatieven.

Groei aan Joodse stromingen

Om terug te gaan naar de sterke internationalisering van het Joodse leven: deze zorgde er eveneens voor dat er binnen het religieus-Joodse leven veel verschuivingen plaatsvonden. Voor de Tweede Wereldoorlog was meer dan 90% van de Joden in Nederland aangesloten bij het Asjkenazische (Hoogduitse) Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap (NIK) of het Sefardische Portugees-Israëlitische Kerkgenootschap.

Na de oorlog groeide het liberale Jodendom – voor de oorlog nog een randverschijnsel in Nederland – onder invloed van ontwikkelingen in Angelsaksische landen uit tot een populair alternatief voor de traditionele orthodoxe gemeenten. Maar ook andere Joodse stromingen die in het buitenland ontstonden, kregen voet aan de grond in Nederland, zoals de nog veel vrijere reconstructionist en Jewish renewal-bewegingen, of de conservative/masorti– bewegingen die het midden houden tussen orthodox en liberaal.

Tegelijkertijd veranderde het orthodox-Joodse leven sterk; de chassidische Chabad-beweging won aan invloed in Nederland en het orthodoxe Jodendom van Oost-Europa kreeg meer invloed op het model van de West-Europese orthodoxie. Hiernaast vond ook de moderne orthodoxie een plek binnen het Nederlandse Jodendom.

Deze groei in diversiteit vond tegelijkertijd plaats met een hoge mate van individualisering in de bredere Nederlandse maatschappij. Dit had ook zijn weerslag op de identiteitsbeleving van Nederlandse Joden: een gemeenschappelijke structuur werd niet meer als noodzakelijk gezien. Demografische ontwikkelingen laten daarnaast zien dat de groep mensen met een Joodse vader en een niet-Joodse moeder groeide. Voor hen gold dat zij wel een Joodse identiteit hadden, maar in religieuze zin geen Joodse status.4

Het gevolg van dit alles? Waar men voor en vlak na de Tweede Wereldoorlog wellicht nog kon spreken over een meer algemene Joodse identiteit die door het overgrote deel van de Joden in Nederland gedeeld werd, is er vandaag de dag een veelheid aan Joodse stromingen en groepen – waarvan vele een onderdeel vormen van een internationale beweging.5

De Hakafot van de Sefardische Joden tijdens soekot in de Portugees-Israëlietische Synagoge in Amsterdam. Foto: Wikimedia commons

Demografische groei

Tegen alle verwachtingen van vlak na de Tweede Wereldoorlog in, is het Joodse leven in Nederland sinds 1945 in omvang toegenomen. En dat geldt in zekere mate ook voor de Joodse bevolking. Volgens het meest recente demografische onderzoek wonen er ruim 52.000 Joden in Nederland. Dat aantal is in de afgelopen jaren licht gestegen.

Bij dat cijfer moet wel een kanttekening worden geplaatst. Als men alleen de zogenaamde halachische Joden telt – het aantal mensen dat volgens de Joodse wet (halacha) als Joods wordt gezien omdat zij een Joodse moeder hebben – neemt het aantal Joden niet toe, maar is het sinds 1945 ongeveer gelijk gebleven. Wel sterk gegroeid is de groep met slechts één Joodse ouder, waaronder dus ook veel mensen met alleen een Joodse vader.6

Vanaf de jaren zeventig neemt ook het aantal Israëliërs in Nederland toe, tot ongeveer 10.000 vandaag de dag – wat betekent dat een op de vijf Joden in Nederland een Israëlische achtergrond heeft. Een derde ontwikkeling die van belang is om te noemen, is de mate waarin Joden in Nederland zijn aangesloten bij een Joods kerkgenootschap. Dat geldt slechts voor 20 procent van hen; heel wat minder dan in de vooroorlogse jaren het geval was.

Hoewel er dus meer diversiteit aan soorten Jodendom en meer Joden zijn in Nederland, beleeft het overgrote deel van de Joodse gemeenschap de Joodse identiteit in privékringen en niet binnen een georganiseerd Joods-Nederlands kader. Maar dat men niet is aangesloten bij een Joodse denominatie, betekent niet dat men geen binding meer heeft met het Jodendom. In veel gevallen betekent het alleen dat men die binding op een andere manier ervaart.

Die verschillende manieren van binding worden uitvoerig beschreven in recent demografisch onderzoek, waarin zes verschillende bindingsterreinen worden onderscheiden: 1) deelname aan religie en de daarbij horende feesten en gebruiken; 2) Joods-culturele belangstelling; 3) binding aan de Joodse gemeenschap; 4) verbondenheid met Israël; 5) binding via gevoeligheid voor antisemitisme en 6) binding via beleving van de Tweede Wereldoorlog.

In het algemeen kan worden gesteld dat vrijwel alle vormen van binding minder sterk gevoeld worden door de jongere generatie. Dat geldt in het bijzonder voor de verbondenheid met Israël en de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog, die juist voor de oudere generaties Joden in Nederland nog relatief sterke bindingsterreinen vormen.7 Iets dat de grote verschillen binnen de Joodse gemeenschap wel weet te overbruggen, is de herinnering aan de Shoah. Voor vrijwel alle herdenkingen geldt dat de Joodse gemeenschap hier eensgezind samenkomt, terwijl dat bij culturele of religieuze bijeenkomsten vaak onmogelijk lijkt.8

Familie van gemeenschappen

Het verschijnsel dat de jongere generaties minder binding ervaren op de verschillende onderscheiden terreinen, wordt ook wel aangeduid als een gevolg van de tijdgeest waarin individualisme en keuzevrijheid centraal staan. Men spreekt in dit verband ook wel van een verschuiving van thick culture naar thin culture. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan aspecten van het Joodse leven die dat Joodse leven kleur geven, zoals het vieren van feestdagen als Pesach of Jom Kipoer (Grote Verzoendag), maar die minder levensbepalend zijn dan bijvoorbeeld een ritueel als besnijdenis.9

De grote diversiteit die sinds enkele decennia zo bepalend is voor het Joodse leven in Nederland, maakt het moeilijk om te spreken van een Joodse gemeenschap. Liever spreekt men in de wetenschappelijke literatuur tegenwoordig over een familie van gemeenschappen. Een ‘familie van gemeenschappen’ wil zeggen dat er wel een relatie is tussen de Joodse gemeenschappen en dat die gemeenschappen bepaalde karakteristieken delen. De Amerikaanse hoogleraar Michael Satlow hanteert een model waarin de diversiteit aan gemeenschappen aan de hand van drie clusters van vragen (maps) gevat kan worden.10

Professor Bart Wallet laat zien dat dit idee van een familie van gemeenschappen ook opgaat voor de Nederlandse situatie van vandaag de dag. Ondanks de grote verschillen vormen een gedeelde canon aan teksten en een gedeelde rituele praktijk verbindende elementen.11 De manier waarop met die teksten wordt omgegaan en invulling wordt gegeven aan de rituelen verschilt sterk. Desalniettemin blijven het karakteristieken die alleen bij Joodse gemeenschappen voorkomen, waardoor wel degelijk gemeenschappelijkheid ontstaat.

Drie generaties van een Joodse familie lezen de Haggada op sederavond. Foto: Inna Reznik / Shutterstock

Bijzondere pluriformiteit

De Joodse gemeenschap heeft zich in de decennia na de oorlog ontwikkeld tot een gemeenschap waarin verschillende stromingen en ideologieën voet aan de grond hebben gekregen. Nederland lijkt daarmee de internationale ontwikkelingen te volgen, waarin landen met een grote Joodse bevolking zoals de Verenigde Staten een voortrekkersrol innemen.

Interessant is om te zien dat deze pluriformiteit van grotendeels religieus-Joodse stromingen in Nederland niet leidt tot een toename van mensen die zich met een religieuze stroming identificeren; het overgrote deel van de Nederlandse Joden is niet aangesloten bij een kerkgenootschap en demografisch onderzoek toont dat hun aantal alleen maar toeneemt. Dit in tegenstelling tot een land als de Verenigde Staten, waar de meerderheid van de Joden zich juist wel met een van de religieuze denominaties identificeert.12

Dit gegeven maakt, samen met de bijzondere plek die de herinnering aan de Shoah nog steeds inneemt in de identiteit van Nederlandse Joden, dat de Nederlandse situatie niet met buitenlandse voorbeelden te vergelijken is. Die eigenheid, en de pluriformiteit van het Joodse leven in Nederland die ik hierboven schetste, verdienen het om bredere bekendheid te krijgen in de Nederlandse samenleving.

Onderzoeksagenda

Ondanks de hier aangestipte wetenschappelijke kennis over de Joodse gemeenschap, is er nog veel ruimte voor nader onderzoek. Om die reden publiceerde JMW in samenwerking met ARQ Kenniscentrum Oorlog en Geweld in oktober 2021 de Onderzoeksagenda voor Joods Nederland. Daarin worden vijf onderzoeksthema’s beschreven die richting moeten geven aan het onderzoek naar hedendaags Joods leven in Nederland. Voor al dit soort onderzoek geldt dat het van belang is voor de Joodse gemeenschap, maar ook voor de Nederlandse samenleving in het algemeen.

Over de auteur

 

Asjer Waterman

Asjer Waterman studeerde in Amsterdam en Jeruzalem en volgt momenteel een opleiding aan het Levisson Instituut. Eerder publiceerde hij samen met Anna E. de Wilde over de naoorlogse geschiedenis van de bibliotheek Ets Haim-Livraria Montezinos. Hij werkt bij JMW waar hij betrokken is bij de onderzoeksagenda voor Joods Nederland.


Noten

1. Bart Wallet, ‘Tussen marge en centrum. Joden in naoorlogs Nederland’. In: H. Blom, D. Wertheim, H. Berg & B. Wallet (red.), Geschiedenis van de Joden in Nederland (Amsterdam, Boom, 2017). Zie ook: H. Berg & B. Wallet (red.), Wie niet weg is, is gezien: Joods Nederland na 1945 (Waanders, 2010), p. 419.

