Vervolgd Verlangen

Intro

In de oorlog verscherpte het naziregime in Nederland bestaande wetgeving. Net als in Duitsland wilde de bezetter homoseksualiteit in Nederland bestraffen. Vervolging zoals in Duitsland vond in Nederland niet plaats, wel was je als homo extra verdacht. Deze geschiedenis van homoseksuelen tijdens de oorlog is voor velen onbekend. Vijf mannen en één vrouw staan in deze tentoonstelling centraal. Sommigen zaten in het verzet, anderen waren Joods, allen waren lesbisch, homo- of biseksueel. Hun verhalen staan symbool voor die van velen.

Lees de verhalen van:

Verspreide propaganda.


.Verordening zoals opgesteld
door Rijkscommissaris Seyss Inquart.

Bezet Nederland en homoseksualiteit
In juli 1940 schakelde de bezetter de Nederlandse wetgeving rondom homoseksualiteit gelijk aan de Duitse. Vanaf dat moment werd seks tussen volwassen mannen van boven de 21 ook strafbaar. De strafmaat was maximaal vier jaar gevangenisstraf.

Seks tussen een volwassen man en een minderjarige jongen van onder de 21 jaar was reeds voor de oorlog strafbaar (ter vergelijking, voor heteroseksueel contact was en bleef de leeftijdsgrens 16 jaar). De bezetter verzwaarde echter de gevangenisstraf voor de volwassene tot maximaal tien jaar. Ook kon de minderjarige nu bestraft worden.

Net als voor de oorlog mocht een volwassen vrouw geen seks hebben met een meisje van tussen de 16 en 21. Echter, seksueel verkeer tussen volwassen vrouwen was voor de oorlog en tijdens de oorlog niet strafbaar.

lees verder

Deze aanscherping van de Nederlandse wetgeving omtrent homoseksualiteit kwam destijds niet uit de lucht vallen. Homoseksualiteit was voor de oorlog in Nederland onder bepaalde omstandigheden al strafbaar. Artikel 248bis uit het Wetboek van Strafrecht verbood seksueel contact tussen meerderjarigen en minderjarigen (tussen 16 en 21 jaar) van hetzelfde geslacht. Dit gold zowel voor mannen als voor vrouwen.

Verordening 81/40
Onder leiding van de in Nederland aangestelde Rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart scherpten de nazi’s artikel 248bis voor mannen aan met verordening 81/40: ‘zur Bekämpfung der widernatürlichen Unzucht’. Elk homoseksueel contact werd daarmee verboden.

Protest voor de oorlog: Jacob Schrorer
Al in 1911 protesteerde de Nederlandse jurist Jacob Schorer tegen de invoering van artikel 248bis. Hij richtte de eerste Nederlandse homo-emancipatie beweging op: ‘Nederlandsch Wetenschappelijk Humanitair Komitee’. Hij vond wetenschappelijke kennis van groot belang in de strijd voor de rechtsgelijkheid van homo’s. Hij legde een omvangrijke bibliotheek aan, met literatuur over homoseksualiteit. De Duitse bezetter nam de bibliotheek al op 15 mei 1940 in beslag. Er is nooit iets van teruggevonden.

Politie en justitie
Enkele honderden homoseksuele mannen kregen tijdens de oorlog te maken met justitie. Hoeveel mannen en waarom, is niet te zeggen. Ten eerste zijn veel documenten aan het einde van de oorlog vernietigd. Verder kwam slechts een deel van de zaken voor de strafrechter; de rest werd buitengerechtelijk afgehandeld. Nederlandse rechters handelden een deel van deze zaken af op basis van artikel 248bis uit het Nederlandse Wetboek van Strafrecht en een ander deel op basis van verordening 81/40. Er werd dus niet consequent recht gesproken. Daarnaast werd een aantal zaken geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.

Het daadwerkelijk aanpakken van homoseksuelen in Nederland liet de Duitse bezetter over aan de Nederlandse politie. Voor de Nederlandse politie had dit geen prioriteit. De hoogste politie- en SS-functionaris Hanns Albin Rauter beval daarom in 1941 de Nederlandse politiekorpsen om informatie over homoseksuele mannen (en hun chanteurs) aan te leveren bij de net opgerichte Rijksrecherchecentrale. Zo ontstond een landelijke ‘homo-cartotheek’. Rauter dacht hiermee homoseksualiteit beter te kunnen bestrijden. In 1943 werd onder deze Recherchecentrale een aparte inspectie voor de bestrijding van homoseksualiteit ingesteld.

De cartotheek van de Rijksrecherchecentrale kende ook een categorie ‘vrouwen’. Dat was merkwaardig, omdat vrouwen niet in verordening 81/40 werden genoemd, maar wel in artikel 248bis. Omdat geen van de lijsten na de oorlog bewaard is gebleven, is onbekend wie erop stonden.

Alleen als er een Duits belang bij betrokken was, werd de zaak overgedragen aan de Duitse bezetter. Joden die homoseksueel waren, werden bijvoorbeeld versneld opgepakt door de Duitse bezetter. Maar ook seks tussen Nederlandse mannen en Duitse soldaten werd zwaar bestraft. Een voorbeeld: een Nederlandse juwelier werd in 1942 door het Heeresgericht (Duitse militaire rechtbank) tot viereneenhalf jaar tuchthuis veroordeeld omdat hij een seksuele relatie onderhield met een Duitse soldaat die hij enkele maanden hielp onderduiken. De soldaat werd gefusilleerd.

Deze aanscherping van de Nederlandse wetgeving omtrent homoseksualiteit kwam destijds niet uit de lucht vallen. Homoseksualiteit was voor de oorlog in Nederland onder bepaalde omstandigheden al strafbaar. Artikel 248bis uit het Wetboek van Strafrecht verbood seksueel contact tussen meerderjarigen en minderjarigen (tussen 16 en 21 jaar) van hetzelfde geslacht. Dit gold zowel voor mannen als voor vrouwen.

Verordening 81/40
Onder leiding van de in Nederland aangestelde Rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart scherpten de nazi’s artikel 248bis voor mannen aan met verordening 81/40: ‘zur Bekämpfung der widernatürlichen Unzucht’. Elk homoseksueel contact werd daarmee verboden.

Protest voor de oorlog: Jacob Schrorer
Al in 1911 protesteerde de Nederlandse jurist Jacob Schorer tegen de invoering van artikel 248bis. Hij richtte de eerste Nederlandse homo-emancipatie beweging op: ‘Nederlandsch Wetenschappelijk Humanitair Komitee’. Hij vond wetenschappelijke kennis van groot belang in de strijd voor de rechtsgelijkheid van homo’s. Hij legde een omvangrijke bibliotheek aan, met literatuur over homoseksualiteit. De Duitse bezetter nam de bibliotheek al op 15 mei 1940 in beslag. Er is nooit iets van teruggevonden.

Politie en justitie
Enkele honderden homoseksuele mannen kregen tijdens de oorlog te maken met justitie. Hoeveel mannen en waarom, is niet te zeggen. Ten eerste zijn veel documenten aan het einde van de oorlog vernietigd. Verder kwam slechts een deel van de zaken voor de strafrechter; de rest werd buitengerechtelijk afgehandeld. Nederlandse rechters handelden een deel van deze zaken af op basis van artikel 248bis uit het Nederlandse Wetboek van Strafrecht en een ander deel op basis van verordening 81/40. Er werd dus niet consequent recht gesproken. Daarnaast werd een aantal zaken geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.

Het daadwerkelijk aanpakken van homoseksuelen in Nederland liet de Duitse bezetter over aan de Nederlandse politie. Voor de Nederlandse politie had dit geen prioriteit. De hoogste politie- en SS-functionaris Hanns Albin Rauter beval daarom in 1941 de Nederlandse politiekorpsen om informatie over homoseksuele mannen (en hun chanteurs) aan te leveren bij de net opgerichte Rijksrecherchecentrale. Zo ontstond een landelijke ‘homo-cartotheek’. Rauter dacht hiermee homoseksualiteit beter te kunnen bestrijden. In 1943 werd onder deze Recherchecentrale een aparte inspectie voor de bestrijding van homoseksualiteit ingesteld.

De cartotheek van de Rijksrecherchecentrale kende ook een categorie ‘vrouwen’. Dat was merkwaardig, omdat vrouwen niet in verordening 81/40 werden genoemd, maar wel in artikel 248bis. Omdat geen van de lijsten na de oorlog bewaard is gebleven, is onbekend wie erop stonden.

