De rol van fysieke plaatsen in het vieren van vrijheid, democratie en burgerschap

In veel herdenkingsrituelen staan monumenten of locaties waar bepaalde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden centraal: we bezoeken ze, leggen er kransen of zijn er samen stil. Maar welke rol spelen fysieke plekken bij het vieren van vrijheid en democratie, bijvoorbeeld op 5 mei? Aan de hand van voorbeelden uit onderzoek naar vrijheidsvieringen wereldwijd beschrijft Sander Mensink hoe het concept plaats kan bijdragen aan het vieren van vrijheid, democratie en burgerschap.  

Mijn belangrijkste herinnering aan 4 mei is de herdenking in mijn geboortedorp Beekbergen bij het monument voor verzetslieden. Het ritueel dat er jaar na jaar plaatsvond staat in mijn herinnering gegrift. Elk jaar werd de zorg voor het onderhoud van het monument door de leerlingen van groep 8 plechtig overgedragen aan groep 7. Toen ik later in Amsterdam ging studeren, was het de Dam die voor mij onlosmakelijk verbonden raakte met herdenken op 4 mei. En zo zijn er meerdere plaatsen die tijdens de Nationale Herdenking tot de verbeelding spreken: de Waalsdorpervlakte, Kamp Westerbork, erebegraafplaatsen, of een van die honderden plekken van lokale betekenis.

De Franse historicus Pierre Nora schetste in de jaren tachtig van de twintigste eeuw hoe belangrijk fysieke plaatsen zijn in herinneringsculturen en als het ware de ankers van onze herinneringscultuur vormen. Ze maken dat we direct verbinding voelen met een verhaal over het verleden en spelen een centrale rol bij veel rituelen. Niet alleen is het terugkomen naar plekken een rituele gebeurtenis an sich. Ook het leggen van kransen en de gewoonte je op een bepaalde manier te gedragen rondom deze plekken, getuigen van een rituele functie.

Uit onderzoek van Nationaal Comité 4 en 5 mei en ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum blijkt dat mensen zich sterk verbonden voelen met herdenkingsrituelen op 4 mei. Rituelen op 5 mei zijn minder afgebakend en slaan ook minder aan. De onderzoekers concluderen dat ‘het herdenkingsritueel op 4 mei concreter en duidelijker [is] afgebakend in de tijd dan de viering van de vrijheid op 5 mei’. Het is interessant om deze notie van een afbakening in tijd uit te breiden met een afbakening in ruimte. Vergeleken met de herdenkingsrituelen op 4 mei lijken ook fysieke plaatsen op 5 mei een minder afgebakende rol te spelen in de collectieve beeldvorming. Dat wil niet zeggen dat er op 5 mei geen activiteiten plaatsvinden op betekenisvolle plaatsen1, maar door de bank genomen lijkt het vieren van vrijheid geografisch meer diffuus dan herdenken op 4 mei.

Namens het Nationaal Comité 4 en 5 mei verricht ik een studie naar vrijheids- en democratievieringen in het buitenland.2 Op basis van twee voorbeelden uit die studie onderzoek ik in dit artikel hoe fysieke plekken zouden kunnen bijdragen aan het vieren van vrijheid en aanverwante fenomenen als democratie en burgerschap, en hoe die plaatsen een rol kunnen spelen in het creëren van (nieuwe) rituelen.

Geheugenboei

In zijn werk Les lieux de mémoire schrijft Pierre Nora over het belang van ‘plaatsen van herinnering’. Hij bedoelt hiermee locaties, monumenten en ruimtes rondom objecten – maar ook immateriële zaken als een feestdag – waarin herinneringen als het ware opgeslagen liggen; ze fungeren als portalen waar mensen in kunnen tappen op herinneringen. Historicus Willem Frijhoff opperde hiervoor de term ‘geheugenboei’, een soort ‘aanhechtingspunten van onze herinneringscultuur’. Nora geeft aan dat die plaatsen in zichzelf een rituele functie hebben. Ze ‘markeren de rituelen van een samenleving zonder rituelen’ en lijken bedevaartsoorden naar het verleden in een tijd die geheugen ‘achter [zich] heeft gelaten’.3

Het is waardevol om Nora’s insteek aan te vullen met een sociologische blik. Rituelen rond ‘plaatsen van herinnering’ hebben ook een bindingsfunctie: de collectieve handelingen die we daar uitvoeren bevestigen welk verhaal uit het verleden ‘ons’ bindt, en creëren daarmee een collectief bewustzijn. Emile Durkheim stelt dat mensen in die rituelen een gevoel van saamhorigheid ervaren dat we moeilijk kunnen duiden en daarom vaak toeschrijven aan bepaalde plaatsen of objecten.4 Durkheim beschrijft dat gevoel als collective effervescence, een collectief bruisen. Een ritueel behelst in feite dat opzoeken van collectief bruisen, het je herhaaldelijk onderdeel willen voelen van een gemeenschap. Durkheim benadrukt dus net als Nora dat plaatsen en bijbehorende rituelen een blik terug bieden in de geschiedenis, maar ook sterk gaan over het vieren van de gemeenschap in het hier en nu.

Het ‘Heldenmonument’ in de zogenaamde Äußeres Burgtor, gezien vanaf de Heldenplatz. Bron: Simon Matzinger op Wikimedia Commons (CC-BY-SA 4.0)

Heldenplatz, Wenen

De Oostenrijkse viering van de bevrijding biedt een interessant voorbeeld van hoe bestaande historisch geladen plaatsen een ‘aanhechtingspunt’ kunnen vormen voor het vieren van vrijheid en democratie. Tot diep in de twintigste eeuw werd de Oostenrijkse herinneringscultuur gedomineerd door de these dat Oostenrijk met de Anschluss in 1938 Hitlers eerste slachtoffer was. De ‘Bevrijdingsdag’ op 8 mei was echter lang een ingewikkelde dag. Voor vele Oostenrijkers betekende deze bevrijding namelijk ook een nieuwe ‘bezetting’ door de geallieerden, wat ervoor zorgde dat 26 oktober 1955 – de dag dat formele neutraliteit werd gerealiseerd – de belangrijkste Nationalfeiertag werd. Lang werd medeverantwoordelijkheid voor de Tweede Wereldoorlog nauwelijks benoemd en stonden slachtofferschap, maar ook het herdenken van Wehrmacht-soldaten die hun vaderlandse ‘plicht’ hadden gedaan centraal. Deze herinneringscultuur vond ook vruchtbare bodem op de Heldenplatz in Wenen, waar monumenten al sinds de 19e eeuw in het teken stonden van een militaristisch verleden. Na 1945 werden de namen van Wehrmacht-soldaten toegevoegd aan de boeken in de crypte van het Heldenmonument, ooit opgericht om slachtoffers van eerdere oorlogen te eren. Hoewel in 1965 een ruimte in het monument werd geopend ter nagedachtenis aan de vrijheidsstrijd tegen het nationaalsocialisme, bleef het officiële Oostenrijk jaarlijks op verschillende momenten, waaronder op Nationalfeiertag, kransen leggen bij een monument waar in feite Wehrmacht-soldaten werden geëerd.5

Aan het begin van de 21e eeuw bereikte de omgang met 8 mei een dieptepunt, toen de dag door extreemrechtse studentenverenigingen werd aangegrepen om parades ter ere van Wehrmacht-soldaten te houden bij het Heldenmonument. Al snel ontstonden tegendemonstraties van progressieve groepen. Als onderdeel van een brede omwenteling binnen de Oostenrijkse herinneringscultuur, waarin medeverantwoordelijkheid voor de Tweede Wereldoorlog centraler kwam te staan, begon een groep maatschappelijke organisaties, waaronder het Mauthausen Komitee, maar ook jeugdvakbonden, academici, activisten en vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap, zich te verzetten tegen de invulling en rituelen op de Heldenplatz op 8 mei en andere dagen. Op 8 mei 2012 bezetten zij door middel van een grote tegendemonstratie daarom de Heldenplatz. Sinds 2013 wordt er op voordracht van het Mauthausen Komitee en met steun van de regering het succesvolle Fest der Freude georganiseerd.

De boodschap van dit festival is dat 8 mei vooral een dag van vreugde en viering (van op het nationaalsocialisme herwonnen vrijheid en democratie) dient te zijn, in plaats van een dag van treurnis om een verloren gegaan verleden. Het festival kent een avondprogramma met sprekers uit binnen- en buitenland en een muzikale omlijsting door het Wiener Symphoniker. Ieder jaar is er een jaarthema dat specifieke aandacht krijgt; in 2023 was dit bijvoorbeeld ‘burgerlijke moed’. De avond wordt standaard afgesloten met een nieuw ritueel: het door duizenden mensen zingen van Beethovens Ode an die Freude, tevens het Europese volkslied. Hiernaast organiseert het Mauthausen Komitee sinds kort rondleidingen op en rondom het plein die informeren over hoe de gebouwde omgeving verhalen vertelt (of juist verzwijgt). Ook vinden er rond 8 mei openluchttentoonstellingen plaats op de Heldenplatz die bijvoorbeeld verhalen van overlevenden over het voetlicht brengen.

Het eerste Fest der Freude op 8 mei 2013 op de Heldenplatz in Wenen. Bron: Manfred Werner op Wikimedia Commons (CC-BY-SA 3.0)

Ontwijding

De Weense Heldenplatz speelt daarmee een belangrijke rol in het Fest der Freude: het vormt het decor van nieuwe praktijken van vieren en probeert een nieuwe symbolische betekenis (van vrijheid, democratie en tolerantie) aan deze plaats te koppelen, terwijl oude rituelen en betekenissen worden aangevochten. Hoewel het daadwerkelijk fysiek veranderen van een beladen ruimte als de Heldenplatz geen sinecure is, heeft de nieuwe invulling van 8 mei daar wel aan bijgedragen. Zo werd de crypte van het Heldenmonument officieel ‘ontwijd’, waarna er geen officiële staatsrituelen meer hebben plaatsgevonden. Wanneer we nog wat dieper kijken, valt ook op dat de brede beweging van burgers die zich hier mengden in herinneringspolitiek, door letterlijk ruimte te claimen, in zichzelf een verwezenlijking van democratisch burgerschap in het hier en nu is. De Heldenplatz heeft als zodanig ook de (toekomstige) potentie om een ruimte te zijn waar mensen de idealen die ze vieren ook kunnen belichamen. Of deze potentie echt benut zal worden is de vraag. Het festival en de voorgestelde maar telkens uitgestelde herinrichting van het plein zouden volgens critici het nog altijd beladen debat over herdenken en vieren vooral pacificeren.6

Het voorbeeld van Oostenrijk legt nog een ander punt bloot. Nora’s lieux de mémoire representeren ‘plaats’ vooral als een statische container met één dominante boodschap. Belangrijke plaatsen belichamen regelmatig de ogenschijnlijke eenheid van de natiestaat, al dan niet door een koloniale bril. Rituelen hebben vaak als functie die boodschap te reproduceren, terwijl afwijkende perspectieven nauwelijks vertegenwoordigd zijn. Het is daarom wellicht productiever om in navolging van Michael Rothberg te spreken over knooppunten van herinnering7 en plaatsen te zien als veranderlijke punten waar stromen van mensen en ideeën samenkomen, verblijven en doorheen trekken. Het idee van knooppunten past ook beter bij de rituele functie van plaatsen in vieringen van vrijheid, democratie en burgerschap. Openheid en meerstemmigheid zijn immers bouwstenen van een democratische samenleving.

Denen vieren de aankomst van Britse troepen in Kopenhagen in mei 1945. Bron: Nationalmuseet op Wikimedia Commons (CC-BY-SA 2.0)

Bornholm, Denemarken

Fysieke plaatsen hoeven niet altijd reeds bestaande, historisch geladen plekken te zijn om bij te kunnen dragen aan het vieren van vrijheid en democratie. Denemarken vormt hierbij een boeiende casus. Dit land kent net als Nederland een 4 en 5 mei-traditie rondom de Tweede Wereldoorlog, waarbij op 4 mei herdenkingen plaatsvinden en op 5 mei Bevrijdingsdag wordt gevierd. In vergelijking met Nederland is 5 mei echter een relatief bescheiden aangelegenheid.

De Denen kennen ook andere momenten waarop democratie of vrijheid centraal staan, zoals de ‘Grondwetdag’ op 5 juni. Daarnaast springt het Deense festival Folkemødet (‘Volksvergadering’) in het oog, als onderdeel van een succesvolle Scandinavisch-Baltische traditie van democratiefestivals. Sinds 2011 komen jaarlijks zo’n 65.000 mensen naar het eiland Bornholm om zich onder te dompelen in activiteiten rondom allerlei maatschappelijke thema’s. Onder hen zijn ook politici van alle politieke partijen en vertegenwoordigers van zeer verschillende organisaties (waaronder universiteiten, ngo’s, bedrijven). Opvallend is het belang van fysieke plaats hierbij. Het festival stelt: ‘Folkemødet is een fysieke setting en een verzamelpunt. Het is een democratische ambitie.’ Het afgesloten zijn van de buitenwereld en de fysieke ervaring van drie dagen intensief met elkaar bezig zijn in een ‘microkosmos’, roepen gevoelens van solidariteit, gemeenschap en vertrouwen op. Deze gevoelens – gelijkend op Durkheims collectieve bruisen – stimuleren een soort basaal-democratische ervaring: het doorleven van waarden die aan de basis liggen van een democratische samenleving.

Peter Christiansen, directeur van het festival, noemt het belang van een geschikte fysieke setting waar inhoud, cultuur en vermaak samengaan zeer groot. Dit wordt nog eens benadrukt door bezoekers en organisaties als het ware mede-eigenaren te maken en het programma grotendeels door henzelf te laten bepalen. Zij kiezen de thema’s en de samenwerkingen, mogen zelf weten hoe ze stands inrichten, en alle deelnemers worden actief gestimuleerd om te participeren. Uit onderzoek naar dergelijke gezamenlijke (ruimtelijke) vormgevingsprocessen op festivals blijkt hoezeer dit gevoelens van solidariteit en gemeenschap opwekt.8

Bezoekers van het Deense democratiefestival Folkemødet op het eiland Bornholm. Bron: News Uresund op Wikimedia Commons (CC-BY-SA 2.0)

Bubbels

Tegelijkertijd moeten we waken voor een te hoge verwachting van plaatsen als Folkemødet. Een veel gehoorde kritiek is dat we het hier hebben over weinig diverse bubbels voor elites. Het reële gevaar bestaat dat dit soort initiatieven vooral mensen trekt met veel democratische interesse en een hoge hoeveelheid economisch en sociaal kapitaal. In tijden van polarisering en afnemend politiek vertrouwen dreigen juist mensen die zich maatschappelijk niet aangehaakt voelen niet te komen. Een plaats kan dan ironisch genoeg ook juist een barrière gaan vormen: een eiland biedt mogelijkheden, maar kan ook lastig bereikbaar zijn. Democratiefestivals proberen dit te ondervangen door gratis toegankelijk te zijn en door expliciet organisaties zonder middelen en van diverse achtergronden een plek te bieden. Hoewel er nog weinig onderzoek is gedaan naar de werking van democratiefestivals, plaatst een eerste studie in Noorwegen enige kanttekeningen. Mensen die al een groot netwerk hadden bleken vooral onder elkaar te netwerken, terwijl de uitwisseling met mensen met minder kennis en netwerken beperkt bleef.