2. Zie bijvoorbeeld: Task Force for International Cooperation on Holocaust Education, Remembrance and Research, Lesgeven over de Holocaust: aanbevelingen voor docenten.

3. M. van der Heijden & L. de Wit, Effecten van het LJG-project leer je buren kennen (Amsterdam, 2014).

4. Het Jodendom wordt volgens de religieus-Joodse wetten doorgegeven door de moeder.

5. Zie noot 1.

6. Zie voor recent onderzoek naar kinderen uit een gemengd-Joodse relatie: B. Tanenbaum & R. Kooyman, Jewish feelings, Jewish practice? Children of Jewish intermarriage in the Netherlands (JDC International Centre for Community Development, 2014).

7. H. van Solinge & M. de Vries (red.), De joden in Nederland anno 2000. Demografisch profiel en binding aan het jodendom (Amsterdam, Aksant, 2001); H. van Solinge & C. van Praag, De Joden in Nederland anno 2009: continuïteit en verandering (Amsterdam, AMB, 2010). Zie voor onderzoek naar Israëliërs in Nederland: C. Kooyman & J. Almagor, De Israeli’s in Nederland. Een sociaal-demografisch onderzoek naar Israëli’s en ex-Israëli’s in Nederland (Amsterdam, JMW, 1995).

8. Bart Wallet, ‘Een familie van gemeenschappen. De dynamiek van joods Nederland in de naoorlogse periode’. In: Peter van Dam, James Kennedy & Friso Wielenga (red.), Achter de zuilen. Op zoek naar religie in naoorlogs Nederland (Amsterdam University Press, 2014), p. 135-154.

9. H. van Solinge & C. van Praag, De Joden in Nederland anno 2009: continuïteit en verandering (Amsterdam, AMB, 2010), p. 4-5.

10. Michael Satlow, ‘Defining Judaism: Accounting for ‘Religions’ in the Study of Religion’. Journal of the American Academy of Religion, vol. 74 nr. 4 (2006), p. 837-860. Zie ook: Michael Satlow, Creating Judaism: History, Tradition, and Practice (New York, Columbia University Press, 2006).

11. Zie noot 8.

12. Pew Research Center, Jewish Americans in 2020 (11 mei 2021).


Foto boven aan artikel

De Hakafot van de Sefardische Joden tijdens soekot in de Portugees-Israëlietische Synagoge in Amsterdam. Bron: Wikimedia Commons

Joods leven na de Holocaust

“Laten we Joods leven niet alleen definiëren vanuit wat er zou ontbreken, maar laten we ook vieren wat Joods leven nu wél te bieden heeft,” zei directeur Emile Schrijver van het Joods Cultureel Kwartier onlangs. Een mooie uitnodiging die ook een belangrijke vraag oproept: hoe kunnen we de rijkdom en diversiteit van Joods leven vieren zonder voorbij te gaan aan de doorwerking van de Holocaust in het heden van verschillende (naoorlogse) generaties? Deze editie van WO2 Onderzoek uitgelicht, die online gaat rond Holocaust Memorial Day op 27 januari, gaat in op deze en andere actuele vragen en inzichten op het gebied van Joods leven in Nederland.

Schrijvers uitspraak is opgenomen in de recent gepresenteerde Onderzoeksagenda voor Joods Nederland, opgesteld door JMW in samenwerking met ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum. Deze onderzoeksagenda is een oproep aan onderzoekers en maatschappelijke organisaties om aan de hand van een aantal thema’s het hedendaagse Joodse leven te onderzoeken en op de kaart te zetten.

Een van die thema’s is het herdenken en herinneren van de Tweede Wereldoorlog. Maar ook onderwerpen als identiteits- en gemeenschapsbeleving, religie & secularisme en de effecten van antisemitisme kregen een prominente plek op de agenda. In deze WO2 Onderzoek uitgelicht komen al deze thema’s op verschillende manieren aan bod.

Invoelbaarheid

Asjer Waterman, strategisch adviseur bij JMW, trapt af met een overzichtsartikel over de ontwikkelingen in het Joodse leven in Nederland sinds de Tweede Wereldoorlog. Hoewel de verwachting vlak na de oorlog was dat het Joodse leven een aflopende zaak was in Nederland, beschrijft hij onder meer hoe zich een levendige ‘familie van gemeenschappen’ heeft ontwikkeld, zeer divers in mate en vorm van religiositeit en in binding met het Jodendom.

Een jongen leest de Thora bij bar mitswa. Foto: Ungvar / Shutterstock

Voor het tweede artikel interviewde Lucia Hoenselaars hoogleraar Joodse Studies Bart Wallet, van de  Universiteit van Amsterdam, en Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding Eddo Verdoner. Ook zij benadrukken de diversiteit en rijkdom van de Joodse cultuur, en analyseren het hedendaagse antisemitisme. Een schokkende illustratie daarvan is het feit dat Joden beveiliging moeten regelen wanneer ze een familiefeestje organiseren. Wallet en Verdoner roepen op om dit antisemitisme te bestrijden door de kennis over het Jodendom en Joodse tradities en rituelen te vergroten.

Annemiek Gringold, curator Shoah bij het Joods Cultureel Kwartier, beschrijft vanuit museaal perspectief hoe wordt gepoogd om recht te doen aan de nagedachtenis van de slachtoffers van de Holocaust door juist hun herkenbare menselijkheid te belichten. Zij benadrukt hoe belangrijk het is om de normaliteit en invoelbaarheid van het Joodse leven over te brengen, in plaats van (enkel) de gruwelijkheid van de vervolging en de vernietiging. In haar column schrijft ze over de consequenties daarvan voor de inrichting van het nieuwe Nationaal Holocaustmuseum, dat in 2023 de deuren zal openen.

Spanningsveld

Uit de verschillende bijdragen rijst een beeld op van een spannende mix van traditie en dynamiek, maar ook van een zo’n grote diversiteit dat er nauwelijks sprake meer lijkt te zijn van gemeenschappelijkheid. Terwijl de Tweede Wereldoorlog nog altijd een schaduw op het hedendaagse Joodse leven werpt, vormt dat verleden tegelijkertijd een van de meeste bindende factoren in de familie van gemeenschappen: elke familie deelt de herinnering daaraan. Het is een spanningsveld waaraan niet te ontkomen valt.

Margalith Kleijwegt schreef het boek Verdriet en boterkoek, waarin ze probeert weer te geven hoe verschillende generaties met dit spanningsveld omgaan. In haar bespreking van dit boek reflecteert Lara Nuberg op de complexiteit hiervan. Nuberg verbindt Kleijwegts bevindingen aan de bredere vraag van identiteitsvorming vanuit een gemarginaliseerde positie, die ook in andere diasporagemeenschappen speelt. Zij roept op tot herwaardering en trots: het getuigt van kracht om de culturele geschiedenis van de eigen familie te herontdekken en die op een eigen manier een plek te geven in het leven van nu.

Blijven herinneren wat er ontbreekt en tegelijk vieren wat er is: het is een ingewikkelde maar mooie opdracht, die op vele manieren vorm kan krijgen. Of het nu is in herdenkingen, tentoonstellingen, literatuur of onderzoek.

Over de auteur

 

Froukje Demant

Froukje Demant is senior onderzoeker bij het Nationaal Comité 4 en 5 mei en redacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht..


Foto boven aan pagina

Soeka (loofhut) op de binnenplaats van de Grote Synagoge van Deventer. Bron: Tfrursten / Wikimedia Commons (CC BY-SA 3.0)

Hoe overleven identiteit kleurt. Over “Verdriet en boterkoek”

Wat betekent het om (klein)kind te zijn van een geschiedenis vol vervolging, onderdrukking en geweld en tegelijkertijd ook voort te komen uit een rijke cultuur vol rituelen en tradities? Die vraag onderzoekt Margalith Kleijwegt in Verdriet en boterkoek. Zij neemt hierin de identiteitsbeleving van drie generaties binnen haar Joodse familie onder de loep. Het boek toont hoe ongelooflijk ingewikkeld het is om een identiteit vorm te geven als je je in een gemarginaliseerde positie bevindt, en hoe divers de manieren zijn om dit toch te doen.

Kleijwegt had een moeder die de Holocaust overleefde en het Joods-zijn zoveel mogelijk ontkende. Ze had een tante voor wie Joods-zijn juist vanzelfsprekend was. Haar nicht sloot zich aan bij een joods-orthodoxe gemeenschap. Haar broer noemt zichzelf een ‘amateur-Jood’. Met al Kleijwegts familieleden komen in Verdriet en boterkoek vrijwel alle vormen van naoorlogse Joodse identiteit voorbij. Ook de vorm die bij de derde generatie dominant geworden lijkt. Die generatie van kleinkinderen heeft in Kleijwegts ogen geen last meer van het trauma van de oorlog, maar onderzoekt en omarmt haar Joodse identiteit op een fluïde en trotse manier.

Zelf wordt Kleijwegt daar ook steeds beter in. In het boek schetst ze een ontroerend voorbeeld, waarbij ze aan een Marokkaanse familie waar ze al vijftien jaar over de vloer komt eindelijk durft toe te geven dat ze Joods is. Dit terwijl haar moeder Netty Rosenfeld zowel haar eigen Joods-zijn als dat van haar kinderen altijd ontkende; ze leefden niet volgens de joodse wetten en vierden Kerstmis in plaats van Chanoeka en waren volgens haar moeder dus geen joden. Volgens moeder was het ook veiliger om ver weg van het Jodendom te blijven. Dat Kleijwegt deze overlevingsstrategie van haar moeder ruim vijftig jaar later van zich afschudt en het Joods-zijn benoemt als onderdeel van haar identiteit, is een vorm van emancipatie.