Alleen als er een Duits belang bij betrokken was, werd de zaak overgedragen aan de Duitse bezetter. Joden die homoseksueel waren, werden bijvoorbeeld versneld opgepakt door de Duitse bezetter. Maar ook seks tussen Nederlandse mannen en Duitse soldaten werd zwaar bestraft. Een voorbeeld: een Nederlandse juwelier werd in 1942 door het Heeresgericht (Duitse militaire rechtbank) tot viereneenhalf jaar tuchthuis veroordeeld omdat hij een seksuele relatie onderhield met een Duitse soldaat die hij enkele maanden hielp onderduiken. De soldaat werd gefusilleerd.

Nazi-Duitsland en homoseksualiteit
In Duitsland was seks tussen twee mannen al voor de machtsovername van de nazi’s in 1933 strafbaar op basis van paragraaf 175. Toch kende Duitsland een bloeiende homobeweging met verenigingen, cafés en tijdschriften. Vanaf 1933 werden homoseksuelen beschouwd als staatsvijanden. Al snel werden ontmoetingsplekken gesloten en werd de verspreiding van tijdschriften stopgezet. Vanaf 1935 werd het homoseksueel contact tussen mannen strenger bestraft. Iedere vorm van intimiteit tussen twee mannen werd nu strafbaar. In totaal zijn tussen 1933 en 1945 tienduizenden mannen gearresteerd.

Seksueel contact tussen vrouwen bleef buiten beschouwing. De druk op lesbische vrouwen om zich volgens de nazi-ideologie te gedragen als keurige huisvrouw en moeder nam wel sterk toe. Vrouwen die zich niet conformeerden werden als asociaal bestempeld.

In 1936 werd de Reichszentrale für Homosexualität und Abtreibung (Rijkscentrale ter Bestrijding van Homoseksualiteit en Abortus) opgericht. Zo werd een verbinding gelegd tussen bestrijding van homoseksualiteit en de nationaalsocialistische bevolkingspolitiek. Een argument voor de bestrijding van homoseksualiteit was de aanname dat homoseksuelen geen kinderen voortbrachten. Verleiding door homo’s zou daarnaast het Arische ras verzwakken. Ook de veronderstelde onmannelijkheid en angst voor kliekvorming speelden een rol.

lees verder

De Nacht van de Lange Messen
De homoseksuele Ernst Röhm leidde de SA: de knokploeg van de nationaalsocialisten. Hitler vreesde de toenemende macht en populariteit van de SA en zeker van Röhm. Hij zag hem als bedreiging. In de machtsstrijd die ontstond, gebruikte Hitler de homoseksualiteit van Röhm mede als excuus om hem en diverse van zijn getrouwen eind juni en begin juli 1934 te laten ombrengen. Deze moordpartij staat bekend als de Nacht van de Lange Messen en maakte de weg vrij voor Hitler om de macht nog meer naar zich toe te trekken.

Toenemende vervolging homoseksuelen
Snel daarna begon een meer georganiseerde ‘jacht’ op homoseksuelen. Ook op homo’s die niet aan de nazipartij verbonden waren. Vanaf 1934 tot aan het begin van de oorlog werden in Duitsland steeds meer mannen opgepakt op verdenking van homoseksualiteit; waarvan de meesten in de jaren 1936-1938. De gearresteerden werden opgesloten in gevangenissen, tuchthuizen en ook steeds vaker in concentratiekampen. Straffen liepen op van gedwongen castratie (eufemistisch ‘vrijwillig’ genoemd) tot de doodstraf. Vanaf 1940 werden álle Duitse mannen die meer dan één keer wegens homoseksualiteit waren veroordeeld, na afloop van hun tuchthuisstraf naar een concentratiekamp gestuurd.

Tussen 1933-1945 zijn waarschijnlijk 50.000 tot 60.000 homoseksuele mannen gearresteerd, vooral Duitsers en Oostenrijkers. Oostenrijk was door Duitsland geannexeerd (de Anschluss) en in dat land was homoseksualiteit tussen vrouwen strafbaar. Tussen 1939 en 1945 werden in Wenen 79 vrouwen veroordeeld wegens ‘onnatuurlijke ontucht’.

De Nacht van de Lange Messen
De homoseksuele Ernst Röhm leidde de SA: de knokploeg van de nationaalsocialisten. Hitler vreesde de toenemende macht en populariteit van de SA en zeker van Röhm. Hij zag hem als bedreiging. In de machtsstrijd die ontstond, gebruikte Hitler de homoseksualiteit van Röhm mede als excuus om hem en diverse van zijn getrouwen eind juni en begin juli 1934 te laten ombrengen. Deze moordpartij staat bekend als de Nacht van de Lange Messen en maakte de weg vrij voor Hitler om de macht nog meer naar zich toe te trekken.

Toenemende vervolging homoseksuelen
Snel daarna begon een meer georganiseerde ‘jacht’ op homoseksuelen. Ook op homo’s die niet aan de nazipartij verbonden waren. Vanaf 1934 tot aan het begin van de oorlog werden in Duitsland steeds meer mannen opgepakt op verdenking van homoseksualiteit; waarvan de meesten in de jaren 1936-1938. De gearresteerden werden opgesloten in gevangenissen, tuchthuizen en ook steeds vaker in concentratiekampen. Straffen liepen op van gedwongen castratie (eufemistisch ‘vrijwillig’ genoemd) tot de doodstraf. Vanaf 1940 werden álle Duitse mannen die meer dan één keer wegens homoseksualiteit waren veroordeeld, na afloop van hun tuchthuisstraf naar een concentratiekamp gestuurd.

Tussen 1933-1945 zijn waarschijnlijk 50.000 tot 60.000 homoseksuele mannen gearresteerd, vooral Duitsers en Oostenrijkers. Oostenrijk was door Duitsland geannexeerd (de Anschluss) en in dat land was homoseksualiteit tussen vrouwen strafbaar. Tussen 1939 en 1945 werden in Wenen 79 vrouwen veroordeeld wegens ‘onnatuurlijke ontucht’.


De homoseksuele ‘besmetting’
wordt grafisch uitgelegd.

Kampen en de roze driehoek
Alle gevangenen in een concentratiekamp werden gecategoriseerd zodat de nazi’s snel konden zien met welke groep gevangenen ze te maken hadden. Zoals Joden werden aangeduid met een Jodenster, kregen Duitse homo’s een roze driehoek op. Niet-Duitsers moesten vaak een rode driehoek dragen, waarmee ze als politiek gevangenen werden aangeduid. Sommige van deze rode driehoeken verkleurden tot roze. Soms kregen gevangenen ook een zwarte driehoek op, waarmee ze als asociaal werden aangeduid.

lees verder

Untermensch
In de kampen behoorden homo’s tot de ‘Untermenschen’. Deze benaming werd door de nazi’s gebruikt voor ‘minderwaardigen’. Tot deze groep behoorden ook Joden, Roma en Sinti, Slavische volkeren en mensen met een aangeboren handicap. Het Arische ras waar de nazi’s zich toe rekenden moest vrij blijven van deze ‘vreemde’ smetten.

‘Untermenschen’ hadden een zeer kleine kans om de concentratiekampen te overleven. Zij moesten het zwaarste werk doen en werden door de bewakers meer dan anderen mishandeld en gedood. Andere gevangen, zoals politieke tegenstanders en criminelen, keken neer op deze medegevangenen. Daardoor kregen zij minder eten, minder privileges en de slechtste slaap- en sanitaire voorzieningen.

Authenticiteit
Na de oorlog is nooit een roze driehoek teruggevonden waarvan de authenticiteit onbetwistbaar vaststaat. Onderzoek wijst uit dat het om rode (politieke) driehoeken gaat, die met inferieure verf gekleurd waren en daardoor snel verschoten tot roze.

Bezette landen
Over homoseksuele mannen en vrouwen in de door Duitsland bezette gebieden is nog steeds weinig bekend. In sommige landen was homoseksualiteit al lang verboden bij wet. Er is wel bekend dat sommige Franse homo’s werden opgesloten in een heropvoedings- of concentratiekamp, of naar Vichy-Frankrijk werden uitgezet.

