“Antisemitisme is een bedreiging voor de Nederlandse identiteit”

Bart Wallet en Eddo Verdoner bekleden allebei sinds 2021 een nie uwe functie. Bart Wallet is benoemd tot hoogleraar Joodse Studies aan de Universiteit van Amsterdam. Eddo Verdoner trad aan als Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding. Beiden proberen bij te dragen aan een sterk en veerkrachtig Joods Nederland; de een vanuit de universiteit en de ander vanuit politiek Den Haag. Lucia Hoenselaars van ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum ging met hen in gesprek over het belang van onderzoek voor het welzijn van de Joodse gemeenschap en de bestrijding van antisemitisme.

Ik tref Bart Wallet en Eddo Verdoner in een hoekkamer op driehoog in het P.C. Hoofthuis, met rondom ramen die uitkijken op het centrum van Amsterdam. Het gebouw met de vele ramen en glazen tussenwanden werd ontworpen in de jaren zeventig, vanuit de gedachte dat de universiteit transparant moest zijn naar de buitenwereld en dus verbonden met de maatschappij, zo vertelt Wallet terwijl we kennismaken. Tussen ons in ligt de Onderzoeksagenda voor Joods Nederland, die ARQ Kenniscentrum Oorlog, Vervolging en Geweld in oktober 2021 samen met JMW Joods Welzijn heeft samengesteld.

Hoe zien jullie de verhouding tussen onderzoek en het welzijn van de Joodse gemeenschap?
Wallet: “Ook al ben je nog zo’n kleine gemeenschap, uiteindelijk kan onderzoek echt helpen om tot beter beleid te komen. Je ziet dat sinds de Tweede Wereldoorlog organisaties als JMW, maar in toenemende mate ook kerkgenootschappen, steeds meer zijn gaan varen op wetenschappelijk onderzoek, vanuit het idee dat er feiten en gegevens nodig zijn om goed beleid te kunnen maken.”

Verdoner: “Ik vind het belangrijk dat er onderzoek gedaan wordt naar de wonden die er tijdens de oorlog geslagen zijn, omdat die tot op de dag van vandaag gevoeld worden. De effecten van de oorlog zijn heel complex en werken vaak ook meerdere generaties door. Veel van de problemen en de manieren waarop mensen naar de samenleving kijken, komen voort uit wat toen heeft plaatsgevonden, en daarom is het van belang dat te blijven onderzoeken.”

Eddo Verdoner. Foto: Sem van der Wal / ANP

In hoeverre zien jullie dat de Tweede Wereldoorlog een rol speelt in de Joodse identiteit? Ook voor jonge Joden?
Wallet: “De Tweede Wereldoorlog en de herinneringscultuur daaromheen is echt een van de weinige punten waarop de enorm diverse groep Joden in Nederland elkaar vindt. De Joodse gemeenschap is over allerlei thema’s tot op het bot verdeeld, maar dit deelt iedereen. Die gedeelde herinnering is niet alleen belangrijk voor de persoonlijke identiteit, maar ook voor de gemeenschap als geheel.”

Verdoner: “Als er een dreiging van buitenaf is, dan verenigt dat mensen. Maar het is ook niet alléén de oorlog die Joden vandaag de dag bindt. De Joodse gemeenschap in Nederland leeft, groeit en bloeit en het is van belang om het hele Joodse leven te zien, niet alleen de dreigingen. Dus het zou verkeerd zijn om te denken dat het louter de oorlog is die Joden in Nederland samenbindt.”

Wallet: “Maar liefst 80% van de Nederlandse Joden is niet meer ingebed in de georganiseerde Joodse gemeenschap, maar dat betekent niet dat ze niets met hun Joodse identiteit doen. Bij onze studenten zie ik dat ze bewust zoeken naar andere aspecten van de Joodse cultuur en in die zin ook hun Joodse identiteit aan het verbreden zijn. Een van de manieren is door heel veel met Joodse geschiedenis en het eigen familieverleden bezig te zijn. Je ziet dat de academische benadering van Jodendom of Joodse studies een hele sterke identiteitsvormende kracht is voor een flinke groep mensen in Nederland.”

Wat is ervoor nodig om het onderzoeksveld en de Joodse gemeenschap elkaar beter te laten vinden in de toekomst?
Wallet: “In andere landen, bijvoorbeeld in Israël en Angelsaksische landen, zie je dat de Joodse gemeenschap vrij makkelijk naar de universiteit stapt met de vraag om onderzoek te doen naar bepaalde thema’s. In de Nederlandse context is dat veel lastiger. We weten elkaar niet altijd goed te vinden. Wij als academici hebben niet altijd helemaal scherp in het vizier wat voor de gemeenschap belangrijk is, en omgekeerd geldt dat denk ik ook.

Bijeenkomsten zoals de presentatie van de onderzoeksagenda in het Joods Historisch Museum die in oktober 2021 plaatsvond, zijn denk ik heel goed. Omdat we dan goed naar elkaar leren luisteren. Uiteindelijk wil je een win-winsituatie: dat iets academisch uitdagend is, maar ook echt de gemeenschap dient. Ik denk dat daar nog wel winst te behalen valt.”

Is het nodig dat de bredere Nederlandse bevolking meer kennisneemt van de rijkdom van de Joodse cultuur?
Verdoner: “Onbekend maakt onbemind. Je moet elkaar als een gelijke beschouwen, elkaar respecteren, en daarvoor is het van belang om te weten wat de culturele gebruiken zijn. Joods leven is al meer dan duizend jaar in Nederland, en de Joodse feestdagen zouden net zo normaal moeten zijn als bijvoorbeeld Kerstmis.

Wat dus belangrijk is in de bestrijding van antisemitisme, is dat Joden in Nederland zichtbaarder worden en de cultuur uitdragen. Het is zodanig belangrijk dat de Europese strategie tegen antisemitisme een apart onderdeel kent: fostering Jewish life.”

Hoe verschilt hedendaags antisemitisme van dat in eerdere eeuwen? Komen antisemitische uitingen zoals we die vandaag de dag zien voort uit een overtuiging, of uit een gebrek aan historisch bewustzijn?
Verdoner: “Antisemitisme is er altijd geweest, maar ik heb het idee dat het nu meer naar de oppervlakte komt. Met name door social media, maar ook door de polarisatie in de samenleving en de verharding van het politieke debat. Op die manier gaat het ook meer aan kracht winnen.

Antisemitisme kan uit allerlei hoeken komen, het kan bijvoorbeeld links, rechts, populistisch of religieus antisemitisme zijn. Waar het ook vandaan komt, antisemitisme is een manier om een groep aan je te binden door een gemeenschappelijk vijandbeeld te creëren.”

Wallet: “In sommige gevallen zal er sprake zijn van een gebrek aan historisch bewustzijn, maar er zijn mensen die heel goed weten wat er tijdens de Tweede Wereldoorlog is gebeurd en die antisemitisme bewust op een manipulatieve manier inzetten voor eigen politieke agenda’s. Daardoor raakt antisemitisme gepolitiseerd: het wordt een actiewapen in de politieke strijd. Er wordt niet bij stilgestaan dat het de Joodse gemeenschap schaadt.”

Bart Wallet bij de presentatie van zijn boek Sam en Henny: een eeuw orthodox-joodse familiegeschiedenis. Foto: Twitter Bart Wallet

“Daarom is het zo belangrijk dat we het thema antisemitisme depolitiseren. Dat het losgemaakt wordt van die politieke strijd. Of je nou links of rechts bent, welke politieke kleur je ook draagt: elk fatsoenlijk mens hoort hier afstand van te nemen.”

Verdoner: “Ze weten dat ze mensen kwetsen, maar de huidige aanjagers van antisemitisme doen het om aandacht te krijgen. Dat maakt het zo lastig: als je erop reageert krijgt het meer aandacht, en dat is precies wat ze willen, maar als je er niet op reageert, laat je langzaam die grens vervagen en dan tolereer je dat het steeds verder gaat. Waar stopt het dan?”

Wallet: “Joden horen bij de geschiedenis van Nederland en bij de Nederlandse samenleving sinds het moment dat Nederland als onafhankelijk land ontstond. Dat betekent dus dat als je Joden gaat uitsluiten van deze samenleving, je eigenlijk een stuk uit je eigen Nederlandse identiteit wegsnijdt en je tegen de Nederlandse samenleving keert. Antisemitisme is in die zin niet alleen een bedreiging voor de Joodse gemeenschap, maar voor de Nederlandse identiteit.”

Zien jullie ook psychosociale gevolgen van antisemitisme?
Verdoner: “Zeker. Op het moment dat er een incident plaatsvindt, zie je dat er bij maatschappelijke hulpdiensten en Joodse organisaties veel meer telefoontjes binnenkomen. Mensen worden van antisemitische incidenten heel onrustig, zeker als het ook over de oorlog gaat. Je ziet aan de andere kant ook de positieve emoties die naar boven komen als er iets goeds gebeurt, denk aan de opening van het Holocaust Namenmonument of de excuses van Rutte. Elke dag leeft het nog.”

Het Holocaust Namenmonument is in September 2021 onthuld. Foto: Martijn Beekman

Wallet: “Ik denk dat de bredere Nederlandse samenleving nauwelijks een idee heeft van de effecten van antisemitisme. Als je in de Joodse gemeenschap een feestje organiseert, is een van de standaard onderdelen daarvan dat je beveiliging moet regelen. Ook in het geval van een familiefeestje. Dat is niet normaal en ik denk dat als de gemiddelde Nederlander daarvan hoort, die dat niet voor mogelijk houdt. Maar dat is het effect van antisemitisme.”

Verdoner: “Mensen lopen ook niet zo vaak meer met een keppel op omdat ze bang zijn voor incidenten. Als dat allemaal achter gesloten deuren blijft, als je er niet gewoon op uit kan en iemand ziet die net zo is als jij, dan doet dat heel veel met je gevoel van identiteitsbeleving en de beleving van vrijheid. De gemeenschap moet zich vrij kunnen voelen om haar identiteit te beleven zonder dat ze moet denken aan de consequenties daarvan.”

De Onderzoeksagenda voor Joods Nederland die ARQ en JMW hebben opgesteld, is een oproep tot nieuw onderzoek. Wat is er volgens jullie nodig om die oproep om te zetten in actie?
Wallet: “Ik zou het mooi vinden als ieder thema in de onderzoeksagenda geadopteerd zou worden door een maatschappelijke organisatie, die vervolgens de samenwerking opzoekt met de academie. Dat sluit ook mooi aan bij de trend in de universiteiten om meer met maatschappelijke partners te werken. Op die manier laten we zien dat het onderzoek dat hier plaatsvindt, niet zomaar gedaan wordt omdat wij dat toevallig interessant vinden, maar een verbinding heeft met de maatschappij, met de bredere samenleving.”

Verdoner: “Het is ook goed om in dit soort samenwerkingen te reflecteren op het onderzoek dat is gedaan – de resultaten en de impact – en te kijken of er een vervolg aan moet worden gegeven. We worden te vaak geregeerd door wat er in de nieuwscyclus gebeurt. Als er een incident is, vindt iedereen dat er iets moet gebeuren, maar even later is de interesse weg. Terwijl die antisemitische incidenten een lange aanloop en een lange nasleep hebben. Onderzoek kan die blik verbreden, en daar moeten we aansluitend ook beleidsmatig vervolg aan zien te geven.”