Portretfoto van Netty Rosenfeld door Jacob Merkelbach, ca. 1930-1955. Foto: Rijksmuseum

Van schaamte naar trots

Deze ontwikkeling, van onderdrukking van de identiteit naar emancipatie, is een tendens die niet alleen voorbehouden is aan Joodse nazaten van mensen die de Holocaust hebben meegemaakt. Al een aantal jaar staan, in navolging van de Amerikaanse zwarte emancipatiebewegingen uit de jaren zestig, in met name Europa en de Verenigde Staten jongeren op die niet langer willen buigen voor een opgelegde norm die een deel van de eigen culturele en etnische achtergrond constant naar de marges verdrijft.

In de Nederlandse context is dit onder meer terug te zien binnen de diaspora van verschillende voormalige koloniën zoals Suriname en voormalig Nederlands-Indië. Door eerdere generaties werd assimilatie – je aanpassen aan de Nederlands-witte norm – als dé oplossing gezien tegen racisme, discriminatie en andere vormen van uitsluiting. Maar onder het motto van dekoloniseren herontdekken jongere generaties nu tradities, taal, gebruiken en rituelen die lange tijd onderdrukt werden omdat ze als on-Nederlands en dus onbeschaafd werden bestempeld.

Het gevolg van die herontdekking is dat schaamte voor het niet voldoen aan een witte norm plaatsmaakt voor trots. Zo wordt Sranantongo, de Surinaamse taal die ontstond ten tijde van de slavernij maar lange tijd niet mocht worden gesproken, steeds vaker aan Surinaamse kinderen geleerd. Ook worden Europese schoonheidsidealen bevraagd en ontmanteld.1 Binnen de Nederlands-Indische diaspora maakt schaamte jegens de Indonesische afkomst steeds meer plaats voor interesse in Indonesische voorouders en een meer kritische blik op de onderdrukkende mechanismes van kolonialisme.2

Waar schrijver Marion Bloem, die in 1983 debuteerde met Geen gewoon Indisch meisje, in haar werk veelal verwijst naar de verscheurdheid die ze in haar jeugd ervoer tussen het leven binnenshuis (Indisch) en buitenshuis (Hollands), ontstaat nu het verlangen om bepaalde vormen van identiteit buitenshuis niet meer weg te hoeven cijferen.

In de multiculturele samenleving die Nederland inmiddels onomstotelijk is, zou geen sprake moeten zijn van culturele en etnische superioriteit versus ondergeschiktheid. Dat besef vraagt niet alleen om een herwaardering van wat het inhoudt om een Nederlander te zijn. Het vraagt ook om een fluïde en flexibele houding ten opzichte van ieders achtergrond en de culturele normen en waarden die lange tijd slechts konden bestaan in de marge.

Omslag Verdriet en boterkoek. Foto: Atlas Contact

Overlevers

Kleijwegts broer Martijn noemt zichzelf steevast een ‘amateur-Jood’, omdat hij joodse gebruiken en feesten zoals seideravond slechts sporadisch een plek geeft in zijn leven. Alleen die bijnaam al suggereert dat er iets kan bestaan als een ‘echte Jood.’ Dat is een oneerlijke manier van naar jezelf kijken en gaat bovendien voorbij aan de context waarin culturele overdracht al dan niet plaatsvindt. Als je voortkomt uit een geschiedenis waarin je achtergrond uitsluiting en zelfs je dood kon betekenen, is het niet vreemd dat je gebruiken en gewoontes niet vanzelfsprekend van generatie op generatie doorkreeg en -geeft.

Dat leden van Joodse dan wel postkoloniale diaspora’s anno 2021 tóch proberen om de culturele geschiedenis van hun familie te herontdekken en op een eigen manier een plek proberen te geven in hun leven, maakt van hen geen amateurs, maar overlevers in de breedste zin van het woord. Ze tonen aan: ondanks het feit dat onze families voortkomen uit een geschiedenis van onderdrukking, leven wij door. We vergeten niet waar we vandaan komen, koesteren onze achtergrond en zullen op onze eigen manier zorgdragen voor overlevering van de cultuur en de geschiedenis van onze voorouders.

Over de auteur

 

Lara Nuberg

Lara Nuberg is historicus en schrijver. In 2020 verscheen bij Rose Stories het boek In haar voetsporen, dat Lara schreef met de Indonesische schrijfster Lala Bohang. Momenteel werkt Lara bij uitgeverij Das Mag aan haar debuutroman. Lara publiceert regelmatig blogs op haar website gewooneenindischmeisje.nl.


Noten

1. Zie initiatieven als het kinderboekje Mijn eerste woordjes Sranantongo.

2. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de populariteit van de roman Lichter dan ik van Dido Michielsen (2019), de film Ze noemen me Baboe van Sandra Beerends (2019), het non-fictieboek De voormoeders van Suze Zijlstra (2021) en het ontstaan van organisaties als het Dekolonisatie Netwerk voormalig Nederlands-Indië.


Foto boven aan artikel

Netty Rosenfeld met zoon Martijn en dochter Margalith, halverwege de jaren zestig. Bron: Privéarchief Margalith Kleijwegt

 

 

Oefeningen voor het samenleven

Afgaande op de vele verhalen over de Tweede Wereldoorlog die ieder jaar in de aanloop naar 4 en 5 mei in kranten en tijdschriften verschijnen, is er nog volop aandacht voor die zo bepalende periode uit onze nationale en Europese geschiedenis. Uit onderzoek blijkt ook telkens weer dat veel – ook jonge – Nederlanders waarde hechten aan het herdenken en vieren en de rituelen die daarbij horen.

Tegelijkertijd staan de opiniepagina’s – en inmiddels ook de socialemediatijdlijnen – ieder jaar bol van discussies over wie en wat er op de Dam herdacht moet worden, wiens vrijheid gevierd moet en of we die oorlog die ruim 75 jaar terug eindigde überhaupt nog moeten herdenken. “Er is in onze tijd toch allerlei leed dat onze aandacht meer verdient?”, zo klinkt het regelmatig. Afgaande op de felle meningsverschillen op dit gebied kun je gerust stellen dat een maatschappelijke consensus over de invulling van 4 en 5 mei ver te zoeken is.

Sterker nog: onze samenleving raakt steeds meer verscheurd door de prominente plek die geschiedenis en thema’s als identiteit en inclusie in het publieke debat innemen. Hoe is onze samenleving die zo getroffen is door de oorlog, hierin terechtgekomen? En belangrijker nog: is deze kluwen rondom herdenken en vieren te ontwarren? Deze vragen houden mij al jaren bezig.

Theater Na de Dam

Een van de misverstanden, in mijn ogen, is de gedachte dat mensen zich alleen ergens mee kunnen verbinden als zij zich gerepresenteerd voelen. Op 4 mei zijn vanuit die aanname vaak referenties naar de slachtoffers van de Holocaust omzeild, werd er in meer abstracte termen gesproken over oorlog en vrijheid of werden hedendaagse conflicten aangehaald.

Dit in de hoop dat jongere generaties, bi-culturele Nederlanders en mensen met een migratieachtergrond zich gemakkelijker zouden kunnen identificeren en zich meer bij 4 en 5 mei betrokken zouden kunnen voelen. Het gevolg hiervan was dat de Nationale Dodenherdenking zijn historische kader verloor en zo van een moreel ijkpunt een maatschappelijk strijdpunt werd.

Het is daarom van groot belang elkaar te blijven vertellen over die zo onvoorstelbare tijd, en nu het nog kan door mensen die de oorlog zelf hebben meegemaakt. Bij de theatermanifestatie Theater Na de Dam gebeurt dat volop, bijvoorbeeld door jongeren die in gesprek gaan met ouderen over hun herinneringen aan de oorlog, om dit vervolgens op 4 en 5 mei overal in Nederland theatraal te delen met publiek. De kracht van een goed verteld verhaal is dat iedereen zich daardoor in iemand anders kan verplaatsen, ongeacht afkomst, tijd en plaats.

Voorstelling van de Internationale Schakelklas uit Rotterdam in het kader van Theater Na de Dam in 2019.

Bombardement

Zo maakten in 2019 leerlingen van een Internationale Schakelklas uit Rotterdam voor Theater Na de Dam een voorstelling met als enige tekst de letterlijke gesprekken die zij voerden met ouderen over hun oorlogsherinneringen.

In één scène reageerde een Syrisch meisje op haar medespeler, die net had verteld over het bombardement op Rotterdam, door met hem haar herinneringen te delen aan het bombardement waar zij en haar familie ternauwernood aan waren ontsnapt. Dit was niet een vergelijking in leed, maar een blijk van toenadering, vanuit empathie, door jonge vluchtelingen die zich hadden verplaatst in ouderen die zij daarvoor niet eerder hadden gesproken. En juist daardoor konden wij als publiek ons weer verplaatsen in deze jonge mensen.

Theater laat ons al eeuwen zien dat wij hiertoe in staat zijn. Het is de plek bij uitstek waar wij – geholpen door de verbeelding – kunnen meeleven met lotgevallen van mensen uit andere tijden of met mensen die denkbeelden hebben die haaks op de onze staan. Door rondom herdenkingen via theater uiteenlopende historische verhalen te beleven over uitsluiting, vervolging en verzet, en meer nog over onverschilligheid, collaboratie en daderschap, houden wij een open geest, behoeden wij ons voor gemakkelijk zwart-witdenken en realiseren wij ons dat ook wíj tot misdaden gebracht zouden kunnen worden.

Deze oefeningen in het samenleven lijken mij voor onze onoverzichtelijke tijd van onschatbare waarde.

Over de auteur

 

Jaïr Stranders

Jaïr Stranders is theaterdocent, theatermaker en filosoof. In 2010 initieerde hij samen met anderen de landelijke manifestatie Theater Na de Dam, waarvan hij artistiek leider is. Hij is bestuurslid van de Amsterdamse Kunstraad en als bestuurslid betrokken bij een aantal theatergezelschappen


Foto boven aan artikel

Voorstelling van Internationale Schakelklas in Rotterdam in het kader van Theater Na de Dam in 2019.