Untermensch
In de kampen behoorden homo’s tot de ‘Untermenschen’. Deze benaming werd door de nazi’s gebruikt voor ‘minderwaardigen’. Tot deze groep behoorden ook Joden, Roma en Sinti, Slavische volkeren en mensen met een aangeboren handicap. Het Arische ras waar de nazi’s zich toe rekenden moest vrij blijven van deze ‘vreemde’ smetten.

‘Untermenschen’ hadden een zeer kleine kans om de concentratiekampen te overleven. Zij moesten het zwaarste werk doen en werden door de bewakers meer dan anderen mishandeld en gedood. Andere gevangen, zoals politieke tegenstanders en criminelen, keken neer op deze medegevangenen. Daardoor kregen zij minder eten, minder privileges en de slechtste slaap- en sanitaire voorzieningen.

Authenticiteit
Na de oorlog is nooit een roze driehoek teruggevonden waarvan de authenticiteit onbetwistbaar vaststaat. Onderzoek wijst uit dat het om rode (politieke) driehoeken gaat, die met inferieure verf gekleurd waren en daardoor snel verschoten tot roze.

Bezette landen
Over homoseksuele mannen en vrouwen in de door Duitsland bezette gebieden is nog steeds weinig bekend. In sommige landen was homoseksualiteit al lang verboden bij wet. Er is wel bekend dat sommige Franse homo’s werden opgesloten in een heropvoedings- of concentratiekamp, of naar Vichy-Frankrijk werden uitgezet.


Homoseksuele gevangenen
met roze driehoek op de borst.

Onderzoek naar homoseksualiteit
In 1919 werd mede door de Duits-Joodse arts en seksuoloog Magnus Hirschfeld (1868 – 1935) het ‘Institut für Sexualwissenschaft’ (Instituut voor Seksuele Wetenschap) opgericht in Berlijn. Het vooruitstrevende instituut organiseerde voorlichtingsbijeenkomsten en onderzoek. Hirschfeld was een wereldwijde pionier op het gebied van acceptatie van onder meer homoseksualiteit. Ook bedacht hij de term Transvestismus (wat wij tegenwoordig transseksueel of liever transgender noemen). Hirschfeld’s motto was “Door wetenschap tot gerechtigheid”. Het instituut richtte zich ook op travestieten en transgenders als een onderdeel van de homogemeenschap.

lees verder

Hitler legde vanaf zijn eerste optreden in 1920 een link tussen homoseksuelen en Joden. Zij zouden samenzweren om het Duitse volk te gronde te richten. Vanaf die tijd werden voordrachten van Hirschfeld met grote regelmaat door knokploegen, zoals de SA, verstoord. De 20.000 boeken en tijdschriften van de bibliotheek van het instituut belandden op 10 mei 1933 op de brandstapel tijdens de beruchte Boekverbranding.

Magnus Hirschfeld begon in 1930 aan een grote wereldtournee, omdat hij de hetze tegen hem als homoseksuele Jood zat was. Ten tijde van de boekverbranding verbleef hij in Frankrijk, waar hij in 1935 stierf.

Hitler legde vanaf zijn eerste optreden in 1920 een link tussen homoseksuelen en Joden. Zij zouden samenzweren om het Duitse volk te gronde te richten. Vanaf die tijd werden voordrachten van Hirschfeld met grote regelmaat door knokploegen, zoals de SA, verstoord. De 20.000 boeken en tijdschriften van de bibliotheek van het instituut belandden op 10 mei 1933 op de brandstapel tijdens de beruchte Boekverbranding.

Magnus Hirschfeld begon in 1930 aan een grote wereldtournee, omdat hij de hetze tegen hem als homoseksuele Jood zat was. Ten tijde van de boekverbranding verbleef hij in Frankrijk, waar hij in 1935 stierf.


Duitse studenten paraderen voor het
Institut für Sexualwissenschaft
vlak voordat ze het gebouw binnenvallen.


De plundering en
boekverbranding.

Tiemon Hofman

1925 – 1997

Tiemon Hofman

 

De Groninger Tiemon Hofman werd in 1941 op 16-jarige leeftijd opgepakt vanwege homoseksualiteit. Hij was meegevraagd naar een Gronings hotel door een 32-jarige man. De hoteleigenaar betrapte hen en lichtte de Duitse bezetter in. De rechter veroordeelde Tiemon op grond van verordening 81/40. Hij bracht in totaal acht maanden door in het Groningse huis van bewaring, waarna hij op 3 oktober 1942 in het rijksopvoedingsgesticht De Kruisberg bij Doetinchem werd geplaatst. Als gevolg van ondervoeding kreeg hij borstvliesontsteking en tbc. Eind 1944 mocht hij naar huis.


Tiemon met zijn opa (links) en met
zijn ouders (rechts).

Ook na de oorlog hield Tiemon zijn leven lang een strafblad, waardoor hij nooit een gewone baan kreeg. Toen hij in 1949 naar Canada wilde emigreren, werd hij ook daarin tegengewerkt. Promoties gingen niet door en een vergunning voor het beginnen van een eigen zaak kreeg hij niet. Na een jarenlange strijd werd Tiemon Hofman in 1990 officieel door de staat erkend als oorlogsslachtoffer op grond van zijn homoseksualiteit. Vier overige aanvragen van homoseksuelen tot erkenning als oorlogsslachtoffer werden allen door de Pensioen- en Uitkeringsraad afgewezen, doorgaans wegens gebrek aan overtuigend bewijs.


Inrichting De Kruisberg.


Toekenning WUV
aan Tiemon.

Het nachtleven in de oorlog

Het nachtleven
in de oorlog

Voor de oorlog konden homoseksuele mannen en lesbische vrouwen elkaar maar op weinig plekken ontmoeten. In de grotere steden bevonden zich slechts een paar cafés waar homoseksuele clientèle gedoogd werd.

Tijdens de oorlog bestonden er in Amsterdam vier van dergelijke gelegenheden, die regelmatig door de politie werden binnengevallen. Ook de Nederlandse SS ageerde tegen deze cafés. In hun blad De Storm verscheen in december 1943 een artikel over het Amsterdamse café Monico, onder de kop “Wat een gezond volk schaadt dient te worden uitgesneden”.


Bet op haar motor.

Een andere bekende plek was café ’t Mandje aan de Zeedijk in Amsterdam. Eigenaresse was Bet van Beeren, een opvallende verschijning die, gehuld in leren jas, op haar motor door de stad scheurde. Iedereen was er welkom: van homoseksuelen, hoeren en pooiers tot zeelui en artiesten. Wat velen niet wisten, was dat in de kelder Joodse onderduikers zaten en dat Bet boven het café wapens van het verzet verstopte.

Door de regelmatige politie-invallen was het veiliger om thuis af te spreken dan bijvoorbeeld in het café. Op deze manier was de kans op provocateurs of chanteurs kleiner. Hierdoor nam de populariteit van huisfeesten tijdens de oorlog toe. Vanwege de ingestelde avondklok gingen deze feesten tot in de vroege uurtjes door. Maar dreiging in de vorm van (anonieme) tipgevers lag overal op de loer. Zo viel de Haagse politie op 6 november 1943 het pand Obrechtstraat 207 binnen. De 48 aanwezige homoseksuele mannen en lesbische vrouwen waren allen gemaskerd. Tijdens dit zogeheten bal masqué waren sommige van de mannen verkleed als vrouw en sommige vrouwen als man. Alle aanwezigen werden gearresteerd, maar door gebrek aan bewijs werd iedereen uiteindelijk toch vrijgelaten.


Obrechtstraat in Den Haag (1933)
waar in 1943 de inval werd gedaan.

Joodse homoseksuelen

Joodse homoseksuelen

Joodse homoseksuelen die betrapt werden of die bij de politie reeds als homoseksueel bekend waren, werden eerder dan andere Joden opgepakt, aan de Sicherheitsdienst overgedragen en gedeporteerd naar concentratiekampen. De Amsterdamse politie arresteerde bijvoorbeeld begin september 1940 een Joodse kleermaker op verdenking van seks met een Duitse militair. Deze zaak kwam voor een Duitse militaire rechtbank, die de kleermaker veroordeelde tot deportatie naar een concentratiekamp.