Wat laat een plaats als Bornholm desondanks wel degelijk zien? Dat ook ‘nieuwe’ plaatsen door het gezamenlijk inrichten ervan kunnen bijdragen aan een geleefde democratische ervaring en het vieren daarvan. Een interessant gegeven voor festivals zoals de Nederlandse Bevrijdingsfestivals, die – letterlijk – ruimte zouden kunnen bieden door na te denken over hoe inrichting van de fysieke ruimte kan bijdragen aan interacties waar iedereen aan mee kan doen.

En kunnen festivals naast een viering ook als ritueel gezien worden? Zeker is dat ze ‘rituele potentie’ hebben: het samen voorleven van bepaalde idealen kan een bruising oproepen waarin mensen een vorm van collectief bewustzijn ervaren. Door een koppeling aan specifieke tijden en plekken kunnen op den duur nieuwe ‘aanhechtingspunten’ ontstaan waar mensen naar willen terugkeren. Oog voor hoe die ruimtes enerzijds uitnodigen maar ook kunnen uitsluiten, is daarbij wel cruciaal.

Vieren is doen?

Laten we eens resumeren hoe plaatsen – van pleinen tot festivallocaties – kunnen bijdragen aan het (ritueel) vieren van vrijheid, democratie en burgerschap. Een complexe vraag waarop het antwoord zich niet laat vangen in een simpele formule. Toch kunnen we een paar mechanismen onderscheiden die ons laten nadenken over de vraag hoe we de werking van fysieke plaats (bewuster) kunnen meenemen in vieringsmomenten zoals 5 mei.

De belangrijkste rol blijkt weggelegd voor het doen. We vieren democratie en gemeenschappelijke vrijheid vooral door deze – al is het maar een klein beetje – voor te leven. In dat samen doen wordt het belang van gemeenschappelijke vrijheid en democratie – inclusief nog bestaande beperkingen en tekortkomingen – duidelijker. Fysieke plaatsen kunnen ons daarbij helpen. We horen steeds vaker dat ‘plaats’ vervangen kan worden door online settings. Onderzoek naar ‘collectief bruisen’ tijdens de coronapandemie suggereert echter dat online omgevingen niet zomaar de positieve effecten van fysieke nabijheid kunnen overnemen.10 De Oostenrijkse en Deense voorbeelden suggereren iets soortgelijks. Bestaande plaatsen rondom vrijheid (en onvrijheid) kunnen werken als haakjes waaraan we activiteiten en debatten rondom vrijheid, burgerschap en democratie kunnen ophangen en tastbaar maken. Door mensen bovendien actief te betrekken bij het samen (her)vormgeven van zulke plaatsen vieren ze niet alleen die idealen, maar belichamen ze deze ook al deels in hun handelingen. Uiteraard dient dit zorgvuldig te gebeuren; sommige plaatsen wekken door hun lading sterke emoties of zelfs polarisatie op. We zien ook dat plaats in termen van nieuwe ruimtes belangrijk is: hoe zorgen fysieke settings van viering voor in- of juist uitsluiting? Of hoe stimuleren ze democratische interacties?

Dit alles betekent allerminst dat we bestaande vormen van vieren overboord moeten gooien. Wel zouden bijvoorbeeld Bevrijdingsfestivals kunnen nadenken (voor zover ze dat nog niet doen) over hoe fysieke plaatsen uitnodigen tot interacties die de idealen die we vieren ook versterken. Kleine, intiemere ruimtes hebben bijvoorbeeld vaker potentie om interacties te stimuleren dan grote open ruimtes. Ook kunnen we vieringen zelf nog meer bottom-up maken en democratiseren, door meer organisaties actief te betrekken bij de inrichting ervan. Het erkennen dat die vieringen en plaatsen soms ‘politiek’ zijn is daarbij belangrijk. Tot slot kunnen juist nieuwe rituelen zoals de Vrijheidsmaaltijden, die samen handelen al centraal stellen, een prachtige manier zijn om betekenisvolle, lokale plaatsen te creëren. De uitdaging zal daarbij zijn om mensen van verschillende achtergronden uit te nodigen naar die plaatsen te komen en ze inclusief te maken. Wat dat betreft is lokale laagdrempeligheid een realistisch startpunt. Democratie en vrijheid hoeven niet alleen grootschalig gevierd te worden. Het is ook de betrokkenheid in de directe omgeving die deze zaken robuust maken.

Over de auteur

 

Sander Mensink

Sander Mensink is politicoloog en werkte twaalf jaar als docent bij de opleiding Interdisciplinaire Sociale Wetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Momenteel werkt hij als onderzoeker bij het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Hij is tevens tijdelijk hoofdredacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Noten

1 Een goed voorbeeld is Wageningen (zie hiervoor ook de interessante bijdrage van Matthias Lukkes in dit nummer). De Bevrijdingsfestivals zijn daarnaast belangrijke plaatsen op 5 mei, maar kennen toch veelal niet dezelfde afgebakende rituele of historische betekenis als veel plaatsen op 4 mei.

2 De studie waaruit deze voorbeelden komen betreft een breder, lopend onderzoek van het Nationaal Comité 4 en 5 mei naar vrijheids- en democratievieringen in het buitenland. Naar verwachting wordt de studie in het najaar van 2023 afgerond en later gepubliceerd op www.4en5mei.nl/onderzoek.

3 Pierre Nora, ‘Between Memory and History: Les Lieux de Mémoire’. Representations nr. 26 (1989), p. 12.

4 Emile Durkheim, ‘The elementary forms of the religious life’. In Classical Sociological Theory, Greg Calhoun et al (eds.), Wiley-Blackwell 1912/2012, p. 243-254.

5 Zie voor een uitgebreide geschiedenis o.a. Peter Pirker, Johannes Kramer & Matthais Lichtenwager, ‘Transnational memory spaces in the making: World War II and Holocaust Remembrance in Vienna’. International Journal of Politics, Culture and Society, nr. 32 (2019); Tatiana Zhurzhenko, ‘The Soviet war memorial in Vienna: Geopolitics of memory and the new Russian diaspora in post-Cold War Europe’. In: Remembering the Second World War, Patrick Finney (ed.), Routledge 2017, p. 89-114.

6 Peter Pirker, Magnus Koch & Johannes Kramer, ‘Contested heroes, contested places: Conflicting visions of war at Heldenplatz/Ballhausplatz in Vienna’. In: Views of violence: Representing the Second World War in German and European museums and memorials, Jorgen Echternkamp & Stephan Jaeger (eds.), Berghan 2019, p. 174-214 (zie vooral p. 194-203).

7 Michael Rothberg, ‘Introduction: Between memory and memory: From lieux de mémoire to noeuds de mémoire’. Yale French Studies, nr. 118/119 (2010).

8 Tristi Brownett & Owen Evans, ‘Finding common ground: The conception of community arts festivals as spaces for placemaking’. Health and Place, nr. 61 (2020).

9 Dag Wollebaek & Ketil Raknes, ‘Interest group access to decision makers at a democracy festival’. Interest Groups & Advoacy, nr. 11 (2022), p. 333-352.

10 Tom Vine, ‘Is physical co-presence a prerequisite for Durkheimian collective effervescence? Reflections on remote working during the COVID-19 pandemic’. Culture and Organization, Vol. 29, nr. 5 (2023), p. 380-396.


Foto boven het artikel

Het Fest der Freude met op de achtergrond het omstreden ‘Heldenmonument’. Bron: Manfred Werner op Wikimedia Commons (CC-BY-SA 3.0)

Samen aan tafel: herdenkingsmaaltijden als ritueel

Vrijheidsmaaltijden op 5 mei, Keti Koti Dialoog Tafels; de vrijheid wordt steeds vaker gevierd en herdacht aan gezamenlijke eettafels. Deze hedendaagse feestmalen zijn geïnspireerd op de joodse rituele sedermaaltijd, waarmee het Joodse volk de slavernij in het oude Egypte herdenkt en hun uittocht uit Egypte viert. Wat hebben de maaltijden gemeen? Of zijn de verschillen groter dan de overeenkomsten?

Herdenken is ook altijd: geschiedenis doorgeven aan de volgende generatie. Daarom vieren Joden al eeuwenlang sederavond. De sedermaaltijd vindt plaats aan de vooravond van Pesach, het joodse Pasen. Tot op de dag van vandaag herdenken de Joden met deze rituele maaltijd dat ze 3000 jaar geleden tot slaaf gemaakt waren in het oude Egypte, en vieren ze tegelijkertijd hun verlossing met de uittocht uit Egypte. 

Sederavond is dus een herdenking en viering ineen, die meestal in familiekring plaatsvindt al vieren tegenwoordig joden, protestanten en katholieken het sederfeest ook wel samen, om vorm te geven aan hun verbondenheid. Sederavond gaat gepaard met symbolische gerechten, gebeden en religieuze liederen. Seder betekent orde, en de maaltijd wordt in een vaste volgorde van vijftien stappen genuttigd. Intussen wordt gelezen uit een boekje, de Haggada, dat het verhaal vertelt van de Joodse exodus uit Egypte en uitleg geeft over de betekenis van de gerechten. Het bitter en zoet van het voedsel symboliseert het verleden van onderdrukking en bevrijding. Er worden in de Haggada ook vragen gesteld die samenhangen met de kernvraag: waarom is deze avond anders dan alle andere avonden? De tafelgasten realiseren zich zo ten volste dat vrijheid niet vanzelfsprekend is. Dat het iets is om dankbaar voor te zijn.

In het gezamenlijk stilstaan bij het gegeven dat vrijheid geen vanzelfsprekendheid is, schuilt een van de belangrijkste overeenkomsten met de hedendaagse Vrijheidsmaaltijden en de Keti Koti Dialoog Tafels. Alle drie de vieringen willen mensen verbinden door ze aan een eettafel met elkaar persoonlijk te laten terugblikken op een beladen verleden van onderdrukking en onvrijheid, en vooruit te laten kijken op een hoopvolle, vrije toekomst.

Gedeeld verleden

Er zijn ook verschillen. De sedermaaltijd onderscheidt zich alleen al vanwege de eeuwenoude traditie van de Vrijheidsmaaltijden en de Keti Koti Tafels, die beide van recente datum zijn. Maar een wezenlijker verschil wellicht is dat sederavond een religieuze viering is, met nauw omschreven vastgelegde rituelen, gerechten en gebeden. Ter vergelijking: de Vrijheidsmaaltijden die sinds 2012 op 5 mei eerst in Amsterdam en nu door het hele land worden georganiseerd, zijn seculier en bijna wars van regels en conventies. Iedereen die dat wil, kan een Vrijheidsmaaltijd organiseren. Dat gebeurt aan picknicktafels met kleine groepen, maar ook in stampvolle zalen in buurthuizen. Enige vaste regel is dat een Vrijheidsmaaltijd begint met een toost op de vrijheid. Daar gaat een woord aan vooraf om de tafelgasten welkom te heten.

Anders zit het met de Keti Koti Dialoog Tafels. Tot voorkort werden die georganiseerd in de maand juni, in de aanloop naar 1 juli. Keti Koti – ‘het afwerpen van de ketenen’ – is de jaarlijkse Surinaamse feestdag waarop wordt gevierd dat op 1 juli 1873 de slavernij werd afgeschaft. Tegenwoordig worden de Keti Koti Tafels het hele jaar door georganiseerd. De Keti Koti Tafels zijn in 2012 bedacht door de Surinaams-Nederlandse Mercedes Zandwijken en haar Joodse echtgenoot, filosoof Machiel Keestra. Zandwijken raakte geïnspireerd door een sedermaaltijd die ze met haar man en zijn familie bijwoonde. Die viering was voor haar een eyeopener: “Joden staan er wereldwijd nog altijd bij stil dat ze duizenden jaren geleden tot slaaf waren gemaakt. Bij ons is de slavernij pas 150 jaar afgeschaft. Ik dacht: waarom hebben wij niet zoiets?”

Mannen in traditionele kledij die een scheepsmodel dragen bij het nationaal monument slavernijverleden in het Oosterpark om het 150-jarig jubileum van de afschaffing slavernij te vieren (1 juli 2013). Bron: Ton van Rijn / Stadsarchief Amsterdam

Als het gaat om geweld, onderdrukking en discriminatie, hebben Joden en tot slaaf gemaakten vergelijkbare historische ervaringen. Zandwijken zag dit in, en gebruikte de sedermaaltijd als inspiratiebron om met Keestra een eigen rituele Keti Koti Tafel te ontwerpen. Dit is wat historicus Eric Hobsbawn een “invented tradition” noemt.

Vanaf 2012 heeft Zandwijken honderden dialoogtafels georganiseerd op uitnodiging van allerlei organisaties, waaronder ministeries, musea, onderwijsinstellingen en gevangenissen. Bij de Keti Koti Dialoog Tafel is het uitgangspunt dat zwart en wit gezamenlijk spreken over het gedeelde koloniale en slavernijverleden en de hedendaagse gevolgen daarvan. Anders dan bij de traditioneel-religieuze sedertafel staat de dialoog voorop. Daarom is het belangrijk dat er evenveel zwarte als witte tafelgasten zijn. In gesprek met een ander reflecteren mensen op zichzelf en onderzoeken ze hun eigen patronen en vooroordelen, om wederzijds meer begrip en empathie te kweken.

Zandwijken en Keestra hebben de opzet en symbolische handelingen van de Keti Koti Dialoog Tafel zorgvuldig opgeschreven in het boekje A Tori (Surinaams voor ‘het verhaal’). Ze lieten zich hierbij inspireren door de joodse Haggada.1 Benieuwd geworden ging ik afgelopen juni een kijkje nemen in Zaandam, waar de politie de stichting Keti Koti Tafel uitnodigde om een Keti Koti Tafel te organiseren.

