Hoe werkt oorlog door op verschillende generaties? 

Interview

door Fabienne van Wijngaarden, leesduur 9 minuten

Oorlogservaringen worden vaak levenslang meegedragen en werken ook weer door op kinderen en kleinkinderen van de eerste generatie oorlogsgetroffenen. Met het ons ontvallen van de mensen die de Tweede Wereldoorlog zelf hebben meegemaakt, verdwijnt de doorwerking van de oorlog dus niet uit onze levens. Hoe de doorwerking van oorlogservaringen van de eerste generatie via de tweede naar de derde generatie er precies uitziet, is regelmatig onderwerp van onderzoek. Ook in Nederland. 

Momenteel worden er in Nederland meerdere onderzoeken gedaan naar oorlog, familieverhalen en intergenerationele overdracht. De Universiteit voor Humanistiek (UvH) houdt zich bezig met intergenerationeel Holocaustonderzoek naar trauma en veerkracht vanuit een existentieel perspectief. ARQ Kenniscentrum Oorlog, Vervolging en Geweld doet onderzoek naar de doorwerking van de Tweede Wereldoorlog binnen drie generaties. En het Nationaal Comité 4 en 5 mei onderzoekt de doorwerking van oorlogsverhalen en – herinneringen binnen families. In alle drie de onderzoeksprojecten is sprake van interviews met drie betrokken generaties. Tijd voor een gezamenlijk interview met de onderzoekers van de hierboven genoemde projecten: Nicole Immler (UvH), Bart Nauta (ARQ) en Matthijs Kuipers (Nationaal Comité 4 en 5 mei). We spraken met ze over de overeenkomsten tussen hun ‘drie generaties’-onderzoeken én over de verschillende accenten die er gelegd worden.

v.l.n.r. Bart Nauta, Nicole Immler en Matthijs Kuipers

Spanning in huis

Het doorgeven van oorlogservaringen is een belangrijk aspect binnen het proces van doorwerking dat in de verschillende onderzoeken onder het vergrootglas ligt. “De eerste generatie heeft de Tweede Wereldoorlog zelf meegemaakt en dus ervaringen opgedaan waarvan we weten dat die bij sommige families een traumatiserende impact hebben gehad”, aldus ARQ-onderzoeker Bart Nauta. Binnen het Drie Generaties-onderzoek van ARQ is met tien families met uiteenlopende oorlogservaringen gesproken, wat heeft geresulteerd in ongeveer 30 uur aan interviews. De nadruk ligt in dit onderzoek met name op de psychologische doorwerking van de oorlog binnen families. “Collega’s van mij bij ARQ Centrum’45, merendeel psychologen en psychiaters, behandelen niet alleen mensen van de eerste generatie voor PTSS-klachten, maar ook mensen uit de tweede generatie. Door de psychische klachten van de eerste generatie was er in sommige families weinig oog voor de behoeften van de kinderen. Er heerste spanning in huis of er was sprake van overbescherming. Die kinderen kunnen daar later in hun eigen leven last van krijgen,” legt Nauta uit, om te benadrukken dat trauma niet alleen de eerste generatie treft. “De vraag die centraal staat in ons onderzoek is: hoe werkt oorlog door op verschillende generaties? En in het bijzonder: welke verhalen worden er verteld en op welke manier gebeurt dat?”

Meaning-making

Dat zijn vragen die ook binnen het intergenerationele Holocaustonderzoek van de UvH aan bod komen, maar dat onderzoek focust expliciet niet op trauma. “Holocaustonderzoek heeft de neiging zich te concentreren op trauma”, zegt hoogleraar Nicole Immler hierover. De verzameling familie-interviews in haar project richt zich juist op ervaringen van veerkracht en een existentieel perspectief. Studenten van de UvH die in opleiding zijn tot geestelijk verzorger of reeds zijn afgestudeerd, deden diepte-interviews met elf joodse families van drie generaties. Ze maakten daarbij gebruik van narratieve methodologie. “De opzet is niet historisch,” licht Immler toe. “De interviews zijn gedaan door geestelijk verzorgers die keken naar meaning-making1, oftewel naar de manier waarop mensen betekenis geven aan levensgebeurtenissen, relaties en het zelf.”  

Immler schat in dat deze existentiële insteek bijdroeg aan de bereidwilligheid van de geïnterviewden om mee te werken aan het onderzoek. “Sommige overlevenden waren er klaar mee om elke keer alleen hun levensverhaal te vertellen. Maar dat heeft ook meteen een ethische vraag naar voren gebracht. Mag je in verhalen van overlevenden ook ambivalentie naar voren halen? Wat bijvoorbeeld vanuit de eerste generatie als kracht kan worden ervaren, kan de tweede generatie als last ervaren. Dus weerbaarheid kan iets tegenstrijdigs hebben.”  

Nauta herkent de verhalen over weerbaarheid en veerkracht ook vanuit het ARQ-onderzoek. “Hoewel we er niet expliciet naar gevraagd hebben, vertelden veel mensen van de eerste generatie graag over hun leven, zowel dat van voor de oorlog als dat van daarna. Ze vertelden dan hoe ze ondanks de gewelddadige ervaringen tijdens de oorlog een gezin gesticht hebben of een carrière opgebouwd. Dat leken sommigen echt te willen benadrukken.”