De Nederlandse politie hield voor de oorlog al lijsten bij met namen van mannen die verdacht werden van homoseksualiteit of om die reden veroordeeld waren. De politie deed toen weinig met deze informatie. Tijdens de oorlog gebruikte de Amsterdamse homojager (‘Kriminalbeamte’ en hoofd zedenpolitie) Jasper van Opijnen deze lijsten om verschillende homoseksuele Joden op te pakken. Onder hen waren kantoorbediende Samuel Hoepelman, handelsreiziger Salomon Lam en koopman Isaäc Walvisch. Na hun arrestatie op 26 augustus 1942 door Van Opijnen werd bij zowel Samuel als Salomon in dezelfde woorden opgetekend dat ze “meermaals tegennatuurlijke ontucht hadden bedreven met Arische jongens en nog steeds openbare toiletten bezochten om hen tot ontucht te verleiden”. Een medewerker van de politie wist bovendien dat Salomon Lam communist was. Dit woord werd onderstreept: Salomon Lam, Jood én homo én ook nog communist.

Hun arrestatie viel samen met het begin van de deportaties van de Nederlandse joden naar de vernietigingskampen in 1942. Salomon Lam en Isaäc Walvisch werden in de daaropvolgende maanden vermoord in Auschwitz. Samuel Hoepelman werd in 1943 in Sobibor vermoord. Op 24 juli 1942 werd ook één Joodse vrouw gearresteerd, de aan de Kerkstraat wonende naaister Mina Sluyter. De aanklacht: zij had een Arische vrouw bezocht met wie zij een lesbische relatie zou hebben. Twee maanden na haar arrestatie werd zij in Auschwitz vermoord.

Andere Joodse homoseksuelen wachtten niet af wat onder Duitse bezetting zou gebeuren. Zo pleegde Jacob Hiegentlich aan het begin van de oorlog zelfmoord. Hugo van Win bracht de oorlog opmerkelijk genoeg juist in Duitsland door, onder een ‘Arische’ valse naam


SD Hoofdkantoor aan de
Euterpestraat in Amsterdam waar
meerdere Joodse homoseksuelen
naartoe werden gebracht.


Politierapport van de arrestatie van
Samuel Hoepelman.

Joodse homoseksuelen more

1907-1940

JACOB HIEGENTLICH

De Joodse en homoseksuele Jacob Hiegentlich omschreef het Roermondse milieu waarin hij opgroeide als “een verwarrend mêlé van Rooms en Joods gebeuren”. Op aandringen van zijn vader ging Jacob Nederlands studeren in Amsterdam. Hij sloot zich daar aan bij de Nederlandse Zionistische Studenten Organisatie (NZSO) en leefde in kringen van kunstenaars en bohemiens. Vanaf eind 1935 richtte hij zich uitsluitend op zijn letterkundig werk, met vooral aandacht voor de onderwerpen seksualiteit en de dood. Als vurig aanhanger van het zionisme hield Jacob bovendien lezingen over dit onderwerp en schreef hij er tal van artikelen over. In deze artikelen zette hij zich ook af tegen het opkomende nationaalsocialisme.

Op de avond van 14 mei 1940, de dag van het bombardement op Rotterdam, nam Jacob vergif in. Het is gissen naar zijn beweegredenen, maar waarschijnlijk speelde zijn angst voor het verlies van zijn vrijheid als Jood en homoseksueel een rol. Hij werd bewusteloos naar het Wilhelminagasthuis in Amsterdam gebracht. Daar stierf hij vier dagen later, op 18 mei 1940. Jacob Hiegentlich werd 33 jaar oud.


Door Jacob
geschreven boeken.

1920 – 2004

hugo van win

Hugo van Win uit Amsterdam overleefde als Nederlands-Joodse homo met valse papieren de oorlog in Duitsland. Hugo was voor de oorlog van plan om naar Indië te vertrekken, maar door het uitbreken van de oorlog lukte dit niet. In 1942 ging hij werken bij het Apeldoornsche Bos in Apeldoorn, een instelling voor Joodse geesteszieken.


Verklaring van de Joodsche Raad
voor tewerkstelling in het Amsterdamsche Bos.

Krap een jaar later werden de patiënten en het personeel van de instelling gedeporteerd naar Auschwitz. Hugo ontkwam, mede door een vals identiteitsbewijs. Onder de naam Bertus de Witte besloot hij naar Duitsland te gaan. Geen nazi zou hem daar verwachten. Na een verblijf nabij Stuttgart kwam hij op 1 juli 1944 aan in Berlijn. In de sterk gehavende stad was de homoscene nooit geheel verdwenen. Hugo stortte zich in deze scene en zei over zijn tijd in Berlijn: “Onder extreme omstandigheden wordt de mens met een intens verlangen tot overleving geconfronteerd.”


Vals identiteitsbewijs van Hugo,
die onder de naam Bertus de Witte
van 1943 tot 1945 in Duitsland leefde.

Na de oorlog werd Hugo wonderwel herenigd met de rest van zijn familie en ontpopte hij zich tot een succesvol zakenman. Vanaf de jaren vijftig zat hij in het bestuur van het COC. In 2004 overleed hij, op 84-jarige leeftijd.


Verklaring dat Hugo in de
oorlog onder een valse naam door
het leven ging.


Het hoofdbestuur van het COC in 1957,
derde van links is Hugo.

Het verzet

HET VERZET

In de voormalige concertzaal van Artis, aan de Plantage Kerklaan 36-38, bevond zich tijdens de Tweede Wereldoorlog het bevolkingsregister van Amsterdam. De verzetsgroep van Gerrit van der Veen en de homoseksuele Willem Arondéus (met als schuilnaam Smit), pleegde in de nacht van 27 op 28 maart 1943 een aanslag op het register om zo de gegevens van onder andere 70.000 Joden te vernietigen. Slechts vijftien procent van het register werd vernietigd. Niet veel later werden alle plegers van de aanslag opgepakt. Het merendeel van hen werd in de zomer van 1943 in de duinen bij Overveen geëxecuteerd.


De deelnemers aan de
(voorbereidingen op de) aanslag op
het Bevolkingsregister. Vrijwel allen
werden in 1944 geëxecuteerd.


Frieda is de enige die
het heeft overleefd.


Plantage Kerklaan in Amsterdam; voor en net
na de aanslag op het Bevolkingsregister.


Politierapport van de
gepleegde aanslag.

In de verzetsgroep rond Van der Veen bevonden zich naast Willem Arondéus nog een aantal homoseksuele mannen en vrouwen, zoals Frieda Belinfante. Zij was alleen betrokken bij de voorbereidingen van de aanslag en overleefde de oorlog.

Frieda belinfante

1904 – 1995

Frieda belinfante

De half-Joodse Frieda Belinfante uit Amsterdam was tijdens de oorlog actief in het verzet. Als 16-jarige werd ze verliefd op componiste Henriëtte Bosmans. Ze woonden zeven jaar samen. Frieda speelde cello, gestimuleerd door haar vader die componist was. Eind jaren dertig richtte Frieda haar eigen orkest op: Het Klein Orkest. Als enige vrouwelijke kandidaat won ze het door Hermann Scherchen georganiseerde dirigentenconcours.


Frieda (staand) met haar twee
zusjes en broer.


Frieda dirigeert het
orkest en koor van de
Universiteit van Amsterdam.


Frieda en haar partner
Henriëtte.


Frieda (rechts) poseert met drie vrienden vlak
voor de oorlog. Naast Frieda staat de
kunstenares Dorry voor wie Frieda in de
oorlog een schuilplaats regelde.

Toen de oorlog uitbrak sloot ze zich aan bij het verzet. Ze hielp onder andere bij de voorbereiding van de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister. Hoewel ze zelf niet aanwezig was, was de kans op verraad toch groot. Niet veel later werden alle aanslagplegers namelijk opgepakt. Om onherkenbaar te zijn, verkleedde Frieda zich een tijd als man. Omdat ze zelf persoonsbewijzen vervalste, kon ze verschillende identiteiten aannemen.

Na de aanslag op het register voelde ze zich zo onveilig dat ze de levensgevaarlijke beslissing nam het land uit te vluchten, naar Zwitserland. Met een vervalst persoonsbewijs en hulp van het verzet kon ze vrij gemakkelijk tot de Zwitserse grens komen. In Zwitserland werden zij en haar reisgenoot vrijwel meteen gearresteerd. Frieda mocht als half-Joodse in Zwitserland blijven, haar Joodse reisgenoot werd teruggestuurd naar Frankrijk en werd gedood in een concentratiekamp.

Na de oorlog keerde Frieda terug naar Amsterdam. Ze kon niet meer goed aarden en vond geen werk. Emigratie naar de Verenigde Staten bood uitkomst. Het eind van haar leven bracht ze door in California, spelend in verschillende orkesten voor onder andere filmproducties.


