In november vond in Amsterdam en Den Haag het internationale congres Leven met oorlog plaats, voor professionals van musea en andere instellingen in het herinneringsveld. Onderdeel van het congres was de afsluiting van het Nederlandse themajaar. In lezingen en workshops en aan discussietafels gingen sprekers en deelnemers in op de vraag hoe de Tweede Wereldoorlog relevant kan blijven voor de museale praktijk en hoe musea omgaan met hedendaagse oorlogen, genocides en mensenrechtenschendingen. Hier een impressie van twee interessante congresdagen.
Oorlogsbeelden uit Gaza en uit Oekraïne domineren de laatste tijd het nieuws en zorgen voor veel emoties. De internationale conferentie over de doorwerking van oorlog begin november was daarom nog relevanter dan eerder gedacht. Georganiseerd door de Stichting Musea en Herinneringscentra 1940-1945, het NIOD en het Veldberaad WOII vonden op 2 en 3 november tal van prikkelende lezingen en waardevolle uitwisselingen plaats.
Alle sprekers stelden in hun presentaties over de verbeelding van de (doorwerking van) oorlog het belang van het persoonlijke verhaal voorop. Emile Schrijver, onder meer algemeen directeur van het Joods Cultureel Kwartier, onthulde dat in het Nationaal Holocaust Museum binnenkort diverse ‘vergeet-me-niet-installaties’ te vinden zullen zijn. Deze vertellen het hele levensverhaal van mensen, en staan dus niet alleen stil bij de Jodenvervolging. Het is een manier om de getroffenen weer een gezicht te geven en zo de ontmenselijking van de nazi’s ongedaan te maken.
Ook andere sprekers benadrukten het belang om mensen niet alleen als slachtoffer te zien en hen niet te reduceren tot de oorlogen en het geweld dat ze hebben meegemaakt. Nienke Smit, klinisch psycholoog bij ARQ Centrum ‘45, vertelde in haar keynote lezing dat de meeste mensen gelukkig erg veerkrachtig zijn. Rituelen, een sterke onderlinge band met de andere gezinsleden of zingeving met betrekking tot het ondergane leed kunnen bijvoorbeeld bijdragen aan de verwerking van trauma’s.
Joodse musea balanceren volgens Schrijver in dat opzicht op een dun koord. Zij moeten aandacht besteden aan de Holocaust, maar willen in hun tentoonstellingen ook andere periodes in de Joodse geschiedenis behandelen. In het Joods Cultureel Kwartier is dit ‘opgelost’ door vooral in het Nationaal Holocaust Museum en de Hollandsche Schouwburg in te gaan op de Shoah. Hierdoor kan het Joods Museum meer aandacht schenken aan andere episoden en aspecten van het Joodse leven in Nederland.
Dominante narratieven
Peggy Brandon, curator van het Nationaal Slavernij Museum in oprichting, ging eveneens in op het belang van het vertellen van het hele verhaal. Zij stelde dat er niet alleen oog moet zijn voor de ellende van de slavernij, maar ook voor het doorzettingsvermogen, de kennis, cultuur en vaardigheden van de tot slaaf gemaakten. Afrika en Azië waren tenslotte de bakermat van de beschaving. Met sprekende voorbeelden liet ze tegelijkertijd zien dat de effecten van de slavernij nog steeds merkbaar zijn. Ook vandaag de dag worden een lichte huid en steil haar nog vaak als voordeel gezien in de families van nakomelingen van tot slaaf gemaakten. Dat wil echter niet zeggen dat ze in termen van daders en slachtoffers wil praten, zo gaf Brandon tijdens de groepsdiscussie aan. Zij weigert haar voorouders in de rol van slachtoffers te plaatsen.
Meerdere sprekers lieten zien dat het misschien niet zo zinvol is om te denken in de dichotomie van dader en slachtoffer. Nienke Smit vertelde dat ARQ Centrum ’45 verschillende mensen in behandeling heeft die zowel dader als slachtoffer zijn, zoals kindsoldaten. In de discussie ging het ook nog over een andere manier waarop de daderkwestie een rol speelt in de museumwereld. Wat te doen met het feit dat in het geval van de Holocaust en ten aanzien van het slavernijverleden het materiaal veelal vervaardigd is door daders?
Hoelang bepaalde perspectieven dominant kunnen blijven, liet NIOD-directeur Martijn Eickhoff zien in zijn lezing tijdens het congres. Zijn analyse van de manier waarop verschillende musea in Nederland de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog presenteren, illustreerde dat het perspectief van de Nederlandse veteranen nog steeds de overhand heeft. De jaren ’45-’49 worden gezien als een Nederlandse tragedie. Dit zorgt voor empathie voor de Nederlandse veteranen. Volgens Eickhoff moet echter niet vergeten worden dat het ook een succesvolle Indonesische revolutie was. Zijn conclusie: in de meeste tentoonstellingen is of was geen sprake van werkelijke multiperspectiviteit.