 

Een dubbel perspectief op Srebrenica

Het theaterstuk Gevaarlijke Namen, dat in september 2021 in première ging, is een uitzonderlijke vorm van ooggetuigentheater. Regisseur Boy Jonkergouw bracht Dutchbat-veteraan Raymond Braat en de in Nederland wonende overlevende van de Srebrenica-genocide Alma Mustafić bij elkaar in een professionele acteurssetting. Ze gaan de confrontatie aan over de raakvlakken van hun geschiedenis.

Gevaarlijke Namen is niet het eerste theaterstuk waarin het Nederlandse aandeel in het Srebrenica-drama op de pijnbank van het theater wordt gelegd. In die eerdere stukken over Srebrenica staat Dutchbat centraal, en zijn relatie met het Nederlandse publiek. Dat onthaalde de Dutchbatters aanvankelijk als helden en zette ze daarna weg als lafhartige racisten.

Meerdere Dutchbatters stapten zelf het podium op om begrip te vragen voor hun machteloze positie. En ook regisseur Boy Jonkergouw liet eerder, in Met Open Ogen (2018), drie Dutchbat-veteranen aan het woord over hun traumatische ervaringen in Bosnië. De vraag in dat stuk was of de trauma’s van de veteranen veroorzaakt werden door wat zij hadden meegemaakt of door het onbegrip voor hun positie bij thuiskomst. Het recente Gevaarlijke Namen verbreedt de blik op het drama, door het perspectief van een overlevende centraal te stellen.

Scènefoto uit Gevaarlijke Namen. Foto: Jostijn Ligtvoet fotografie

Elektricien voor Dutchbat

Ik geef les aan de Nederlandse Defensie Academie en bezocht Gevaarlijke Namen met mijn studenten. Deze toekomstige officieren hebben nu de leeftijd waarop veel Dutchbatters naar Srebrenica vertrokken. Net als de Dutchbatters van toen wisten zij voor de voorstelling ook maar weinig over de achtergrond van de mensen aan wie de VN destijds bescherming beloofde.

Hoofdrolspeelster Alma Mustafić brengt daar verandering in. Zij maakt het voor een jong publiek mogelijk om zich met haar en haar situatie te identificeren. Ze laat zien dat haar leven aanvankelijk niet zo ver verwijderd was van dat van de gemiddelde opgroeiende jongere in Nederland. Ze laat ook zien hoe de oorlog in Bosnië en de jarenlange aanloop naar de genocide langzaam binnendrong in haar leven.

De titel Gevaarlijke Namen verwijst naar het proces van ontmenselijking dat onlosmakelijk met genocide verbonden is. Op grond van hun achternaam worden Alma en haar familie aan het begin van de jaren negentig door Bosnisch-Servische landgenoten tot vreemdeling verklaard. De politieke identiteit van een grote groep Bosniërs – de Bosniakken – wordt in rap tempo gereduceerd van Joegoslaaf tot moslim tot ‘Turk’. Een systematische en jarenlange militaire geweldscampagne, die door Servische leiders “etnische schoonmaak” genoemd wordt, maakt duizenden burgerslachtoffers en heeft grote vluchtelingenstromen tot gevolg.

Alma Mustafić is veertien jaar als de Bosnische Serven in juli 1995 de ‘UN Safe Area’ Srebrenica onder de voet lopen, waar tienduizenden Bosniakken uit Oost-Bosnië dan hun toevlucht hebben gezocht. Meer dan achtduizend mannen en jongens uit de groep met de ‘gevaarlijke’ achternamen worden vervolgens door de Bosnische Serven als ‘pakketten’ ter vernietiging aan hun beulen afgeleverd.

Alma vertelt hoe haar vader Rizo Mustafić als elektricien voor Dutchbat werkte, hoe de familie bevriend was geraakt met de Nederlandse militairen en waarom ze met het gezin veilig dachten te zijn op de Dutchbat-compound. Op 13 juli werden ze weggestuurd door de Dutchbat-leiding. Buiten de poort werd vader Rizo net als de andere mannen en jongens die zich nog op en rondom de compound bevonden van zijn gezin gescheiden, weggevoerd en niet lang daarna vermoord door de Serviërs.

De vrouwen en kinderen – waaronder Alma met haar moeder, broertje en zusje – worden onder dreiging van mishandeling, verkrachting en moord in bussen richting ‘veilig’ gebied gestuurd.

Indringende vragen

Alma’s tegenspeler in Gevaarlijke Namen is Dutchbat-veteraan Raymond Braat. Zij heeft hem indertijd niet persoonlijk ontmoet en Raymond heeft ook geen rol gespeeld bij het wegsturen van de familie. Toch heeft ze indringende vragen voor hem over haar laatste dagen in de ‘UN Safe Area’. Ze maakt duidelijk hoe belangrijk Raymonds getuigenissen voor haar zijn.

Raymond laat op het podium ook zien waarom hij zo worstelt met zijn getuigenis. Door de persoonlijke gesprekken die hij aan het begin van dit theaterproject heeft gevoerd met Alma, heeft hij de moed gevonden om in Gevaarlijke Namen te vertellen over wat hij zag en deed. En vooral ook over wat hij – al dan niet door het beperkte VN-mandaat gedwongen – naliet te doen. Hij voelde destijds weinig verwantschap met de bevolking, maar kijkt daar nu heel anders op terug.

Generaal Ratko Mladic bij vluchtelingen uit Srebrenica, Srebrenica 12 juli 1995. Foto: ANP Foto / Gamma Presse Images

Dutchbat was slecht geïnformeerd over de genocidale context van deze oorlog en de wijze waarop de duizenden vluchtelingen in Srebrenica terecht waren gekomen. Het knappe van het stuk van Jonkergouw is dat hij het bredere genocidale proces van de oorlog en het probleem van het etnisch nationalisme zichtbaar maakt aan de hand van het persoonlijke verhaal van Alma. Het is hem gelukt om de overtuigingskracht van de verhalen van zowel Alma als Raymond én hun talent om zichzelf te ‘spelen’ optimaal te benutten.

Beiden krijgen door hun verhalen een gezicht en een stem, en nemen als elkaars getuigen het publiek mee in de confrontatie met hun diepste trauma’s. Daarmee brengen ze de onverwerkte geschiedenis van Srebrenica naar het heden en bijna tastbaar dichtbij.

Ondanks het feit dat de Bosnische oorlog tegenwoordig een van de best gedocumenteerde oorlogen in de geschiedenis is, vinden velen het tot op de dag van vandaag moeilijk om te begrijpen wat zich precies ontvouwde tussen wat vaak quasi-neutraal de ‘strijdende partijen’ of een ‘burgeroorlog’ genoemd wordt. Zeker met het oog op de oplopende spanningen in het hedendaagse Bosnië is rond de genocide-educatie nog veel werk te verzetten. Gevaarlijke Namen kan daarin voor Nederland een rol spelen.

Mijn studenten waren in ieder geval diep onder de indruk, en niet alleen omdat ze ooit misschien in de schoenen van Raymond komen te staan. Een van hen merkte na afloop op dat het Alma wellicht zou kunnen helpen als ze niet eerst en vooral als moslimslachtoffer wordt gezien, maar als BosNEak – ofwel als Bosnische Nederlander. De boodschap dat de Srebrenica-geschiedenis ook in Nederland voortleeft en dat deze niet losstaat van hoe wij onszelf en anderen definiëren, is in ieder geval overgekomen. Het stuk doet beseffen dat Srebrenica minder ver van huis ligt dan vaak gedacht wordt.


Gevaarlijke Namen is een coproductie van Boy Jonkergouw Producties, Het Zuidelijk Toneel en PAX. Houd de speellijst in de gaten voor voorstellingsdata in 2022.


Over de auteur

 

Erna Rijsdijk

Dr. Erna Rijsdijk is universitair docent militaire ethiek aan de Nederlandse Defensie Academie. Ze promoveerde in 2012 aan de Vrije Universiteit met het proefschrift Lost in Srebrenica: Responsibility and Subjectivity in the Reconstructions of a Failed Peacekeeping Mission. Momenteel leidt zij samen met Guido Snel van de Universiteit van Amsterdam het onderzoeksproject Facing Srebrenica en de toekomst van de herinnering in Europa.


Foto boven aan artikel

Scènefoto uit Gevaarlijke Namen. Bron: Jostijn Ligtvoet fotografie

“We zijn allemaal ergens naar op zoek.” Het theater van waargebeurde verhalen

De afgelopen jaren zagen steeds meer theaterproducties het licht waarin vluchtelingen op het podium hun vluchtverhalen met het publiek deelden. Buitengewoon waardevol voor iedereen in de zaal. Maar wat levert het mensen met een vluchtgeschiedenis zelf op, en zijn er geen risico’s aan verbonden? Het gaat immers vaak om mensen met traumatische ervaringen.

Theater wordt meer en meer een medium om verhalen te vertellen die in het maatschappelijk debat onderbelicht blijven. Waargebeurde, persoonlijke verhalen die schuilgaan achter de nieuwsberichten die we lezen of de instellingen waarover we horen. Theater Frascati in Amsterdam zette de programmalijn De onvertelde stad op, waarin theatermakers samenwerkingen aangaan met partners als woningbouwcorporatie Rochdale of kinderpsychiatrie-instelling De Bascule. De Koninklijke Vlaamse Schouwburg in Brussel en Theater Rotterdam stelden ‘stadsdramaturgen’ aan. En Adelheid Roosen ontwikkelde met theatergroep Zina de WijkSafari, waarin toeschouwers een inkijk krijgen in het leven van buurtbewoners.

Een van de echte werelden waarin het theaterpubliek de afgelopen jaren veel is meegenomen, is die van mensen op de vlucht. Tal van verhalen over de lange, gevaarlijke reis naar het Westen, over wachten op een verblijfsvergunning en over het leven in een asielzoekerscentrum passeerden de revue. Theatermaker Ilay den Boer bijvoorbeeld werkte voor zijn voorstelling Salomonsoordeel zeven maanden bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Salia Sanou baseerde zijn Du désir d’horizons op dansworkshops in vluchtelingenkampen en bij Frascati maakte Theater DEGASTEN in samenwerking met ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum drie voorstellingen waarin getraumatiseerde vluchtelingen op het podium hun verhaal verbeeldden.