Mensen in gesprek tijdens een Keti Koti Tafel in het Amsterdam Museum (2021). Bron: Jakob van Vliet

Pindasoep

In de kantine van de Zaanse politie staan lange gedekte tafels waar iedereen aanschuift die zich hiervoor aanmeldde op de website van stichting Keti Koti Tafel. De pakweg honderd deelnemers zijn enthousiast. De dialoogtafel wordt officieel geopend door een agent van Antilliaanse komaf die een persoonlijke ervaring deelt in relatie tot het thema van de avond: “Waardigheid“. Een veelpleger die hij achter de broek zat, plaatste onlangs een video op YouTube, waarin niet alleen zijn naam werd vermeld, maar ook die van zijn vrouw en kinderen. Het filmpje ging viral onder de straatjeugd, die de agent er tijdens zijn surveillances op aansprak. Dat hij zwart is, diskwalificeert hem in de ogen van de veelpleger als gezagsdrager. Stellig vertelt de agent dat hij weigert zich te laten intimideren. Zijn witte toehoorders prijzen hem. Maar het voorval wijst ze meteen op een ongemakkelijke waarheid: discriminatie en racisme zijn voor Nederlanders van kleur een alledaagse realiteit. Vooroordelen zijn niet verdwenen. De slavernij heeft diepe sporen getrokken en de samenleving heeft zich daar nog lang niet van bevrijd.

Dan heet de charmante Mercedes Zandwijken iedereen welkom. Vanavond zullen persoonlijke ervaringen, herinneringen en gevoelens worden gedeeld om stil te staan bij het koloniale slavernijverleden om ermee in het reine te komen. Zandwijken vertelt waarom ze de drang voelt om “vrij te mogen spreken”. Als meisje mocht ze haar stem niet laten horen. In het strenge Surinaamse gezin waarin ze opgroeide, gold dat als brutaal. Later ontdekte ze dat de hiërarchische verhoudingen die gelden in veel Surinaamse gezinnen stammen uit het slavernijverleden. In Amsterdam waar ze in de jaren zeventig naar school ging, was ze eveneens onzichtbaar. Maar de tijd van zwijgen is wat haar betreft voorbij.

Met haar speciale dialoogmethode duiken gesprekpartners meteen de diepte in. Verschillende gangen van een Surinaamse maaltijd gaan gepaard met afzonderlijke dialoogsessies. Bij de pindasoep krijgen deelnemers een eerste dialoogkaart met de vraag om een situatie te beschrijven waarin je je minderwaardig behandeld voelde. In tweetallen gaan ze in gesprek. Zwart en wit hebben evenveel spreek- als luistertijd. Daarnaast zijn stiltemomenten ingelast. Ook geven de gesprekspartners elkaar terug wat ze raakt in wat de ander vertelt.

Bitterhout

Veel deelnemers, zwart én wit, vertellen bij de dialoogtafel voor het eerst hardop over hun ervaringen met racisme en discriminatie. Teamchef Sherwin Tjin-Asjoe van de politie in Zaanstad wilde graag een Keti Koti Tafel organiseren omdat de maatschappelijke rol van de politie een verbindende is, en er van de openhartige gesprekken veel te leren valt. Een witte agent schaamt zich dat hij een vriend tijdens het stappen niet tot de orde heeft geroepen toen die een discriminerende opmerking maakte tegen een barman. “Ik zou nu zeker mijn mond opentrekken.”

Voor het hoofdgerecht – heri-heri, bestaande uit o.a. gezouten vis en onrijpe groene bananen, dat destijds door de slavenhouders goed genoeg gevonden werd voor de tot slaafgemaakten – wijst Zandwijken op de halve kokosnoten op tafel met daarin kokosolie. Ze vraagt of iedere gast de polsen van zijn of haar overbuur met olie wil insmeren. Het balsemen staat symbool voor het wegwrijven van de pijn uit het slavernijverleden wat door velen in het heden nog steeds gevoeld wordt (het is aan ieder om zelf te bedenken waar de pijn  precies zit). Tegelijkertijd nodigt Zandwijken de gasten uit om een stokje van bitterhout, kwasibita, in hun mond te nemen. Het symboliseert de bittere smaak van het slavernijverleden.

Intussen klinken treur- en bevrijdingsliederen die werden gezongen op de Surinaamse plantages. Ze worden hier in Zaandam ten gehore gebracht door het koor Fri Yeye. Tijdens het wegwrijven van de pijn met kokosolie, zingt een sopraan het lied van een tot slaaf gemaakte vrouw die zwoegde op een plantage. Haar onophoudelijke tranenstroom boorde een gat in haar hart én in de aarde waarop ze werkte. Haar noodkreet: “Waarom vraagt niemand hoe het met me gaat?”

Screenshot uit de video van de NOS uit februari 2023 over de Keti Koti Dialoogtafel in het Archeologiemuseum in Castricum. Als openingsceremonie zingt een Surinaams koor treurliederen die nog gezongen werden op de plantages. Bron: NOS

Alle zintuigen worden beroerd om de slavernijhistorie invoelbaar te maken. Het is wonderbaarlijk hoe snel er in zo’n groot gezelschap van onbekenden een sfeer van intimiteit en vertrouwen ontstaat, en hoe er hierdoor ongemakkelijke gesprekken gevoerd kunnen worden. Zandwijken vertelt dat het voor veel zwarte deelnemers een helende ervaring is; witte erkenning voor hun persoonlijke emoties over het slavernijverleden en racisme. Voor wit levert het pijnlijke bewustwording op.

De inspiratie die Zandwijken opdeed tijdens de joodse sedermaaltijd is terug te zien in een van de gerechten aan de Keti Koti Tafel. Het Surinaamse kwasibita is het equivalent van het Hebreeuwse maror, bitter kruid. Bij stap negen van de sedermaaltijd eten de joodse tafelgasten cichorei of mierikswortel. Het bittere kruid staat symbool voor de 400 jaar slavernij die het Joodse volk doorstond. In de moderne uitleg staat het ook voor andere vormen van onderdrukking die Joden meemaakten en nog meemaken. Als tiende stap aan de sedertafel wordt het bittere kruid gegeten met matzes, ongerezen en ongezuurd brood. De matzes herinneren eraan dat de Joden overhaast uit Egypte vluchtten en geen tijd hadden hun broden te laten rijzen.

Familiegerecht

In tegenstelling tot de gerechten van de sedermaaltijd en de Keti Koti Dialoog Tafel, hebben de gerechten van de Vrijheidsmaaltijd geen symbolische betekenis, vertelt Teun Pelleboer. Hij is namens het Nationaal Comité 4 en 5 mei projectleider en faciliteert iedereen die een Vrijheidsmaaltijd in zijn of haar gemeente wil organiseren. Er werden er dit jaar meer dan 500 georganiseerd, ook in overzeese Nederlandse gemeenten in het Caribisch gebied. Ze zijn een aanvulling op de Bevrijdingsfestivals en feesten, die over het algemeen een jonger publiek trekken en minder de nadruk leggen op bezinning, vertelt Pelleboer. Vaak wordt er een Vrijheidssoep gegeten, maar dat is niet standaard. Deelnemers worden soms ook uitgenodigd om hun eigen gerechten mee te brengen. Als dat bijvoorbeeld een speciaal familiegerecht is, is dat mogelijk voer voor gesprek.

Het Nationaal Comité 4 en 5 mei biedt organisatoren gesprekskaarten aan met vragen als ‘Hoe draag jij bij aan de vrijheid van anderen?’. Kern van een Vrijheidsmaaltijd is dat er een bijzondere ontmoeting plaatsvindt aan de eettafel, waarbij de gasten over vrijheid en onvrijheid spreken. “Onderwerpen waar je niet dagelijks bij stilstaat,” zegt Pelleboer, “en waar je op Bevrijdingsdag aandacht aan kan geven.” Er bestaat de mogelijkheid om persoonlijke ervaringen te delen uit de periode van de Tweede Wereldoorlog, maar er is ook gelegenheid om te spreken over hedendaagse ervaringen met onvrijheid.

Vrijheidsmaaltijd Museumkwartier Den Haag 2023. Bron: Anne Reitsma Fotografie

De verschillen tussen de drie soorten herdenkingsmaaltijden zijn, kijkend naar de uitvoering, groter dan de overeenkomsten. De sedermaaltijd is een eeuwenoude religieuze viering in intieme familiekring, met een vast patroon aan rituelen, liederen, gebeden en gerechten. De seculiere Keti Koti Tafel heeft dat gebruik van symbolische gerechten, handelingen en liederen overgenomen, maar met een ander doel: een dialoog over de omgang met het gedeelde koloniale en slavernijverleden op gang brengen tussen witte en zwarte gesprekspartners. De Vrijheidsmaaltijden zijn vrijblijvender van opzet en kennen geen symbolische gerechten en geen rituelen, behalve een welkomsttoost op de vrijheid. Toch is er een grote gemene deler die alledrie de maaltijden verbindt: de nadruk op het belang van het doorvertellen van verhalen en ervaringen. Van weten en onthouden wat er zich toen heeft afgespeeld, en je bewust zijn dat vrijheid geen vanzelfsprekendheid is.

Over de auteur

 

Alies Pegtel

Alies Pegtel is historicus en journalist. In haar recentste boek Zij in de geschiedenis. Wat mannen nooit vertelden, maar wat je altijd had willen weten (2019) beschrijft zij waarom er amper vrouwen voorkomen in de algemene geschiedenisboeken. Naast literaire non-fictie schrijft ze voor tijdschriften als Historisch Nieuwsblad, Maarten! en Filosofie Magazine.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Noot

1 In het artikel ‘Judaism, slavery and commemorative ritual in the Netherlands. From Seder Meal to Keti Koti’ gaat Martijn J. Stoutjesdijk dieper in op de overeenkomsten en verschillen tussen A Tori en de Haggada.


Verder lezen

Lucia Hoenselaars, Basisingrediënten van de Vrijheidsmaaltijd. Nationaal Comité 4 en 5 mei / ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum, 2019.

Martijn J. Stoutjesdijk, ‘Judaism, slavery and commemorative ritual in the Netherlands. From Seder Meal to Keti Koti’. NTT Journal for Theology and the Study of Religion 73, nr. 2 (2019), p. 65-85.


Foto boven aan artikel

Vrijheidsmaaltijd Museumkwartier Den Haag 2023. Bron: Anne Reitsma Fotografie

Bevrijdingsvuur: vrijheidsritueel van het eerste uur

Waar herdenkingen van aloude tradities aan elkaar lijken te hangen, wordt er bij de vieringen op 5 mei volop geëxperimenteerd met nieuwe vormen – althans, dat denken we vaak. Toch is het ontsteken van het Bevrijdingsvuur een van de oudste WO2-herdenkings- en vieringstradities die Nederland kent. Het ontstond in lichtstad Eindhoven.

Elk jaar, in de nacht van 4 op 5 mei, wordt op het 5 Mei Plein in Wageningen het Bevrijdingsvuur ontstoken. Het symboliseert de overgang van herdenken van de oorlog naar vieren van de vrijheid. Klokslag twaalf uur wordt het vuur verdeeld onder delegaties lopers, die het via fakkelestafettes door heel Nederland verspreiden. De traditie is met recht oud te noemen: al sinds 1948 vindt het Bevrijdingsvuur via Wageningen zijn weg door de rest van het land. Toch is dit niet het hele verhaal. De oorsprong van het vuur gaat verder terug in de tijd, en moet gezocht worden in Eindhoven.

De Eindhovenaren herdachten hun bevrijding al vroeger dan mensen in het noorden, door de vroege bevrijding van het zuiden van Nederland. Eindhovense stadshistoricus Jan van Schagen schreef uitgebreid over het eerste feest waar één jaar bevrijding werd gevierd, dat op 18 september 1945 plaatsvond. De organisatoren bedachten diverse rituelen om de vrijheid te herdenken en te vieren. De stad deed haar bijnaam als Lichtstad eer aan door op tal van plekken elektrische verlichting op te hangen en aan te vullen met kaarsen en vetpotten. In de avond lichtte de hele stad op, als symbool voor de vrijheid ‘na vier donkere jaren’. De viering bleek een groot succes.1

Het bevrijdingsfeest van 1946 werd nog grootser aangepakt. Een van de elementen die aan het bevrijdingsfeest werden toegevoegd, was het halen van een bevrijdingsvuur uit het Normandische stadje Bayeux. Waar beter het vuur van de vrijheid ophalen dan in de stad die als eerste bevrijd werd door de geallieerden op D-Day?

Triomftocht door verwoest landschap

Hoe kwam dit ritueel precies tot stand? Jan van Schagen schetst in zijn publicatie hierover hoe dit lokale initiatief, dat uit zou groeien tot een transnationaal ritueel, in grote mate afhing van de motivatie van een kleine groep individuen. Het idee kwam uit de koker van Philips en werd bedacht door reclameadviseur Tacke Hoeneveld. Vanuit Philips werd in 1946 contact gezocht met de Eindhovense wielrenvereniging ‘Het Zuiden’ om het vuur op te halen en naar Eindhoven te brengen. Financiële gebreken en de beroerde staat waarin Nederland zich na de oorlog bevond brachten het plan in eerste instantie in zwaar weer, maar de wielrenners waren enthousiast en vastberaden naar Bayeux af te reizen om vandaar het vuur naar Eindhoven te fietsen. Zij namen het grootste deel van de te overbruggen afstand op zich door een equipe van elf wielrenners af te vaardigen die om en om het vuur droegen. De tegenstrijdige symboliek van vuur als verwoester en bevrijder ineen vond weerklank en de groep wielrenners maakte een triomfantelijke tocht door het verwoeste Franse landschap en Noord-Franse dorpen. In België werd het vuur overgedragen aan estafetterenners, die het vuur onder begeleiding van de wielrenners verder naar Eindhoven droegen.

De wielrenners passeren het gehavende Normandische dorpje Bretteville l’Orgueilleuse. Vooraan de fakkeldrager, achteraan de tourbus waar op de achterbank werd geknutseld om het vuur aan te houden. Bron: NIOD, 73250.

De verhalen die rondgaan in kringen van nabestaanden en die staan opgeschreven in Van Schagens boek, scheppen een beeld van een ritueel dat op zijn minst provisorisch te noemen was. Bij aankomst in Bayeux bleek dat weinigen daar bekend waren met het idee van de Eindhovenaren om het vuur te komen halen, waardoor een ontvangstcomité ontbrak. Onderweg werd het vuur van de fakkel aangehouden door improvisatie van de bestuursvoorzitter van de wielrenvereniging op de achterbank van de tourbus. De fakkel zelf was gemaakt van twee granaathulzen en een eikenhouten handvat.2

De vlug in elkaar gezette ceremonie voor het oorlogsmonument in Bayeux. Achter de krans staan enkele Eindhovense wielrenners opgelijnd. Bron: Fotocollectie Anefo, Estafettetocht Bayeux (Frankrijk) – Eindhoven (1946) / Nationaal Archief

Het ritueel laat boven alles zien dat een strakke organisatie niet essentieel is, zolang de context en de kern van het ritueel maar kloppen. De sfeer van opluchting na de Tweede Wereldoorlog lijkt hierin bepalend te zijn geweest. Na een koude ontvangst werd in Bayeux in korte tijd een ceremonie op touw gezet om de fakkeloverdracht toch nog een officieel randje te geven. En het provisorische karakter van de eerste tocht weerhield grote menigtes er niet van om de delegatie in Nederland aan te moedigen.