Jullie hebben allebei sinds dit jaar een belangrijke, nieuwe functie. Wallet als nieuwe hoogleraar, en Verdoner als Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding. Wat hopen jullie te bereiken de komende jaren?
Wallet: “Ik vind het heel belangrijk om te laten zien dat Joodse studies en Joodse geschiedenis niet alleen maar over vroeger gaan. Dat de Joodse gemeenschap nog steeds bestaat en dat we dus ook moeten kijken naar Joods leven ná de Tweede Wereldoorlog.

De Joodse gemeenschap is gedecimeerd, absoluut, maar heeft ook een enorme kracht, vitaliteit en dynamiek waarmee Joods leven weer is opgebouwd. Dus ik wil ook heel graag laten zien hoe die naoorlogse gemeenschap betekenisvol aanwezig is in publieke debatten die in de samenleving spelen. Het publieke en politieke debat moet zijn beloop kunnen hebben, maar het moet wel goed geïnformeerd gebeuren. En daar hoort de inbreng van Joodse studies ook helemaal bij. Joodse studies is een van de lenzen die we nodig hebben om onze samenleving goed te kunnen begrijpen.”

Verdoner: “Ik vind het ook heel belangrijk om te laten zien dat Joden altijd een onderdeel zijn geweest van Nederland en dat de Joodse gemeenschap bij dit land hoort. Dat is de essentie van de bestrijding van antisemitisme. Mijn missie is om ervoor te zorgen dat het voor iedereen duidelijk is dat het normaal is om Joods te zijn, dat het normaal is om daar uiting aan te geven, en dat het een normaal en gelijkwaardig onderdeel is van de Nederlandse samenleving. Mijn uiteindelijke doel is dat niemand zich meer gehinderd zal voelen, of twee keer zal nadenken, voordat hij of zij op een bewuste manier open en bloot zijn Joodse identiteit beleeft.”

Dit artikel verscheen eerder in Impact Magazine (2021-4), een uitgave van ARQ Kenniscentrum Oorlog, Vervolging en Geweld.

Over de auteur

 

Lucia Hoenselaars

Lucia Hoenselaars is historicus en werkt als beleidsonderzoeker/adviseur bij ARQ Kenniscentrum Oorlog, Vervolging en Geweld, onderdeel van ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum. Ze is onder andere eindredacteur bij Impact Magazine, een tijdschrift over de psychosociale gevolgen van ingrijpende gebeurtenissen.


Foto boven aan artikel

De presentatie van de Onderzoeksagenda voor Joods Nederland in het Joods Historisch museum op 14 oktober 2021. Bron: YouTube Joods Historisch Museum

Joods leven na de Holocaust

“Laten we Joods leven niet alleen definiëren vanuit wat er zou ontbreken, maar laten we ook vieren wat Joods leven nu wél te bieden heeft,” zei directeur Emile Schrijver van het Joods Cultureel Kwartier onlangs. Een mooie uitnodiging die ook een belangrijke vraag oproept: hoe kunnen we de rijkdom en diversiteit van Joods leven vieren zonder voorbij te gaan aan de doorwerking van de Holocaust in het heden van verschillende (naoorlogse) generaties? Deze editie van WO2 Onderzoek uitgelicht, die online gaat rond Holocaust Memorial Day op 27 januari, gaat in op deze en andere actuele vragen en inzichten op het gebied van Joods leven in Nederland.

Schrijvers uitspraak is opgenomen in de recent gepresenteerde Onderzoeksagenda voor Joods Nederland, opgesteld door JMW in samenwerking met ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum. Deze onderzoeksagenda is een oproep aan onderzoekers en maatschappelijke organisaties om aan de hand van een aantal thema’s het hedendaagse Joodse leven te onderzoeken en op de kaart te zetten.

Een van die thema’s is het herdenken en herinneren van de Tweede Wereldoorlog. Maar ook onderwerpen als identiteits- en gemeenschapsbeleving, religie & secularisme en de effecten van antisemitisme kregen een prominente plek op de agenda. In deze WO2 Onderzoek uitgelicht komen al deze thema’s op verschillende manieren aan bod.

Invoelbaarheid

Asjer Waterman, strategisch adviseur bij JMW, trapt af met een overzichtsartikel over de ontwikkelingen in het Joodse leven in Nederland sinds de Tweede Wereldoorlog. Hoewel de verwachting vlak na de oorlog was dat het Joodse leven een aflopende zaak was in Nederland, beschrijft hij onder meer hoe zich een levendige ‘familie van gemeenschappen’ heeft ontwikkeld, zeer divers in mate en vorm van religiositeit en in binding met het Jodendom.

Een jongen leest de Thora bij bar mitswa. Foto: Ungvar / Shutterstock

Voor het tweede artikel interviewde Lucia Hoenselaars hoogleraar Joodse Studies Bart Wallet, van de  Universiteit van Amsterdam, en Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding Eddo Verdoner. Ook zij benadrukken de diversiteit en rijkdom van de Joodse cultuur, en analyseren het hedendaagse antisemitisme. Een schokkende illustratie daarvan is het feit dat Joden beveiliging moeten regelen wanneer ze een familiefeestje organiseren. Wallet en Verdoner roepen op om dit antisemitisme te bestrijden door de kennis over het Jodendom en Joodse tradities en rituelen te vergroten.

Annemiek Gringold, curator Shoah bij het Joods Cultureel Kwartier, beschrijft vanuit museaal perspectief hoe wordt gepoogd om recht te doen aan de nagedachtenis van de slachtoffers van de Holocaust door juist hun herkenbare menselijkheid te belichten. Zij benadrukt hoe belangrijk het is om de normaliteit en invoelbaarheid van het Joodse leven over te brengen, in plaats van (enkel) de gruwelijkheid van de vervolging en de vernietiging. In haar column schrijft ze over de consequenties daarvan voor de inrichting van het nieuwe Nationaal Holocaustmuseum, dat in 2023 de deuren zal openen.

Spanningsveld

Uit de verschillende bijdragen rijst een beeld op van een spannende mix van traditie en dynamiek, maar ook van een zo’n grote diversiteit dat er nauwelijks sprake meer lijkt te zijn van gemeenschappelijkheid. Terwijl de Tweede Wereldoorlog nog altijd een schaduw op het hedendaagse Joodse leven werpt, vormt dat verleden tegelijkertijd een van de meeste bindende factoren in de familie van gemeenschappen: elke familie deelt de herinnering daaraan. Het is een spanningsveld waaraan niet te ontkomen valt.

Margalith Kleijwegt schreef het boek Verdriet en boterkoek, waarin ze probeert weer te geven hoe verschillende generaties met dit spanningsveld omgaan. In haar bespreking van dit boek reflecteert Lara Nuberg op de complexiteit hiervan. Nuberg verbindt Kleijwegts bevindingen aan de bredere vraag van identiteitsvorming vanuit een gemarginaliseerde positie, die ook in andere diasporagemeenschappen speelt. Zij roept op tot herwaardering en trots: het getuigt van kracht om de culturele geschiedenis van de eigen familie te herontdekken en die op een eigen manier een plek te geven in het leven van nu.

Blijven herinneren wat er ontbreekt en tegelijk vieren wat er is: het is een ingewikkelde maar mooie opdracht, die op vele manieren vorm kan krijgen. Of het nu is in herdenkingen, tentoonstellingen, literatuur of onderzoek.

Over de auteur

 

Froukje Demant

Froukje Demant is senior onderzoeker bij het Nationaal Comité 4 en 5 mei en redacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht..


Foto boven aan pagina

Soeka (loofhut) op de binnenplaats van de Grote Synagoge van Deventer. Bron: Tfrursten / Wikimedia Commons (CC BY-SA 3.0)

Hoe overleven identiteit kleurt. Over “Verdriet en boterkoek”

Wat betekent het om (klein)kind te zijn van een geschiedenis vol vervolging, onderdrukking en geweld en tegelijkertijd ook voort te komen uit een rijke cultuur vol rituelen en tradities? Die vraag onderzoekt Margalith Kleijwegt in Verdriet en boterkoek. Zij neemt hierin de identiteitsbeleving van drie generaties binnen haar Joodse familie onder de loep. Het boek toont hoe ongelooflijk ingewikkeld het is om een identiteit vorm te geven als je je in een gemarginaliseerde positie bevindt, en hoe divers de manieren zijn om dit toch te doen.

Kleijwegt had een moeder die de Holocaust overleefde en het Joods-zijn zoveel mogelijk ontkende. Ze had een tante voor wie Joods-zijn juist vanzelfsprekend was. Haar nicht sloot zich aan bij een joods-orthodoxe gemeenschap. Haar broer noemt zichzelf een ‘amateur-Jood’. Met al Kleijwegts familieleden komen in Verdriet en boterkoek vrijwel alle vormen van naoorlogse Joodse identiteit voorbij. Ook de vorm die bij de derde generatie dominant geworden lijkt. Die generatie van kleinkinderen heeft in Kleijwegts ogen geen last meer van het trauma van de oorlog, maar onderzoekt en omarmt haar Joodse identiteit op een fluïde en trotse manier.

Zelf wordt Kleijwegt daar ook steeds beter in. In het boek schetst ze een ontroerend voorbeeld, waarbij ze aan een Marokkaanse familie waar ze al vijftien jaar over de vloer komt eindelijk durft toe te geven dat ze Joods is. Dit terwijl haar moeder Netty Rosenfeld zowel haar eigen Joods-zijn als dat van haar kinderen altijd ontkende; ze leefden niet volgens de joodse wetten en vierden Kerstmis in plaats van Chanoeka en waren volgens haar moeder dus geen joden. Volgens moeder was het ook veiliger om ver weg van het Jodendom te blijven. Dat Kleijwegt deze overlevingsstrategie van haar moeder ruim vijftig jaar later van zich afschudt en het Joods-zijn benoemt als onderdeel van haar identiteit, is een vorm van emancipatie.

Portretfoto van Netty Rosenfeld door Jacob Merkelbach, ca. 1930-1955. Foto: Rijksmuseum

Van schaamte naar trots

Deze ontwikkeling, van onderdrukking van de identiteit naar emancipatie, is een tendens die niet alleen voorbehouden is aan Joodse nazaten van mensen die de Holocaust hebben meegemaakt. Al een aantal jaar staan, in navolging van de Amerikaanse zwarte emancipatiebewegingen uit de jaren zestig, in met name Europa en de Verenigde Staten jongeren op die niet langer willen buigen voor een opgelegde norm die een deel van de eigen culturele en etnische achtergrond constant naar de marges verdrijft.

In de Nederlandse context is dit onder meer terug te zien binnen de diaspora van verschillende voormalige koloniën zoals Suriname en voormalig Nederlands-Indië. Door eerdere generaties werd assimilatie – je aanpassen aan de Nederlands-witte norm – als dé oplossing gezien tegen racisme, discriminatie en andere vormen van uitsluiting. Maar onder het motto van dekoloniseren herontdekken jongere generaties nu tradities, taal, gebruiken en rituelen die lange tijd onderdrukt werden omdat ze als on-Nederlands en dus onbeschaafd werden bestempeld.