Frieda na haar terugkeer uit het
vluchtelingenkamp in Zwitserland.

Willem Arondéus

1894 – 1943

Willem Arondéus

Willem Arondéus maakte naam als beeldend kunstenaar en schrijver. Hij kwam al vroeg openlijk uit voor zijn homoseksualiteit; iets wat zelfs in kunstenaarskringen uitzonderlijk was. In de oorlog ging hij in het verzet.

Willem was de jongste zoon van een Amsterdamse brandstoffenhandelaar. Door contact met kunstenaars in Laren en Blaricum besloot hij zich toe te leggen op beeldende kunsten. Ondanks aanvankelijk protest van zijn ouders ging Willem teken- en schilderlessen volgen aan de Quellinusschool in Rotterdam. Toen hij weer een tijdje in het Gooi woonde, raakte hij goed bevriend met de dichter Adriaan Roland Holst. In 1922 verhuisde hij naar Urk vanwege een relatie met een Urker visser.

Willem en Adriaan
dansend op een tuinfeest.



Willem in Urker klederdracht.


Willem met vrienden.

Willem in zijn huis in Blaricum.


In 1940, bij het uitbreken van de oorlog, ging Willem in het verzet. Samen met onder andere Willem Sandberg en Gerrit van der Veen hield hij zich bezig met het vervalsen van persoonsbewijzen. Op 1 juli 1943 werd hij gefusilleerd vanwege zijn deelname aan de aanslag op het bevolkingsregister. Vlak daarvoor kwam zijn vriendin Lau Mazirel hem in de gevangenis opzoeken. Willem vroeg haar de buitenwereld te laten weten “dat homo’s niet minder moedig hoefden te zijn dan andere mensen”.

Afscheidsbrief van Willem vlak
voordat hij geëxecuteerd wordt als
vergelding voor de aanslag op het
bevolkingsregister.


Beeldende kunst.
Willem maakt veel kalenders, affiches en
reclameposters. Zijn echte doorbraak komt als hij
in 1923 de opdracht krijgt een wandschildering te
maken in het stadhuis van Rotterdam.


Vrouwen in het verzet

Vrouwen in het verzet

Om diverse redenen waren lesbische vrouwen minder zichtbaar dan homoseksuele mannen. Mannen kregen eerder te maken met het medisch en juridisch vertoog rond homoseksueel gedrag. Te meer daar ontmoetingen tussen homoseksuele mannen zich grotendeels afspeelden in de publieke ruimte. Voor vrouwen was dit anders. Vrouwelijke levens waren minder publiek.

Over vrouwen in het verzet is in het algemeen weinig bekend. In de eerste decennia na de oorlog werd hun rol bijna niet gezien. Net als in de rest van de maatschappij werd ervan uitgegaan dat ze in het verzet alleen ondergeschikte, zwijgende posities hadden bekleed. Pas nu is meer bekend geworden over vrouwelijke verzetsstrijders en hun werkzaamheden.

lees verder

Wat opvalt aan verzetsvrouwen is hun onafhankelijkheid en hun lef om in verzet te komen. Een aantal van deze vrouwen deelde het leven met een vriendin, sommigen gingen ook om met mannen. Over wat ze deden, of niet deden, lieten ze zich niet uit. Deze vrouwen waren actief als koerierster, maar sommigen namen ook deel aan het gewapende verzet. Daarnaast waren vrouwen betrokken bij de illegale pers, bij de organisatie van het verzet, bij de verzorging van onderduikers en bij het verbergen van Joodse kinderen.

Wat opvalt aan verzetsvrouwen is hun onafhankelijkheid en hun lef om in verzet te komen. Een aantal van deze vrouwen deelde het leven met een vriendin, sommigen gingen ook om met mannen. Over wat ze deden, of niet deden, lieten ze zich niet uit. Deze vrouwen waren actief als koerierster, maar sommigen namen ook deel aan het gewapende verzet. Daarnaast waren vrouwen betrokken bij de illegale pers, bij de organisatie van het verzet, bij de verzorging van onderduikers en bij het verbergen van Joodse kinderen.

Ru Paré (1896 – 1972) en Theodora Versteegh (1889 – 1970)
Ru Paré en Theodora Versteegh leerden elkaar in 1919 kennen in Den Haag; ze hadden een liefdesrelatie. Ru ging in dat jaar studeren aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten. Theodora had zang gestudeerd en was al professioneel actief als altzangeres. Tijdens de oorlog weigerden beiden zich aan te sluiten bij de door de nazi’s ingestelde Kulturkammer. Door toeval raakte Ru betrokken bij de onderduik van Joodse kinderen. Uiteindelijk redde het vriendinnenpaar meer dan vijftig Joodse kinderen en ook een aantal volwassenen. Ru (ook bekend als ‘Tante Zus’), coördineerde daarbij het verzetswerk.

Ru zorgde ervoor dat persoonsbewijzen van Joden werden veranderd in vervalste documenten, die voor echt door konden gaan. Na de oorlog bleef Ru contact houden met de kinderen die zij had gered. Eén van hen, Hanneke Gelderblom-Lankhout, zorgde ervoor dat er in Den Haag een Ru Paréstraat kwam.

Ru.
Theodora.

Ru (linksachter) met naast
haar Theodora en enkele
geredde Joodse kinderen.


Zelfportret van Ru.

Gezina van der Molen (1892 – 1978)
Gezina van der Molen woonde vanaf 1930 in Aerdenhout samen met de lerares Duits en geschiedenis Mies Nolte. Gezina zat tijdens de oorlog in het verzet. Zij was streng gereformeerd en Mies rooms-katholiek. Daarmee doorbraken ze twee taboes. Dat twee vrouwen ‘als oude vrijsters’ samenwoonden kon nog, maar dat ze een verschillend geloof hadden, was niet gebruikelijk. Toen ze hun twaalfeneenhalfjarig samenzijn openlijk vierden, gaf dat zo veel opschudding in de kring van familie en vrienden, dat ze verder van ‘bruiloftsjubilea’ afzagen.


Gezina (links) met haar
vriendin Mies in 1931.

Gezina studeerde rechten en had een journalistieke loopbaan. Toen de oorlog uitbrak, bleef ze actief als juriste en journaliste, onder meer via het illegaal uitgebrachte Vrij Nederland. Nadat ze vanwege meningsverschillen bij het blad vertrok, werd in januari 1943 bij haar thuis de verzetskrant Trouw opgericht. Op dat moment was zij al betrokken bij het wegsluizen van Joodse kinderen uit de crèche tegenover de Hollandsche Schouwburg. Door de kinderen naar onderduikadressen te brengen, redde ze tientallen levens. Later raakte ze in Joodse kringen in opspraak omdat ze wees geworden Joodse kinderen aan christelijke gezinnen wilde toewijzen.


Bewijs dat Gezina
medewerker van Trouw was
(1941).

Na de oorlog nam haar carrière een vlucht. Zo zat ze tussen 1946 en 1952 in de Nederlandse delegatie bij de algemene vergadering van de Verenigde Naties. Vanaf 1966 was ze als eerste vrouw lid van het Permanente Hof van Arbitrage. Gezina van der Molen overleed op 86-jarige leeftijd in haar woonplaats Aerdenhout, ze woonde nog altijd met Mies Nolte.

Jacoba van Tongeren
Verzetsstrijdster Jacoba van Tongeren werd geboren in Tjimahi bij Bandoeng in Nederlands-Indië. Vanaf 1937 had zij een gezamenlijk huishouden met verpleegster Nel Wateler.

Jacoba groeide op in Nederlands-Indië en vanaf 1916 in Amsterdam. Haar vader was officier bij het Koninklijk Nederlands-Indisch leger, haar moeder was onderwijzeres. Zelf werkte zij als maatschappelijk werkster.


Jacoba op jonge leeftijd.


Portret van Jacoba.


Bonnenvest dat Jacoba onder haar
kleding droeg om distributiebonnen
mee te vervoeren.

In de oorlog kwam Jacoba in contact met het verzet. Een lid uit de groep van Vrij Nederland wilde contact opnemen met haar vader, vanwege zijn militaire vakkundigheid en netwerk als Grootmeester van de vrijmetselaars. Jacoba raakte enthousiast en overtuigde haar vader de jonge krant en daarmee het verzetswerk te steunen. Haar vader realiseerde zich dat Jacoba als maatschappelijk werkster makkelijk kon reizen en hierdoor in het hele land contacten kon leggen. In 1941 richtte ze een eigen verzetsgroep op: de latere ‘Groep 2000’. De groep was onder meer actief in het gewapend verzet.