En dit is slechts een greep uit de vele theaterprojecten waarin de persoonlijke verhalen van mensen met een vluchtverleden als uitgangspunt dienen of door henzelf worden verbeeld.

Nu er steeds vaker mensen met een vluchtelingengeschiedenis en zonder theaterachtergrond meewerken aan voorstellingen, dringt zich deze vraag op: levert dit ook hunzelf iets op? Kan het voor mensen die traumatiserende dingen hebben meegemaakt, waardevol zijn hun ervaringen op deze manier te delen? En wat zijn de risico’s van deze manier van theater maken?

Zielzoekers

In 2018 schreef Clark Michael Baim in zijn paper ‘Theatre, Therapy and Personal Narrative’ dat hoe meer het ‘theater van persoonlijke verhalen’ in zwang raakt, hoe meer het theater zich begeeft op het gebied van de psychotherapie.

Volgens deze directeur van het Birmingham Institute for Psychodrama vervagen de grenzen tussen enerzijds de nieuwe theatervorm waarin met gemarginaliseerde of kwetsbare mensen gewerkt wordt en anderzijds dramatherapie, waarbij theater ingezet wordt voor strikt therapeutische doeleinden. Tegelijkertijd signaleert hij dat theatermakers zelf zich in de regel verre houden van termen als therapie.

Dit gaat ook op voor Mokhallad Rasem, de Iraaks-Belgische theatermaker die voor zijn voorstelling Zielzoekers bij Theater Malpertuis zes weken in een opvangcentrum voor vluchtelingen in Menen woonde. Hij richtte er een atelier in, zodat bewoners met hem konden komen praten, muziek luisteren, iets schilderen of een boek lezen. Na afloop bracht hij hun verhalen met filmbeelden, tekeningen en spel naar het toneel. Iets wat hij herhaalde in opvangcentra in Parijs en Noord-Frankrijk.

Zeker wilde hij iets betekenen voor de mensen wier verhaal hij vertelt, zegt Rasem, maar therapie zou hij het nooit noemen. “Natuurlijk heeft theater met gevoelens te maken, het is een plek waar mensen komen om te lachen, te huilen, om te helen. Maar theater moet open blijven, het kan niet zulk soort labels krijgen.” Zijn doel met Zielzoekers, zegt hij, was vooral om mensen in het opvangcentrum te laten zien dat er daarbuiten een wereld op ze wacht. “Een nieuw leven, iets anders dan de kleurloze toestand waarin ze op dat moment zitten.”

Rasem kent die fase uit de tijd dat hij zelf vluchtte uit Bagdad, in 2005, en in het opvangcentrum in Menen woonde. “Het is een heel onzekere tijd, alles is vreemd, van het eten tot de taal. Je bent alleen maar aan het wachten: wachten op papieren, wachten tot je leven weer verder kan gaan. Je verdwijnt in een soort cocon van wachten, waarin je je identiteitsloos kunt gaan voelen. Dat wilde ik met Zielzoekers tegengaan. Ik wilde deze mensen laten zien dat ze wél een identiteit hebben, een persoonlijkheid, een verbeelding, allemaal dingen die zoveel groter zijn dan de dagelijkse routine van die plek.”

Scènefoto uit My Name Before NaomiFoto: De (on)vertelde stad

Ervaringen transformeren

De hier besproken vorm van theater wordt misschien geen therapie genoemd, maar kan wel degelijk een therapeutische werking hebben, zegt psychiater en wetenschapper Pim Scholte. Hij is de oprichter van Equator Foundation, de organisatie binnen ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum die zich bezighoudt met de behandeling van getraumatiseerde vluchtelingen en slachtoffers van mensenhandel.

Scholte was betrokken bij de drie voorstellingen die Theater DEGASTEN maakte bij Frascati: To be or not to beWe will be, My name before Naomi en Let there be light.

“De psychiatrie is vaak erg gericht op het oplossen van problemen binnen de muren van de spreekkamer,” zegt Scholte, “maar veel van wat bevorderlijk is voor iemands welzijn, speelt zich niet daar af. Een groot deel van onze betekenisgeving als mens hangt bijvoorbeeld af van de rollen die we spelen in ons sociale milieu: je bent vader, je bent medewerker of je bent deel van een beweging. Daarom is er een steeds groter pleidooi vanuit de psychiatrie om samen te werken met andere sectoren, om te zorgen dat mensen betrokken raken bij activiteiten die niet binnen het GGZ-pakket te halen zijn.”

Theater maken kan op meerdere manieren van positieve invloed zijn voor mensen die last hebben van trauma’s, aldus Scholte. “Traumatische gebeurtenissen worden vaak niet goed opgeslagen in het geheugen, waardoor de emoties eromheen niet verwerkt kunnen worden. Door er een verhaal van te maken en er een vorm aan te geven, kan het trauma een hanteerbare plek krijgen in de eigen geschiedenis.”

Ook Rasem benoemt de kracht van het tot verhaal maken van de eigen ervaringen. “Je transformeert je oude wereld naar iets wat in de nieuwe wereld, je nieuwe land, getoond kan worden. Op die manier creëer je continuïteit tussen heden en verleden en kun je je openstellen voor een nieuwe plek.”

Een essentieel onderdeel van het vertellen van een verhaal, is dat er ook iemand naar luistert. Volgens Scholte is de sociale interactie met makers, publiek en medespelers een van de belangrijkste redenen dat theater maken kan bijdragen aan traumaverwerking. “Nieuwe relaties kunnen heel veel opleveren, ze kunnen het isolement doorbreken van iemand die in zijn eentje zit te tobben met zijn klachten.”

Scènefoto uit Hoe ik talent voor het leven kreeg van WAT WE DOEN. Foto: Raymond van Olphen

Talent voor het leven

Ook zonder psychische klachten hebben mensen met een vluchtverleden vaak baat bij nieuwe ontmoetingen, merkte regisseur Floris van Delft. Met zijn gezelschap WAT WE DOEN bracht hij, in samenwerking met ICK Amsterdam, het Amsterdams Andalusisch Orkest en George & Eran Producties, Rodaan al Galidi’s boek Hoe ik talent voor het leven kreeg op de planken.

Van het begin af aan wist Van Delft dat dit verhaal over een man die negen jaar op zijn verblijfsvergunning wacht, verteld moest worden met mensen die iets vergelijkbaars hadden meegemaakt. “Als ik het met alleen acteurs had gedaan, had je er na afloop uit kunnen lopen en zeggen: ‘Jeetje wat een mooi verhaal, waanzinnig, en hij speelde het ook zo goed. Zou het echt zo gebeurd zijn?’ Maar als je deze groep op het podium ziet, is er geen ontsnappen aan dat het gaat over echte mensen. Bovendien vertel je het verhaal nu mét deze mensen samen, niet alleen over hen.”

In gesprekken die hij voerde met deze nieuwkomers kwam naar voren dat veel van hen vooral op zoek waren naar aansluiting, zegt van Delft. “Je komt uit een asielzoekerscentrum, je wordt geholpen een huis te vinden, er is begeleiding richting de arbeidsmarkt. Maar dat betekent allemaal nog niet dat je deelneemt aan de samenleving. Als mens wil je ergens bij betrokken zijn, je wilt iets maken, je wilt nuttig zijn. Zo bezien realiseerden we ons dat we als theater best iets te bieden hebben.”

Om de microkosmos van het azc tot leven te brengen, staan in Hoe ik talent voor het leven kreeg vijftig nieuwkomers op het podium. Van Delft vertelt dat veel deelnemers nieuwe energie hebben geput uit het samenwerken in de groep. “Er zijn er die aan een studie begonnen zijn, die nieuwe projecten zijn gestart of de dingen die ze in hun thuisland al deden weer hebben opgepakt.” Tijdens het maakproces van het theaterstuk vond Van Delft het vooral belangrijk dat iedereen zich veilig voelde en ook eigenaarschap voelde over het resultaat. “Als iemand het gevoel had dat iets niet overeenkwam met zijn of haar ervaringen in het azc, dan moesten we dat kunnen veranderen.”

Over hun persoonlijke levensverhaal hoefde het niet te gaan. Van Delft: “Ik heb altijd gezegd: je mag hier alles vertellen wat je hebt meegemaakt, maar het hoeft absoluut niet. Ik wilde dat niemand zich onder druk gezet voelde om over nare ervaringen te praten.”

Risico’s

Natuurlijk kent participatief theater dat is gebaseerd op (semi)persoonlijke verhalen dergelijke valkuilen. In ‘Theatre, Therapy and Personal Narrative’ benoemt Baim het risico dat de theatermaker de focus te veel legt op pijn en leed. Dat kan volgens Baim naar voyeurisme gaan neigen en schadelijk zijn voor de deelnemers.

Ook Van Delft merkte dat er een gevaar op de loer ligt om in het negatieve te gaan zwelgen. “Ik werd soms nieuwsgierig naar de verschrikkelijke dingen die mensen hadden meegemaakt en wilde daarover dan gaan doorvragen. Op die momenten moest ik even terugschakelen en denken: wacht, waarom wil ik dit eigenlijk weten? Draagt dit bij aan het proces? Waarom vraag ik niet gewoon wat ze graag eten, of wat voor werk ze vroeger deden, in plaats van ze te reduceren tot hun vreselijkste ervaringen?”

Baim benoemt ook het gevaar van scheve machtsstructuren die ertoe kunnen leiden dat mensen zich onveilig voelen. De deelnemers weten bijvoorbeeld niet wat ze kunnen verwachten in zo’n theaterproces of er kunnen cultuurverschillen zijn waardoor ze zich niet durven uitspreken. Om dit tegen te gaan, probeerde Van Delft bij de repetities zo helder mogelijk te zijn. “We legden veel uit over het maakproces, gaven gelegenheid tot vragen en hielden na elke repetitie een nabespreking. Daarnaast hebben we ook achter de schermen zes mensen aangenomen met een vluchtverleden, bijvoorbeeld als fotograaf of coördinator voor de spelersgroepen, zodat er op alle vlakken echte samenwerking was.”