Het gevolg van die herontdekking is dat schaamte voor het niet voldoen aan een witte norm plaatsmaakt voor trots. Zo wordt Sranantongo, de Surinaamse taal die ontstond ten tijde van de slavernij maar lange tijd niet mocht worden gesproken, steeds vaker aan Surinaamse kinderen geleerd. Ook worden Europese schoonheidsidealen bevraagd en ontmanteld.1 Binnen de Nederlands-Indische diaspora maakt schaamte jegens de Indonesische afkomst steeds meer plaats voor interesse in Indonesische voorouders en een meer kritische blik op de onderdrukkende mechanismes van kolonialisme.2

Waar schrijver Marion Bloem, die in 1983 debuteerde met Geen gewoon Indisch meisje, in haar werk veelal verwijst naar de verscheurdheid die ze in haar jeugd ervoer tussen het leven binnenshuis (Indisch) en buitenshuis (Hollands), ontstaat nu het verlangen om bepaalde vormen van identiteit buitenshuis niet meer weg te hoeven cijferen.

In de multiculturele samenleving die Nederland inmiddels onomstotelijk is, zou geen sprake moeten zijn van culturele en etnische superioriteit versus ondergeschiktheid. Dat besef vraagt niet alleen om een herwaardering van wat het inhoudt om een Nederlander te zijn. Het vraagt ook om een fluïde en flexibele houding ten opzichte van ieders achtergrond en de culturele normen en waarden die lange tijd slechts konden bestaan in de marge.

Omslag Verdriet en boterkoek. Foto: Atlas Contact

Overlevers

Kleijwegts broer Martijn noemt zichzelf steevast een ‘amateur-Jood’, omdat hij joodse gebruiken en feesten zoals seideravond slechts sporadisch een plek geeft in zijn leven. Alleen die bijnaam al suggereert dat er iets kan bestaan als een ‘echte Jood.’ Dat is een oneerlijke manier van naar jezelf kijken en gaat bovendien voorbij aan de context waarin culturele overdracht al dan niet plaatsvindt. Als je voortkomt uit een geschiedenis waarin je achtergrond uitsluiting en zelfs je dood kon betekenen, is het niet vreemd dat je gebruiken en gewoontes niet vanzelfsprekend van generatie op generatie doorkreeg en -geeft.

Dat leden van Joodse dan wel postkoloniale diaspora’s anno 2021 tóch proberen om de culturele geschiedenis van hun familie te herontdekken en op een eigen manier een plek proberen te geven in hun leven, maakt van hen geen amateurs, maar overlevers in de breedste zin van het woord. Ze tonen aan: ondanks het feit dat onze families voortkomen uit een geschiedenis van onderdrukking, leven wij door. We vergeten niet waar we vandaan komen, koesteren onze achtergrond en zullen op onze eigen manier zorgdragen voor overlevering van de cultuur en de geschiedenis van onze voorouders.

Over de auteur

 

Lara Nuberg

Lara Nuberg is historicus en schrijver. In 2020 verscheen bij Rose Stories het boek In haar voetsporen, dat Lara schreef met de Indonesische schrijfster Lala Bohang. Momenteel werkt Lara bij uitgeverij Das Mag aan haar debuutroman. Lara publiceert regelmatig blogs op haar website gewooneenindischmeisje.nl.


Noten

1. Zie initiatieven als het kinderboekje Mijn eerste woordjes Sranantongo.

2. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de populariteit van de roman Lichter dan ik van Dido Michielsen (2019), de film Ze noemen me Baboe van Sandra Beerends (2019), het non-fictieboek De voormoeders van Suze Zijlstra (2021) en het ontstaan van organisaties als het Dekolonisatie Netwerk voormalig Nederlands-Indië.


Foto boven aan artikel

Netty Rosenfeld met zoon Martijn en dochter Margalith, halverwege de jaren zestig. Bron: Privéarchief Margalith Kleijwegt

 

 

Gebruik en misbruik van de geschiedenis door radicaal-rechts in Duitsland

Net als in Nederland viel in Duitsland het afgelopen jaar regelmatig de term ‘coronadictatuur’ en waren er vergelijkingen met de Tweede Wereldoorlog te beluisteren. Maar ook de geschiedenis van de DDR werd er door critici van de overheidsaanpak vaak bijgehaald. Hanco Jürgens ontleedt hoe radicaal-rechts in Duitsland het verleden instrumentaliseert.

In Duitsland worden de debatten over het coronabeleid op het scherpst van de snede gevoerd. Minister-presidenten van deelstaten vallen over elkaar heen in discussies over de handhaving van het beleid. De Bondsregering in Berlijn probeert de ruziënde deelstaten zo veel mogelijk op één lijn te houden. Hierdoor is bij sommigen het gevoel ontstaan dat ‘Berlijn’ maatregelen dicteert en zelfs dat er een ‘coronadictatuur’ is ontstaan. Het idee van een coronadictatuur is hierbij in Duitsland in toenemende mate gekaapt door rechts-radicale groeperingen die met veel stemverheffing de toon zetten tijdens de demonstraties tegen het Duitse coronabeleid.

Dieptepunt was wel de bestorming van de trappen van de Rijksdag – het centrum van de Duitse democratie – door rechts-radicale Reichsbürger met vlaggen van het Duitse keizerrijk. Zij konden nog net worden tegengehouden door een paar agenten bovenaan de trappen en de toegesnelde ME. Deze Reichsbürger ontkennen het bestaan van de Bondsrepubliek omdat zij vinden dat er na de Tweede Wereldoorlog geen vredesverdrag is gesloten tussen gelijkwaardige partijen. Voor hen is Duitsland nog steeds een bezet land.

Rechts-radicale Reichsbürger met vlaggen van het Duitse keizerrijk bestormen de trappen van de Bundestag op 29 augustus 2020. Foto: Christian Mang / Reuters

In dit artikel stel ik de vraag welke rol de Duitse geschiedenis speelt tijdens de demonstraties tegen het coronabeleid. Regelmatig wordt de ‘coronadictatuur’ vergeleken met de onderdrukking tijdens de Tweede Wereldoorlog of de DDR. Sommige demonstranten stellen de democratisch aangenomen Infektionsschutsgesetz uit 2001 gelijk aan de Ermächtigungsgesetz uit 1933, die Adolf Hitler ongelimiteerde volmachten verschafte. Anderen noemen hun situatie DDR 2.0. Hoe moeten we dit soort historische vergelijkingen van critici van het coronabeleid inschatten? En in hoeverre kun je bij al die vergelijkingen spreken van een typisch Duits fenomeen?

Verzetsstrijd

In Duitsland is de angst voor catastrofes mogelijk net iets groter dan in veel andere landen. Lang heerste er de angst dat de democratie niet sterk genoeg zou zijn, dat er in de toekomst opnieuw een catastrofe zou kunnen plaatsvinden, vergelijkbaar met die in de jaren ’33-‘45. Zoals Frank Biess schrijft in zijn Republik der Angst staan angsten in Duitsland in relatie tot een zich steeds veranderende herinneringscultuur.

De angst dat de samenleving ontwricht zou worden door de COVID-19-pandemie leidde tot stevige maatregelen. Bij de demonstraties tegen dit stevige COVID-19-beleid viel op hoe het verleden als een grabbelton werd gebruikt om de eigen standpunten kracht bij te zetten. Veel media-aandacht trok bijvoorbeeld ‘Jana’ uit Kassel die zichzelf op luchtige toon vergeleek met Sophie Scholl, een van Duitslands beroemdste verzetsstrijders, die tijdens de Tweede Wereldoorlog in München pamfletten verspreidde op de universiteit en dat met haar leven moest bekopen. Ook Jana was, zo deelde ze haar publiek mee, in verzet door demonstraties van ‘Querdenker’ te bezoeken, door redes te houden en pamfletten te verspreiden.

Opmerkelijk was ook de vereenzelviging van demonstranten met joodse slachtoffers, zoals Anne Frank. Een elfjarig meisje las een tekst voor waarin ze haar situatie vergeleek met die van Anne. Maar de ergste vorm van wat in het Engels holocaust distortion heet, zijn demonstranten die een gele davidster dragen met daarop de tekst ‘ungeimpft’ (ongevaccineerd). Slachtoffers van de grootste genocide ooit gepleegd worden zo op één lijn gesteld met de ‘slachtoffers’ van het coronabeleid. Politici reageren terecht bezorgd op deze ontwikkeling.

Het gaat weliswaar om een kleine minderheid, maar hun toon is steeds feller geworden. En de uitingen worden gedaan in een maatschappelijke context waarin racisme en vreemdelingenhaat helaas niet meer weg te denken zijn.

Querdenken in Ulm, 2020. Foto: Wald-Burger8 op Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0)

Rechts-radicale parolen

Om te begrijpen hoe radicaal-rechts in Duitsland het verleden instrumentaliseert tijdens de coronacrisis, is het van belang om de veranderingen binnen dit rechts-radicale discours nader onder de loep te nemen. Onder invloed van de Franse Nouvelle Droite heeft radicaal-rechts immers rond 2000 afstand genomen van expliciete neonazi-parolen.

In plaats daarvan wordt steeds meer gebruik gemaakt van tactieken die ook extreemlinks hanteert: het ontregelen van ‘de elite’ door tegenspraak, door algemeen aanvaarde waarheden te ontkrachten en door ‘eigen waarheden’ ertegenover te plaatsen. Het internet is daarvoor het perfecte medium.

Opmerkelijk is dat nieuwrechts zich laat inspireren door theorieën van de Italiaanse communist Antonio Gramsci, die vond dat de culturele hegemonie van de elite moest worden doorbroken en de maatschappelijke consensus ter discussie moest worden gesteld. Aanhangers van radicaal-rechts stellen zich daarom ook het liefst op als buitenstaanders die rammelen aan de poorten van de macht. Vergelijkingen met andere tijden worden dan gemakkelijk gemaakt, zonder ook maar enige reflectie op de vraag of die tijden daadwerkelijk vergelijkbaar zijn. Zowel de DDR als de Tweede Wereldoorlog dienen daarbij als spiegel van de huidige politieke cultuur.

Alternative für Deutschland

Wie goed kijkt, ziet dat zich sinds de eerste Pegida-demonstraties in Dresden, in oktober 2014, verschillende vormen van instrumentalisering van de geschiedenis aandienden. Tijdens deze demonstraties tegen de ‘islamisering van het avondland’ werd op diverse manieren gebruik gemaakt van succesvolle leuzen uit 1989, die tot dan toe vooral geassocieerd werden met de val van de Muur.

Naar voorbeeld van de succesvolle maandagdemonstraties in Leipzig, voorafgaand aan de val van de Muur, werden ook de Pegida-demonstraties op maandagavond gehouden. De leuze ‘Wir sind das Volk’, voor het eerst gebruikt tijdens dezelfde maandagdemonstraties in Leipzig, werden nu door aanhangers van Pegida ingezet in de strijd tegen ‘Berlijn’. De positieve connotaties die veel progressieve Duitsers hebben bij deze leuze werden nu opeens ingekleurd door radicaal-rechts.

Een andere strategie die vanaf 2017 nadrukkelijk werd ingezet door de Alternative für Deutschland (AfD) bestond uit het relativeren van het belang van de nazimisdaden en het plaatsen van kritische kanttekeningen bij de huidige ‘Schuldkult’. Nazimisdaden worden niet ontkend, maar wel wordt het belang ervan voor het huidige Duitsland en voor de Duitse geschiedenis als geheel gerelativeerd. Met zorgvuldig uitgekiende uitspraken weten kopstukken van de AfD veel media-aandacht te genereren, in de hoop de maatschappelijke consensus te doorbreken.

