Opgepakt bij een razzia
Deze gijzelaars worden opgepakt bij grootscheepse razzia’s ter vergelding van
verzetsacties zoals liquidaties en sabotage, maar soms ook om stakingen te breken.

Bij grote stakingen worden groepen mensen opgepakt, en dus gegijzeld, met de bedoeling de stakingen te breken. Dit gebeurt bij de Februaristaking van 1941 en de April-Meistakingen van 1943. Bij April-Meistakingen zijn met dit doel ook mensen ter plekke doodgeschoten. De opzet slaagt: de schrik zit er goed in en binnen enkele dagen hervatten de stakers hun werk. Ook na liquidaties, sabotageacties, brandstichtingen en na enkele aanslagen van het verzet organiseren de Duitsers dergelijke razzia’s. Naarmate de oorlog vordert, gebeurt dit vaker en worden grotere groepen mensen gearresteerd. Maar ook het verzet groeit. Verzetsgroepen realiseren zich terdege dat bij iedere actie die zij plannen het gevaar van een vergelding of razzia bestaat. Toch staan deze risico’s nieuwe acties niet in de weg. In die zin is dit Duitse pressiemiddel een mislukking.

Kenmerk van deze groep gijzelaars – in totaal ongeveer 3500 mensen – is dat zij elkaar vaak kennen omdat zij in dezelfde omgeving wonen als waar ze worden opgepakt. Dikwijls zijn de razziagijzelaars zelfs familie van elkaar. Dit maakt hun verblijf in de verschillende kampen dragelijker, ondanks de zeer slechte omstandigheden. De gijzelaars komen meestal terecht in Amersfoort en Vught en worden van hieruit naar werkkampen in Duitsland gestuurd. Naar schatting 15 tot 20% van hen overlijdt daar of na thuiskomst door de erbarmelijke leef- en werkcondities in de kampen.