Wat Mokhallad Rasem in zijn werk boven alles wil vermijden, is de stigmatisering van mensen met een vluchtverleden, zegt hij. “Mijn werk moet gaan over universele thema’s waarin elk mens zich kan herkennen, niet over een groep die op een of andere manier ‘anders’ is. Daarom gebruik ik bijvoorbeeld nooit de woorden vluchteling of asielzoeker: daar hangen meteen zoveel beelden, ideeën en vooroordelen aan. ‘Zielzoekers’ daarentegen zijn wij allemaal. In mijn voorstelling stel ik de vraag: wat is jouw ziel, wat zoek je? Die kun je aan iedereen stellen, want we zijn allemaal ergens naar op zoek.”

Net als Van Delft wil Rasem het publiek kennis laten maken met een voor hen onbekende wereld. “Laatst vertelde een jongen me achteraf dat hij door zijn ouders gewaarschuwd was voor asielzoekers. Hij zei: ‘Ik was bang om hier binnen te komen, maar nu ik zie dat het heel gewone mensen zijn, gaat er een wereld voor me open.’ Zo’n grote invloed kan kunst dus hebben.” Ook Pim Scholte noemt bewustwording bij het publiek als belangrijke functie van deze vorm van theater. Hoe meer de verhalen van gevluchte mensen verteld worden, hoe meer begrip er voor hen ontstaat.

Scène uit Zielzoekers. Foto: Kurt van der Elst

Verleidingen weerstaan

Daarmee hebben we grofweg drie manieren onderscheiden waarop theater een positieve invloed kan hebben op de levens van mensen met een vluchtverleden. Het tot een verhaal maken van (traumatische) ervaringen kan allereerst bijdragen aan verwerking. De sociale interactie kan herstel bevorderen. En het delen van ervaringen kan bijdragen aan meer begrip in de samenleving.

En hoewel duidelijk mag zijn dat theater geen therapie is, lijkt het daarnaast goed een aantal richtlijnen in het oog te houden om het werkproces voor iedereen veilig en aangenaam te houden. Goede communicatie met de deelnemers in elk onderdeel van het maakproces is essentieel, waarbij het belangrijk is scheve machtsverhoudingen te herkennen en zo veel mogelijk recht te trekken. Ook kan de maker zich beter niet laten verleiden alleen het leed van de deelnemers te thematiseren, om zo een shock-effect teweeg te brengen. Als er integer en bedachtzaam gewerkt wordt, kan dit ‘theater van persoonlijke verhalen’ van grote waarde zijn voor zowel de deelnemers als de maker, én voor het publiek.

Lopende voorstellingen

Zielzoekers van Mokhallad Rasem, Theater Malpertuis, Toneelhuis speelt nog in januari 2022.
Hoe ik talent voor het leven kreeg van WAT WE DOEN komt in 2022 terug in de theaters.

Over de auteur

 

Djuna Kramer

Djuna Kramer is cultuurjournalist en schrijft voor o.a. de Volkskrant, Het Parool, AD en Theaterkrant. Ook maakt ze audioproducties, zoals de podcast Nu het nog kan voor Vrij Nederland, waarin kleinkinderen hun grootouders interviewen over de Tweede Wereldoorlog, en de documentaire De laatste woorden van Anton Mussert voor Docs (NTR/VPRO).


Foto boven aan artikel

Scène uit Het Salomonsoordeel. Bron: Prins de Vos – TG Ilay

De waarachtigheid van het samenzijn

Hoe zorgt getuigentheater ervoor dat verhalen over de Tweede Wereldoorlog worden doorgegeven? Hoofdredacteur en theaterwetenschapper Sophie van den Bergh gaat in gesprek met Erna van den Berg, bij Het Nationale Theater verantwoordelijk voor De laatste getuigen. In deze theaterserie vertellen ooggetuige en acteur samen een levensverhaal.

In 1965 werd Het onderzoek (Die Ermittlung) voor het eerst opgevoerd. Toneelschrijver Peter Weiss baseerde zich voor het script op de transcripties van de Auschwitzprocessen in Frankfurt. Die processen, waarin nazikopstukken terechtstonden, hadden in Duitsland en over de grens veel indruk gemaakt: de gruwelen van de concentratiekampen werden daarin op confronterende wijze gedetailleerd beschreven.

Het toneelstuk ging op 19 oktober van dat jaar in première in vijftien West- en Oost-Duitse steden en werd ook in andere landen opgevoerd, waaronder Nederland. Het onderzoek droeg nog verder bij aan de publieke bewustwording van wat er in de concentratiekampen was gebeurd en bracht veel maatschappelijke reactie teweeg.

Het onderzoek is een vroeg voorbeeld van getuigentheater: theater waarin (vaak heftige) verhalen en ervaringen van mensen op de planken worden gebracht, veelal door acteurs. Meer dan 75 jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog wordt er nog altijd getuigentheater gemaakt, maar zijn de vragen anders. Waar Het onderzoek voornamelijk draaide om waarheidsvinding, rechtvaardigheid en maatschappelijke bewustwording, staan vandaag de dag juist morele vragen over het gebruik van getuigenissen centraal. Kun je en mag je andermans verhaal op het podium brengen en zo ja, hoe? En wat kan de functie zijn van het delen van die verhalen?

De eerste uitvoering van Die Ermittlung (Het onderzoek) in Duitsland, 1965. Foto: Keystone Press / Alamy Stock Photo

Deze vragen staan ook aan de basis van het maakproces van De laatste getuigen, een terugkerende voorstelling van Het Nationale Theater. Het format: vooraf opgetekende getuigenissen worden elk jaar op 4 mei op het podium van de Koninklijke Schouwburg in Den Haag in het bijzijn van de getuigen voorgelezen door acteurs. Die getuigen zijn mensen die ondergedoken zijn geweest, die de Hongerwinter hebben meegemaakt of wier ouders in het verzet hebben gezeten. Erna van den Berg, projectleider van de voorstellingen, zoekt de getuigen op en tekent zorgvuldig hun verhaal op. Op een mooie herfstdag ging ik met haar in gesprek in het Vlaams cultuurhuis De Brakke Grond.

Jij spreekt alle getuigen voorafgaand aan de voorstellingen en maakt van wat zij vertellen een theatertekst. Hoe zorg je ervoor dat er recht wordt gedaan aan ieders verhaal?
“Mijn gesprekken met getuigen kunnen soms wel drie uur duren, al breng ik het verhaal daarna terug tot een tekst van hooguit tien minuten. Ik richt me op de meest persoonlijke verhalen, naast de gedeelde ervaringen tijdens de oorlogstijd die voor veel mensen gelden en veelal bekend zijn.

Doordat ik weet dat de getuige uiteindelijk naast de acteur zal zitten die zijn of haar verhaal voorleest, ga ik er nooit vandoor met iemands verhaal. Ik ben heel precies met het uitwerken van de teksten en redigeer nauwelijks. Ook probeer ik de persoonlijkheid van de getuigen recht te doen door hun manier van praten te behouden.”

Welk effect heeft het op de getuigen om hun geschiedenis uiteindelijk in deze theatrale setting te horen?
“Om voor het eerst op deze manier geconfronteerd te worden met hun eigen verhaal kan heftig zijn, maar over het algemeen ervaren mensen het als bevrijdend en opluchtend. Sommigen hebben nooit met hun eigen kinderen of kleinkinderen over hun ervaringen gesproken, maar waren heel blij dat die in de zaal zaten en het konden horen.”

En wat voor effect heeft het op het publiek om in zo’n setting van die verhalen getuige te zijn?
“Elke editie is al weken op voorhand uitverkocht. Er is blijkbaar een enorme behoefte aan verhalen van gewone mensen over de oorlog. Het gaat ook nadrukkelijk niet om heldenverhalen. Als mensen zeggen: ‘Ik heb hier in oorlogstijd gewoon gescharreld’, dan is het de bedoeling om dát te laten horen. En dat is ook altijd het thema geweest van dit initiatief: de herdenking van de gewone mens.”

Zo had ik het nog niet gezien, dat dit project ook fungeert als een vorm van herdenking.
“Jazeker. Elk jaar kun je vanuit de schouwburg de klokken horen luiden om acht uur, en daarna worden er twee minuten stilte in acht genomen. Tijdens de eerste uitvoering van De laatste getuigen zat ik in de coulissen toen ik ineens allemaal ruis hoorde. Het bleek dat de hele Koninklijke Schouwburg, 600 man, was gaan staan om het volkslied te zingen. Niet uit volle borst, maar juist heel ingetogen. Daarna ging iedereen weer zitten en begon de voorstelling. Dat was echt bijzonder. Dat gevoel van gezamenlijkheid hadden wij nooit kunnen voorzien van tevoren.”

Dit soort theater, dat ook wel ‘verbatim theater’ wordt genoemd – ‘woordelijk theater’ – wordt regelmatig kritisch bekeken in de wetenschappelijke literatuur. De nadruk op het ensceneren van woordelijke interviews zou de verwachting kunnen scheppen dat een voorstelling directe toegang biedt tot het ‘echte’ verhaal. Maar zeker als het gaat om mensen die traumatische ervaringen hebben meegemaakt, kan die ervaring vaak niet zo eenduidig worden gecommuniceerd. In hoeverre doet het ertoe of iemands verhaal honderd procent waar of verifieerbaar is?
“Ik zou zeggen dat in het concept iets besloten zit van waarachtigheid, niet per se van waarheid. Dat heeft voornamelijk te maken met het feit dat een acteur een verhaal vertelt dat waargebeurd is voor degene die naast hem zit en daarnaar luistert. Soms horen mensen voor het eerst hun eigen geschiedenis uit de mond van een ander. We richten ons dus op hoe de getuigen een bepaalde periode hebben beleefd, niet op de vraag of die ervaringen onomstotelijk bewezen kunnen worden.”