Een vrouw als leider van een verzetsgroep was zeer ongebruikelijk en Jacoba had dan ook diverse aanvaringen met mannelijke verzetslieden. Eén van hen was Henk van Randwijk, de leider en hoofdredacteur van de groep rond Vrij Nederland. Na de bevrijding zei Prins Bernhard, opperbevelhebber van de Binnenlandse Strijdkrachten, erg onder de indruk te zijn van Jacoba’s leidinggevende capaciteiten: “In u zijn tien generaals verloren gegaan”.

Castrum Peregrini

Castrum Peregrini

Castrum Peregrini (Latijn voor ‘burcht van de pelgrim’) aan de Herengracht 401 was een veilige haven in Amsterdam voor gevluchte Duitsers. Hier doken Duitse intellectuelen en kunstenaars onder. Het huis werd ‘opgezet’ door de Nederlandse kunstenares Gisèle van Waterschoot van der Gracht en de Duitse dichter Wolfgang Frommel, die elkaar leerden kennen bij de dichter Adriaan Ronald Holst, in Bergen.

Vanaf 1942 bood ‘hun’ pand aan de Herengracht onderdak aan een telkens wisselend gezelschap. Ook was er contact met het Amsterdamse verzet. Met Frommel als charismatisch middelpunt ontstond in Castrum Peregrini een artistieke gemeenschap. Volgelingen waren uitsluitend jonge mannen die zich intensief bezighielden met het schrijven, vertalen en voorlezen van poëzie én met beeldende kunst. Onder andere de met Frommel bevriende Duitse dichter Percy Gothein woonde enige tijd in Castrum Peregrini. Hoewel Frommel erop stond dat zijn omgeving niet als homoseksueel werd getypeerd, droegen de relaties in de groep een sterk homo-erotisch karakter.

Uit recent onderzoek is gebleken dat Wolfgang Frommel en een aantal van zijn vrienden binnen het herengenootschap Castrum Peregrini misbruik hebben gemaakt van jonge mannen en vrouwen. Sommige van deze slachtoffers waren minderjarig. Bron: persbericht.pdf


Herdenkingsboek met eerder door
Castrum Peregrini uitgegeven
gedichten van Vincent Weyand.


Leden van Castrum
Peregrini.

Frommel en de meeste van zijn vrienden overleefden de oorlog. Percy Gothein werd opgepakt en overleed in Neuengamme.

Percy Gothein

1896 – 1944

Percy Gothein

De Duitse schrijver en historicus Percy Gothein vluchtte in 1944 naar Nederland vanwege zijn deels Joodse achtergrond, zijn contacten met het verzet in Duitsland én zijn homoseksualiteit.

De ouders van Percy waren bekende intellectuelen met deels Joodse voorouders. Percy meldde zich tijdens de Eerste Wereldoorlog vrijwillig als militair; een loopbaan die door een schotwond aan zijn hoofd in 1915 al eindigde omdat hij naar huis werd gestuurd. Hij besloot filosofie te gaan studeren. Hij leerde na zijn studie de dichter Wolfgang Frommel kennen. Tijdens de oorlog, in 1943, bezocht hij Wolfgang Frommel in Castrum Peregrini. Hij keerde terug in maart 1944, nadat hij Duitsland was ontvlucht.


1918, Heidelberg, Duitsland.
Pinksterbijeenkomst met onder
andere de dichter Stefan George en Percy.

Toen hij in juli 1944 vrienden uit de Castrumgroep bezocht, die in Ommen op een school werkten waar Joodse leerlingen werden verborgen, werd hij meteen bij aankomst gearresteerd. Hij zou in bed bij een man zijn aangetroffen. Ook de twee jongens naar wie hij op weg was werden opgepakt. Eén van hen, Vincent Weyand, kwam later om in Buchenwald. Percy Gothein werd gedeporteerd naar Neuengamme, waar hij hetzelfde jaar overleed.


Publicaties van Percy.


Percy en andere leden van
Castrum Peregrini.


Plaquette, in 1985 aangebracht
in Neuengamme ter nagedachtenis
van de homoseksuele slachtoffers.

Neuengamme

Neuengamme

Concentratiekamp Neuengamme, ten oosten van Hamburg, was in 1938 opgericht als satellietkamp van Sachsenhausen. Door de verschrikkelijke omstandigheden in het kamp en zijn bijna negentig buitenkampen kwam meer dan de helft van de ruim 100.000 gevangenen om het leven. Van 400 mannen is bekend dat zij vanwege hun homoseksualiteit in Neuengamme waren opgesloten. Het betrof vooral Duitse homoseksuelen. Een bekende homoseksuele gevangene in Neuengamme was de Duitser Theodor Ahrens, die zich als advocaat al in de eerste decennia van de twintigste eeuw voor gelijkberechtiging van homoseksuelen inzette.


Kamp Neuengamme.

Seksueel misbruik van vooral jeugdige gevangenen door de kapo’s (gevangene die moest toezien op de andere gevangenen) kwam veelvuldig voor. Seksualiteit werd in kampen en gevangenissen als machtsmiddel gebruikt. Deze vorm van misbruik werd niet bestraft. Homoseksuele gevangenen die betrapt werden op homoseksueel contact konden wél zware straffen krijgen. De slechte voedselsituatie onder gevangenen maakte overigens dat hun behoefte aan seksualiteit vrijwel nihil was.


Hans Retzlaff, een van de eerste homoseksuele
gevangenen die in 1940 omkwam in Sachsenhausen
(waar Neuengamme aanvankelijk een dependance van was).

Het COC

Het COC

Het COC werd op 7 december 1946 in Amsterdam opgericht als de ‘Shakespeare Club’. De organisatie kwam voort uit de lezerskring van het tijdschrift Levensrecht. Dit blad voor homoseksuelen verscheen sinds maart 1940, maar ging door de uitbraak van de oorlog al snel ondergronds. In 1949 werd de Club omgedoopt tot het Cultuur- en Ontspannings Centrum, oftewel het COC. Niek Engelschman was de eerste voorzitter, maar dan wel onder het pseudoniem Bob Angelo.


Han Diekmann, samen met Niek
Engelschman oprichter van het
(latere) COC.


Voormalig hoofdkantoor COC, Amsterdam.


Hoofdbestuur COC op een
studieweekend (1954).


Verenigingsuitstapje eind jaren 40.

Aanvankelijk voer het COC een voorzichtige koers. Homoseksualiteit was nog een groot taboe. Dat bleek onder andere uit de schuilnaam van de organisatie en het pseudoniem dat de voorzitter gebruikte. Met het voorzitterschap van de openlijk homoseksuele Benno Premsela (in 1962) kwam hier verandering in.


Bekladding van
buitenmuur COC.

In de decennia na de oorlog ontwikkelde het COC zich tot een organisatie die opkomt voor gelijkheid. Het zette zich in voor de afschaffing van het wetsartikel 248bis, waarin stond dat seksueel contact met iemand van hetzelfde geslacht pas vanaf 21 jaar was toegestaan, terwijl dat bij heteroseksuelen 16 jaar was. Daarnaast streed het ook vóór officiële erkenning (‘koninklijke goedkeuring’) van de eigen organisatie en tégen de automatische afkeuring voor de dienstplicht van homoseksuelen wegens ‘geestelijke instabiliteit’. Tegenwoordig is het COC een belangenorganisatie die actief is in meer dan dertig landen. Het stond onder meer aan de wieg van het huwelijk voor partners van een gelijk geslacht.


Bal Masqué, geliefd bij het
COC in de jaren 50.

Benno Premsela

1920 – 1997

Benno Premsela

De latere COC-voorzitter Benno Premsela werd geboren in een Joods gezin in Amsterdam. Door de anti-Joodse maatregelen van de Duitse bezetter moest hij zijn opleiding interieurvormgeving aan de Nieuwe Kunstschool staken en dook hij onder. Hij voorzag in zijn levensonderhoud door het ontwerpen en maken van leren damestassen.