Het meest bekende voorbeeld hiervan waren de uitspraken van Björn Höcke, voorman van AfD-Thüringen en spreekbuis van de inmiddels opgeheven rechtervleugel van de partij, Der Flügel. Bij een rede voor de jongerenafdeling van de partij in Dresden, in januari 2017, riep hij op tot een draai van 180 graden in de Duitse herinneringscultuur. Volgens hem was er geen land ter wereld dat zo pal in het centrum van de hoofdstad een ‘monument van schande’ had gebouwd, waarmee hij doelde op het Holocaust Mahnmal in Berlijn. Zelfs binnen de eigen partij lag dit gevoelig. Höcke moest zich verantwoorden voor een uitsluitingscommissie, die uiteindelijk besloot hem niet te royeren.

De partij schuift de laatste jaren steeds verder op naar rechts. AfD-partijchef Alexander Gauland bevestigde in 2018 de lijn-Höcke door te zeggen dat Hitler en de nazi’s slechts een vogelpoepje zijn in de meer dan 1000 jaren succesvolle Duitse geschiedenis. Dit zijn oude rechts-conservatieve uitspraken die na 1945 vaker werden gehoord. Ze passen bij het idee dat er nu eindelijk eens een Schlussstrich onder deze geschiedenis getrokken zou moeten worden om Duitsland te bevrijden van een onnodig zware last. Streep eronder! Einde discussie.

QAnon

Vanuit dit klimaat is het niet verwonderlijk dat tijdens de coronacrisis ook andere strategieën in beeld kwamen waarbij de geschiedenis misbruikt werd. Het gaat daarbij vaak om reeds bestaande manieren van spreken in een nieuw jasje. Zo voert het idee van Duitsers als slachtoffers al terug tot de jaren vijftig, toen veel conservatieve Duitsers zichzelf zagen als slachtoffers van Hitler en zijn ‘Helfer’ die met hun kleine kliek de Duitse bevolking in vervoering hadden gebracht.

In lijn hiermee dient de identificatie met Sophie Scholl of Anne Frank als voorbeeld om te tonen hoe individuen slachtoffer zijn geworden van een onderdrukkend systeem. Het geeft overigens aan dat ook rechts-radicalen meegegaan zijn in het veranderende herinneringsdiscours waarin Anne Frank en Sophie Scholl een prominente plaats hebben.

Een andere kwalijke vorm van misbruik van de geschiedenis vindt zijn oorsprong in oude antisemitische samenzweringstheorieën, die vooral tijdens de coronacrisis opnieuw opgang doen. Het ‘Chinese virus’ zou zo door Joden zijn misbruikt om hun macht te vergroten ten koste van de Duitse economie, die ten onder dreigt te gaan. Vaak wordt daarbij ook verwezen naar ‘het netwerk van George Soros’, een beeld dat onder meer door de Hongaarse premier Viktor Orbán naar voren is gebracht.

Het zijn theorieën die door een hele kleine minderheid worden aangehangen. Maar ze zijn wel heel gevaarlijk, omdat ze invloed hebben op een nog kleinere groep mensen die bereid is tot het plegen van geweld. De mislukte aanslag op de synagoge in Halle in oktober 2019 heeft diepe sporen nagelaten. De 68 aanwezigen zijn gered door een hardhouten deur.

Kogelgaten in de deur van de synagoge in Halle. Foto: Reise Reise op Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0)

De vraag hoe Duits de hier beschreven fenomenen zijn, wordt verschillend beantwoord. Sommige historici trekken lange lijnen in de geschiedenis van het Duitse rechts-extremisme, van de negentiende eeuw tot nu. Zij beschrijven radicaal-rechts vooral als een Duits fenomeen. Andere historici plaatsen het fenomeen meer in een transnationale context, maar beklemtonen daarbij wel hoezeer de Duitse herinneringscultuur van invloed is op Duitse debatten, die, als er ook maar een beetje verwezen kan worden naar het verleden, al snel een extra emotionele lading hebben.

De rechts-radicale bewegingen reageren op die herinneringscultuur en maken er – juist als kritische buitenstaanders – zelf ook deel van uit. De demonstraties van ‘Querdenker’ tijdens de COVID-19-crisis hebben echter vooral laten zien hoe transnationaal de QAnon-beweging is en hoe gemakkelijk samenzweringstheorieën hun weg vinden via het internet. Radicaal-rechts is ook in Duitsland uitermate goed verknoopt met bewegingen in andere Europese landen en niet te vergeten de VS.

De Duitse Verfassungsschutz, de binnenlandse veiligheidsdienst, volgt deze bewegingen en hun vertakkingen nauwgezet. Terecht waarschuwt de dienst voor een steeds bredere aanhang van antidemocratische ideeën in een verder heel democratische Bondsrepubliek. Historici, museummedewerkers en docenten rest de taak om op basis van argumenten een helder beeld van de geschiedenis over te brengen, waarin oppervlakkige historische vergelijkingen die leiden tot ongefundeerde samenzweringstheorieën worden weerlegd.

Over de auteur

 

Hanco Jürgens

Hanco Jürgens is wetenschappelijk medewerker van het Duitsland Instituut Amsterdam en docent bij de opleiding geschiedenis van de UvA. Hij is gespecialiseerd in moderne Europese geschiedenis. Momenteel richt hij zich vooral op de recente geschiedenis van Duitsland sinds de val van de Muur.


Beeld boven aan artikel

Een Pegida-demonstratie in Dresden, januari 2015. Foto: Kalispera Dell op Wikimedia Commons (CC BY 3.0)

Herinnering in tijden van Instagram

Dit artikel verscheen eerder in de Nederlandse BoekengidsHet is voor deze gelegenheid ingekort.

 

Digitale technologieën hebben geleid tot een heuse memory boom, een koortsachtige groei van commerciële, educatieve en technologische manieren om het verleden naar het heden te halen. Hoe moeten musea en archieven reageren op de onlinecultuur? Kan het scherm ook een volwaardig alternatief bieden voor het museum? En wat kunnen de bloeiende vakgebieden van memory studies en erfgoedstudies ons vertellen over de ethische en politieke gevolgen van digitalisering – en dus over de toekomst van ons verleden? Yra van Dijk en David Duindam bespreken deze vragen aan de hand van twee recente publicaties.

Digital memory?

Voor deze onderwerpen gebruiken academici graag de term ‘digital memory’. Een erg gelukkige naam is dat niet omdat het de alomtegenwoordigheid van digitale media en platforms onderschat, en het doet lijken alsof er ook nog een herinneringscultuur mogelijk is die aan de digitale omgeving ontsnapt. ‘Herinnering in het digitale tijdperk’ is een geschiktere term. We leven in een tijd waarin digitale media verregaand geïntegreerd zijn in ons dagelijks leven, en bovendien verstrengeld met culturele, (geo)politieke, economische en maatschappelijke ontwikkelingen.

De verhoudingen tussen herinneringen, de instellingen die ze van oudsher beheren, en het publiek dat ze bedienen, worden door digitale media ingrijpend veranderd. Hoe het museum, het publiek, en ook de wetenschap die beide onderzoekt daarmee moeten omgaan is de vraag. In elk geval is er grote behoefte aan ‘mediawijsheid’: een reflectieve, kritische houding tegenover (nieuwe) media.

Zo’n reflectieve houding tegenover media is niet los te zien van een kritische notie van het begrip herinnering. In een naïeve of oppervlakkige opvatting van herinnering kan het lijken alsof er een oorspronkelijk verleden door een bepaald object of verhaal letterlijk ‘present’ wordt gemaakt. Maar zo’n onmiddellijk contact met het verleden in een museum of archief is natuurlijk onmogelijk, juist omdat een herinnering altijd plaatsvindt middels een bepaald medium, in een gegeven context. Een medium dat de herinnering aan het verleden vormt en verandert. Met de alomtegenwoordigheid van digitale media wordt het bewustzijn van de invloed van dat medium des te prangender.

Meer dan ooit tevoren heeft het publiek daarbij een rol: het verleden wordt immers niet langer bewaakt door professoren met lange baarden of strenge archivarissen, maar staat ‘open’ voor iedereen. Dat die openheid niet vrijblijvend en gelijkwaardig is, en we wel degelijk worden gestuurd en gemanipuleerd door nieuwe ‘curatoren’ zoals Facebook, Twitter en Instagram, is een van de zaken waar we ons van bewust moeten zijn.

Andrew Hoskins, die de bundel Digital Memory Studies: Media Pasts in Transition (2017) samenstelde, bestempelt deze paradoxale ‘bevrijding’ van de herinnering als een ontologische verschuiving. Het verleden is ‘digitaal gekaapt’, ontdaan van zijn eens retrospectieve samenhang en stabiliteit. Zijn pleidooi voor een geïntegreerde studie van ‘memory’ en ‘media’ gaat er evenwel aan voorbij dat die twee altijd al vermengd zijn geweest. Iedere vorm van herinneringscultuur heeft immers een materiële drager nodig, of het nu een kleitablet is, een schilderij of een monument.

De paradox is eerder dat media nu tegelijk veel meer en veel minder zichtbaar zijn dan vroeger. Door de digitale revolutie zijn we ons bewuster van de eeuwige (re)mediatie van de herinnering. Tegelijkertijd zijn digitale media zo alomtegenwoordig dat we ze vaak helemaal niet meer kunnen zien. Ze lijken transparant: een doorzichtig scherm tussen ons en de realiteit. Een belangrijke nieuwe taak van memory studies – maar ook van het museum en het archief – is daarom het publiek mediawijs te maken: te zorgen voor bewustwording van de effecten van oude en nieuwe media op hoe we het verleden ervaren.

Bron: Routledge, 2017

Interactiviteit?

Ook de vele zogenaamd innovatieve herinneringspraktijken die online en in musea te vinden zijn, verdienen een kritische analyse. ‘Interactiviteit’ – vaak het sleutelwoord in beleidsplannen van instellingen – is lang niet altijd echt gebaseerd op een zinvolle interactie met teksten, beelden of objecten uit het verleden.

Het lijkt soms eerder alsof herinnering en herdenking zonder reflectie of terugkoppeling aan een digitaal medium worden uitbesteed. Is er bijvoorbeeld sprake van ‘herinnering’, van een duurzame aanwezigheid van het verleden, als we op de naam van een van de 7,7 miljoen doden uit de Eerste Wereldoorlog klikken, zoals de website Lives of the First World War van het Imperial War Museum suggereert? Of registreert de website vooral onze vluchtige digitale aanwezigheid?

Dat gebrek aan echte interactiviteit wreekt zich ook in de institutionele herinnering aan de Holocaust. Omdat het onderwerp zo pijnlijk en gevoelig is, schrikken museale instanties ervoor terug om het op een spannende manier levend te houden. In de bundel van Hoskins bespreekt Wulf Kansteiner enkele recente alternatieven, zoals hologrammen van overlevenden. Maar die missen het aura van de ‘echte’ overlevenden, en zijn slechts een simulatie van interactiviteit: alles wat ze kunnen zeggen is immers voorgeprogrammeerd.

Tussen Wunderkammer en Holocausteffect

Veel musea onderschatten de fundamentele mogelijkheden en problemen van de digitale wereld dus nog. Dat blijkt ook uit een tweede uitgave: de bundel Museum and Archive on the Move gaat specifiek in op de vraag hoe culturele instellingen omgaan met de nieuwe, permanente, connectiviteit.

