Cameraman onder de nazi’s

Hoe onderscheid je echte herinneringen van pseudoherinneringen?

Analyse en interview

door Renske Krimp – leesduur 9 minuten

Het geheugen werkt niet als een filmcamera. Het is geen reproducerende instantie, eerder een reconstruerende. Je kunt niet ‘terugspoelen’ of letterlijk terugkijken in je herinneringen. Sterker nog: gebeurtenissen uit het verleden kunnen in het geheugen zijn vervormd. Cameraman onder de nazi’s van voormalig Arq-medewerker Wim Visser laat heel mooi zien hoe dit fenomeen een rol kan spelen bij herinneringen van oorlogsgetuigen. Hier volgt een bespreking van het boek en de weerslag van een kort aanvullend vraaggesprek met geheugenexpert Harald Merckelbach, die ook in Vissers boek aan het woord komt. Want hoe kun je kennis over het geheugen inzetten bij het werken met ooggetuigen van de oorlog?

Afgelopen september zag het boek Cameraman onder de nazi’s. Het ongelooflijke verhaal van een dwangarbeider het licht. Centraal in dit boek staat Piet Reijnen, die naar eigen zeggen van april 1942 tot januari 1944 in het kader van de Arbeitseinsatz tewerkgesteld was bij het grootste filmproductiebedrijf van Europa, de UFA. Reijnen werd tijdens deze periode gedwongen om te werken als assistent-cameraman op een filmset vlakbij Berlijn. Dertig jaar na de oorlog stortte Piet Reijnen mentaal in. Hij zocht hulp bij psychiater prof. Bastiaans, bekend door zijn behandelingen bij Centrum ‘40- ‘45 – tegenwoordig onderdeel van stichting Arq.

Bron: Uitgeverij Aspekt

Bastiaans adviseerde Reijnen om zijn pijnlijke herinneringen op te schrijven, om zo meer grip te krijgen op deze herinneringen en ze een plek geven in zijn leven. Reijnen tekende daarna ruim 400 pagina’s herinneringen aan zijn verblijf in Duitsland op. Enkele jaren later bewerkte hij het document tot een manuscript dat hij graag in boekvorm wilde uitbrengen, maar het liep anders en het document verdween in een doos. Ruim dertig jaar later, als Piet Reijnen al is overleden, krijgt Arq-medewerker Wim Visser het manuscript onder ogen. Hij besluit er een boek over te maken, met het manuscript als basis en eigen onderzoek als aanvulling.

Een “bijna ongelooflijk” verhaal

Het manuscript van Piet Reijnen vertelt een verhaal dat in de woorden van Visser “bijna ongelooflijk” is. Reijnen schrijft over grove gewelddadigheden op de filmset van de UFA, waarbij kampgevangenen als figuranten ingezet en in gewelddadige scènes gemarteld en vermoord werden. Een onbekend verhaal uit de oorlog, waarbij honderden of wellicht zelfs duizenden mensen zouden zijn omgebracht. Reijnen zelf moest de gevangen selecteren in concentratiekampen. De meesten van hen overleefden het niet.

In het tweede deel van het boek beschrijft Wim Visser zijn eigen zoektocht naar de feiten. Hij probeert hiermee een historische onderbouwing te vinden voor het manuscript van Reijnen. Dat lukt niet of nauwelijks: Visser kan geen bronnen vinden die het geweld op de filmset van de UFA bevestigen. Bij het bestuderen van bestaande historische bronnen rijzen bij hem bovendien ernstige twijfels over het waarheidsgehalte van de herinneringen die de ex-arbeider optekende. Zo lijkt het onmogelijk dat Reijnen op 8 april 1942 in het doorgangskamp Rehbrücke aankwam, ook al noemt Reijnen de naam van dat kamp zeer expliciet bij het beschrijven van zijn aankomst op het perron. Rehbrücke werd namelijk pas in maart 1943 voor dit doel in gebruik genomen. “Dat is niet iets waar je je in vergist”, aldus Visser.