Dwangarbeiders leggen kabel in Oostende, 1941. Bron: Das Bundesarchiv / Wikimedia Commons (CC-BY-SA 3.0)

Familiedynamiek

In het onderzoek Oorlog en vrijheid in drie generaties van het Nationaal Comité 4 en 5 mei ligt de nadruk dan weer sterk op de interactie tussen familieherinneringen en de maatschappijbrede herinnering aan de Tweede Wereldoorlog. Onderzoeker Matthijs Kuipers: “We willen graag weten hoe de herinneringen van de eerste generatie worden doorgegeven.” Binnen dit onderzoek wordt in zes verschillende deelstudies steeds met vijf families gesproken. Hierbinnen staan, net als in het onderzoek van ARQ, uiteenlopende oorlogservaringen centraal. Zo wordt gesproken met families van Holocaustoverlevenden, maar bijvoorbeeld ook met families met een Arbeitseinsatz-achtergrond. “We willen daarbij graag weten hoe de familiedynamiek beïnvloed wordt door de maatschappelijke omgang met het onderwerp. Daar zitten ook weer verschillen in.”  

Bij de eerste deelstudie naar herinneringen aan en de doorwerking van gedwongen arbeid in nazi-Duitsland speelt bijvoorbeeld dat er maatschappelijk minder over dit onderwerp gesproken werd. Kuipers: “Dat werd door de deelnemers ook zo gevoeld. Er was geen sprake van maatschappelijke erkenning voor het onderwerp. Dat zorgde er ook voor dat er binnen de families minder over gepraat werd, of dat ze het gevoel hadden dat ze niet gehoord werden of nergens met die ervaringen terecht konden.” In de maatschappelijke omgang zijn bepaalde beelden van de oorlog heel dominant, en die beïnvloeden sterk wat er gezegd kan worden, of in welk kader iets geplaatst wordt. “Ook binnen families. Om een voorbeeld uit een andere deelstudie te noemen: als je het hebt over ‘kampen’ in Indonesië, dan roept dat associaties op met de vernietigingskampen in Europa. Dat beïnvloedt weer hoe de derde generatie de verhalen van hun grootouders interpreteert.”

Methodeverschillen

Het uitgangspunt van de drie onderzoeken verschilt op het eerste gezicht niet zo veel. Door de verschillende accenten van de onderzoeken en de verschillende onderzoekstradities en -methodologieën waarbinnen de onderzoekers werken, zijn er in de praktijk echter wel degelijk verschillen. “Wij interviewen de verschillende generaties altijd apart, los van elkaar,” zegt Kuipers bijvoorbeeld over het onderzoek van het Nationaal Comité. “Wat zeggen de jongere generaties als vader of moeder, of opa of oma, niet in huis zijn?” Daar herkent Nauta zich wel in. “Ook ARQ had de wens om de familieleden die we spraken afzonderlijk te interviewen. Maar soms was de opstelling en de wil van de eerste generatie zo dat iedereen in dezelfde kamer zat. Daar konden en wilden we dan niks aan veranderen. Maar we hebben wel nagebeld. Als iemand nog iets extra’s kwijt wilde, dan kon dat tijdens die telefoongesprekken.”  

Ook de Universiteit voor Humanistiek kwam deze uitdaging tegen. Immler: “We hebben ook apart de interviews afgenomen als dat ging. Soms waren het gesprekken met partners die dan wel bij elkaar in de keuken zaten. Maar dit kon ook heel interessant zijn, namelijk om te zien hoe partners elkaar aanvullen en wát zij aanvullen.” In enkele gevallen zocht de UvH nog extra verdieping op door – naast de drie generaties – nog een ander familielid te spreken dat een tegengeluid zou kunnen inbrengen. “We spraken meestal drie tot vijf mensen. We hebben geprobeerd om bij families waar verschillende perspectieven best in spanning met elkaar stonden nog een extra persoon te spreken, bijvoorbeeld een zus of neef.”  

De verschillende insteken van de onderzoeken blijken ook goed uit de manier waarop interviews steeds begonnen werden. De UvH-onderzoekers vroegen bijvoorbeeld niet direct naar oorlogservaringen, maar naar de manier waarop de Holocaust een rol speelde in het leven van de geïnterviewde. Immler: “We keken gewoon wat mensen zelf wilden vertellen. Later vroegen wij dan wat specifieker door, bijvoorbeeld over de nasleep van hun ervaringen, en wat erkenning en herstel voor hen betekent.” ARQ pakte het iets anders aan. “Onze openingsvraag was waarom mensen ervoor gekozen hadden om mee te doen. Mensen gaven vaak aan dat ze het belangrijk vonden het verhaal van de oorlog door te vertellen. Dan kwam vaak het verhaal rond de ervaring vanzelf.” Bij het Nationaal Comité 4 en 5 mei vroeg men wel direct naar oorlogsherinneringen. Kuipers: “Wij beginnen dus wel met wat Nicole ‘het historische’ noemt, met vragen naar ofwel de ervaringen van de eerste generatie, ofwel wat je daarvan hebt meegekregen als jongere generatie. Vanuit die historische context bouwen we dan op naar de complexe dingen zoals doorwerking, stiltes en betekenisgeving. Vinden mensen het bijvoorbeeld belangrijk om bij een herdenking te zijn?” 