De inleiding geeft een maar al te bekend overzicht van de historische ontwikkeling van het museum als ‘instrument van verlichting’, waarbij het ‘digitale tijdperk’ op een niet bijster originele wijze wordt vergeleken met de historische Wunderkammer, die een speelplaats was van (inter)actieve communicatie.

Bron: De Gruyter, 2017

Die onderschatting keert veelvuldig terug in de bundel. De verandering van het museum in het digitale tijdperk wordt opgevoerd als een quick fix: simpelweg een aanpassing aan een veranderende wereld zou volstaan. Maar wat we nodig hebben is een veel kritischer opstelling, die de centrale rol van het museum en het archief niet als vanzelfsprekend beschouwt, juist omdat digitalisering op een fundamentele manier de rol en de legitimiteit van musea ondermijnt.

En dat terwijl die legitimiteit toch al onder druk stond, bijvoorbeeld met betrekking tot het museum en het archief als plaatsen van koloniale macht, getekend door een gebrek aan inclusiviteit. De vraag die Museum and Archive on the Move wel stelt is die naar eigenaarschap en toegang. Wat wordt er gedeeld en met wie? Hoe gaan traditionele musea die werken met tentoonstellingsverhalen en een selectie van objecten om met fenomenen als open access en big data? Wat betekent het om die data te delen zonder het bijbehorende contextualiserende raamwerk dat het museum biedt?

Die vragen zijn bijvoorbeeld van belang voor herdenkingsplekken, zoals die in Amsterdam-Oost, gebundeld in het Joods Cultureel Kwartier. Ook de voormalige Hollandsche Schouwburg, vanwaaruit Nederlandse Joden werden gedeporteerd, maakt daar deel van uit. Het ‘JCK’ beheert dus informatie die deel uitmaakt van een van de meest pijnlijke episodes uit onze geschiedenis. Hun digitale namenlijst, gepubliceerd op het indrukwekkende digitale Joods Monument geeft de namen weer van meer dan honderdvierduizend Joodse slachtoffers in Nederland.

Dat digitale archief kan allerlei functies tegelijk vervullen. Nabestaanden gebruiken het als online gedenkteken voor slachtoffers die geen graf kregen – een familielid vertelde bijvoorbeeld dat ze iedere zaterdag kaddisj zei bij de pagina van haar vader. Maar het is ook een hulpmiddel bij historisch onderzoek of voor scholen.

De online data zijn ‘vrij’ toegankelijk en daardoor kwetsbaar. Dat vraagt om voortdurende controle en innovatie. Als museum moet je bijvoorbeeld gewapend zijn tegen Holocaustontkenners die speuren naar feitelijke onjuistheden, maar ook openstaan voor gebruikers voor wie het bezoeken van een pagina van een individueel slachtoffer een vorm van eerbetoon is. Zoals veel van zulke databases is het een website en een archief ineen: je kunt zoeken op een naam, maar ook op bijvoorbeeld je eigen straat of stad, of het kamp waar iemand uiteindelijk vermoord is.

Wanneer we onze studenten ermee aan de slag laten gaan, zijn ze steevast gefascineerd en ook geraakt door de nabijheid die de slachtoffers op die manier krijgen. Tegelijk hebben zulke zoektochten ook iets pervers. De macht die je als simpele amateur hebt om vermoorde mensen in te delen en te selecteren naar categorie doet pijnlijk aan. Ernst van Alphen noemde dat ooit het ‘Holocausteffect’ van archieven: het probleem is dat juist het individu in de archieven verdwijnt en dat het archief zo ongewild nazistrategieën herhaalt. Daartegenover stelde hij het persoonlijke verhaal, dat per definitie wel om individuen draait.

Misschien is het daarom dat het Joods Cultureel Kwartier ook meer individuele verhalen en gegevens in de database heeft opgenomen. Daarvoor nam de stichting haar toevlucht tot een vorm van crowdsourcing: een digitale gemeenschap waar amateurhistorici, familieleden en anderen foto’s, archiefmateriaal en andere informatie kunnen delen. Deze informatie wordt gecontroleerd door het museum, dat dus eerder optreedt als poortwachter in plaats van als curator of verteller.

Materialiteit

Naast zulke praktische overwegingen zijn er ook museumwetenschappers die wijzen op meer abstracte ethische overwegingen. In zijn bijdrage aan Museum and Archive on the Move beschrijft Sean Cubitt  de andersheid van media. Die is soms haast buitenaards; we kunnen immers geen media zoals VHS of floppydisks lezen zonder machines. Relatief nieuwe media, zoals cd-roms of mp3’s, verouderen veel sneller dan oudere media zoals papier of 3-mm-film.

Daarom moeten zij eindeloos geherformatteerd worden en verliezen we juist het oorspronkelijke technologische artefact. Bij het archiveren van ‘nieuwe’ media is het dus van belang om hun onleesbare andersheid te erkennen in plaats van teniet te doen.

Zijn inzicht dat het verleden niet kan worden gedupliceerd is belangrijk voor memory studies. Er zijn grofweg twee modellen om te begrijpen hoe herinnering werkt. Het eerste is het wat naïeve idee van een ‘oorspronkelijke’ herinnering aan een historisch feit, die wordt gedragen door een cultureel artefact; denk bijvoorbeeld aan de achtergelaten schoentjes van Joodse kinderen in de Hollandsche Schouwburg. Het tweede model is dat van een constant herscheppen van herinneringen – een afstand die nooit directe toegang tot het verleden biedt.

Het eerste model gaat uit van nabijheid en historische nauwkeurigheid, en kan een verlangen creëren naar contact met wat verloren is gegaan, terwijl het laatste ontkent dat culturele artefacten, zoals films of museumtentoonstellingen, ooit het verleden echt aanwezig of tastbaar kunnen maken. Het is volgens ons van belang dat laatste onder ogen te zien. Zoveel museale framing, zoveel context scheidt ons van de oorspronkelijke gebeurtenis, van wat er gebeurde met het kindje dat de schoenen droeg, dat het publiek zich bewust moet zijn van die afstand. Het verleden krijgt steeds een nieuwe betekenis en dat proces wordt gestuurd door de materialiteit van de media waarin de herinnering verschijnt.

Hoe dat precies in zijn werk gaat, blijkt als we nog eens terugkeren naar de website die het Joods Cultureel Kwartier beheert, Het Joods Monument. Een gedeelte van de gegevens op de website is ook te vinden op een muur in de Hollandsche Schouwburg: daarop staan de 6700 familienamen van alle 104 duizend individuele Joodse slachtoffers. In 2012 opende het museum een installatie, waarbij bezoekers een speciale iPod op een specifieke familienaam konden richten om informatie van individuele slachtoffers op te zoeken in het digitale archief.

Waar de muur voor een zeker aura zorgt en een ritueel mogelijk maakt, zoals het aanraken van een naam of het leggen van een steentje, lijkt het misschien alsof de iPod ongepast is in een herdenkingsruimte. Het tegendeel bleek het geval. De digitale interactie met de muur schiep nieuwe vormen van betekenisgeving, toegesneden op de  specifieke behoeften van bezoekers. Het heeft geen zin om deze drie media – de muur, de iPod en de website – afzonderlijk te bestuderen, omdat ze elkaar aanvullen en juist samen een affectief en interactief gedenkteken vormen.

De zogenoemde ikPod bij de namen op de namenwand in de Hollandsche Schouwburg. Foto: Joods Cultureel Kwartier

Voorbij de toegankelijkheid

Wat is er nu nodig? Niet het afremmen van digitale ontwikkelingen of het dichtgooien van het archief, geen terugkeer naar een statische museuminrichting. Integendeel, instellingen moeten het publiek bewust maken van de effecten van remediatie. Dat wil zeggen: meer aandacht besteden (ook in het hoger onderwijs) aan digitale geletterdheid. En dat wil vooral zeggen: meer zelfreflectie in en van het museum.

Aangezien de vorm van een erfgoedobject niet los kan worden gezien van de inhoud, moeten curatoren bezoekers helpen te begrijpen welke processen van bemiddeling en digitalisering ten grondslag liggen aan hun ervaringen van het verleden. Belangrijk is het om een kader te scheppen waarmee bezoekers on- en offline met het verleden om kunnen gaan op een manier die relevant is voor hun eigen leven. Daarom moeten we kritisch zijn – niet op de technologieën zelf, maar wel op de illusie van hun transparantie.

Culturele instellingen moeten vooral niet proberen een totale onderdompeling teweeg te brengen waarbij de technologie steeds onzichtbaarder wordt, zoals met hologrammen van overlevenden van de Holocaust. In plaats daarvan moeten ze het ‘andere’ van de technologische artefacten omarmen, om gebruikers en bezoekers te laten erkennen dat ze nooit echt toegang kunnen krijgen tot het verleden, of het volledig kunnen begrijpen en toe-eigenen. Dat zou de weg vooruit zijn in het digitale heden dat voor we het weten ons verleden zal zijn geworden.

Over de auteurs

 

Yra van Dijk

David Duindam

Yra van Dijk is hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde in Mondiaal Perspectief aan de Universiteit Leiden. In 2018 verscheen haar monografie over het werk van Arnon Grunberg in het licht van de traumatische geschiedenis van de Shoah: Afgrond zonder vangnet (Nijgh & Van Ditmar).

David Duindam is onderzoeker en bestuurslid van de Amsterdam School for Heritage, Memory and Material Culture en docent Literary and Cultural Analysis aan de Universiteit van Amsterdam. In 2019 verscheen van zijn hand Fragments of the Holocaust: The Hollandsche Schouwburg as Site of Memory (Amsterdam University Press).


Foto boven aan artikel

Het Joods Monument. Bron: Joods Monument

Online herdenken: lonkend perspectief voor de toekomst?

Het jaar 2020 was om twee redenen vol betekenis voor de herdenking van de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog. Het markeerde om te beginnen de viering van 75 jaar bevrijding van de laatste naziconcentratiekampen. Tegelijkertijd was 2020 het (eerste) jaar waarin veel van deze herdenkingen door de COVID-19-pandemie noodgedwongen online gepresenteerd werden aan het publiek. Natuurlijk nam het gebruik van digitale media de afgelopen jaren al behoorlijk toe. Maar door de pandemie werd het internet voor het eerst de voornaamste vorm van communicatie tussen herdenkingsinstellingen en bezoekers.

2020 was een jaar vol uitdagingen. Terwijl iedereen probeerde te wennen aan thuiswerken en -studeren, en velen hun zorg- en opvoedplichten moesten zien te combineren met online vergaderen, zochten herdenkingsinstellingen en musea in 2020 naarstig naar manieren om de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog digitaal te herdenken. Niet alleen vanwege het feit dat Europa 75 jaar bevrijding niet onopgemerkt voorbij kon laten gaan. Maar ook omdat het na 75 jaar steeds minder vanzelfsprekend is dat overlevenden aanwezig zijn bij de plechtigheden. Wie dan wel, en in welke vorm dan, was de vraag. Nietsdoen was simpelweg geen optie.

Als onderzoeker gespecialiseerd in digital memory en media studies, in het bijzonder in relatie tot de Holocaust en andere genocides, stelde ik mijzelf de vraag in hoeverre de omschakeling naar online herdenken onze opvattingen verandert over wat een herdenkingsevenement is en typeert. En nodigen de noodgedwongen aanpassingen in 2020 ons uit de integratie van digitale media bij dit soort evenementen in het vervolg serieuzer te nemen?