De plattegrond van Durchangslager Rehbrücke, waar Reijnen niet kan zijn geweest in 1942, omdat het kamp toen nog niet bestond.

Geliefde en kind

Ook over andere elementen in Reijnens manuscript rijzen twijfels bij Visser. Zo klopt de naam van het ziekenhuis waar zijn Duitse geliefde Hilde werkte niet, is het de vraag in welk ziekenhuis Reijnen zelf werd behandeld en schrijft hij de ene keer dat de moeder van Hilde omgekomen was bij een bombardement en de andere keer dat zij nog leefde. Dit soort tegenstrijdigheden en onjuistheden maken dat Visser zich gaat afvragen of Hilde überhaupt ooit de geliefde van Reijnen was of een toevallige voorbijgangster wiens levensverhaal hij zich toe-eigende. Van hun relatie zijn geen bewijzen en van Hilde en het kind dat ze van Reijnen zou verwachten, zijn na de oorlog geen sporen te bekennen.

Voor Visser vormt dit de aanleiding om ook andere onderdelen van het verhaal van Reijnen in twijfel te trekken. Hij doet dit op basis van “logische voorstelbaarheid”. Zo schrijft Reijnen dat hij tijdens de opnames een aantal kinderen had kunnen wegsmokkelen, waarmee hij hun leven redde. Gezien alles wat we weten over de bewaking van gevangenen onder de SS, lijkt dat redden veel te makkelijk te zijn verlopen, aldus Visser. Hij noemt het “ongeloofwaardig en ook in praktische zin moeilijk voorstelbaar”. Zijn kritisch onder de loep houden van de verschillende episodes in Reijnens verhaal leidt ertoe dat Visser uiteindelijk zelfs betwijfelt of het type propagandafilm waarover Reijnen het heeft, überhaupt wel is gemaakt door de nazi’s.

In 1935 brachten Hitler en Goebbels een gezamenlijk bezoek aan het filmproductiebedrijf UFA, dat toen al actief werd ingezet voor propagandadoeleinden. Foto: Bundesarchiv, Bild 183-1990-1002-500 / CC-BY-SA 3.0 op Wikimedia Commons

Schrijftherapie

Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het geheugen niet zozeer een reproducerende werking heeft, maar vooral een reconstruerende. Dat betekent dat het geheugen zelf een verhaal maakt van de herinneringen die zijn opgeslagen en ook de gaten in dit verhaal dicht. Zo kunnen elementen aan de herinnering worden toegevoegd die iemand niet zelf heeft meegemaakt, maar kent uit een andere bron. Deze onderdelen worden zodanig ingepast dat het voelt als eigen herinneringen.

Volgens herinneringsdeskundige en psycholoog Harald Merckelbach, die door Visser uitgebreid werd geïnterviewd voor zijn boek, worden deze zogenoemde pseudoherinneringen vooral gecreëerd met betrekking tot periodes die ver teruggaan in de tijd. Niet zelden ontstaan pseudoherinneringen als gevolg van gesprekken tijdens psychotherapie. De manier van vragen stellen kan – als deze bijvoorbeeld enigszins suggestief is – tot gevolg hebben dat patiënten zich een gebeurtenis gaan inbeelden en vervolgens als valse herinnering inbedden in hun geheugen. Met name bij getraumatiseerde patiënten kunnen psychotherapeuten zo een rol spelen bij het ontstaan van pseudoherinneringen.

Professor Harald Merckelbach

Merckelbach zegt in Vissers boek ook dat schrijftherapie een ‘probate methode’ is om pseudoherinneringen te creëren. Bij deze behandelingsvorm wordt een patiënt uitgedaagd een lopend en kloppend verhaal te schrijven op basis van zijn eigen herinneringen. Dit verhaal krijgt hij of zij vervolgens met regelmaat voorgelezen, vanuit het idee dat blootstelling eraan traumatische reacties kan doen verminderen. Schrijftherapie kan heel waardevol zijn en helend werken, maar er kleven dus ook risico’s aan, benadrukt Merckelbach.