Een ander kritiekpunt op dit soort theater is dat het hervertellen psychisch belastend kan zijn. In hoeverre houd je rekening met de heftigheid van die verhalen, en met de psychologische impact die zoiets kan hebben op een ooggetuige of een nabestaande?
“Ik heb sowieso het idee dat sommige getuigen de ergste ervaringen voor zich houden. Ik vertrouw erop dat mensen geen dingen vertellen die ze niet willen vertellen. En ik ga zeker niet zitten pushen, ik weet dat ik ook maar een voorbijganger ben.

Een voorbeeld: een tijdje terug interviewde ik een getuige die me een heftig verhaal vertelde over een verkrachting in een kamp. Haar dochter, die bij het interview aanwezig was, had ze hier pas een paar dagen eerder van op de hoogte gebracht. Nu ze het eenmaal verteld had, kon ze haar boosheid en verontwaardiging niet meer verbergen. Maar ze wilde niet dat het in de voorstelling kwam, dus hebben we besloten het eruit te laten.”

Judith de Kom tijdens De laatste getuigen (2018). Foto: Het Nationale Theater

De acteurs zelf blijven duidelijk ook niet onberoerd. Er lijkt af en toe echt een intieme band te ontstaan tussen hen en de getuigen wier verhaal ze vertolken. Ik zag bijvoorbeeld een registratie van de voorstelling in 2018, waarin Judith de Kom en actrice Romana Vrede naast elkaar aan tafel zitten. Vrede leest het verhaal voor dat De Kom over haar vader heeft verteld. Aan het eind pakt Vrede, duidelijk geëmotioneerd, heel even De Koms hand vast.
“Romana Vrede was natuurlijk hartstikke vereerd dat ze het verhaal mocht voorlezen van de dochter van Anton de Kom. Getuige en acteur ontmoeten elkaar meestal pas op de generale repetitie of zelfs pas tijdens de voorstelling zelf. Maar er komt altijd een moment dat je de waarachtigheid van dat samenzijn voelt. Hoe dat precies tot stand komt? Dat is moeilijk om te zeggen, maar het is iets wat bij alle uitvoeringen gebeurt – niet alleen bij de acteurs en getuigen, maar ook bij het publiek. Het heeft ermee te maken dat je je open wilt en durft te stellen naar de ander, daar ben ik van overtuigd. Dat je echt naar een ander kijkt en luistert, jezelf vergeet, en tot je door laat dringen wat de ander heeft meegemaakt en wat voor impact dat op zijn of haar leven heeft gehad.”

Toch benoemt een van de deelnemende acteurs in de videoregistratie van een van de voorstellingen dat hij worstelt met de opdracht. Hij zegt: “Je hebt het gevoel alsof je hun privacy schendt. Je moet het verhaal natuurlijk vertellen alsof je het zelf hebt meegemaakt, dus dat is even aftasten… of dat mag, of je dat mag doen.”
“Dat daar voor een acteur een vreemde spanning in zit, geloof ik meteen. Er is een duidelijk verschil tussen wat een acteur doet en wat een mens doet die probeert een trauma te verwerken. Die laatste probeert dat namelijk níet te tonen, dat binnen te houden omdat het anders overrompelend kan zijn. Terwijl een acteur is getraind om dat in een bepaalde mate wel te communiceren naar een publiek.

Daarom was de lastige opdracht voor de acteurs om niet te veel gaan spélen. Hun lezing van de tekst zit zo dicht mogelijk bij het oorspronkelijke verhaal. Een gekke gewaarwording voor acteurs: normaal gezien krijgen ze een tekst voor zich die ze moeten interpreteren en waarmee ze kunnen experimenteren. Dat mag bij mij niet in dit project. Wel zit ik bij de repetities en leg soms uit wat er achter het ogenschijnlijk oppervlakkige taalgebruik schuilt, zodat de acteurs begrijpen waar dat vandaan komt. Ik vind het heel belangrijk om die gelaagdheid te behouden.”

De opname van de 2021-editie van De laatste getuigen. Vanwege corona was de deze editie geheel digitaal. Foto: Het Nationale Theater

Hoe ziet getuigentheater er in de toekomst uit, als er alleen nog maar volgende generaties zijn die over de oorlog kunnen vertellen?
“Het besef van de impact van oorlog, ook op latere generaties, is de afgelopen jaren sterk gegroeid. In de toekomst zetten we daarom in op de verschuiving van individuele verhalen naar familieverhalen: in De laatste getuigen van 2022 geven we de ruimte aan Joodse getuigen die over hun oorlogsverhalen vertellen, en in 2023 zoomen we in op de ervaringen van de tweede en derde generatie en de trauma’s waarmee zij te maken hebben gehad.

Mijn droom is om nog veel meer verhalen te vertellen, ook van mensen die op de vlucht voor oorlog naar Nederland zijn gekomen. Het theater is de plek bij uitstek om die verhalen te delen en de trauma’s die mensen met zich meedragen te onderkennen.”

De laatste getuigen

De registraties van de voorstellingen van afgelopen jaren zijn hier terug te zien. In 2022 staat er weer een live-editie gepland van De laatste getuigen, op 4 mei in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag.

 

Erna van den Berg is werkzaam bij het artistiek bureau van Het Nationale Theater. Ze maakt programma’s met als thema De onzichtbare stad en verzorgt audio-descripties voor HNT-Onbeperkt, een programma waardoor mensen met een beperking van theater kunnen genieten. Ten slotte maakt ze theatrale lezingen op basis van romans.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Over de auteur

 

Sophie van den Bergh

Sophie van den Bergh is hoofdredacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht en werkt op de afdeling Onderzoek en educatie van het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Aan de Universiteit Gent werkt ze aan een proefschrift over herdenkingstheater.


Verder lezen

  • Patrick Duggan, ‘Others, Spectatorship, and the Ethics of Verbatim Performance’. New Theatre Quarterly 29, nr. 2 (2013), p. 146-158.
  • Nicholas Ridout, Theatre & ethics. Palgrave Macmillan, 2009.
  • Amanda Stuart Fisher, ‘Trauma, Authenticity and the Limits of Verbatim’. Performance Research 16, nr. 1 (2011), p. 112-122.

Foto boven aan artikel

De editie van De laatste getuigen over het Oranjehotel in 2019. Bron: Het Nationale Theater

Aandachtig kijken en luisteren

Ooggetuigen zijn onverminderd populair. Hoe minder er zijn, hoe meer we ons vastklampen aan hun verhalen. Tegelijk zoeken we naar manieren om die verhalen ‘levend te houden’ als de ooggetuigen er niet meer zijn. Theater biedt letterlijk een podium voor deze verhalen. De laatste jaren worden er in Nederlandse theaters steeds vaker voorstellingen gespeeld waarin ooggetuigen en hun verhalen een prominente rol innemen.

Als we het over ooggetuigen hebben, bedoelen we personen die aanwezig waren bij een gebeurtenis. In de context van dit magazine zijn dat dus meestal personen die de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt. Maar als ooggetuigen hun ervaringen delen met het publiek, bijvoorbeeld in theatervoorstellingen, komt ook een andere betekenis van het woord ‘getuigen’ in beeld. Dat lijkt meer op een verklaring afleggen, ergens van getuigen. Die twee betekenissen van getuigen, ergens getuige van zijn en ervan getuigen, lopen als een rode draad door dit themanummer.

Tussen theater en therapie

Een voorbeeld van getuigentheater is de theaterserie De laatste getuigen van Het Nationale Theater. Sinds 2015 dragen acteurs op 4 mei getuigenissen voor van mensen die de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt. De ooggetuigen zijn daarbij zelf ook aanwezig op het podium. In het eerste hoofdartikel van dit nummer gaat theaterwetenschapper Sophie van den Bergh in gesprek met Erna van den Berg, projectleider van De laatste getuigen.

Wat is de functie van deze vorm van theater? Helpt het om de herinnering levend te houden? Het interview biedt de lezer een interessant kijkje achter de schermen: hoe komen deze voorstellingen tot stand en welk effect hebben ze op acteurs, ooggetuigen én toeschouwers?

Het effect van getuigentheater op de ooggetuigen zelf komt nog uitgebreider aan bod in het artikel van Djuna Kramer over theaterproducties met vluchtelingen. De laatste jaren waren steeds meer producties te zien waarin vluchtelingen als ooggetuigen van recente oorlogen op het podium hun ervaringen deelden. Is dat een vorm van therapie? Draagt het bij aan verwerking van oorlogstrauma’s? En als dat zo is, wat is dan de rol van het publiek? Kramer bespreekt deze vragen met de makers van een aantal recente producties.

Coby Kooi was een van de getuigen in De laatste getuigen (2021). Foto: Het Nationale Theater

Kracht van verbeelding

Naast het perspectief van de makers komen in de rubriek ‘Oorlog verbeeld’ de ervaringen van het publiek aan de orde. Erna Rijsdijk, docent militaire ethiek aan de Nederlandse Defensie Academie, schrijft over het bezoek dat zij met haar studenten bracht aan Gevaarlijke Namen.

In dit theaterstuk staan overlevende en nabestaande van de Srebrenica-genocide Alma Mustafić en Dutchbat-veteraan Raymond Braat samen met acteurs op het podium. Alma en Roy ‘spelen’ zichzelf. Het leidt niet alleen tot een confrontatie op het podium, maar ook met het publiek. Wat deed dit met Rijsdijks studenten, die in de toekomst ook uitgezonden kunnen worden en getraind worden hoe te handelen in oorlogssituaties?

In een themanummer over getuigenissen en theater mag tot slot Theater Na de Dam niet ontbreken. Jaïr Stranders, een van de initiatiefnemers van de in 2010 gestarte theatermanifestatie, neemt de lezer mee in zijn zoektocht naar de kracht van verbeelding. Die komt in alle stukken in deze editie terug.