Wielrenners begeleiden een estafetteloper met de fakkel door het donker. De grote menigte mensen wijst erop dat deze foto waarschijnlijk in Nederland is genomen. Bron: Fotocollectie Anefo, Estafettetocht Bayeux (Frankrijk) – Eindhoven (1946) / Nationaal Archief

Het grote enthousiasme waarmee het vuur in Nederland onthaald werd, vond weerspiegeling in de nationale omarming van dit prille ritueel. In de avond van 18 september 1946 wachtte in Eindhoven naast locoburgemeester Kolfschoten ook minister-president Louis Beel het vuur op. Die laatste gaf na ontvangst een toespraak.

Het vuur vond zijn weg diezelfde maand nog vanuit Eindhoven naar Nijmegen, waar het gebruikt werd om een bevrijdingsvuur op de Waalbrug te ontsteken. Van hier zou het vuur uiteindelijk naar Wageningen komen. Een zich verspreidend ‘Nederlands’ bevrijdingsvuur was een feit.

Hotel de Wereld

Gek genoeg blijft de Eindhovense organisatie van de fakkelestafette in 1946 onbenoemd op de website van het Wageningse Comité.3 De jaarlijkse ontsteking van het vrijheidsvuur lijkt zo geheel los te staan van Eindhoven, wat opmerkelijk is gezien het feit dat het vuur uit Bayeux nog jaarlijks via Eindhoven naar Wageningen komt. Een recent uitgebrachte strip op initiatief van Stichting Nationaal Erfgoed Hotel De Wereld laat zien hoe regionale belangen een rol lijken te spelen in de inkadering van rituelen. In de strip, genaamd Sjoerd de Vrij – Het vuur van de vrijheid wordt het verhaal verteld dat de fakkelestafette een idee is geweest van de Nederlandse oorlogsjournalist Sjoerd de Vrij. De Vrij zou tijdens een ontmoeting met een Canadese collega op het idee van de estafette zijn gekomen. Beide mannen hebben bestaan; De Vrij is zelfs hoofd van de Philips Persdienst geweest en was in die hoedanigheid betrokken bij de organisatie van de eerste tocht naar Bayeux.4 De strip plaatst een ontmoeting van beide mannen bij de capitulatiebesprekingen in Hotel de Wereld centraal, en koppelt zo op kunstige wijze het ontstaan van het vrijheidsvuur aan de plaats Wageningen. Eindhoven komt er zo wat bekaaid vanaf: het wordt weliswaar genoemd in de strip, maar slechts zijdelings.5 De geschiedenis wordt op deze manier succesvol ingezet om het ontstekingsritueel te kunnen inkaderen in een regionaal Wagenings verhaal – ten koste van het Eindhovens aandeel in die geschiedenis.

Over de auteur

 

Matthias Lukkes

Matthias Lukkes is lid van de redactie van WO2 Onderzoek uitgelicht. Hij rondde dit jaar een onderzoeksmaster geschiedenis af aan de Universiteit Leiden en werkt sinds 2022 voor het Nationaal Comité 4 en 5 mei.

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Noten

1 De ‘Eindhovense kant’ van dit artikel is grotendeels gebaseerd op pagina’s 23-29 / 53-58 / 133-134 uit het boek van historicus Jan van Schagen, Remember 18 September. Eindhoven zeventig jaar bevrijd. Eindhoven, Drukkerij Snep, 2014.

2 Van Schagen 2014, p. 55; ‘De mecanicien v.d. 1e Bevrijdingsestafette’, Eindhoven in Beeld (geraadpleegd 4 augustus 2023). Onder het beeld plaatsten nabestaanden verhalen zoals doorgegeven door familieleden die betrokken waren bij de tocht naar Bayeux in 1946.

3 ‘Nationale Bevrijdingsvuurestafette 4 op 5 mei’, Wageningen 45. Nationaal Comité Herdenkingscapitulaties (geraadpleegd 4 augustus 2023).

4 Van Schagen 2014, p. 58; ‘De mecanicien v.d. 1e Bevrijdingsestafette’, Eindhoven in Beeld (geraadpleegd 4 augustus 2023).

5 Wim Huijser, Jelle de Gruyter & Eric Heuvel, Sjoerd de Vrij. Het vuur van de vrijheid. Oosterhout, Uitgeverij L, 2021, p. 22.


Foto boven aan artikel

Een groep wielrenners houdt de geïmproviseerde fakkel vast. Bron: Fotocollectie Anefo, Estafettetocht Bayeux (Frankrijk) – Eindhoven (1946) / Nationaal Archief

“Ik besef nu pas hoe hevig die oorlog nog doorwerkt voor Nederlanders met Indische wortels”

In het themajaar ‘Leven met oorlog’ staan we extra stil bij de impact van oorlog op mensen, families en samenleving. Voor deze rubriek interviewt Djuna Kramer mensen die werken in een herinneringscentrum of andere organisatie die gelieerd is aan oorlog. Welke rol speelt hun eigen achtergrond in hun werk? Jolanda Beyer (54) is directeur van poppodium Patronaat en lid van de raad van toezicht van popcentrum Slachthuis. Sinds 2021 is zij ook bestuurslid bij Bevrijdingspop Haarlem.

Hoe bent u bij Bevrijdingspop terechtgekomen?
“Ik woon al meer dan 20 jaar in Haarlem en ging eigenlijk nooit naar grote muziekfestivals, behalve dan naar Bevrijdingspop. Dat sprak me aan omdat het zoveel meer is dan een popfestival. Het is voor iedereen toegankelijk en heeft een gevarieerde programmering voor alle leeftijden. Ook bijzonder is dat Bevrijdingspop volledig wordt gerund door vrijwilligers, die dat doen uit passie voor het doel van het festival: het vieren van onze vrijheid. Toen ik werd gevraagd als bestuurslid, was dat voor mij dus een no-brainer.”

Jolanda Beyer. Bron: Jolanda Beyer

Wat houdt uw werk precies in?
“Ik houd me bezig met de programmering en met het thema. De programmering van het festival bestier ik met een groepje vrijwilligers uit de popsector. Het thema wordt elk jaar bepaald in overleg met het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Dit jaar was dat ‘Leven met oorlog’, en dan met name intergenerationele overdracht: hoe ontwikkelen oorlogsherinneringen zich van de eerste naar volgende generaties?

Samen met de vrijwilligers geven we op allerlei verschillende manieren invulling aan zo’n thema. Zo waren er dit jaar allerlei initiatieven om de jongere generatie actief aan de slag te laten gaan met de betekenis van vrijheid en de ideeën te laten delen die zij daarover hebben meegekregen. Er was bijvoorbeeld een Wall of Freedom: een muur waarop mensen met graffiti en briefjes konden laten weten wat vrijheid voor hen betekent. Ook organiseerden we in samenwerking met studenten van de HKU het project Fashion for Freedom, waarvoor zij 3D-designs maakten rondom het thema. Ter inspiratie gingen ze naar het Vrijheidsmuseum en spraken ze met veteranen. Animaties van hun werk werden vertoond op het hoofdpodium van Bevrijdingspop, en later tijdens de Rotterdam Fashion Week.”

Wat is uw ervaring met de intergenerationele overdracht van oorlogsverhalen binnen uw eigen familie?
“Mijn moeder is Indisch, en als kind op Terschelling wist ik daarover eigenlijk niet veel meer dan dat zij een kleurtje had en dat we een klein beetje anders waren dan andere gezinnen. Verder verdiepte ik me vroeger niet in de grotere geschiedenis, wist ik niets van de onvrijheid die Nederland in Indonesië heeft gebracht, niets over mijn eigen familiegeschiedenis. Er werd gewoon niet over gesproken.

Pas toen ik halverwege de 40 was, ben ik me er meer in gaan verdiepen. Ik leerde onder meer dat mijn moeder in een interneringskamp heeft gezeten, en dat sommige van mijn familieleden de Bersiap-periode maar ternauwernood hebben overleefd. Kortgeleden hebben we nog met mijn ooms en tantes om tafel gezeten om hun verhalen te horen. Sommige dingen hadden ze nog nooit aan iemand verteld. Ik besef nu pas hoe hevig die oorlog nog doorwerkt voor al die Nederlanders met Indische wortels. Ik voel me nu meer verbonden met hun verhaal dan vroeger, en heb meer gevoel gekregen voor wat onvrijheid echt betekent.”

Tram 1 in Jakarta met leuzen voor een onafhankelijk Indonesië: ‘Wij het volk van Indonesië willen vrede/jongeren, jullie bloed kookt’. Bron: Fotograaf onbekend, NIOD

Speelt die zoektocht naar uw familiegeschiedenis mee in uw werk?
“Ja, die ervaring heeft in het algemeen grote invloed gehad op de manier waarop ik in het leven sta, en dus ook op mijn werk. Neem mijn omgang met anderen: ik besef nu des te meer dat wat iemand in zijn leven meemaakt, bepalend is voor zijn kijk op de wereld. Ik ga daarom altijd op zoek naar dat verhaal, naar de mens achter de façade.”

Wat moet volgens u de boodschap zijn die Bevrijdingspop uitdraagt?
“Die is eigenlijk heel simpel: vrijheid is niet vanzelfsprekend. We nemen het namelijk ongelooflijk vaak voor lief. Kijk ook naar de coronatijd, waarin sommigen zeiden dat het een inbreuk was op onze vrijheid als je niet naar de sportschool mocht, of ergens niet naar binnen kon zonder QR-code. Dan ben je het grotere perspectief naar mijn mening wel een beetje kwijt. Er zijn ook plekken op de wereld waar je het risico loopt om jaren de gevangenis in te gaan als je geen hoofddoek draagt. Dáár weten mensen pas wat het is om niet vrij te zijn.

En zoiets als de oorlog in Oekraïne lijkt ver weg, maar kan ons ook overkomen. Dat moeten we blijven beseffen, en dat besef moeten we ook overdragen aan volgende generaties. Vooral tijdens het jaarlijkse 5 voor 5-moment ervaar ik dat we echt samen met onze bezoekers stilstaan bij onze vrijheid. Dat ritueel geeft me altijd weer kippenvel.”

Wat zijn uw toekomstplannen voor Bevrijdingspop?
“Wat mij betreft mag het festival die vrijheidsboodschap nog sterker uitademen. De muziek moet niet losstaan van de rest van de programmering, maar die inhoud ook uitdragen.

Daarom gaan we artiesten voortaan expliciet vragen het thema vrijheid mee te nemen in hun optredens. En ik zou heel graag nog eens iets doen met het thema Indonesië.”

Over de auteur

 

Djuna Kramer. Foto: Bart Jansen

Djuna Kramer is cultuurjournalist en schrijft voor onder meer de Volkskrant, Het Parool, AD en de Theaterkrant. Ook maakt ze audioproducties, zoals de Vrij Nederland-podcast Nu het nog kan – waarin kleinkinderen hun grootouders interviewen over de Tweede Wereldoorlog – en de documentaire De laatste woorden van Anton Mussert voor Docx (NTR/VPRO).

 

 

 

 

 


Foto boven aan artikel

Sfeerimpressie van Bevrijdingspop Haarlem 2014. Bron: Bart Heemskerk op Wikimedia Commons

Pluriformiteit in vrijheid

In de veelvormige herinneringscultuur waarin we anno 2023 de Tweede Wereldoorlog herdenken, zijn tradities sterk aanwezig. Natuurlijk, vaste momenten op de kalender en vaste locaties om jaarlijks naar terug te keren zijn niet de enige manier om stil te staan en achteruit of vooruit te blikken. Toch vervullen dergelijke markeringen in de tijd en in het landschap een belangrijke rol, omdat ze helpen bij het gezamenlijk focussen op dramatische periodes uit de geschiedenis en de impact die ze tot op heden hebben.


Deze woorden werden geschreven voordat we met afschuw, verdriet en ontzetting de berichten zagen over de Hamas-aanval op Israëlische burgers nabij de Gazastrook en de daaropvolgende oorlogsverklaring van Israël aan Hamas, resulterend in Palestijnse burgerdoden. Dramatische periodes behoren niet alleen tot het verleden, maar ook tot de actualiteit. De impact daarvan is zo rauw en hartverscheurend dat het haast ongepast voelt om tegen die achtergrond te kijken naar tradities en rituelen die betrekking hebben op een oorlog in het verleden. Maar WO2 Onderzoek uitgelicht werkt vanuit een zekere afstand tot de actualiteit; niet uit onverschilligheid, maar simpelweg omdat reflectie enige tijd nodig heeft.


Tradities worden veelal gezien als de belichaming van continuïteit. Ook rituelen lijken door hun vertrouwd aandoende verschijningsvormen door de jaren heen stabiliteit te benadrukken. Maar een nadere beschouwing laat niet zelden zien dat ze tegelijkertijd meebewegen met de tijd. Op vaak subtiele wijze weerspiegelen ze eigentijdse interesses en voorkeuren. Geldt dat ook voor de rituelen rond het vieren van vrijheid (in Nederland minder sterk dan de herdenking op 4 mei geassocieerd met tradities) die centraal staan in dit themanummer?

Fest der Freude

Sander Mensink houdt de rol van fysieke plaatsen bij het vieren van vrijheid, democratie en burgerschap tegen het licht. In navolging van Emile Durkheim en Pierre Nora wijst hij op het belang van rituelen voor een gemeenschap, ook voor hedendaagse gemeenschappen die zichzelf beschouwen als samenleving zonder rituelen. Hij constateert dat fysieke plaatsen in Nederland bij het vieren van Bevrijdingsdag vaak een minder vooraanstaande rol vervullen, in vergelijking met de Nationale Herdenking. Ter reflectie richt hij het vizier op relatief recente rituelen in Oostenrijk en Denemarken. Zo blijkt de Heldenplatz in Wenen sinds 2013 het toneel van een Fest der Freude waarin niet langer getreurd wordt om de nederlaag van een militaristische en nazistisch verleden, maar democratie en Europese eenheid gevierd worden. Het Deense eiland Bornholm kent een viering van de democratie in festivalvorm, waar de aanwezigen burgerschap niet alleen vieren, maar evenzeer verwezenlijken. Het samenkomen en uitwisselen spreekt bezoekers van beide nieuwe tradities dusdanig aan dat ze jaarlijks terugkomen, om zo de gemeenschap en de traditie nieuw leven in te blazen. Lees hier ‘De rol van fysieke plaatsen in het vieren van vrijheid, democratie en burgerschap’.