Verhalenverteller

Hoe nu te kijken naar het manuscript van Reijnen, waarin zoveel staat dat volgens Visser niet gebeurd kan zijn? Loog Reijnen om wat voor reden dan ook bewust over zijn oorlogsjaren in Berlijn, of was er sprake van pseudoherinneringen? Visser concludeert dat dit laatste het geval moet zijn geweest. Hij vindt het aannemelijk dat Reijnen niet zozeer loog of simuleerde, maar zijn eigen verhalen voor waarheid aannam – ook omdat hij de rest van zijn naoorlogse leven leed onder dit ‘gebeurde’. Merckelbach ziet het anders. Hij betwijfelt of Reijnen zijn eigen verhaal geloofde. Verhalen van mensen die bewust liegen, kenmerken zich vaak door het weglaten van wezenlijke details en zijn precies zo geconstrueerd dat ze lastig te verifiëren zijn. In Reijnens manuscript is dat op heel veel punten het geval.

Duidelijk is uiteindelijk alleen dat we het werkelijke verhaal over wat Piet Reijnen tijdens zijn gedwongen tewerkstelling meemaakte, niet meer kunnen achterhalen. We kunnen daarom ook niet met zekerheid weten of Piet Reijnen een fantast of verhalenverteller was, of iemand die zijn eigen pseudoherinneringen voor echt aannam.

In gesprek met Harald Merckelbach

Het geheugen speelt een belangrijke rol in herinneringscentra, in musea die tentoonstellingen over de oorlog maken en in het werk van onderzoekers op het terrein van oorlogsgeschiedenis. Hoe kunnen we actuele kennis over de werking van het geheugen inzetten bij het werken met ooggetuigen van de oorlog? En hoe weten we of verhalen van ooggetuigen op feiten berusten? WO2 Onderzoek uitgelicht vroeg het professor Harald Merckelbach.

Hoe kunnen we weten of herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog kloppen?

Harald Merckelbach: “We moeten ons realiseren dat het geheugen reconstrueert en herinneringen daarom niet tot op de details betrouwbaar zijn, maar we moeten dat reconstructieve karakter ook niet overdrijven. Er is een harde kern van integriteit als het op herinneringen aankomt. De vertekeningen en vervormingen zitten meestal aan de rand van de herinnering, in de franje. We hebben heel veel goede getuigen van de oorlog gehad die in experimentele studies, bijvoorbeeld met gebruikmaking van plaatjes en foto’s, bijna foutloos antwoordden. Natuurlijk kennen we ook voorbeelden waar getuigen verklaringen hebben afgelegd die achteraf niet bleken te kloppen, zoals in de rechtszaak tegen Demjanjuk. Maar dat ging over gebeurtenissen die zich tientallen jaren daarvoor hadden afgespeeld. In een strafrechtcontext krijgt zo’n getuigenis bovendien een andere betekenis.”

Onder grote belangstelling verlaat voormalig kampbewaker John Demjanjuk in 2011 de rechtszaal. Hij is net tot vijf jaar cel veroordeeld voor zijn rol in de moord op ten minste 28.060 Joden in Sobibor in 1943. Foto: ANP/EPA – Marc Mueller

Moeten we alle herinneringen met twijfel tegemoet treden?