Stenen, bloemen, vlaggen

Nadenken over de digitalisering van herdenkingsplechtigheden vraagt natuurlijk allereerst om een heldere afbakening: wat onderscheidt herdenkingsceremonies eigenlijk van andere vormen van gedenken en herinneren? Als typering van dergelijke ceremonies verschijnen misschien om te beginnen monumenten, gedenktekens en historische locaties op je netvlies, of de attributen die gedragen of gebruikt worden tijdens de plechtigheden, zoals stenen, bloemen en vlaggen.

Het kan ook zijn dat je vooral moet denken aan het verloop van de plechtigheid – terugkerende betuigingen, gebeden en liederen – of aan de individuen en groepen die uitgenodigd worden om deel te nemen. Als herdenkingsevenementen online gaan, verdwijnen echter veel van deze materiële aspecten uit beeld. Dan kan bijvoorbeeld slechts een beperkte groep mensen aanwezig zijn op de herinneringslocatie en deelnemen aan handelingen zoals de kranslegging.

Dat was in 2020 ook het geval bij VE Day en Remembrance Sunday in het Verenigd Koninkrijk. Hier mocht maar een klein aantal mensen participeren in de kranslegging en herdenkingstochten. Van een digitalisering van deze herdenkingen was daarbij overigens verder geen sprake, alleen van een uitgezonden registratie. Het grootste deel van het publiek bestond uit toeschouwers op afstand: mensen die thuis meekeken. Omdat de plechtigheden via de publieke omroep werden uitgezonden, betrof het hier een nationaal publiek.

Wellicht is voor andere ceremonies online streaming een beter uitzendmiddel, helemaal als de plechtigheid een wereldwijd publiek aanspreekt, of als de plechtigheid een diasporagemeenschap samenbrengt waarop de publieke omroep zich normaal gesproken niet richt.

De herdenking van de oorlogsslachtoffers bij de Cenotaph in Londen, 2020. Anders dan in voorgaande jaren was er geen publiek aanwezig en maar een select gezelschap genodigden. Foto: Martin Evans / Alamy Stock Photo

Global village

Maar eerst nog terug naar de vraag wat herdenkingsplechtigheden typeert. Voor een nader antwoord dook ik in de meest invloedrijke teksten over herdenkingen, variërend van Emilé Durkheim, Edward S. Casey en Paul Connerton tot Aleida Assmann. Ik zocht naar de essentie van herdenkingsevenementen búíten de materiële aspecten die ik hierboven noemde.

De academische literatuur benadrukt drie thema’s die in commemoration events centraal staan, namelijk sacraliteit (die niet religieus van aard hoeft te zijn, maar verwijst naar een intens gemeenschapsgevoel), herhaling en belichaamde participatie. Voor mij benadrukken deze drie aspecten de ‘co’ van ‘commemoratie’: het gezamenlijk aangaan van herinneringsactiviteiten binnen de context van specifieke ritualistische handelingen of materiële locaties en objecten.

Nu is natuurlijk al vaak naar het internet verwezen als een ruimte die ons ‘samenbrengt’, of een netwerk van ruimtes. Ik denk hier aan Marshall McLuhans bekende concept van de global village en aan de voorspellingen die er in de jaren negentig werden gedaan over hoe het internet en mobiele telefoons ons meer met elkaar zouden verbinden. Is het dus mogelijk om een intens gemeenschapsgevoel te bewerkstelligen met digitale middelen? Of vermindert het belang van materiële herdenkingstradities – waar mensen van oudsher lichamelijk bij aanwezig zijn – als deze plechtigheden online gaan?

Laten we ons eens over deze vragen buigen aan de hand van twee voorbeelden van herdenkingen uit 2020 waarbij digitale technologie werd gebruikt.

20 april 2020: Yom HaShoah (27 Nisan)

Het herdenkingsevenement Yom HaShoah – ‘dag van vernietiging en heldendom’ – is een van oorsprong Israëlische herdenkingsdag die erkend wordt door Joodse diasporagemeenschappen over de hele wereld. In tegenstelling tot de Internationale Herdenkingsdag voor de Holocaust, die draait om de bevrijding van Auschwitz-Birkenau en de aandacht vestigt op de wreedheid van de concentratie- en vernietigingskampen, herdenkt Yom HaShoah de verhalen van het Joods verzet, met name in het getto van Warschau.

In 2020 werd Yom HaShoah vanuit het Verenigd Koninkrijk gelivestreamd via een speciale webpagina. Ook ging de herdenking vergezeld van een live Twitterfeed vanuit het officiële account @yomhashoahuk. In veel opzichten hield de plechtigheid vast aan eerdere offline tradities, met uitvoeringen van de Hatikvah (‘de hoop’), het Britse volkslied en het Jiddische partizanenlied ‘Zog nit keyn mol’, geschiedenislezingen, geloften en het uitspreken van het Jizkor (herinneringsgebed) en het Kaddisj. Maar zoals de spreker opmerkte ‘spreken we gewoonlijk niet een Kaddisj uit zonder een minjan’ (tien joodse mannen).

De uitzonderlijke omstandigheden dwongen dus tot het breken van de traditie, al was er uiteraard een zeer grote kans dat er digitaal wél tien mannen aanwezig waren, alleen niet in dezelfde fysieke ruimte. Het moment bood stof tot nadenken over wat het betekent om samen te zijn in digitale ruimtes.

Het meest aangrijpende moment in de plechtigheid was de kaarsceremonie. Onder normale omstandigheden ziet men bij Yom HaShoah wellicht een heel stadion of gemeenschapshuis verlicht door honderden, zo niet duizenden van deze kleine lichtjes. De digitale plechtigheid in 2020 bootste de kaarsceremonie na door mensen samen te brengen op een manier die deed denken aan hoe het zou zijn geweest als ze er lijfelijk bij aanwezig waren. Eerst staken zes overlevenden die fysiek bijeen waren een kaars aan. Een voor een werden ze op de livestream in beeld gebracht.

Vervolgens verschenen ze alle zes in afzonderlijke schermpjes in een galerijweergave. Daarna kondigde men het gezamenlijke aansteken van de kaarsen aan. Meteen hierop vulde het beeldscherm zich met 25 schermpjes waarop de mensen die deelnamen met een voordracht of uitvoering gelijktijdig hun kaarsen aanstaken. De gastheer, Henry Grunwald, nodigde de thuisparticipanten vervolgens uit om hun kaars ook aan te steken en een foto hiervan te delen op sociale media.

Twitter ‘ontstak’ in een explosie van talrijke foto’s van de speciale Yellow Candle-kaarsen die waren verdeeld onder de thuisparticipanten. Elk van deze kaarsen was voorzien van de naam van en een kort verhaal over een Holocaustslachtoffer. Elke tweet ging vergezeld van de hashtag #yellowcandle. Zo creëerde men een moment van verbondenheid tussen alle kaarsaanstekers.

Hoewel de Yom HaShoah-herdenking in het Verenigd Koninkrijk gepresenteerd werd via een digitale interface, repliceerde het verder de stijl van uitvoering en manier van deelname van eerdere, vertrouwde plechtigheden waar men in het verleden fysiek bij aanwezig kon zijn. De livestream en de ingebedde Twitterfeed dienden als uitzendmiddelen die niet zo enorm afwijken van de door de publieke omroep uitgezonden televisieopnames van VE Day en Remembrance Sunday.

Er was echter één opvallend verschil, namelijk dat het aansteken van de kaars een gedeelde handeling werd. In plaats van de plechtigheid te bekijken als een gefilmd evenement, konden participanten zelf deel uitmaken van de gebeurtenis via het bijdragen aan de Twitterfeed.

Ook de herdenking van Yom Hashoah 2021 vond plaats als online evenement. Foto: Facebook Yom Hashoah UK

15 april 2020: viering van 75 jaar bevrijding van Bergen-Belsen

Waar de ceremonie voor Yom HaShoah normaliter overal gehouden kan worden, zolang de locatie maar groot genoeg is voor de gewenste publieksgrootte, is de viering van de bevrijding van Bergen-Belsen een plaatsgebonden evenement. Het is daarom niet verrassend dat er op de plek waar het beruchte krijgsgevangen en -concentratiekamp ooit stond het afgelopen jaar kleine anderhalvemeterplechtigheden werden gehouden.

Hieraan deden Duitse hoogwaardigheidsbekleders, scholieren en herdenkingsmedewerkers mee. De bijdragen van de scholieren en herdenkingsmedewerkers waren van tevoren opgenomen en samen met toespraken en ander materiaal geplaatst op een speciale website. De officiële kranslegging door politici werd uitgezonden op de NDR.

Toen ik deze uitzending bekeek, werd ik getroffen door de afstand die de verslaggever door zijn taalgebruik creëerde. Het evenement werd duidelijk aan ons ‘uitgezonden’ in plaats van dat wij kijkers deelnamen. Er was sprake van een ‘wij’ die erbij waren en een ‘u’ – het publiek – die er niet bij was. De televisieverslaggeving betrok daarmee de mensen thuis niet bij de herdenking, zoals dat wel gebeurde bij de livestream van de Yom HaShoah-ceremonie in het Verenigd Koninkrijk.

De herdenkingswebsite daarentegen nodigde op verschillende manieren uit tot digitale deelname. Er was een virtueel gastenboek en er stond een lijstje met voorgestelde hashtags, waaronder #bbandme en #bergenbelsen75 (hoewel de tweede geschikter was dan de eerste, die ook veel gebruikt bleek bij foto’s van mensen met hun huisdieren).

Interessant was ook dat een link werd gelegd met het werk van andere Duitse herdenkingslocaties middels de sociale-mediacampagne #befreiung75. Deze campagne, op touw gezet door toenmalig hoofd Onderwijs bij de gedenkplaats concentratiekamp Neuengamme Iris Groschek, liep van januari 2020 tot mei 2020.

Historische locaties die deel uitmaakten van een netwerk van geweld, marteling en moord werden door hashtags en een twitteraccount samengebracht in een netwerk van herinnering. In plaats van één moment van intens gemeenschapsgevoel te creëren, verspreidde men zo het gevoel over een breder publiek en het potentieel bereik over een langere periode.

De vluchtigheid voorbij

Wanneer we ‘herdenkingsevenementen’ definiëren, zien we ze als gebeurtenissen: momenten die wellicht terugkerende handelingen bevatten, maar desondanks in zichzelf uniek en onherhaalbaar zijn. De gevoelens en de betrokkenheid die zij teweegbrengen zijn daarmee intens, maar ook vluchtig. Het verspreiden van het gemeenschapsgevoel door de tijd en de ruimte heen maakt dat de intensiteit niet zo vluchtig is. Daar is wat voor te zeggen. Ik zeg niet dat we dat alleen met digitale middelen kunnen bereiken. We dienen voorzichtig te zijn met de aanname dat digitale media in grotere mate uitnodigen tot ‘participatie’ dan andere media.

De reden hiervoor is dat we altijd al ‘participeerden’ in culturele gebeurtenissen en uitingen, lang vóór de komst van het internet. Het internet biedt ook niet altijd andere of nieuwe vormen van participatie aan. Niettemin zet de notie van de hashtag als distributiemiddel van betrokkenheid ons aan tot nadenken.