Ook in Nederland wordt gezocht naar nieuwe vormen. In haar bijdrage belicht Alies Pegtel niet alleen de wortels van de joodse rituele sedermaaltijd, maar gaat ze ook in op de seculiere Keti Koti Dialoog Tafels die hierop zijn gebaseerd. Vanaf 2012 wordt aan deze tafels, ter herdenking van de afschaffing van de slavernij in 1873, een dialoog aangegaan. Als ‘invented tradition’ is het een manier om racisme en discriminatie bespreekbaar te maken, om ongemakkelijke gesprekken in een sfeer van vertrouwen mogelijk te maken. Ongeveer even oud zijn de Vrijheidsmaaltijden die op 5 mei plaatsvinden en eveneens gericht zijn op ontmoetingen en gesprekken over (on)vrijheid in heden en verleden. De mate waarin symbolen gebruikt worden en bepaalde regels worden voorgeschreven varieert tussen deze nieuwe tafelrituelen, maar de behoefte om een moment te markeren en verbondenheid te creëren wordt onmiskenbaar gedeeld. Lees hier ‘Samen aan tafel: herdenkingsmaaltijden als ritueel’.

Bevrijdingsvuur

De bijdrage van Matthias Lukkes laat zien dat rituelen niet alleen van verbondenheid of eensgezindheid getuigen. Hij dook in de ontstaansgeschiedenis van het Bevrijdingsvuur dat we vandaag de dag kennen uit Wageningen, van waaruit het op 5 mei door heel Nederland wordt verspreid. Niet alleen wordt duidelijk hoe kort na de bevrijding provisorische rituelen ontstonden, in dit geval op lokaal niveau door initiatief van een klein aantal initiatiefrijke burgers. Ook wordt inzichtelijk dat de Nederlandse herkomst van het Bevrijdingsvuur een ander startpunt kent – zuidelijker dan Wageningen – dan we veelal denken. Lokale toe-eigening in de ene gemeente lijkt niet altijd voldoende ruimte over te laten voor de identificatie met rituelen in een andere gemeente. Lees hier ‘Bevrijdingsvuur: vrijheidsritueel van het eerste uur’.

Het Bevrijdingsvuur wordt ontstoken in Wageningen, 5 mei 1949. Bron: Anefo / Nationaal Archief

Dat rituelen onderhevig zijn aan verandering en bijstelling blijkt ook uit het ‘Leven met oorlog’-interview met Jolanda Beyer, als vrijwilliger betrokken bij Bevrijdingspop Haarlem. Zij vertelt hoe nieuwe ideeën van een jonge generatie tot uiting worden gebracht met behulp van onder meer graffiti en mode. En ook op inhoudelijk vlak zoekt Bevrijdingspop Haarlem nadrukkelijk naar vernieuwing door de actualiteit in Oekraïne en het verleden in Indonesië een plaats te gunnen in het programma. Lees hier ‘“Ik besef nu pas hoe hevig die oorlog nog doorwerkt voor Nederlanders met Indische wortels”’.

Rijkdom

Het vieren van vrijheid is in Nederland, en ook elders, sinds de bevrijding in 1944-45 uitgegroeid tot een herkenbare traditie. Het levendig en relevant houden van een dergelijke traditie blijkt geen vanzelfsprekendheid, hoezeer dat soms zo lijkt. Evenmin heeft de Tweede Wereldoorlog een monopolie om als vertrekpunt te fungeren voor dergelijke tradities rondom vrijheid. De variatie aan verschijningsvormen waarin vrijheid met behulp van rituelen wordt gevierd, staat niet los van de pluriformiteit van een democratische samenleving, waarin gediscussieerd kan worden over welke invulling passend wordt geacht. Dit themanummer toont een bescheiden panorama van die rijkdom, vanuit de gedachte dat zinvolle reflectie op zulke vieringen slechts mogelijk is met een breed maar kritisch vizier.

Over de auteur

 

Kees Ribbens

Kees Ribbens is senior onderzoeker bij het NIOD en hoogleraar Populaire historische cultuur & oorlog aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Daarnaast is hij redacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht.


Foto boven aan artikel

Bevrijdingsdag met zeepkistenrace op de Grote Markt in Haarlem, 1950. Bron: C. de Boer / Noord-Hollands archief

Vrijheidsrituelen

Jaargang 12, nummer 4, november 2023

Het samenkomen op specifieke tijden en plekken en het uitvoeren van rituelen zijn vertrouwde onderdelen van de meeste herdenkingsculturen. Maar geldt dat ook voor het vieren van vrijheid en democratie? In deze WO2 Onderzoek uitgelicht onderzoeken we zowel bestaande vrijheidsrituelen als vernieuwende vormen van het vieren van vrijheid, burgerschap en democratie.

Lesgeven over een complex conflict

In de eerste maanden na de inval in Oekraïne verschenen er tal van lesbrieven om docenten handvatten te geven om die plotselinge oorlog bespreekbaar te maken in de klas. Hoe praat je met leerlingen over zo’n ‘disruptieve gebeurtenis’? En welke informatie geef je ze over de oorzaken die eraan ten grondslag liggen? Jonathan Even-Zohar, oud-directeur van de Europese vereniging van geschiedenisdocenten EuroClio, onderzocht welke kenniskaders de verschillende lesbrieven aanreiken om het conflict in historisch perspectief te plaatsen.

“Papa, we moeten niet naar vakantie in Oekraïne. Daar is oorlog. Zeker nog 1000 jaar.” Uit het niets deed mijn dochter van 7 jaar deze duit in het zakje bij het bespreken van onze vakantieplannen. Het deed me beseffen hoezeer deze oorlog al ‘normaal’ geworden is. Hoe anders was dit eind februari 2022, toen we plots via liveverbindingen geconfronteerd werden met bombardementen, vluchtelingen, tanks, vliegtuigen en scheepskanonnen. Een disruptief moment, zo stelden de leermiddelenontwikkelaars van TerInfo, een project vanuit de Universiteit Utrecht.

Meerdere leermiddelenmakers brachten in de tien weken die volgden op de invasie van het Russische leger in Oekraïne lesbrieven uit die op de gebeurtenissen inhaakten. In dit stuk neem ik zeven lesbrieven onder de loep die werden ontwikkeld voor het voortgezet onderwijs (VO). Dit vanuit interesse voor de vraag hoe actuele conflicten kunnen worden besproken in de klas en in hoeverre historische kennis en inkadering daarbij behulpzaam of wenselijk zijn.

 

Titel Organisatie Toelichting lesbrieven VO-leerlingen





Oorlog in Oekraïne Amnesty Bedoeld om de oorlog bespreekbaar te maken, met nadruk op vluchtelingen.





Oekraïne & Rusland – de oorsprong en gevolgen van een complex conflict Atlantische Commissie Lesbrief voor docenten en leerlingen, met nadruk op historische en actuele achtergronden.





Borders and Self-determination: Crimea EuroClio Online bronnenverzameling, met name bedoeld voor docenten om werkvormen mee te ontwikkelen.





Informatie-oorlog / Stelling nemen / Wie is wie ProDemos Lesbrief over (1) de manier waarop informatie en feiten gemaakt, gedeeld en verspreid worden in de context van de oorlog, (2) debat voeren over Nederlands beleid en (3) achtergrondinformatie (tijdlijn, perspectieven en docentenhandleiding) over de verschillende actoren in dit conflict.





Lesbrief naar aanleiding van de Russische invasie in Oekraïne TerInfo Lesbrief voor docenten (inclusief kenniskader en pedagogische handvatten) om docenten en leerlingen direct na de inval van het Russische leger in staat te stellen om te gaan met het disruptieve moment.





Oorlog in Oekraïne, Westerse wereld eensgezind Uitgeverij Deviant; #Trending Lesbrief met werkblad, PowerPoint-presentatie en docentenhandleiding





Oorlog in Oekraïne Uitgeverij Neo; Methode M Onderdeel van een online lesmethode voor Mens & Maatschappijvakken

Oorzaken en aanleidingen

De zeven lesbrieven over de invasie van Oekraïne die ik onder de loep nam, vragen om te beginnen allemaal aandacht voor de leef- en gevoelswereld van de leerling. Ze stimuleren docenten om aandacht te besteden aan de menselijke, alledaagse aspecten van het conflict, zoals vluchten, het leven met tekorten en de omgang met desinformatie. De makers van de lesbrieven bieden docenten ook manieren (werkvormen, type vragen, etc.) om in de klas met gevoeligheden en emoties om te gaan.

Maar een oorlog moet ook verklaard worden, want waarom is deze uitgebroken? Deze vraag omvat tal van dimensies die te maken hebben met het verschil tussen oorzaken en aanleiding, en raakt aan veel verschillende zienswijzen en perspectieven. De lesbrieven bieden informatie hierover soms als achtergrond aan. Ook worden docenten met tijdlijnen, kenniskaders en extra bronnen geholpen om het conflict in historisch perspectief te plaatsen.

Ik bestudeerde de wijze waarop de verschillende lesbrieven historische (kennis)kaders inzetten. In mijn bespreking hieronder focus ik op drie aspecten daarbij: het instrument van de tijdlijn, het opvallende gebrek aan multiperspectiviteit en de nadruk op politiek-militaire dimensies.

Waar begint de tijdlijn?

De chronologische tijdlijn is misschien wel het meest voor de hand liggende instrument waarmee (historische) kennis aangereikt wordt. Maar klip en klaar is een tijdlijn niet bij voorbaat. Want welke gebeurtenissen zet je erop en welke niet? Is er sprake van één lijn of van meerdere lijnen naast elkaar? Wat voor details geef je bij een gebeurtenis? En in welke vorm presenteer je zo’n lijn? Wat vooral in het oog springt is het verschil in de lengtes van de tijdlijnen in de verschillende lesbrieven, en daarmee in de duiding van de oorzaken van en aanloop naar de invasie.

De lesbrief van TerInfo maakt geen gebruik van een fysieke tijdlijn, maar biedt wel historische context vanuit een chronologische insteek. Hij stelt vragen vanuit de actualiteit en beantwoordt sommige daarvan chronologisch. Op deze manier wordt een veelheid aan (chronologische) gegevens op een behapbare manier gepresenteerd. Het hoofdstuk ‘Historische context en duiding’ is met vier pagina’s tekst behoorlijk uitgebreid en gedetailleerd. Zo geeft dit hoofdstuk, vanuit de vraag naar Poetins redenen voor de invasie van Oekraïne, informatie over de extreemrechtse groepen die tegen pro-Russische separatisten vochten na de bezetting van de Krim in 2014. Ook wordt verwezen naar de onafhankelijkheid van Oekraïne als gevolg van het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 1991. Met betrekking tot het schenden van internationaal recht verwijst deze lesbrief naar een aantal belangrijke verdragen als sleutelmomenten.1 De andere vragen en antwoorden gaan over de historische band tussen Oekraïne en Rusland en de directe aanleiding voor het conflict. De nadruk ligt met name op de moeizame relatie in de 20e eeuw2 en de politiek-militaire ontwikkelingen sinds 2008.3

De lesbrief van de Atlantische Commissie staat eveneens uitvoerig stil bij het verleden, maar wel in de vorm van een tijdlijn. Hij geeft als leerdoel mee dat leerlingen zullen leren over “het gedeelde verleden van Oekraïne & Rusland” en “de complexe relatie tussen Oekraïne & Rusland”. In vergelijking met de lesbrief van TerInfo geeft deze lesbrief een meer verfijnde uiteenzetting van de geschiedenis, vanaf het ontstaan van het Kievse Rijk tot aan de Sovjet-Unie. Hij staat stil bij de verschillende ontwikkelingen die het gebied wat betreft taal en religie over een langere periode verdeeld hebben. Ook geeft hij een inkijk in zienswijzen van Russische historici op de complexe historie in vergelijking met die van westerse historici.

De ‘Wie is wie’-lesbrief van ProDemos biedt een tijdlijn in de vorm van een tabel aan, maar deze begint pas in 1991. Hij spoort leerlingen aan kennis te nemen van de verschillende spelers en posities in het conflict. Deze lesbrief verwijst ook naar een vier minuten durend NOS-nieuwsitem uit januari 2022 over Poetins stellingname dat de NAVO te ver naar het Oosten is uitgebreid. Zowel in de lesbrief als in het filmpje is de historische inkadering beperkt tot de periode na 1991, met een sterke nadruk op de afgelopen vijftien à twintig jaar. De video schetst dat de uitbreiding van de NAVO door Rusland als bedreigend is ervaren, en benoemt ook het dieperliggende historische aspect dat Poetin telkens inbrengt: dat er geen sprake is van een Oekraïens volk, aangezien de Russische cultuur in Kiev zou zijn ontstaan. Ook de aanwezigheid van de Russische taal, cultuur en religie in Oekraïne wordt aangedragen als argument voor Poetins positie.

Screenshot uit de video van de NOS uit januari 2022 over Poetins positie dat de NAVO te ver naar het Oosten is uitgebreid. Bron: NOS

De geboden tijdlijn en de achtergrondvideo bieden samen een duidelijk beeld van oplopende geopolitieke spanningen. De tijdlijn geeft veel details over de politieke ontwikkelingen, door bijvoorbeeld het verloop van de Maidan-revolutie en de verschillende verkiezingen in Oekraïne met exacte data aan te bieden. De focus op de afgelopen vijftien à twintig jaar sluit goed aan bij de manier waarop er in de media over dit conflict gesproken wordt.

In 2022 hebben een aantal methodeontwikkelaars ook speciale opdrachten ontwikkeld met betrekking tot deze oorlog, en deze bieden eveneens historische kaders aan. Zo worden leerlingen in de keuzeopdracht ‘Oorlog in Oekraïne: de achtergrond’ van Methode M gevraagd om te kijken naar een zeer beknopte video over de geschiedenis van het communisme en de Sovjet-Unie. Voor een specifiek op Oekraïne gericht kader wordt opnieuw een beroep gedaan op de NOS én op Poetin, dit keer voor een acht minuten durend item over het wereldbeeld van Poetin. Dit item neemt de Koude Oorlog en de dreiging van een nucleaire wereldoorlog als vertrekpunt, om vervolgens in te zoomen op het leven van Poetin, zijn tijd als Sovjet-spion in de DDR en zijn visie op het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en haar militaire macht als een catastrofe. Het item geeft aan dat de uitbreiding van de NAVO en de Europese Unie, de installatie van raketsystemen nabij Rusland en de Europese steun en associatie met Oekraïne Poetin een doorn in het oog zijn.