Merckelbach: “Het gevaar van meer kennis over de werking van het geheugen en het onderkennen van het reconstruerend vermogen ervan, is dat we te veel gaan relativeren. De angst voor radicaal relativisme is in mijn ogen meer dan terecht, want het kan uitmonden in een vorm van revisionisme. Het is daarom belangrijk om ons heel goed te realiseren wat het geheugen van ooggetuigen ons wél kan leren. Wie de verschillende oorlogsverhalen kent, ziet de overlap in ervaringen. Over het gevoel van op appél staan bijvoorbeeld, over luizen en andere omstandigheden… Die ervaringen keren in alle verhalen terug, het zijn thema’s die je niet uit je duim zuigt als je er niet bij bent geweest. Daarom vind ik dat we de plooibaarheid van het geheugen niet moeten overdrijven, daar zit echt een grens aan.”

Op welke manier kunnen oorlogsmusea en herinneringscentra ooggetuigen inzetten?

Merckelbach: “De manier van interviewen is van groot belang. Het is belangrijk om bij het afnemen van een getuigenis open vragen te stellen, om mensen zelf aan het woord te laten. Het duurt even voor gebeurtenissen van toen uit het moeras van het geheugen komen bovendrijven. Dat is het wezenskenmerk van de herinnering.

Er zijn ook nog aanvullende mogelijkheden bekend om het geheugen te activeren. De politie gebruikt die technieken ook. Zo kan je denken aan het activeren van het geheugen met geur en met foto’s. Het is een goed idee gebruik te maken van beeldmateriaal, hoe meer hoe beter. Onze hersens zijn namelijk zo gebouwd dat een groot deel van onze opslagcapaciteit opgaat aan het visuele dat we waarnemen, dat krijgt een extra status in het geheugen. Je kan ook spelen met chronologie: vraag de getuige het gebeurde eens in een andere volgorde te plaatsen. Dat lukt alleen als het echte herinneringen zijn. Deze techniek heet het cognitief interview. Een van de onderdelen daarvan is de dingen achterwaarts vertellen, van nu terug de historie in. Dat maakt duidelijk hoe de actualiteit verweven is met gebeurtenissen die ooit plaatsvonden en brengt veel herinneringen terug in het bewustzijn.

Tot slot is het vaak zinvol meerdere getuigen bij elkaar te zetten zodat ze elkaar kunnen helpen om gezamenlijk een reconstructie van het gebeurde te maken. Getuigen kunnen elkaar dan met kleine details verder helpen. Dat heet ook wel de ‘wisdom of the crowd’.”

Waar moeten we voor oppassen bij het werken met herinneringen?

Merckelbach: “Op de genoemde manier met getuigen praten geeft ons echt inzicht in de omstandigheden. Wat je vervolgens niet kan met zo’n getuigenis, is voetstoots aannemen dat alle kleine details kloppen. Zo’n herinnering is, zeker decennia nadat het zich heeft afgespeeld, niet geschikt om te gebruiken voor – zeg – het compleet maken van een namenlijst voor op een monument. Daarvoor is historisch aanvullend onderzoek nodig.”

Over de auteur

 

Renske Krimp. Foto: Suzanne Liem

Renske Krimp MA is historicus en werkzaam bij de afdeling Onderzoek en Educatie van het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Zij is projectleider van een meerjarig onderzoek naar rituelen. Daarnaast begeleidt zij kortlopend toegepast onderzoek en is zij redacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht. Voor het Nationaal Comité schreef zij de publicaties Na de oorlog (2014) en De doden tellen (2015). Per 1 juli 2017 is zij begonnen aan een promotieonderzoek naar de geschiedenis van de Arbeitseinsatz.


Verder lezen

Wim D. Visser, Cameraman onder de nazi’s. Het ongelooflijke verhaal van een dwangarbeider, Uitgeverij Aspekt, 2018.


Foto bovenaan artikel

Leni Riefenstahl in actie tijdens de opnamen van Olympia, over de Olympische Spelen van 1936 in Berlijn. Riefenstahl was een van de bekendste regisseurs van de UFA, en tekende onder meer voor de Duitste propagandaklassieker Triumph des Willens. Bundesarchiv, Bild 146-1988-106-29 / CC-BY-SA 3.0 op Wikimedia Commons