Zijn vader was huisarts en tevens de eerste seksuoloog van Nederland. Benno werd vrij opgevoed. Al op jonge leeftijd raakte hij geïnteresseerd in kunst. Tijdens de oorlog dook Benno onder, zijn broer en ouders werden gedeporteerd naar Auschwitz. Van het gezin overleefden alleen Benno en zijn broer de oorlogsjaren. Het einde van de oorlog betekende voor Benno vrijheid, ook in het uiten van zijn seksuele voorkeur. Hij besloot zich nooit meer te verstoppen. In 1947 sloot hij zich aan bij de ‘Shakespeare Club’, later het COC. In de jaren zestig werd hij de tweede COC-voorzitter na Niek Engelschman, maar wel de eerste voorzitter die publiekelijk uitkwam voor zijn homoseksualiteit. In een interview in het VARA-programma Achter het Nieuws in 1964 vertelde hij over het COC. Het werd het gesprek van de dag.


Bij het COC.


Benno in zijn woning aan de
Keizersgracht, Amsterdam.

In 1973 richtte Benno samen met binnenhuisarchitect Jan Vonk het bureau Premsela Vonk op. Hij werkte voor grote klanten en kreeg enorme invloed op de kunst- en cultuursector in heel Nederland.


Benno ontwierp spectaculaire
etalages voor de Bijenkorf.


Door Benno ontworpen
modelwoning.


Benno overhandigt petitie tegen
bezuinigingen in de Beeldende Kunst
aan Kamercommissie.

Niek Engelschman

1913 – 1988

Niek Engelschman

De half-Joodse Amsterdammer Niek Engelschman was in zijn jeugd weleens verliefd op een man. Op 24-jarige leeftijd realiseerde hij zich echt dat hij homo was. In samenwerking met Jaap van Leeuwen en Han Diekmann begon hij in 1939 het tijdschrift Levensrecht, gericht op homoseksuelen. Zijn pseudoniem was Bob Angelo.

Toen de oorlog uitbrak, werden de redactieleden van het tijdschrift gewaarschuwd dat de nazi’s misbruik zouden kunnen maken van het adressenbestand, net zoals in Duitsland was gebeurd. Men vernietigde alles wat met het tijdschrift te maken had en Jaap leerde het abonneebestand uit zijn hoofd.

In de oorlogsjaren hield Niek zich bezig met verzetsactiviteiten. In 1942 meldde hij zich aan bij de Toneelschool Amsterdam. Vanwege zijn half-Joodse afkomst durfde de Toneelschool hem echter niet aan te nemen. In 1943 dook hij onder. Na de oorlog, in 1946, werd het tijdschrift Levensrecht nieuw leven ingeblazen. Onder de lezerskring ontstond de ‘Shakespeare Club’, later het COC genoemd. Engelschman was de eerste voorzitter, maar wel onder zijn pseudoniem: Bob Angelo.


Persoonsbewijs
Niek.


Niek (links) in zijn souterrain
waar de redactie van het verzetsblad
Vonk in de bezettingsjaren wekelijks
vergaderde.

Toneel.
Tijdens de laatste oorlogsjaren verdient
Niek zijn brood door thuis illegale
toneeluitvoeringen te geven. Na de bevrijding blijft
hij toneelspelen en later ook regisseren. Ook speelt
hij meerdere televisie- en filmrollen.

Eerbetoon.
Voormalig COC-voorzitter Niek krijgt een
koninklijke onderscheiding bij het 40-jarig bestaan
van het COC. Daarnaast wordt een laan in Nijmegen
en een brug in Amsterdam naar hem vernoemd.

Na de oorlog

Na de oorlog

Nederland
De Duitse verordening tot vervolging van homoseksuelen werd na 5 mei 1945 afgeschaft. Toch bleef artikel 248bis, op basis waarvan ook voor de oorlog al diverse homoseksuelen waren veroordeeld, van kracht tot 1971. Opmerkelijk genoeg nam in de jaren tussen 1946 en 1949 het aantal arrestaties ten opzichte van de periode voor en tijdens de oorlog toe. Dit kwam door een tijdelijke, morele paniek als gevolg van de snel veranderende zeden na de bevrijding.

Na de oorlog mocht het blad Levensrecht weer verschijnen. Er werd geoordeeld dat de oprichters zich voor en tijdens de oorlog goed hadden gedragen. Een min of meer bovengronds bestaan kwam de autoriteiten bovendien goed uit om alles beter in de gaten te houden.

lees verder

Het duurde tot lang na de oorlog voordat er aandacht kwam voor homo’s tijdens de Tweede Wereldoorlog. In 1970 probeerde een vrij radicale studentenbeweging tijdens de Dodenherdenking op de Dam een eigen krans neer te leggen voor omgekomen homoseksuelen. De twee actievoerders werden gearresteerd en de krans werd door onbekenden vernield.

Toen in 1973 een nieuwe wet werd aangenomen waarmee de uitkering van zogeheten vervolgingsslachtoffers werd geregeld, vielen homoseksuelen daarbuiten. Het ging in de wet om vervolgden op basis van ras, geloof en wereldbeschouwing. Een complicerende factor was dat homoseksualiteit onder bepaalde omstandigheden voor en ook gedurende de oorlog (als gevolg van art 248bis) ook in Nederland strafbaar was. Verder lag de acceptatie van homoseksualiteit nog tot in de jaren tachtig moeilijk. Hardop uitspreken dat homoseksuelen waren vervolgd, zou een vorm van maatschappelijke erkenning zijn van het bestaan van homoseksuelen; een gegeven waar men nog steeds niet graag over sprak.

Het keerpunt kwam op 6 maart 1986. Ondanks weerzin van de staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, Van der Reijden (CDA), diende PvdA-kamerlid Worrell een motie in die vrijwel kamerbreed werd gesteund. Hij stelde voor om in de Wet Uitkering Vervolgingsslachtoffers de omschrijving “geloof of wereldbeschouwing” te vervangen door “geloof, wereldbeschouwing of homoseksualiteit”. Op 11 juni 1986, 41 jaar na de oorlog, werd de motie Worrell aangenomen.

Het duurde tot lang na de oorlog voordat er aandacht kwam voor homo’s tijdens de Tweede Wereldoorlog. In 1970 probeerde een vrij radicale studentenbeweging tijdens de Dodenherdenking op de Dam een eigen krans neer te leggen voor omgekomen homoseksuelen. De twee actievoerders werden gearresteerd en de krans werd door onbekenden vernield.

Toen in 1973 een nieuwe wet werd aangenomen waarmee de uitkering van zogeheten vervolgingsslachtoffers werd geregeld, vielen homoseksuelen daarbuiten. Het ging in de wet om vervolgden op basis van ras, geloof en wereldbeschouwing. Een complicerende factor was dat homoseksualiteit onder bepaalde omstandigheden voor en ook gedurende de oorlog (als gevolg van art 248bis) ook in Nederland strafbaar was. Verder lag de acceptatie van homoseksualiteit nog tot in de jaren tachtig moeilijk. Hardop uitspreken dat homoseksuelen waren vervolgd, zou een vorm van maatschappelijke erkenning zijn van het bestaan van homoseksuelen; een gegeven waar men nog steeds niet graag over sprak.

Het keerpunt kwam op 6 maart 1986. Ondanks weerzin van de staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, Van der Reijden (CDA), diende PvdA-kamerlid Worrell een motie in die vrijwel kamerbreed werd gesteund. Hij stelde voor om in de Wet Uitkering Vervolgingsslachtoffers de omschrijving “geloof of wereldbeschouwing” te vervangen door “geloof, wereldbeschouwing of homoseksualiteit”. Op 11 juni 1986, 41 jaar na de oorlog, werd de motie Worrell aangenomen.

Duitsland
Homoseksuelen werden in Duitsland tot 2016 buitengesloten van naoorlogse compensatieregelingen. De beruchte paragraaf 175, die homoseksualiteit strafbaar stelde, bestond al vóór 1933. De in 1935 aangescherpte nazi-versie bleef in West-Duitsland tot 1969 van kracht. In de jaren vijftig vonden in verschillende Duitse steden grote arrestaties plaats. Meer dan 100.000 mannen werden op basis van paragraaf 175 onderworpen aan een politieonderzoek. Tussen 1950 en 1965 werden 44.231 personen wegens homoseksualiteit veroordeeld. Paragraaf 175 werd pas in 1994 volledig afgeschaft. Nu, in 2016, krijgen alle mannen die ooit onder deze paragraaf veroordeeld zijn geweest gratie en schadevergoeding.

lees verder

Homoseksuelen werd op basis van het Bundesentschädigungsgesetz (Duitse federale wetgeving inzake de schadeloosstelling van slachtoffers van de nazi-vervolging) uit 1953 geen restitutie toegekend, evenals andere groepen als Roma en Sinti. Na introductie van een hardheidsclausule ontving een enkeling toch compensatie. De meerderheid kreeg niets.