De overige lesbrieven, zoals ‘Oorlog in Oekraïne’ van #Trending, focussen net als die van ProDemos op recente politieke ontwikkelingen die leidden tot het conflict.

Rusland versus het Westen

Een ander aspect dat opvalt bij het bestuderen van de lesbrieven, is dat de historische kaders die de lesbrieven aanbieden hoofdzakelijk een conflict tussen twee partijen schetsen: Rusland en het Westen. Een aantal lesbrieven biedt wel een beknopte achtergrond van de Oekraïens-Russische relatie, maar veelal in relatie tot het wereldbeeld van Poetin, en minder in relatie tot andere historische lijnen (zoals de Ottomaanse geschiedenis, of de Europese, of de Amerikaanse). Omdat de lesbrieven gemaakt zijn om snel in te haken op de actualiteit, ligt het behandelen van veel verschillende perspectieven natuurlijk ook niet voor de hand. De lesbrief van TerInfo biedt desondanks – als enige – een breder perspectief op het conflict door de aanval op Oekraïne te vergelijken met kolonialisme in Afrika, zoals ook de Keniaanse VN-ambassadeur Martin Kimani onlangs deed.

Wat ook opvalt is dat de meeste lesbrieven die de nadruk leggen op ‘Rusland versus het Westen’ geen verdieping bieden in het ‘westerse’ perspectief. Daar waar men aangeeft dat er in Rusland verschillende zienswijzen zijn op de oorlog (bijvoorbeeld Poetin, gewone Russen, het leger, etc.), en dat ook in Oekraïne het geval is (Maidan-demonstranten, Janoekovitsj, Zelensky, Russisch-sprekenden, de zogeheten volksrepublieken, etc.), blijft het Westen vaak als een moloch gepresenteerd worden. Door geen variëteit in perspectieven en stemmen aan de westerse zijde aan te brengen – denk aan het verschil tussen Oost- en West-Europa of tussen EU-lidstaten die in meer of mindere mate afhankelijk zijn van Russische gasleveranties – lijkt te worden meegegaan in de eenheid die het Westen wil voorwenden in dit conflict.

Een eveneens ontbrekend perspectief is dat waarbij gerefereerd wordt aan westerse invallen in andere landen, zoals je wel tegenkomt in de online comments onder bijvoorbeeld de YouTube-links naar de NOS-video’s of op Twitter. Hier verschijnen met enige regelmaat opmerkingen die aandacht vragen voor de recente westerse invallen in Afghanistan, Irak en Libië, of voor de wijze waarop het Westen Israël van steun voorziet. Het bespreekbaar maken van een perspectief waarbij de NAVO en westerse landen niet ‘automatisch’ de good guys zijn, zou leerlingen mogelijk kunnen helpen om een complexer beeld van de wereld te ontwikkelen. Tegelijk is het maken van versimpelde vergelijkingen natuurlijk ook een valkuil, en een ingewikkelde operatie voor docenten gezien de mogelijk emotionele lading.

Politieke en militaire focus

Bij het bespreken van een conflict is aandacht voor het gevecht aan de frontlinie(s) niet vreemd. Maar kijken de lesbrieven ook naar andere relevante contexten en ontwikkelingen? Een opvallende lesbrief in dit verband is die van Amnesty, die bijzondere aandacht vraagt voor de impact die oorlog heeft op het leven van kinderen en gezinnen. Deze focus wordt gebruikt om leerlingen bewuster te maken van de context met betrekking tot vluchtelingen, opvang, regelgeving en mensenrechten. Dit zet aan het denken: hadden de geboden historische kaders in andere lesbrieven ook niet meer kunnen doen dan ‘slechts’ politieke en militaire contexten bieden?

Het is zeer begrijpelijk dat veel lesbrieven kozen voor een bepaalde focus, omdat meer aspecten toevoegen ten koste zou gaan van de ‘behapbaarheid’ van het materiaal. Toch blijft de vraag hangen waarom geen van de lesbrieven aandacht gaf aan bijvoorbeeld de rol van energie en gas in dit conflict. Juist omdat het gasknooppunt van Groningen een belangrijke rol heeft gespeeld in de Russisch-Europese energiehandel, maar ook omdat Shell veel Russische velden en infrastructuren heeft ontwikkeld, zou een historisch kader hierover nut kunnen hebben. Ook cultuurhistorische aspecten zoals taal en religie komen niet aan bod.

Wat een aantal lesbrieven heel goed probeert te doen, is leerlingen zicht geven op vrede. Zo wordt veelvuldig verwezen naar een bijdrage van Clingendael-expert Bob Deen, die in een kort video-item bij de NOS toelicht hoe Nederland, als onderdeel van de EU en de NAVO, zoekt naar diplomatieke uitwegen, en ook aangeeft hoe verschillende diplomatieke platforms (zoals de OVSE) historisch ontwikkeld zijn.

De lesbrief van Amnesty met aandacht voor vluchtelingen en kinderen. Bron: Amnesty International

De actualiteit en de achteruitkijkspiegel

Het inbrengen van de actualiteit in het geschiedenisonderwijs is een vak op zich. Andersom geldt dit ook: hoeveel geschiedenis heb je nodig om de actualiteit te begrijpen?4

Aan de ene kant biedt de actualiteit een kans om, in het geval van een conflict, ‘geschiedenis in wording’ met leerlingen te bestuderen. Wat gebeurt er? Wat zien we? Wat weten we, en hoe menen we dat te weten? Hoe zal hier later op worden teruggekeken? Helpt het ons om conflicten in andere plaatsen en/of andere tijden te beschouwen? Het klaslokaal is de facto een publieke plek die niet in isolatie bestaat. Grote gebeurtenissen, zoals de oorlog in Oekraïne, kunnen er ruimte krijgen. Aan de andere kant lijkt het mij belangrijk dat aanbieders van lesbrieven bewust omgaan met de spaarzame tijd, energie en aandacht die docenten hebben om af te wijken van hun bestaande lesstof, curriculum en planning.

Op algemeen niveau zouden we ons kunnen afvragen of ons geschiedenisonderwijs de geopolitieke aspecten verder zou kunnen thematiseren. Kunnen we ons indenken dat we met betrekking tot de 20e en 21e eeuw het belang van de feitenkennis van de twee wereldoorlogen, de Koude Oorlog, de diverse verdragen, conferenties en akkoorden loslaten, en meer vanuit bredere vragen werken aan (historische en tegenwoordige) cases? Vragen waaraan ik dan bijvoorbeeld denk:

  • Hoe zijn nationale staten ontstaan en welke rol spelen de taal en het verhaal van een natie daarbij?
  • Hoe is de internationale rechtsorde tot stand gekomen en tegen welke problemen loopt deze aan bezien vanuit verschillende machtsblokken?
  • Welke rol speelt geschiedenis zelf in het denken (van politici, en andere mensen met macht) over de toekomst?
  • Hoe ontstaan verdeelde samenlevingen en in welke omstandigheden komt het tot geweld, oorlog en genocide?

Zulke vragen kunnen aan de hand van de actualiteit telkens opnieuw met andere casuïstiek worden behandeld.

Een school in Velyka Kostromka is op 8 augustus 2022 zwaar beschadigd door Russische artillerie. Bron: State Emergency Service of Ukraine op Wikimedia Commons (CC BY 4.0)

Bij de laatste vraag doemt ook een specifieke gedachte op in relatie tot Holocaust- en genocideonderwijs. Een duidelijk aspect van het huidige conflict is het etnische kader dat door Poetin ingebracht is als legitimering van het geweld. In Nederland gaat normaliter relatief veel aandacht uit naar begrip van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. Zou het niet interessant zijn om etnocentrische politiek, en de cultuur van (extreem) nationalisme en imperialisme die daarmee gepaard gaat, veel breder te bestuderen in het onderwijs? Leerlingen kunnen dan leren over de gevaren van etnische geweldspolitiek en deze kennis toepassen in diverse conflicten, zo ook ten aanzien van Poetins retoriek.

Er groeien nu duizenden Oekraïense kinderen en jongeren op in het Nederlandse onderwijs. Voorlopig gaan ze niet terug, en zo blijft de oorlog aanwezig in de klaslokalen. En dit is het geval voor meer conflicten waar kinderen en jongeren, direct of indirect, onderdeel van zijn. In het werken aan een vreedzame wereld zijn onze klaslokalen de radertjes.

Over de auteur

 

Jonathan Even-Zohar. Bron: Nike Liscaljet

Jonathan Even-Zohar is oud-directeur van EuroClio, European Association of History Educators en onderzoeker aan de Reinwardt Academie (Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten).


Meer lesmateriaal

De bronnencollectie die door EuroClio wordt aangeboden op het platform Historiana biedt tientallen (schriftelijke) bronnen, en daarmee een brede verscheidenheid aan perspectieven op de status van de Krim. Deze verzameling wordt aangeboden als een kans voor docenten en leerlingen om te oefenen met multiperspectiviteit, en minder als een noodzakelijke oefening om het huidige conflict te begrijpen.


Noten

1. Deze zijn: het VN-handvest van 1945, het Verdrag van Boedapest van 1994 en het Akkoord van Minsk van 5 september 2014.
2. Met nadruk op de Onafhankelijkheidsverklaring van Oekraïne in 1917, opname in de Sovjet-Unie en speciale status van de Krim, de taalpolitiek van Lenin en Stalins rol in het organiseren van de genocidale hongersnood ‘Holodomor’.
3.. De lesbrief beschrijft de afscheiding van Zuid-Ossetië en Abchazië van Georgië in 2008, en gaat dieper in op de Euromaidan-revolutie (2013-2014) en de inlijving van de Krim door Rusland. Het noemt de neergeschoten MH17 op 17 juli 2014 en vermeldt hier het specifieke aantal van 298 slachtoffers, onder wie 196 Nederlanders.
4. De lesbrief van TerInfo was zelf al voorzien van een enquête gericht op de docenten die de lesbrief zouden gebruiken. De makers van deze lesbrief slaagden er mede hierdoor in om in oktober 2022 een evaluatie te kunnen publiceren. In het vakblad Dimensies (oktober 2022) kwamen een aantal docenten aan het woord met betrekking tot het vraagstuk ‘kennis’. “23 respondenten vonden dat er belangrijke informatie of bepaalde perspectieven in de lesbrief ontbraken”, en “zeven respondenten misten belangrijke historische feiten en waren van mening dat de lesbrief een te eenzijdige lezing gaf van de geschiedenis”. Het onderzoek geeft aan dat dit aansluit op “eerder onderzoek waaruit bleek dat docenten bij disruptieve momenten behoefte hebben aan ingekaderde informatie (Wansink et al., 2021). Het blijkt effectief om bij een disruptief moment uit te zoomen en te kijken naar parallellen met de geschiedenis.”

Foto boven aan artikel

Een school in Serhiivka (in de Donetsk regio) werd op 30 juni 2023 door een Russische raket getroffen. Een leraar en accountant kwamen bij deze aanslag om het leven. Bron: National Police of Ukraine op Wikimedia Commons (CC BY 4.0)

‘Zonder pandemie geen protest’. De rol van corona in de opstand in Wit-Rusland

De vele coronamaatregelen in Nederland leveren onmiskenbaar een beperking van onze dagelijkse vrijheid op. Tijdens demonstraties en in boze berichten op social media is het woord ‘dictatuur’ daarom niet van de lucht. Hoe kijken mensen in Wit-Rusland (Belarus1) naar zulke uitspraken? Dat land is daadwerkelijk een dictatuur, er zijn vrijwel geen coronamaatregelen én burgers vragen sinds de vervalste verkiezingen van augustus 2020 massaal om meer vrijheid. Franka Hummels sprak met verschillende deskundigen.

“Zonder de uitbraak van de pandemie was het protest nooit zo groot geworden.” Die uitspraak deed Svetlana Tichanovskaja in november 2020, toen ik haar interviewde tijdens haar bezoek aan Nederland. Tijdens de Wit-Russische presidentsverkiezingen in augustus nam ze het als oppositiekandidaat op tegen de zittende dictator Alexandr Loekasjenka2 en volgens alle onafhankelijke onderzoeken won ze die strijd glansrijk.

Loekasjenka riep zichzelf desondanks tot winnaar uit, en Tichanovskaja moest voor haar veiligheid naar Litouwen uitwijken, van waaruit ze inmiddels de rol van Wit-Russische oppositieleider vervult.

Tichanovskaja had vóór 2020 geen ambitie om president te worden. Ze kandideerde zich alleen omdat haar man, de vlogger Sergej Tichanovsky, in de gevangenis zit en geen toegang kreeg tot het stembiljet. Reden om in zijn plaats een plek op het biljet op te eisen. In de aanloop naar de verkiezingen vormde ze een team met respectievelijk de echtgenote en de campagnemanager van twee andere oppositiekandidaten die zich niet verkiesbaar konden stellen. Al in de campagnetijd trokken de bijeenkomsten van deze drie vrouwen duizenden bezoekers – voor Wit-Rusland ongekend.

Svetlana Tichanovskaja. Foto: Bundesministerium für europäische und internationale Angelegenheiten (CC BY 2.0)

Na de verkiezingen gingen de Wit-Russen voor het eerst tijdens het 26-jarige regime van Loekasjenka massaal de straat op. Ze eisten de vrijlating van politieke gevangenen, en dat hun stemmen eerlijk geteld zouden worden. Toen daarop met bruut politiegeweld werd gereageerd en er zelfs op grote schaal willekeurige voorbijgangers in busjes werden gesmeten en naar overvolle gevangenissen werden gebracht waar wordt gemarteld, nam het aantal demonstranten toe. Het stoppen van geweld werd een aanvullende eis. Inmiddels zijn deze protesten niet meer zo massaal, maar ze houden tot de dag van vandaag aan. Het politiegeweld is onverminderd.

Gebrek aan bescherming

In de ogen van Tichanovskaja werd de bodem voor die massale demonstraties in de zomer al in het voorjaar van 2020 gelegd. In die periode waren er in heel Europa lockdowns, maar hadden in Wit-Rusland zelfs de voetbalcompetitie en de grote militaire 1 mei-parade nog doorgang. Tichanovskaja legt uit dat mensen zich toen door de regering in de steek gelaten voelden, omdat die hen niet beschermde tegen het virus dat hen bedreigde.