Theater zorgt er niet alleen voor dat acteurs zich in een ander verplaatsen, maar helpt ook toeschouwers om zich in te leven in de ervaringen van een ander. Aandachtig kijken en luisteren, meegenomen worden in het verhaal, jezelf vergeten en de ervaringen van een ander tot je door laten dringen: dat is de kern van getuigen in het theater. Daar mag de lezer in dit nummer getuige van zijn.

Over de auteur

 

Ilse Raaijmakers

Ilse Raaijmakers is senior beleidsonderzoeker/adviseur bij ARQ Kenniscentrum Oorlog, vervolging en geweld. Daarnaast is ze redacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht.


Foto boven aan artikel

Scène uit Zielzoekers. Bron: Kurt van der Elst

Levende herinneringen in Hiroshima

In het centrum van Hiroshima beginnen de dagen met het rammelende geluid van passerende trams over de vele bruggen die de stad telt. Tegen zonsopgang rijdt er een tram langs de Atoombomkoepel in het Vredespark van Hiroshima. Daar was de tram ook op de ochtend van 6 augustus 1945. Twee van de door de atoombom getroffen trams zijn, na renovatie en versteviging, nog steeds in gebruik. Nr. 651 en nr. 652 vervoeren elke dag forenzen van en naar het centrum van de stad.

De verouderde, lawaaiige en klungelige ijzeren wagons steken slecht af naast de snelle, gestroomlijnde en efficiënte nieuwe modellen. Maar voor de lokale bewoners zijn de door de atoombom getroffen trams een vast onderdeel van het dagelijks leven, net zoals de ruïne van de Atoombomkoepel.

Boven de wolk

Op 6 augustus 1945 vertrok de Enola Gay vóór de dageraad aanbrak met zijn twaalfkoppige bemanning van het eiland Tinian om de eerste nucleaire aanval ooit uit te voeren. Om kwart over acht werd op ongeveer 600 meter hoogte een atoombom boven de stad Hiroshima tot ontploffing gebracht.

Bij de aanblik van de enorme paddenstoelenwolk, die een hoogte van meer dan 18 kilometer bereikte, kon de Amerikaanse copiloot Robert A. Lewis zich nog nauwelijks een voorstelling maken van wat zich onder de wolk ontvouwde. Hij schreef in zijn logboek: “Mijn God, wat hebben we gedaan?”

De crew van het vliegtuig Enola Gay. Zij hebben de atoombom boven Hirosima afgeworpen. Gezagvoerder Paul Tibbets staat in het midden. Foto: Wikimedia Commons

Hoewel slechts 1,7% van het bommateriaal was geactiveerd, verwoestte de bom in een ogenblik alles binnen een straal van 1,6 kilometer van het hypocentrum; waaronder een ziekenhuis dat midden in een dichtbevolkte handelswijk stond. Zij die de gigantische flits waarnamen, werden door een golf van hitte en straling terstond verblind, verbrand en tot as gereduceerd.

De ontploffing en schokgolf reet hen aan stukken, verpletterde huizen, tilde bruggen op van hun fundament en sloopte gebouwen van gewapend beton. De stad werd overspoeld door een vuurbal met een temperatuur van 3.000 tot 4.000℃ – heet genoeg om glas en ijzeren spijlen te doen smelten – die alles binnen een oppervlak van 11 vierkante kilometer verslond.

Tegen het einde van 1945 was het geschatte aantal doden door het bombardement opgelopen naar 140.000. Het eigenlijke sterftecijfer zou mogelijk nog hoger kunnen zijn. De schatting is gemaakt op basis van gegevens uit oorlogstijd, zoals huishoudregisters die waren opgesteld ten behoeve van de rantsoenering en lijsten van fabrieksarbeiders, gelegerde soldaten en gemobiliseerde studenten. Het exacte aantal niet-Japanse bewoners en dwangarbeiders is nog steeds niet bekend.

Onder de wolk

Op het moment van inslag waren circa 6.000 gemobiliseerde studenten nabij het stadscentrum houten woningen aan het slopen en wegruimen. Het idee was om zo branduitbreiding snel te kunnen stoppen in het geval van luchtaanvallen. Vlakbij oefenden moeders met een wateremmerestafette.

Middelbare scholieres oefenden zelfverdediging met bamboestokken in de buurt van het keizerlijk hoofdkwartier in het kastelencomplex van Hiroshima, ongeveer 800 meter ten noorden van het hypocentrum. Minstens 1000 mensen die zich op dat moment in of nabij het hoofdkwartier bevonden, waren op slag dood, onder wie ook twee Amerikaanse krijgsgevangenen.

Iedereen dit niet gelijk gedood werd hielp mee met het blussen van de vele branden in Hiroshima na het afwerpen van de atoombom. Foto: INTERFOTO / Alamy Stock Photo

Twee tienermeisjes overleefden de ontploffing door te schuilen in de bunker van het hoofdkwartier. Zij verzonden het eerste verslag van de ramp, die was veroorzaakt door “een nieuwe soort bom”. Zestien uur later kondigde de Amerikaanse president Truman aan dat het een atoombom was geweest, een zeer radioactief wapen dat verwoestende langetermijnschade toebracht aan levende wezens. Hiroshima was getroffen door een uraniumbom. Drie dagen later ontplofte boven Nagasaki een plutoniumbom – die vernietigde daar de gemeenschap.

Voor de geallieerden bracht de ongekende kracht van het wapen een versneld einde aan een lange oorlog. Maar in het inslaggebied begon voor de bewoners die ternauwernood aan de dood waren ontsnapt een nieuwe strijd om het leven. Zowel boven als onder de paddenstoelenwolk drong hetzelfde besef door: een nieuw tijdperk van totale vernietiging was aangebroken. Maar wat zich onder de paddenstoelenwolk voltrok, was voor de rest van de wereld onbekend, totdat een jaar later de stilte werd verbroken door de journalist John Hersey.

Hibakusha-getuigenissen

In de daaropvolgende decennia intensiveerde de atoomwapenwedloop, terwijl de getuigenverslagen van hibakusha (zij die de atoombom overleefd hadden) als inspiratie dienden voor wereldwijde inspanningen om atoomwapens te verbieden. Door de inzet van de International Campaign to Abolish Nuclear Weapons (ICAN) werd in 2017 eindelijk dan toch het Verdrag inzake het verbod op kernwapens ondertekend; het trad op 22 januari 2021 in werking.

De paddenstoelwolk boven Hiroshima. Foto: National Archives and Records Administration op Wikimedia Commons

De nalatenschap van het atoombombardement omvat dus zowel wetenschappelijke kennis als geleefde ervaring als wereldwijde inzet om een toekomstige atoomoorlog te voorkomen. Deze nalatenschap is verankerd in het Vredesmonument van Hiroshima, ook wel de Atoombomkoepel genoemd. Een Engelstalig gidsboek legt uit dat de koepel, een skelet van een van de weinige overeind gebleven bouwwerken nabij het hypocentrum, de herinnering aan de noodlottige dag in 1945 ‘bewaart’, en zo het onbeschrijfelijke leed vastlegt dat decennia geleden plaatsvond.

Voor de lokale bewoners zijn de herinneringen echter nog levend, niet bevroren in het verleden.

Reddingsacties per tram

Bij het Vredesmuseum van Hiroshima vertelt een overlevende hoe bewoners van naburige steden tegen het einde van die 6augustus 1945 te hulp schoten met handkarren en houten boten. Ontsnappings- en reddingsacties werden belemmerd door brandende wrakstukken. Lichamen van doden en nog stervenden bedekten de grond en de rivieren.

Desondanks kwamen de overlevenden zelf in actie. Ze maakten de tramrails vrij en repareerden de transmissiesystemen. Velen gaven hun laatste adem aan dit werk. Op 9 augustus, de derde dag na het bombardement, reed de eerste tram de nog nasmeulende stad binnen. De tramconducteurs waren 14-jarige studenten van de Hiroden Home Economics Girls’ School. Zij vervoerden reddingswerkers het verschroeide land in en evacueerden zwaargewonde mensen, meerdere keren per dag.

Sindsdien worden trams geassocieerd met de dood. Een onderzoek naar hibakusha uit 1986 laat zien dat een hoog percentage van de mensen met PTSS getriggerd wordt door beeltenissen van trams. Door de decennia heen bleven de trams echter de gemeenschap bedienen. In 2005 werd in een nieuw vervoersplan voorgesteld om de door de atoombom getroffen trams uit de dienstregeling te halen. Toen liet nieuw onderzoek zien dat de trams een symbool waren geworden van weerbaarheid, hoop en vrede voor de hibakusha en bewoners van Hiroshima.

Het Vredesmonument in Hiroshima. Foto: IFg2 op Wikimedia Commons

Zoals een passagier het verwoordde: “Ik neem graag de tram, niet zozeer voor het gemak, maar omdat ze nog steeds werken, na alle verschrikkelijke dingen die ze hebben doorstaan.” De gebombardeerde trams werden weer in gebruik genomen en werden zo een drijvende kracht in de gemeenschap.

Wie nu zo’n tram binnengaat, treft lange banken vol passagiers. Ze schuiven naar links en naar rechts om overzeese reizigers ruimte te geven naast hen te komen zitten. Er ontvouwt zich een klein gesprek. “We komen uit Californië.” “Ah, wat leuk. Hebben jullie het Vredespark al gezien?” Hier in de tram, waar de herinneringen van Hiroshima zo zichtbaar aanwezig zijn, groeit de kloof van de paddenstoelenwolk dicht, en verspreidt zich de hoop dat het leven een weg zal vinden voorbij de schaduw van het verleden.

Vertaald door Yi Fong Au

Over de auteur

 

Luli van der Does

Luli van der Does is universitair hoofddocent Herinnering en sociale psychologie bij het Center for Peace aan de universiteit van Hiroshima.


Beeld boven aan artikel

De twee overgebleven trams na het afwerpen van de atoombom op Hiroshima. Bron: Nkensei op Wikimedia Commons (CC BY-SA 3.0)