De herdenking van de oorlogsslachtoffers bij de Cenotaph in Londen, 2020. Anders dan in voorgaande jaren was er geen publiek aanwezig en maar een select gezelschap genodigden. Foto: MediaPunch Inc / Alamy Stock Photo

Het laat ons nadenken over de temporele begrenzing van herdenkingsevenementen en hoe we hun impact in de toekomst kunnen verruimen, voorbij de vluchtigheid van een specifiek herdenkingsmoment. Het is goed mogelijk dat we dit net zozeer offline als online kunnen bewerkstelligen.

Online herdenken kan grenzen afbreken tussen het exclusieve ‘wij’ van de herdenkingsgemeenschap en ‘de anderen daarbuiten’, en zo de herdenking toegankelijker maken (hoewel goede marketing noodzakelijk blijft om daadwerkelijk een nieuw publiek te bereiken). Maar het digitaliseren van een evenement leidt niet vanzelfsprekend tot meer toegankelijkheid, gemeenschappelijkheid of participatie.

Het simpelweg in leven roepen van een hashtag door een organisatie wil nog niet zeggen dat hij daadwerkelijk in gebruik raakt. Zo bracht de #befreiung75-campagne vooral officiële herdenkingsinstellingen, politici en overlevenden en hun familie samen – niet een breder publiek. Bij het Yom HaShoah-evenement in het Verenigd Koninkrijk gaf de inzet van sociale media deelnemers vooral een plaatsvervangende ervaring voor de normaliter fysiek gehouden bijeenkomst. De ceremoniemeesters hanteerden nog steeds een taal die een specifieke herinneringsgemeenschap afbakent en hun groepsidentiteit versterkt, maar daarmee ook anderen uitsluit.

Als we de betrokkenheid bij herdenkingen duurzamer en inclusiever willen maken, dienen we goed na te denken over de structuur van de evenementen en hoe we media en technologie – digitaal of niet – gebruiken. We moeten er vooral niet van uitgaan dat veranderingen vanzelf komen wanneer we de keuze maken voor een bepaald platform.

Vertaald door Yi Fong Au

Over de auteur

 

Victoria Grace Walden

Dr. Victoria Grace Walden is senior lecturer in mediastudies en lid van het Weidenfeld-instituut van Joodse studies aan de Universiteit van Sussex. Ze schreef het boek Cinematic Intermedialities and Contemporary Holocaust Memory (2019). Ze beheert de website www.digitalholocaustmemory.com en is onder de naam @Holocaust_digi actief op Twitter.


Verder lezen

Aleida Assmann, Shadows of Trauma: Memory and the Politics of Postwar Identity. New York: Fordham University Press, 2016.

Edward S. Casey, Remembering: A Phenomenological Study (2e editie). Bloomington/Indianapolis: Indiana University Press, 2010.

Paul Connerton, How Societies Remember. Cambridge: Cambridge University Press, 1989.

Émile Durkheim, The Elementary Forms of Religions Life (vertaling Carol Cosman). Oxford: Oxford University Press, 2001 [1912].


Foto boven aan artikel

Onderdeel van de Yom Hashoah-herdenking was het opsteken van een kaars. Bron: YouTube Yom HaShoah UK

Holocaust-educatie

Jaargang 10, nummer 1, januari 2021

Wat willen we kinderen leren over de Holocaust en waarom? In deze editie van WO2 Onderzoek uitgelicht staan actuele inzichten en vragen rond Holocaust-educatie centraal.

Verboden te vliegen

Kunst kan de complexiteit van ingrijpende oorlogsverschrikkingen zeer aansprekend in beelden vatten én ons beeld van de geschiedenis doen kantelen. In deze rubriek belichten we daarom steeds een theaterstuk, tentoonstelling, film of andere kunstuiting waarin de herinnering aan 20e-eeuwse oorlogen een belangrijke rol speelt.

Dit keer: Verboden te vliegen van Martine Letterie. Hoe gaat dit boek voor beginnende lezers om met de vragen die spelen rond de representatie van oorlog, nationaalsocialisme en de Holocaust in de jeugdliteratuur?

Een van de meest bekende en productieve kinderboekenschrijvers van de afgelopen jaren is Martine Letterie. Na enkele boeken voor pre-tieners en tieners te hebben geschreven, ging Letterie in de afgelopen jaren de uitdaging aan om boeken over oorlog te schrijven voor beginnende lezers. Ze heeft inmiddels in samenwerking met illustrator Rick de Haas twee (voorlees)boeken voor kinderen vanaf 6 jaar geschreven. In 2019 publiceerde ze Verboden te vliegen, dat werd bekroond met de Thea Beckmanprijs 2020 voor het beste historische kinderboek.

Je zou kunnen stellen dat er maar weinig uitingsvormen zijn waarin duidelijker wordt hoe een land bij zijn verleden stilstaat dan in de teksten die volwassenen voor hun kinderen schrijven. In dergelijke teksten zijn literair-esthetische én pedagogische principes immers allebei belangrijk. In Nederland hebben verschillende jeugdboeken een belangrijke rol gespeeld in het verbeelden van oorlog, nationaalsocialisme en de Holocaust voor kinderen en jongeren.

Denk bijvoorbeeld aan Clara Asscher-Pinkhofs Sterrekinderen uit 1946, Beene Dubbelboers Geheim verzet uit 1964, Jan Terlouws Oorlogswinter uit 1972, Ida Vos’ Wie niet weg is wordt gezien uit 1981 en Ron Langenus’ Het verborgen dorp uit 1997. Sommige van deze titels zijn nog altijd moderne klassiekers van de jeugdliteratuur. Gezien in de context van hun tijd reflecteren ze op de heersende (nationale) herinneringscultuur en de algemene opvatting over wat wel of niet passend is in jeugdliteratuur.

Uit Verboden te vliegen. Illustratie van Rick de Haas. Bron: WPG Kindermedia

Intrinsieke spanning

Literatuurwetenschapper Katrien Vloeberghs constateerde ooit dat er geen enkel ander literair genre is dat zich zo sterk verzet tegen de representatie van oorlog, nationaalsocialisme en de Holocaust als literatuur voor kinderen (en in zekere mate die voor jongeren), omdat de cognitieve en emotionele capaciteiten van het leespubliek en de gruweldaden van dit tijdperk gewoon niet bij elkaar passen.1

Of, zoals de Israëlische pedagoog Chaim Schatzker het stelt: “The problem is how to present the truth without causing dangerous mental consequences – how to impress without traumatizings.”2 Ondanks deze intrinsieke spanning kent jeugdliteratuur een lange traditie als het gaat om de representatie van deze historische ervaring.

Volgens Vloeberghs staan bij schrijvers van jeugdboeken over het Derde Rijk drie clusters vragen centraal. Allereerst: welke kennis mogen zij van hun lezers verwachten en welke moeten zij overdragen (epistemologie)? Ten tweede: hoe ver mogen zij gaan in deze kennisoverdracht en zijn er details die maar beter worden weggelaten (psychologie)? Ten derde: in hoeverre bewerkstelligen zij met het verhaal nog continuïteit en wordt het verhaal (ook) als hoopgevend gepresenteerd, ondanks de vreselijke gebeurtenissen die worden omschreven (ethiek)?

Elke generatie van jeugdboekenschrijvers verhoudt zich opnieuw tot deze vragen. Ook auteurs die gedurende een lang schrijversleven meerdere malen over deze thematiek schrijven, moeten zich er steeds opnieuw toe verhouden, omdat er steeds weer een nieuwe generatie lezers klaarstaat met net nieuwe behoeften.

Laten we eens kijken hoe Letterie omgaat met deze vragen in Verboden te vliegen.

Duiven in de achtertuin

In Verboden te vliegen staat het ‘gewone leven’ tijdens de bezetting centraal. Al komen er wel enkele toespelingen op de Jodenvervolging in voor, het boek beschrijft vooral de belevenissen van de Brabantse familie Fiedel voor en tijdens de oorlog. Het doet dit vanuit het perspectief van Fietje, een van de kinderen uit het gezin, en deels door de ogen van de (wedstrijd)duiven die de Fiedeltjes in hun achtertuin houden – vaderduif Jules en zijn zoon Charlie. De climax van het boek is de capitulatie van het Duitse leger en de bevrijding van Nederland op 4 en 5 mei 1945.

Uit Verboden te vliegen. Illustratie van Rick de Haas. Bron: WPG Kindermedia

In verschillende episodes dringen de politieke en militaire ontwikkelingen het dagelijks leven van de Fiedeltjes en hun duiven binnen. Allereerst in de vorm van groeiende wrok tegenover de Duitsers, daarna in de vorm van de Duitse invasie, de inbeslagname van bezittingen en de introductie van de Nederlandse arbeidsdienst. Ook verbaast Fietje zich over de twee onbekende kinderen die plotseling op de boerderij van haar oom en tante wonen en nooit naar buiten gaan – een toespeling op de Jodenvervolging, die gespiegeld wordt in de gebeurtenissen met de duiven. Zo worden de duiven eerst als gevaar geclassificeerd en geregistreerd en dan later door de Duitsers weggevoerd.

Fietje en haar gezin laten echter zo veel mogelijk duiven onderduiken in een geheime schuilruimte in hun huis of bij kennissen over de Nederlands-Belgische grens. Helaas kunnen niet alle duiven worden gered en enkele vogels, waaronder Jules’ vrouw Cornelia en hun dochter Alice, worden naar een onbekende locatie gebracht. Slechts een paar keren na de oorlog terug. Toch eindigt Verboden te vliegen op een positieve noot met een vliegwedstrijd.

Vliegwedstrijd

Deze korte inhoudsbeschrijving laat al duidelijk zien hoe Letterie de epistemologische, psychologische en ethische vragen oppakt die Vloeberghs onderscheidt. Passend bij de leeftijd van haar jonge lezers beschrijft Letterie het gewone leven en de buitengewone gebeurtenissen van het tijdperk vanuit een kinderlijk en dierlijk perspectief. Het duivenperspectief heeft een grappig effect doordat de relatie van mens en dier op zijn kop wordt gezet.

Terwijl specifieke kennis en begrippen worden overgedragen (epistemologie), wordt naar andere duiven en vooral de Jodenvervolging slechts zijdelings verwezen. Het daadwerkelijke geweld vindt plaats buiten de bladzijden van het boek en wordt ook niet gevisualiseerd (psychologie). Door het eindpunt van het verhaal, de wedstrijd waarin Charlie in de voetsporen van zijn vader Jules treedt als record-brekende wedstrijdduif, zorgt Letterie voor continuïteit. Het feit dat er na een tijdje van letterlijke en figuurlijke duisternis weer licht is en de duiven weer vrij kunnen vliegen, benadrukt een uiteindelijk positieve blik op leven (ethiek).

Uit Verboden te vliegen. Illustratie van Rick de Haas. Bron: WPG Kindermedia

Door de bijzondere manier waarop het boek literair-esthetische en pedagogische principes met elkaar verbindt, biedt Verboden te vliegen veel aanknopingspunten voor het historisch en literair onderwijs. Aan de ene kant kan het boek helpen een historisch besef van de Tweede Wereldoorlog en het alledaagse leven in die tijd te ontwikkelen.

Aan de andere kant kunnen scholieren hun leesvaardigheid en literaire vaardigheden oefenen. De bladzijden bevatten op het eerste gezicht voor jonge lezers veel tekst in een redelijk klein lettertype, maar de episodische structuur en heldere schrijfstijl met directe dialogen, de illustraties en het meeslepende verhaal voorkomen een overbelasting van jonge lezers en bevorderen het leesplezier. Mooie details, zoals de kleine plaatjes boven de paginanummers, bieden de jonge lezers een visuele oriëntatie tussen de verschillende perspectieven van Fietje en de duiven.