Daarom gingen mensen toen zelf maar aan de slag. Ze zetten online inzamelingsacties op poten om te zorgen dat artsen voldoende hulpmiddelen hadden en doneerden zelf geld aan getroffen families die door ziekte tijdelijk zonder inkomen zaten. Ze zagen, kortom, dat de overheid niet voor hen zorgde én dat ze dat zelf wel konden doen, zegt de oppositieleider.

Maar hoe breng je goed in kaart wat mensen denken? “Grootschalig opinieonderzoek in Wit-Rusland is eigenlijk niet mogelijk”, zegt Ales Herasimenka, onderzoeker Politieke communicatie aan het Oxford Internet Institute. Hij deed in het verleden onderzoek naar de manier waarop Wit-Russen over thema’s als vrijheid denken.

“Mensen zijn niet vrij om te antwoorden, en zelfs als ze dat wel zijn, zijn ze nog steeds gewend om antwoorden te geven die van hen verwacht worden. Daarom hebben we zelfs geen goede cijfers over de hoeveelheid coronagevallen; ook artsen kunnen niet zomaar eerlijke cijfers verstrekken. Commerciële onderzoeksbureaus hebben ook last van deze vertekening en kunnen bovendien niet zomaar alles vragen.”

Herasimenka doet daarom vooral kwalitatief onderzoek. “Ik spreek met mensen die graag gehoord willen worden. Ik investeer in hun vertrouwen, soms jarenlang.” Ook kijkt hij naar online opinies. “Zo kun je nagaan wanneer een bepaald gedachtenpatroon voor het eerst opduikt. Maar daarbij heb je altijd de beperking dat aanhangers van het regime zich niet in online discussies mengen.”

Soldaten houden in Minsk achter prikkeldraad de protesten in de gaten, 30 augustus 2020. Foto: Homoatrox op Wikimedia Commons (CC BY-SA 3.0)

Vadertje Staat

Philipp Bikanau is projectmanager bij de Wit-Russische vestiging van een groot internationaal onderzoeksbureau, en werkt dus bij zo’n commerciële organisatie waar Herasimenka aan refereert. Hij geeft inderdaad aan dat hij niet vrij is om alles te vragen wat hij wil. “We zijn onafhankelijk, maar op alles wat we doen, kunnen repercussies volgen.”

Hij onderschrijft de theorie van Tichanovskaja over de voedingsbodem van de protesten, en volgens hem wordt deze theorie ook breed gedragen binnen de onafhankelijke analytische gemeenschap in Minsk. “Het is niet zo dat corona mensen voor het eerst bewust maakte van de bedenkelijke staat van onze democratie,” zegt hij.

“Maar het veronachtzamen van de bevolking werd zo wel heel zichtbaar. Voorheen maakte Loekasjenka vooral de mensen die zich tegen hem verzetten belachelijk. Nu deed hij dat ook met COVID-19-patiënten. Hij had de ziekte zelf, maar bleef ontkennen dat het echt gevaarlijk was. Je moest maar gewoon wodka drinken en tractor rijden zei hij. Over iemand die eraan gestorven was zei hij meesmuilend: ‘Wat wil je ook, hij was dik.’ Daarover dachten veel mensen: Hee, dat was geen oppositielid. Dat was iemand zoals ik.”

“De staat heeft zich lang als een soort vader opgesteld, als een organisatie die weliswaar geen vrijheid bood, maar wel veiligheid en gezondheid. Maar door de slechte economie was de regering niet in staat snel te handelen toen de pandemie ons land trof. Dus werd voor de oude Sovjet-methode van de ontkenning gekozen. Ondertussen ontstond wat we nu ‘nieuwe horizontale solidariteit’ noemen. Vervolgens stonden nieuwe leiders op die daarbij aansloten, en zich kandideerden voor het presidentschap. Op die manier was corona de druppel die de emmer deed overlopen.”

Cijfers om te wantrouwen

In een dictatuur moet altijd met het grootst mogelijke wantrouwen naar cijfers worden gekeken. Laten we een eenvoudige vraag als voorbeeld nemen: hoeveel mensen tijdens de pandemie extra hun handen wassen.

Daarover heeft het sociologisch instituut van de Wit-Russische Nationale Academie voor Wetenschappen cijfers gepubliceerd – in dezelfde onderzoekspublicatie waarin het instituut meldt dat in december 2020 51,7 procent van de Wit-Russen dacht dat de gezondheidszorg opgewassen was tegen de problemen die de pandemie met zich meebrengt en dat maar liefst 91 procent tevreden is met de zorg die ziekenhuizen en apotheken leveren. Volgens het overheidsinstituut zijn deze uitkomsten gebaseerd op een steekproef onder 601 mensen, met een foutmarge van 4 procent. Volgens dit onderzoek zou 95% van de mensen extra hygiënische maatregelen nemen.

Stel daar Narodny Opros tegenover, een oppositionele vrijwilligersorganisatie die opinies van Wit-Russen peilt en een vergelijkbare vraag voorlegde. Op basis van ruim 26.000 antwoorden concluderen deze onderzoekers dat de handen maar op 48 procent van de werkplekken vaker werden gewassen. Narodny Opros brengt deze en andere uitkomsten wel met aardig wat slagen om de arm. Zo hebben de deelnemers zich allemaal zelf voor dit onderzoek aangemeld en wordt de mening van mensen zonder toegang tot internet uiteraard niet meegeteld.

Wat weten we nu over het handen wassen in Wit-Rusland? Dat we het niet weten. Hetzelfde geldt voor andere zaken. Er valt niets zinnigs te zeggen over het aantal coronabesmettingen of de staat van de pandemie in Wit-Rusland.

Avondklok

Bikanau denkt dat het draagvlak voor coronamaatregelen in Wit-Rusland zeker in het begin van de pandemie best groot was. In het voorjaar van 2020 werd van overheidswege helemaal niets opgelegd. “Toch zie je bijvoorbeeld als je naar data van telefoonproviders kijkt dat er in die periode veel minder verplaatsingen waren dan normaal. Mensen gingen dus zélf in quarantaine.”

Tegelijkertijd gelooft hij niet dat er in Wit-Rusland steun zou zijn voor verplichte maatregelen zoals de Nederlandse avondklok. “Mensen zouden nooit geloven dat die maatregelen voor hun gezondheid genomen werden. Ze zouden het zien als een verdere autoritaire beperking van hun vrijheid. Het regime heeft bijvoorbeeld corona als argument gebruikt om waarnemers in de stembureaus te weren. Een avondklok zou dus niet gauw geaccepteerd worden.”

Bikanau: “Je ziet dat het de overheid nu al niet lukt om mensen binnen te houden. Ondanks buitensporig politiegeweld blijven mensen demonstreren. Dat soort dwingende maatregelen kunnen alleen maar werken in een land waar een basisniveau aan overheidsvertrouwen bestaat. Het was het disrespect dat uit de ontkenning van corona sprak dat mensen woest maakte. Niet hun behoefte aan concrete opgelegde maatregelen.”

“Echte aversie tegen vrijheidsbeperkende coronamaatregelen hebben Wit-Russen niet,” denkt Herasimenka op zijn beurt. “Kijk alleen al naar alle Wit-Russen die het land om politieke redenen hebben moeten verlaten de afgelopen maanden. De meesten van hen gingen niet naar Rusland, waar nu ook alles open is, maar naar Litouwen, waar strikte regels gelden en je niet tussen verschillende provincies mag reizen, of naar Polen, waar sinds kort ook een avondklok van kracht is.”

Een groot protest op 16 augustus 2020 in Minsk. Foto: Максим Шикунец op Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0)

Tsjernobyl

Over Nederlanders die zeggen dat ze in een dictatuur leven, zegt Herasimenka dat ze onvoldoende weten wat dictatuur is. “Het gaat in Nederland om fysieke vrijheidsbeperking. Dat is vrijheidsbeperking, zeker, maar in Wit-Rusland gaat het ook om andere soorten vrijheid, zoals de vrijheid van gedachten. Die worden structureel beïnvloed en soms ook bestraft. Je moet altijd beseffen dat er verschillende vrijheidsconcepten zijn.”

Ook Marina Grisko kijkt op verschillende niveaus naar de waarden die mensen delen. Zij groeide op in Wit-Rusland en is nu masterstudent Europese cultuur en internationale betrekkingen aan de Universiteit Groningen. Grisko ziet grote paralellen tussen de Tsjernobylramp in 1986 waarbij de overheid ook nauwelijks in actie kwam – met grote gezondheidsgevolgen van dien – en de coronacrisis.

“Ik zag een artikel op de populaire nieuwssite Tut.by over de Tsjernobylramp, die toen herdacht werd. In het artikel werd corona niet genoemd, maar de reacties gingen daar wel over. Dat vind ik interessant. Bij Tsjernobyl is er naast de officiële, door de overheid aangedragen versie van de geschiedenis ook een alternatieve collectieve herinnering ontstaan. Ik onderzoek hoe beide herinneringsstructuren van invloed zijn op de vorming van de Wit-Russische staat en identiteit. Ik denk dat heel veel van wat dit onderzoek blootlegt ook van toepassing kan zijn op deze pandemie.”

Grisko denkt dat de perceptie van vrijheid in Wit-Rusland niet fundamenteel verschilt met die in Nederland. Daarbij grijpt ze terug op de ‘capability approach’ van Amartya Sen, de Indiase econoom die een Nobelprijs kreeg voor zijn onderzoek naar de oorzaken van armoede. Hij stelt dat de focus vaak ligt op de middelen die mensen tot hun beschikking hebben, maar bepleit die focus te verleggen en in plaats daarvan te kijken naar wat mensen daadwerkelijk met die middelen kunnen doen.

“In Wit-Rusland hebben we voorzieningen. We hebben scholen, universiteiten, culturele instellingen, ziekenhuizen. Maar die opereren allemaal binnen een bepaald kader. De academische vrijheid is beperkt, mensen in de culturele sector moeten altijd rekening houden met censuur en in het ziekenhuis is politieke loyaliteit belangrijker dan je professionele kwaliteiten. Burgers hebben de mogelijkheid om zich te informeren over coronamaatregelen in andere landen en ook artsen kunnen informatie krijgen van collega’s over de hele wereld. Maar wat ze níet kunnen doen is die kennis ook meteen in hun werk toepassen. Want ze ontberen de vrijheid om de opgedane informatie met anderen te delen.”

Er zijn artsen die dat wel proberen, benadrukt Grisko. “Daarom horen we ook steeds vaker over processen tegen artsen en worden er regelmatig artsen ontslagen.”

Naar de geest van Amartya Sen: zelfs als je in je hoofd vrij bent, heb je in Wit-Rusland niet de gelegenheid dat in handelen om te zetten.

 

Na afloop van ons gesprek vraagt Bikanau me zijn werkgever niet te noemen. “Ik wil niet het risico lopen dat mijn collega’s hierdoor in de problemen raken.”

 

Over de auteur

 

Franka Hummels. Foto: Jelmer de Haas

Franka Hummels is historica, freelance journalist en Wit-Rusland-expert. Ze komt al meer dan twintig jaar regelmatig in het land en heeft er ook gewoond. In 2011 verscheen haar boek De Generatorgeneratie – Leven na Tsjernobyl, over de generatie die kind was toen deze kernramp plaatsvond (waarvan de meeste nucleaire neerslag in Wit-Rusland viel).


Noten

1. In dit artikel wordt de naam van Aleksandr Loekasjenka vanuit de Wit-Russische taal getranscribeerd, niet vanuit de Russische.

2. Sommige media kiezen voor Belarus als benaming. Lees meer over die overwegingen in bijvoorbeeld dit artikel in het Parool en op de website van de VRT.


Foto boven aan artikel

Cadetten in historische (Tweede Wereldoorlog-) uniformen tijdens de militaire parade op 1 mei 2020. Bron: Screenshot van Информационное агентство БелТА op YouTube.com

 

 

 

Gebruik en misbruik van de geschiedenis door radicaal-rechts in Duitsland

Net als in Nederland viel in Duitsland het afgelopen jaar regelmatig de term ‘coronadictatuur’ en waren er vergelijkingen met de Tweede Wereldoorlog te beluisteren. Maar ook de geschiedenis van de DDR werd er door critici van de overheidsaanpak vaak bijgehaald. Hanco Jürgens ontleedt hoe radicaal-rechts in Duitsland het verleden instrumentaliseert.

In Duitsland worden de debatten over het coronabeleid op het scherpst van de snede gevoerd. Minister-presidenten van deelstaten vallen over elkaar heen in discussies over de handhaving van het beleid. De Bondsregering in Berlijn probeert de ruziënde deelstaten zo veel mogelijk op één lijn te houden. Hierdoor is bij sommigen het gevoel ontstaan dat ‘Berlijn’ maatregelen dicteert en zelfs dat er een ‘coronadictatuur’ is ontstaan. Het idee van een coronadictatuur is hierbij in Duitsland in toenemende mate gekaapt door rechts-radicale groeperingen die met veel stemverheffing de toon zetten tijdens de demonstraties tegen het Duitse coronabeleid.

Dieptepunt was wel de bestorming van de trappen van de Rijksdag – het centrum van de Duitse democratie – door rechts-radicale Reichsbürger met vlaggen van het Duitse keizerrijk. Zij konden nog net worden tegengehouden door een paar agenten bovenaan de trappen en de toegesnelde ME. Deze Reichsbürger ontkennen het bestaan van de Bondsrepubliek omdat zij vinden dat er na de Tweede Wereldoorlog geen vredesverdrag is gesloten tussen gelijkwaardige partijen. Voor hen is Duitsland nog steeds een bezet land.

Rechts-radicale Reichsbürger met vlaggen van het Duitse keizerrijk bestormen de trappen van de Bundestag op 29 augustus 2020. Foto: Christian Mang / Reuters

In dit artikel stel ik de vraag welke rol de Duitse geschiedenis speelt tijdens de demonstraties tegen het coronabeleid. Regelmatig wordt de ‘coronadictatuur’ vergeleken met de onderdrukking tijdens de Tweede Wereldoorlog of de DDR. Sommige demonstranten stellen de democratisch aangenomen Infektionsschutsgesetz uit 2001 gelijk aan de Ermächtigungsgesetz uit 1933, die Adolf Hitler ongelimiteerde volmachten verschafte. Anderen noemen hun situatie DDR 2.0. Hoe moeten we dit soort historische vergelijkingen van critici van het coronabeleid inschatten? En in hoeverre kun je bij al die vergelijkingen spreken van een typisch Duits fenomeen?

Verzetsstrijd

In Duitsland is de angst voor catastrofes mogelijk net iets groter dan in veel andere landen. Lang heerste er de angst dat de democratie niet sterk genoeg zou zijn, dat er in de toekomst opnieuw een catastrofe zou kunnen plaatsvinden, vergelijkbaar met die in de jaren ’33-‘45. Zoals Frank Biess schrijft in zijn Republik der Angst staan angsten in Duitsland in relatie tot een zich steeds veranderende herinneringscultuur.