Oost-Duitsland hanteerde sinds 1950 de minder scherpe oorspronkelijke versie van paragraaf 175, waarin alleen bepaalde vormen van seksueel contact als strafbaar werden aangemerkt. De verscherping uit 1935 werd gezien als een nationaalsocialistische daad. Echter, om de rechtsgelijkheid met de Bondsrepubliek te behouden werd de paragraaf als zodanig tot 1968 gehandhaafd. Homoseksueel contact tussen volwassenen was echter sinds 1957 niet meer strafbaar. Homoseksuelen die tijdens de Tweede Wereldoorlog waren vervolgd, werden echter niet als ‘slachtoffers van het fascisme’ beschouwd. Ze kregen dus geen compensatie.

Homoseksuelen werd op basis van het Bundesentschädigungsgesetz (Duitse federale wetgeving inzake de schadeloosstelling van slachtoffers van de nazi-vervolging) uit 1953 geen restitutie toegekend, evenals andere groepen als Roma en Sinti. Na introductie van een hardheidsclausule ontving een enkeling toch compensatie. De meerderheid kreeg niets.

Oost-Duitsland hanteerde sinds 1950 de minder scherpe oorspronkelijke versie van paragraaf 175, waarin alleen bepaalde vormen van seksueel contact als strafbaar werden aangemerkt. De verscherping uit 1935 werd gezien als een nationaalsocialistische daad. Echter, om de rechtsgelijkheid met de Bondsrepubliek te behouden werd de paragraaf als zodanig tot 1968 gehandhaafd. Homoseksueel contact tussen volwassenen was echter sinds 1957 niet meer strafbaar. Homoseksuelen die tijdens de Tweede Wereldoorlog waren vervolgd, werden echter niet als ‘slachtoffers van het fascisme’ beschouwd. Ze kregen dus geen compensatie.

Over deze tentoonstelling

Over deze tentoonstelling

Homoseksualiteit tijdens de Tweede Wereldoorlog is voor velen een onbekend onderwerp. De geschiedenis van de homo’s in Nederland tijdens de oorlog staat centraal in deze online tentoonstelling.

 

Bronnen

Voor de online tentoonstelling Vervolgd Verlangen is zeer dankbaar gebruik gemaakt van vele indrukwekkende foto’s, verhalen, video’s en tekeningen. Onderstaand worden alle bronnen benoemd, in alfabetische volgorde.

Atria
www.atria.nl
Beeldbank WO2
beeldbankwo2.nl
Beeld en Geluid
www.beeldengeluid.nl
Bevrijding voor iedereen, tekst: Pim Ligtvoet
www.bevrijdingintercultureel.nl/bi/homoseksuelen.html
Combo Design bv
www.combodesign.nl
Collectie Judith Schuyf
www.judithschuyf.nl
Collectie Wim Willems, Universiteit Leiden
Erwin Olaf
www.erwinolaf.com
Haagse Beeldbank
www.haagsebeeldbank.nl
Hollandsche Schouwburg
www.hollandscheschouwburg.nl
Homosexuelle Häftlinge im KZ Neuengamme
Joods Historisch Museum
www.jhm.nl
Joods Monument
www.joodsmonument.nl
MAI
www.maibeeldbank.nl
Nationaal Archief
www.nationaalarchief.nl
Nederlands Fotomuseum
www.nederlandsfotomuseum.nl
Nieuws 030
www.nieuws030.nl
NIOD – Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies
www.niod.nl
Pictoright
www.pictoright.nl
Red een portret, Stadsarchief Amsterdam
redeenportret.nl
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Kunstcollecties
www.cultureelerfgoed.nl
Rijksmuseum
www.rijksmuseum.nl
Spaarnestad Photo
www.spaarnestadphoto.nl
Stadsarchief Amsterdam
beeldbank.amsterdam.nl
US Holocaust Memorial Museum
www.ushmm.org
Universiteit van Amsterdam, Bijzondere collecties
bijzonderecollecties.uva.nl
Steven Spielberg Film and Video Archive, US Holocaust Memorial Museum
www.ushmm.org
Wie kan ik nog vertrouwen? (tentoonstelling)
www.vertrouwen.nu
Württembergische Landesbibliothek Stuttgart
www.ub.uni-heidelberg.de

Daarnaast is de volgende literatuur geraadpleegd:

Aan der droomen torentrans, werk en leven van Vincent Weyand (1921-1945), december 2007, Ed. C. Hoorweg e.a.

Benno Premsela, voorvechter van homo-emancipatie, 2008, Bert Boelaars

Bet van Beeren Koningin van de Zeedijk, Juli 2007, Tibbe Bosch

Cultuur en ontspanning. Het COC 1946-1966, 1986, Hans Warmerdam en Pieter Koenders

Digitaal vrouwenlexicon, diverse lemma’s, Els Kloek

Doodgeslagen, doodgezwegen. Vervolging van homoseksuelen door het Nazi-regime 1933-1945, 2005, Klaus Muller

Een schitterend vergeten leven. De eeuw van Frieda Belinfante, 2004, Toni Boumans

Eenzaam was ik nooit: homo’s onder het hakenkruis 1933-1945, Lutz van Dijk, Günter Grau

Een jood in nazi Berlijn, 1997, Hugo van Win

Het begint met nee zeggen. Biografieën rond verzet en homoseksualiteit, 2006, Klaus Müller en Judith Schuyf (redacteur)

Het Leven van Willem Arondeus, een documentaire, 2003, Biografie door Rudi van Dantzig, Arbeiderspers

Homosexuelle Häftlinge im KZ Neuengamme, Offenen Archiv

Homosexualitat in der NS-Zeit.okumente einer Diskriminierung und Verfolgung,1993, Günther Grau (red)

Jacoba van Tongeren en de onbekende verzetshelden van groep 2000, 1940-1945, Paul van Tongeren

Jacob Hiegentlich (Schrijvers en dichters dbnl biografieënproject I), 2003, G.J. van Bork

Levenslang. Tiemon Hofman, vervolgd homoseksueel en avonturier, 2003, Judith Schuyf

”Na grondig onderzoek is het beeld duidelijk…” Homoseksualiteit als vervolgingsgrond in de Wuv’, in: Oorlogsgetroffenen en Recht, 10, nr. 2001-2; pp. 2-11, Judith Schuyf

Na het feest, zonder afscheid, televisiedocumentaire van Toni Boumans, 1990, mogelijk gemaakt door de VARA en Provincie Noord-Holland.

NIOD, juni 2010, dossier Bureau Joodsche Zaken Amsterdam

Onbekwaam in het compromis. Willem Arondéus, kunstenaar en verzetsstrijder, 1993, Marco Entrop (De Nieuwe Engelbewaarder 2)

Schuldige seks, Homoseksuele zedendelicten rondom de Duitse bezettingstijd, 2009, Anna Tijsseling

Sluijter, Het Joods Monument

Statische Untersuchungen über Gruppenbildung bei Jugendlichen mit gleichgeschlechtlicher Neigung unter besonderer Berücksichtigung der Struktur dieser Gruppen und der Ursache ihrer Entstehung, 1940, Universität Marburg

Strijdbaar & Omstreden (biografie Gezina van der Molen), 2006, Gert van Klinken

Tussen christelijk reveil en zedelijke revolutie, 1996, Pieter Koenders

Twee eeuwen ‘de Kruisberg’, 1960, G. Rouw

Und alles wegen der Jungs, 1994, Heinz Dörrmer, opnieuw uitgegeven door Andreas Sternweiler

Vogelvrij, 2010, Sytze van der Zee

“Zij dienen als onkruid in den Nederlandschen tuin te worden uitgerot.” Nederlandse homoseksuelen in de Tweede Wereldoorlog’, in Auschwitz Bulletin 46 nr 1, pp.33-36, 2002, Judith Schuyf

 

We willen de volgende mensen en instellingen bedanken voor hun bijzondere medewerking:

Klaus Mueller

Frame Media produkties

Eric Schaap

Schwules Museum Berlin

US Holocaust Memorial Museum (USHMM)

Klik en sleep om
te navigeren