Een onverwachte bevinding voor Immler had te maken met de indruk die sommige geïnterviewden op haar maakten. “Ik was best verrast dat sommigen van de tweede generatie zich veel ouder gedroegen dan dat ze daadwerkelijk waren. Deze mensen vertelden over zichzelf als ‘toegetakeld’: fysiek, mentaal en hoe ze in het leven stonden. Je zou bijna kunnen zeggen: een tegenstem tegen het overlevenden-verhaal van hun ouders.” Nauta reageert hier herkennend op. “Bij de ontmoetingen die ik de afgelopen jaren heb gehad met mensen van de tweede generatie, viel mij op hoe zij soms sterk psychisch getroffen zijn door de oorlogservaringen van hun ouders. Dat heeft ook impact op de levens van hun naasten. In ons onderzoek komen we bijvoorbeeld in bepaalde families de doorwerking van angst of woede tegen, wat ook zijn weerslag had op de derde generatie.”

“Red wat nog te redden is.” Vader met kind voorop de fiets en een kinderwagen achter zich aanslepend, is op de vlucht voor de Duitsers, 1940. Bron: Fotocollectie Spaarnestad Onderwerpen, Nederlands Front – Meidagen ’40 / Nationaal Archief

Te simplistisch

Het trekken van overkoepelende conclusies is op dit moment nog best een uitdaging. “Als we al één conclusie kunnen trekken,” zegt Kuipers over het nog lopende onderzoek van het Nationaal Comité, “dan is het dat je aan de manier waarop oorlogsherinneringen voortleven binnen families een hoop kunt aflezen over de maatschappelijke omgang met het onderwerp. Veel nuances in de herinnering van de eerste generatie aan de oorlog verdwijnen bij het doorgeven van die herinneringen aan kinderen en kleinkinderen.” Het resultaat is soms tegenovergesteld: “Soms worden de slechte herinneringen wat weggedrukt, om de jongere generaties als het ware te ontzien. En soms worden juist de negatieve ervaringen uitgelicht, omdat dit belangrijk kan zijn in de zoektocht naar maatschappelijke erkenning.” 
Nauta: “Ik ben voorzichtig om tot overkoepelende conclusies te komen. Niet alleen omdat we nog bezig zijn met de analyse van de onderzoeksdata. Ook omdat er van familie tot familie, en ook binnen families en binnen generaties, zo verschillend met oorlogservaringen wordt omgegaan. Een broer kan de oorlogsgeschiedenis van zijn ouders heel anders ervaren dan zijn zus. Al die individuele ervaringen hebben waarde en mogen er zijn.”  
Ook Immler benadrukt het belang van oog hebben voor diversiteit in perspectieven. “Onze analyse heeft bijvoorbeeld aangetoond dat praten over generaties te simplistisch is. Het identificeren van meervoudige ik-posities van respondenten, van diverse stemmen die mensen in zich hebben en hoe deze zich tot elkaar verhouden, maakt het mogelijk wat afstand te nemen van eenvoudige identiteitsconstructies die gevoed worden door de huidige politiek. De analyse liet ook zien dat we verder moeten kijken dan de tegenstelling tussen trauma en veerkracht, omdat mensen zowel veerkrachtig als kwetsbaar kunnen zijn. Bovendien is veerkracht niet iets wat mensen ‘hebben’, het is een ervaring of een relationeel proces. Dus familie en samenleving hebben hier ook een verantwoordelijkheid in.” 

 

Over de auteur

 

Fabienne van Wijngaarden

Fabienne van Wijngaarden studeert geschiedenis aan de Universiteit Utrecht, is hoofdredacteur van Historisch Tijdschrift Aanzet en is journalist. Ze heeft onder andere voor Kleio en Impact Magazine geschreven.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Noten

1 Zie Michael Ignelzi, ‘Meaning-making in the learning and teaching process.’ New Directions for Teaching and Learning 2000 (82), p. 5-14. 


Verder lezen

Onderzoek Universiteit voor Humanistiek: https://www.uvh.nl/onderzoek/leerstoelgroepen-en-projecten/burgerschap-en-humanisering-van-de-publieke-sector/projecten/inter-generational-holocaust-research-trauma-resilience-from-an-existential-perspective

Onderzoek Nationaal Comité 4 en 5 mei: https://www.4en5mei.nl/onderzoek/oorlog-en-vrijheid-in-drie-generaties

Onderzoek ARQ Kenniscentrum Oorlog, Vervolging en Geweld: https://arq.org/projecten/drie-generaties  


Foto boven het artikel

Presentatie onderzoek ‘Oorlog en vrijheid in drie generaties’ van het Nationaal Comité 4 en 5 mei in Deventer, maart 2023. Bron: Beau Rutten, Nationaal Comité 4 en 5 mei