Indische gijzelaars
Deels mensen die in 1940 toevallig vanuit Nederlands-Indië in Nederland met verlof zijn en dan worden gearresteerd door de Duitsers.
Later komen er nog andere gijzelaars bij die niet uit Nederlands-Indië komen maar wel als Indische Gijzelaars worden aangemerkt.

Op 19 en 20 juli 1940 arresteren de Duitsers 231 mensen die vanuit Nederlands-Indië toevallig in Nederland op verlof zijn. Onder hen zijn toevallig veel mensen uit het onderwijs. Hun gijzelname is de Duitse vergelding voor de arrestatie in mei 1940 van bijna 2.400 Duitsers door de Nederlandse gouverneur-generaal in Nederlands-Indië. De vijftien vrouwen onder hen worden naar Ravensbrück gestuurd, de mannen naar Kamp Buchenwald. Zij hebben de status van krijgsgevangenen, wat betekent dat het Rode Kruis hen voedselpakketten mag sturen.

Op 7 oktober komen in Buchenwald nog 116 mannen, die als ‘Indische gijzelaar’ gevangen zijn genomen. Zij zijn niet uit Nederlands-Indië afkomstig en bekleden allen vooraanstaande posities, onder andere in de academische wereld.

De vrouwen komen begin november 1940 vrij. De mannen gaan in november 1941 na een moeilijk jaar in Kamp Buchenwald naar Kamp Haaren. Van daaruit worden zij in mei 1942 samengevoegd met de ‘notabelengijzelaars’ in Beekvliet. Het botert niet zo goed met deze groep. Omdat zij al ruim een jaar langer gegijzeld zijn, voelen de Indische gijzelaars zich wat verheven, wat ‘meer gijzelaar’.

Bovendien scheppen de voedselpakketten, die de Indische gijzelaars wel krijgen en de overige gijzelaars niet, verdeeldheid. Op eigen verzoek laten de Indische gijzelaars zich in juli 1943 overplaatsen naar het verderop gelegen internaat De Ruwenberg. Door een aantal sterfgevallen in Kamp Buchenwald en wat vrijlatingen zijn dan nog ongeveer 150 gijzelaars over. Onder hen ook vier Joden. Zij worden eind juli 1943 naar Kamp Westerbork overgebracht. Eén van hen, de violist Jo Juda, wordt vergeten. Hij en de overige gijzelaars komen met de ontruiming van Kamp Vught na ruim vier jaar vrij.