Syriërs, Irakezen, Afghanen
De manier waarop musea met recente en huidige oorlogen en schendingen van mensenrechten omgaan, was een van de andere thema’s van de eerste congresdag. Hoogtepunt was de bevlogen, kritische lezing van Alma Mustafić. Zij hield de toehoorders een spiegel voor: als het over de genocide in Srebrenica gaat, staan de Dutchbat–veteranen volgens haar vrijwel altijd centraal in het maatschappelijk debat, niet de Bosnische vluchtelingen. Mustafić, wier vader werd vermoord in Srebrenica, poneerde de vraag wanneer je ‘Nederlands’ genoeg bent om je verhaal ertoe te laten doen. Niet alleen de verhalen van de Bosnische vluchtelingen in Nederland, maar ook die van de Syriërs, de Irakezen en de Afghanen in Nederland verdienen het om te worden gehoord, zo maakte zij glashelder.
De eerste dag eindigde met panelgesprekken waarin werd teruggeblikt op de verschillende projecten in het themajaar. Maartje Roelofs, directeur Maatschappelijke Ondersteuning bij het ministerie van VWS, wees in haar afsluitende woorden op de getroffenen van vele oorlogen die in Nederland wonen en vroeg zich nadrukkelijk af of daar niet meer aandacht voor moest komen. Van Tweede Wereldoorlog tot slavernij, en van de oorlog in Syrië tot de genocide in Srebrenica: ‘leven met oorlog’ omvat vele historische en actuele gebeurtenissen wereldwijd en reikt overduidelijk veel verder dan Nederland en de periode ’40-’45.
Prikkelen in de praktijk
De tweede congresdag was een meer praktische dag, bedoeld om ervaringen uit te wisselen en de kennis van de vorige dag toe te passen. De twee keynote lezingen op 3 november gingen dan ook specifiek in op de museale praktijk. Zowel de presentatie van Rob Adams als die van Michael Peter Edson waren erop gericht om te prikkelen en mensen uit hun comfort zone te halen. Edson gebruikte daarvoor zijn kennis van binnenuit – hij werkte onder meer als directeur Web- en nieuwe mediastrategie voor het Smithsonian in Washington. De presentatie van innovatie-expert Adams kwam daarentegen over als een provocatie zonder voldoende kennis van zaken. Adams poneerde dat de WOII-musea in Nederland veel actiever kunnen zijn om relevant te blijven in het heden. Hij gaf echter toe de desbetreffende oorlogsmusea nog niet zelf bezocht te hebben. Ook was zijn vergelijking tussen de Tweede Wereldoorlog en de oorlog in Oekraïne ongenuanceerd en onjuist. Hij kon dan ook rekenen op veel kritiek vanuit de zaal.
Edsons lezing was daarna een verademing. Hij vroeg zich in een grondig betoog af waarom musea zo passief en langzaam zijn als het gaat om grote maatschappelijke vraagstukken als de klimaatcrisis. Volgens Edson onderschatten werknemers van laag tot hoog hoeveel impact ze kunnen hebben. Daar komt bij dat activisme op het werk in het algemeen een ‘besmet’ woord is in zijn ogen. Volgens Edson zijn er echter vele manieren om activistisch te zijn: van petities en lobby’s tot meer ontregelende (‘disruptieve’) tactieken. Edson pleitte ervoor om bij elk project te kijken of het daadwerkelijk impact heeft of slechts een symbolisch gebaar is.
Co-creatie
De rest van de dag gingen de deelnemers zelf aan de slag met diverse discussietafels en workshops. In de ochtend waren deze opgedeeld in de thema’s ‘interactief museum’ en ‘nieuwe rollen voor musea die werken met oorlog en conflicten’. Het ging hierbij onder meer om het betrekken van jongeren bij musea, en de vraag hoe zij aan het denken worden gezet, bijvoorbeeld over de doorwerking van koloniale erfenissen in collecties en exposities. In de middag gingen meerdere workshops en discussietafels over de vraag in hoeverre en hoe musea zich kunnen uitspreken over heikele, actuele kwesties, hoe je omgaat met polarisatie en hoe je co-creatie kunt bewerkstelligen.
Terugkijkend maakte de conferentie duidelijk dat het verhaal over de (impact van de) Tweede Wereldoorlog moet worden aangevuld met verhalen over andere oorlogen en conflicten, wil men recht doen aan de diversiteit van de huidige samenleving. Dat geldt dus ook voor de interpretatie van het jaarthema. Het is te hopen dat het volgende jaarthema ook een brede invulling krijgt. Dat er daarbinnen ook aandacht is voor groepen voor wie de bevrijding in 1945 niet het einde van het geweld betekende (waaronder Indische Nederlanders en Molukkers). En voor vrijheid na andere oorlogen dan de Tweede Wereldoorlog.
Over de auteur
Onno Sinke werkt als senior beleidsonderzoeker/adviseur voor ARQ Kenniscentrum Oorlog, Vervolging en Geweld. Hij promoveerde op een proefschrift over Radio Oranje en publiceerde daarna meerdere boeken over de Tweede Wereldoorlog.
Foto boven het artikel
Emotioneel weerzien van Bosnische vluchtelingen in de Ripperda kazerne, 1993. Bron: R. Pichel, Collectie van Fotopersbureau De Boer te Haarlem / Noord-Hollands Archief