De angst dat de samenleving ontwricht zou worden door de COVID-19-pandemie leidde tot stevige maatregelen. Bij de demonstraties tegen dit stevige COVID-19-beleid viel op hoe het verleden als een grabbelton werd gebruikt om de eigen standpunten kracht bij te zetten. Veel media-aandacht trok bijvoorbeeld ‘Jana’ uit Kassel die zichzelf op luchtige toon vergeleek met Sophie Scholl, een van Duitslands beroemdste verzetsstrijders, die tijdens de Tweede Wereldoorlog in München pamfletten verspreidde op de universiteit en dat met haar leven moest bekopen. Ook Jana was, zo deelde ze haar publiek mee, in verzet door demonstraties van ‘Querdenker’ te bezoeken, door redes te houden en pamfletten te verspreiden.

Opmerkelijk was ook de vereenzelviging van demonstranten met joodse slachtoffers, zoals Anne Frank. Een elfjarig meisje las een tekst voor waarin ze haar situatie vergeleek met die van Anne. Maar de ergste vorm van wat in het Engels holocaust distortion heet, zijn demonstranten die een gele davidster dragen met daarop de tekst ‘ungeimpft’ (ongevaccineerd). Slachtoffers van de grootste genocide ooit gepleegd worden zo op één lijn gesteld met de ‘slachtoffers’ van het coronabeleid. Politici reageren terecht bezorgd op deze ontwikkeling.

Het gaat weliswaar om een kleine minderheid, maar hun toon is steeds feller geworden. En de uitingen worden gedaan in een maatschappelijke context waarin racisme en vreemdelingenhaat helaas niet meer weg te denken zijn.

Querdenken in Ulm, 2020. Foto: Wald-Burger8 op Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0)

Rechts-radicale parolen

Om te begrijpen hoe radicaal-rechts in Duitsland het verleden instrumentaliseert tijdens de coronacrisis, is het van belang om de veranderingen binnen dit rechts-radicale discours nader onder de loep te nemen. Onder invloed van de Franse Nouvelle Droite heeft radicaal-rechts immers rond 2000 afstand genomen van expliciete neonazi-parolen.

In plaats daarvan wordt steeds meer gebruik gemaakt van tactieken die ook extreemlinks hanteert: het ontregelen van ‘de elite’ door tegenspraak, door algemeen aanvaarde waarheden te ontkrachten en door ‘eigen waarheden’ ertegenover te plaatsen. Het internet is daarvoor het perfecte medium.

Opmerkelijk is dat nieuwrechts zich laat inspireren door theorieën van de Italiaanse communist Antonio Gramsci, die vond dat de culturele hegemonie van de elite moest worden doorbroken en de maatschappelijke consensus ter discussie moest worden gesteld. Aanhangers van radicaal-rechts stellen zich daarom ook het liefst op als buitenstaanders die rammelen aan de poorten van de macht. Vergelijkingen met andere tijden worden dan gemakkelijk gemaakt, zonder ook maar enige reflectie op de vraag of die tijden daadwerkelijk vergelijkbaar zijn. Zowel de DDR als de Tweede Wereldoorlog dienen daarbij als spiegel van de huidige politieke cultuur.

Alternative für Deutschland

Wie goed kijkt, ziet dat zich sinds de eerste Pegida-demonstraties in Dresden, in oktober 2014, verschillende vormen van instrumentalisering van de geschiedenis aandienden. Tijdens deze demonstraties tegen de ‘islamisering van het avondland’ werd op diverse manieren gebruik gemaakt van succesvolle leuzen uit 1989, die tot dan toe vooral geassocieerd werden met de val van de Muur.

Naar voorbeeld van de succesvolle maandagdemonstraties in Leipzig, voorafgaand aan de val van de Muur, werden ook de Pegida-demonstraties op maandagavond gehouden. De leuze ‘Wir sind das Volk’, voor het eerst gebruikt tijdens dezelfde maandagdemonstraties in Leipzig, werden nu door aanhangers van Pegida ingezet in de strijd tegen ‘Berlijn’. De positieve connotaties die veel progressieve Duitsers hebben bij deze leuze werden nu opeens ingekleurd door radicaal-rechts.

Een andere strategie die vanaf 2017 nadrukkelijk werd ingezet door de Alternative für Deutschland (AfD) bestond uit het relativeren van het belang van de nazimisdaden en het plaatsen van kritische kanttekeningen bij de huidige ‘Schuldkult’. Nazimisdaden worden niet ontkend, maar wel wordt het belang ervan voor het huidige Duitsland en voor de Duitse geschiedenis als geheel gerelativeerd. Met zorgvuldig uitgekiende uitspraken weten kopstukken van de AfD veel media-aandacht te genereren, in de hoop de maatschappelijke consensus te doorbreken.

Het meest bekende voorbeeld hiervan waren de uitspraken van Björn Höcke, voorman van AfD-Thüringen en spreekbuis van de inmiddels opgeheven rechtervleugel van de partij, Der Flügel. Bij een rede voor de jongerenafdeling van de partij in Dresden, in januari 2017, riep hij op tot een draai van 180 graden in de Duitse herinneringscultuur. Volgens hem was er geen land ter wereld dat zo pal in het centrum van de hoofdstad een ‘monument van schande’ had gebouwd, waarmee hij doelde op het Holocaust Mahnmal in Berlijn. Zelfs binnen de eigen partij lag dit gevoelig. Höcke moest zich verantwoorden voor een uitsluitingscommissie, die uiteindelijk besloot hem niet te royeren.

De partij schuift de laatste jaren steeds verder op naar rechts. AfD-partijchef Alexander Gauland bevestigde in 2018 de lijn-Höcke door te zeggen dat Hitler en de nazi’s slechts een vogelpoepje zijn in de meer dan 1000 jaren succesvolle Duitse geschiedenis. Dit zijn oude rechts-conservatieve uitspraken die na 1945 vaker werden gehoord. Ze passen bij het idee dat er nu eindelijk eens een Schlussstrich onder deze geschiedenis getrokken zou moeten worden om Duitsland te bevrijden van een onnodig zware last. Streep eronder! Einde discussie.

QAnon

Vanuit dit klimaat is het niet verwonderlijk dat tijdens de coronacrisis ook andere strategieën in beeld kwamen waarbij de geschiedenis misbruikt werd. Het gaat daarbij vaak om reeds bestaande manieren van spreken in een nieuw jasje. Zo voert het idee van Duitsers als slachtoffers al terug tot de jaren vijftig, toen veel conservatieve Duitsers zichzelf zagen als slachtoffers van Hitler en zijn ‘Helfer’ die met hun kleine kliek de Duitse bevolking in vervoering hadden gebracht.

In lijn hiermee dient de identificatie met Sophie Scholl of Anne Frank als voorbeeld om te tonen hoe individuen slachtoffer zijn geworden van een onderdrukkend systeem. Het geeft overigens aan dat ook rechts-radicalen meegegaan zijn in het veranderende herinneringsdiscours waarin Anne Frank en Sophie Scholl een prominente plaats hebben.

Een andere kwalijke vorm van misbruik van de geschiedenis vindt zijn oorsprong in oude antisemitische samenzweringstheorieën, die vooral tijdens de coronacrisis opnieuw opgang doen. Het ‘Chinese virus’ zou zo door Joden zijn misbruikt om hun macht te vergroten ten koste van de Duitse economie, die ten onder dreigt te gaan. Vaak wordt daarbij ook verwezen naar ‘het netwerk van George Soros’, een beeld dat onder meer door de Hongaarse premier Viktor Orbán naar voren is gebracht.

Het zijn theorieën die door een hele kleine minderheid worden aangehangen. Maar ze zijn wel heel gevaarlijk, omdat ze invloed hebben op een nog kleinere groep mensen die bereid is tot het plegen van geweld. De mislukte aanslag op de synagoge in Halle in oktober 2019 heeft diepe sporen nagelaten. De 68 aanwezigen zijn gered door een hardhouten deur.

Kogelgaten in de deur van de synagoge in Halle. Foto: Reise Reise op Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0)

De vraag hoe Duits de hier beschreven fenomenen zijn, wordt verschillend beantwoord. Sommige historici trekken lange lijnen in de geschiedenis van het Duitse rechts-extremisme, van de negentiende eeuw tot nu. Zij beschrijven radicaal-rechts vooral als een Duits fenomeen. Andere historici plaatsen het fenomeen meer in een transnationale context, maar beklemtonen daarbij wel hoezeer de Duitse herinneringscultuur van invloed is op Duitse debatten, die, als er ook maar een beetje verwezen kan worden naar het verleden, al snel een extra emotionele lading hebben.

De rechts-radicale bewegingen reageren op die herinneringscultuur en maken er – juist als kritische buitenstaanders – zelf ook deel van uit. De demonstraties van ‘Querdenker’ tijdens de COVID-19-crisis hebben echter vooral laten zien hoe transnationaal de QAnon-beweging is en hoe gemakkelijk samenzweringstheorieën hun weg vinden via het internet. Radicaal-rechts is ook in Duitsland uitermate goed verknoopt met bewegingen in andere Europese landen en niet te vergeten de VS.

De Duitse Verfassungsschutz, de binnenlandse veiligheidsdienst, volgt deze bewegingen en hun vertakkingen nauwgezet. Terecht waarschuwt de dienst voor een steeds bredere aanhang van antidemocratische ideeën in een verder heel democratische Bondsrepubliek. Historici, museummedewerkers en docenten rest de taak om op basis van argumenten een helder beeld van de geschiedenis over te brengen, waarin oppervlakkige historische vergelijkingen die leiden tot ongefundeerde samenzweringstheorieën worden weerlegd.

Over de auteur

 

Hanco Jürgens

Hanco Jürgens is wetenschappelijk medewerker van het Duitsland Instituut Amsterdam en docent bij de opleiding geschiedenis van de UvA. Hij is gespecialiseerd in moderne Europese geschiedenis. Momenteel richt hij zich vooral op de recente geschiedenis van Duitsland sinds de val van de Muur.


Beeld boven aan artikel

Een Pegida-demonstratie in Dresden, januari 2015. Foto: Kalispera Dell op Wikimedia Commons (CC BY 3.0)

Beelden van onvrijheid

Al jaren heb ik de gewoonte om ’s avonds een wandeling te maken – een moment om mijn gedachten te ordenen. Een aantal maanden geleden moest ik me plotseling haasten: voor 21.00 uur moest ik binnen zijn. Waar ik eerdere maatregelen zonder morren respecteerde, had ik hier veel meer moeite mee: wat kon er nu eigenlijk gebeuren? Kon ik echt mensen besmetten, buiten op straat in een toch al doodstille stad?

De avondklok werd in Nederland in januari van dit jaar ingevoerd. Anders dan in buurland België en andere landen om ons heen stuitte de maatregel in ons land op hevig protest. Een onrustige periode met zogenaamde ‘coronarellen’ volgde. Als verklaring werd vaak aangevoerd dat de avondklok in Nederland als ultiem symbool van onvrijheid fungeerde – het deed te veel denken aan de tijd van de Duitse bezetting. Dit lijkt welhaast een vanzelfsprekend referentiekader, maar is dat wel zo? Welke beelden van onvrijheid riepen de coronamaatregelen in andere (Europese) landen eigenlijk op?

Dat is de vraag die aan de basis ligt van de huidige editie van WO2 Onderzoek uitgelicht. Welke historische parallellen worden elders getrokken en om welke redenen worden die ingezet? En in hoeverre speelt de Tweede Wereldoorlog daarin een rol?

De Koninklijke Marechaussee werd tijdens de avondklokrellen ingezet om de orde te handhaven, Rotterdam, 26 januari 2021. Foto: Mediacentrum Defensie op Wikimedia Commons

Noodwetten

Iwona Guść beschrijft in haar bijdrage hoe ook in Polen een maatregel als de avondklok omstreden is, maar om geheel andere redenen dan in Nederland. Zij laat zien hoe de herinnering aan de noodtoestand die het communistische regime uitriep in de jaren tachtig nog altijd doorwerkt in de huidige vrijheidsbeleving van Poolse burgers. Want zal de zittende macht de noodwetten niet opnieuw voor verkeerde politieke doeleinden gebruiken?

In zijn artikel over Duitsland schrijft Hanco Jürgens dat het verleden in dat land als “grabbelton” wordt gebruikt, waarin niet alleen herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog maar ook aan de DDR voorbijkomen. Hij laat zien hoe radicaal-rechtse bewegingen de geschiedenis gebruiken om hun eigen standpunten kracht bij te zetten en de ‘coronadictatuur’ te bekritiseren.

In Italië wordt er niet alleen geappelleerd aan de geschiedenis bij het rechtvaardigen dan wel bekritiseren van coronabeleid, maar ook aan de toekomst. Marc van Oostendorp laat in zijn column zien hoe in Italiaanse kranten wordt gewaarschuwd voor een “Derde Wereldoorlog”, die China zou veroorzaken door het virus te laten rondgaan.

Een comic uit COVID ChroniclesBron: Maya Sobchuk / Graphic Mundi

COVID Chronicles

Ook interessant is de vraag hoe corona wordt beleefd in een land waarin vrijheid sowieso niet vanzelfsprekend is. Journalist Franka Hummels sprak verschillende deskundigen in Wit-Rusland, waar opvallend genoeg vrijwel geen coronamaatregelen zijn. Hoe hangt dit gebrek aan maatregelen samen met de onvrijheid in deze dictatuur? En is het überhaupt mogelijk om daar onderzoek naar te doen in een land dat zo op slot zit?

Roel Daenen tot slot schrijft in de rubriek ‘Oorlog verbeeld’ over COVID Chronicles, een bloemlezing in stripvorm waarbij de beleving van verschillende stripmakers van het afgelopen jaar centraal staat. In een tijd waarin veel vormen van kunstbeoefening onmogelijk waren, boden de kaders van de strip een vorm van therapie, of misschien zelfs van vrijheid.

Inmiddels wandel ik weer elke avond, nu zonder haast. Stil is het niet meer: ik loop langs terrassen en groepjes mensen in het gras, ontwijk hardlopers en honden. Het is weer bijna hoe het was.

Over de auteur

 

Sophie van den Bergh

Sophie van den Bergh is hoofdredacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht en werkt op de afdeling Onderzoek en educatie van het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Aan de Universiteit Gent werkt ze aan een proefschrift over herdenkingstheater.


Beeld boven aan artikel

Protesten op 14 augustus 2020 in Minsk. Bron: Melirius op Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0)