Oudere lezers, die al een beetje meer weten over de Tweede Wereldoorlog, zullen zelf misschien al de conclusie trekken dat met de duiven hetzelfde gebeurde als met de Joden. Daarom zou de nadruk bij oudere lezers vooral op de historische dimensie kunnen liggen in plaats van de literaire dimensie. Hier kunnen dan ook de kennisgaten meer opgevuld worden en kan de vraag naar continuïteit en de individuele en collectieve impact van de oorlog centraal worden gesteld.

Over de auteur

 

Britta C. Jung

Britta C. Jung is een Irish Research Council Postdoctoral Fellow aan het UCD Humanities Institute in Dublin. In 2015 promoveerde ze aan de Rijksuniversiteit Groningen en de University of Limerick met een proefschrift over de representatie van het Derde Rijk in de Duitse jeugdliteratuur.


Noten

1. Katrien Vloeberghs, ‘Pedagogie van de herinnering. De Holocaust in de jeugdliteratuur vandaag’. In: Les cahiers de la mémoire contemporaine/Bijdragen tot de eigentijdse herinnering, 2004 (5), p. 63-76 (64).

2. Chaim Schatzker in: Michael Wermke, Jugendliteratur über den Holocaust, (Göttingen, 1999), p. 116.


Foto boven aan artikel

Cover Verboden te vliegen. Bron: WPG Kindermedia

De meerwaarde van videogetuigenissen in de klas

Het aantal ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog slinkt snel. Tegelijkertijd komen er steeds meer mogelijkheden om met ooggetuigenverhalen in contact te komen. Zo zijn er intussen vele tienduizenden interviews online beschikbaar. Sinds kort kennen we ook de zogenoemde Holocaust-hologrammen: opnamen van Holocaustoverlevenden die, dankzij 3D-opnameapparatuur en spraakherkenningstechnologie, live antwoord lijken te geven op vragen uit het publiek.

Hiermee zijn dus niet alleen de getuigenissen zelf voor de toekomst vastgelegd, maar wordt ook de mogelijkheid tot interactie met overlevenden bewaard – een even opmerkelijke als spectaculaire poging om de tijd stil te zetten. Maar wat willen we eigenlijk met deze op afroep beschikbare oorlogsherinneringen?

Oppervlakkig gebruik

Voor mijn onderzoek naar online ooggetuigenissen over de Tweede Wereldoorlog bestudeerde ik onder meer de website Getuigenverhalen.nl. Deze site, die wordt beheerd door het NIOD, geeft toegang tot een collectie video-interviews over uiteenlopende aspecten van de Tweede Wereldoorlog in Nederland, in Nederlands-Indië en op Aruba. Zo’n vijfhonderd interviews zijn op thema geordend en op trefwoord doorzoekbaar.

Dit betekent dat een websitebezoeker een willekeurige zoekterm kan intypen, bijvoorbeeld de eigen woonplaats of ‘onderduiken’. Het systeem geeft vervolgens alle videofragmenten uit de hele collectie terug waarin die zoekterm(en) voorkomen. Dit ‘googelen’ in interviews – of eigenlijk in de achterliggende, volledig uitgeschreven tekstversies daarvan – is de nieuwe standaard voor dit soort collecties.

De site wordt zo’n 1500 keer per maand bekeken. Maar: de gemiddelde duur van een sessie is slechts 2.56 minuten. Ook heeft sinds de lancering van deze website in 2010 niemand ooit een volledig interview bekeken. Wat gaat er mis als er zoveel tijd en geld is gestoken in het maken en ontsluiten van deze interviews en ze vervolgens maar buitengewoon kortstondig worden bekeken?

Het verhaal van Koos Valk op de website van getuigenverhalen.nl. Bron: getuigenverhalen.nl

Publiekgestuurd

Wat mijn onderzoek allereerst laat zien, is dat dit medium – doorzoekbare online interviewcollecties – een nieuw soort interactie met getuigenissen genereert. Websitebezoekers kunnen (of moeten) kiezen tussen onderwerpen, getuigen, interviews en fragmenten. Met hun zoekactie op de site starten ze in feite de (asynchrone en gemedieerde) conversatie met de ooggetuige.

Dit plaatst hen in een actieve positie. Dat is anders dan bij gastlessen, tentoonstellingen en documentaires, waar de getuige, de curator of de documentairemaker bepaalt wat er wordt verteld, voor hoelang en in welke volgorde en context. Die zijn ‘aanbodgestuurd’, terwijl interviewportals vraag- of publiekgestuurd zijn.

Mijn enquête, die een jaar lang aan Getuigenverhalen.nl was gekoppeld, bracht aan het licht dat ruim de helft van de websitebezoekers, dus ook degenen die maar een paar minuten bleven, kon vinden wat zij of hij zocht. Dat varieerde van algemeenheden als ‘zeer veel mooie indrukwekkende verhalen’, ‘allerlei soorten verhalen die de oorlog tot leven wekken’ en ‘persoonlijke emoties’ tot meer specifieke zoekdoelen als ‘vrouwen uit het verzet’, ‘interview met Geert Nales’ of zelfs ‘mijn opa’.

We moeten daarom niet zozeer denken in termen van mislukking of succes, al kan de gebruiksvriendelijkheid van deze specifieke website wel beter. Productiever is om bezoekers van dit soort sites goed toe te rusten op de actieve rol die het medium van hen vraagt. Weten ze bijvoorbeeld dat hun zoektermen letterlijk in de tekst van een interview moeten staan om dat interview naar boven te laten komen? Zo niet, dan levert hun zoekactie niet gauw goede resultaten op.

Emotie of informatie?

Mijn tweede conclusie is dat we eigenlijk maar op een zeer specifieke, om niet te zeggen beperkte manier in ooggetuigenissen geïnteresseerd lijken te zijn. De nieuwe, door technologie gedreven interactiemogelijkheden met ooggetuigenissen zoals de interviewportals en de hologrammen maken zichtbaar wat al tijden aan de gang is: we zoeken vooral emotie in oorlogsgetuigenissen, we willen van oorlogsgetuigen voornamelijk horen hoe ze met de ellende zijn omgegaan en we willen jongeren door middel van getuigenverhalen empathie bijbrengen.

Dat is belangrijk, maar waarom zien we ooggetuigen vooral als voorbeelden van hoe je met trauma en verlies kunt omgaan, en niet ook als belangrijke informatiebron over de oorlog?

Een Holocaust-overlevende met zijn hologram. Foto: Illinois Holocaust Museum & Education Center

Hoewel interviewportals nog nauwelijks in het onderwijs worden gebruikt, liggen juist op dit punt grote mogelijkheden. Een gastspreker in de klas geeft één kant van één verhaal, waarna de docent verder gaat met het hoofdstuk over de ‘Tijd van televisie en computers’. Een interviewportal bezoeken met een zoekterm als ‘onderduik’ levert daarentegen tientallen verschillende aspecten, ervaringen en perspectieven op over dat ene verschijnsel. Juist die meerstemmigheid roept vragen op en geeft inzichten waar leerlingen ook buiten het onderwerp ‘Tweede Wereldoorlog’ iets aan kunnen hebben.

Om die meerstemmige en soms tegenstrijdige informatie goed te kunnen duiden, is het nodig dat je mondelinge bronnen op waarde kunt schatten. Ook op dat punt kunnen interviewportals helpen. De afstand die het computerscherm creëert, en die doorgaans als beperking wordt ervaren, is ook de kritische distantie die nodig is om je af te vragen, zoals een van de leraren in opleiding deed die deelnam aan mijn onderzoek, of iemand die tijdens de oorlog twee jaar oud was wel echt een ooggetuige genoemd kan worden.

Die realisatie kan het startpunt zijn van een onderwijsleergesprek over bronkritiek, herinnering als bron en waar we onze kennis over de oorlog eigenlijk vandaan hebben. Een grootschalige vakdidactische studie die in 2017 in Duitsland is verricht, bevestigt dit. Hoewel leerlingen bij een live gastles het idee hadden meer te hebben geleerd, scoorden deze leerlingen lager op vragen over kritisch historisch denken over het onderwerp van de gastles dan leerlingen die hetzelfde verhaal van dezelfde ooggetuige op video hadden gezien.

Het wegvallen van de ooggetuigengeneratie is een groot verlies, maar biedt dus ook didactische kansen. Goede, gebruiksvriendelijke technologie zou moeten inspelen op de actieve rol die het publiek in dit tijdperk zonder ooggetuigen heeft.

Over de auteur

 

Susan Hogervorst. Foto: Hucopix

Dr. Susan Hogervorst is universitair docent Cultuurgeschiedenis aan de Open Universiteit. In samenwerking met de Erasmus Universiteit Rotterdam en het NIOD deed ze onderzoek naar het gebruik van interviews met ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog in de klas, in musea en online, en schreef hierover onder meer The era of the user. Testimonies in the digital age.


Foto bovenaan artikel

In het Illinois Holocaust Museum & Education Center kunnen groepen “in gesprek” met een hologram van een Holocaust-overlevende. Foto: Illinois Holocaust Museum & Education Center

De lessen van de Holocaust

Waarom en hoe moeten we kinderen en jongeren lesgeven over de Holocaust? De bundel Holocaust Education: Contemporary challenges and controversies werpt hierover belangrijke vragen op. Hoewel deze niet allemaal bevredigend worden beantwoord, zet de bundel aan tot nadenken. Ook over de wijze waarop de Holocaust op Nederlandse scholen wordt behandeld.

Holocaust Education is samengesteld en geredigeerd door historici en pedagogen Stuart Foster, Andy Pearce en Alice Pettigrew, allen verbonden aan het Centre for Holocaust Education van het University College Londen.1  Zoals de ondertitel verraadt, gaat het hen om het analyseren van de belangrijkste hedendaagse uitdagingen voor het lesgeven over de Holocaust en om de debatten die daaruit voortkomen.

In zijn inleiding onderscheidt Pearce vier belangrijke recente ontwikkelingen: het verdwijnen van de generatie van ooggetuigen, een wereldwijde heropleving van antisemitisme, de nieuwe ‘oorlog tegen de waarheid’ (ofwel de verspreiding van valse informatie en het ondergraven van wetenschappelijk onderbouwde feiten) en tot slot de heropleving van rechts-populistische bewegingen in de Verenigde Staten en Europa.

Tegen deze actuele politieke horizon roept Holocaust Education allerlei vragen op over wat jongeren feitelijk weten over de geschiedenis van de Holocaust, wat ze zouden moeten weten en welke doelstellingen educatie zou moeten hebben. Daarbij komen uiteenlopende concrete kwesties aan bod, waaronder de behandeling van de Holocaust in het basisonderwijs, het gebruik van gruwelijke beelden in het klaslokaal, de invloed van populaire media en de vraag of er meer weerstand is onder moslimjongeren bij het behandelen van de Holocaust dan onder niet-moslims.

Bron: UCL Press

Problematische beeldvorming

De bundel doet daarmee meer dan het louter benoemen van een aantal hedendaagse problemen rondom het lesgeven over de Holocaust. De meeste bijdragen bieden diepgravende analyses en bouwen voort op empirisch onderzoek: in het bijzonder op een belangrijke studie uit 2016 over het kennisniveau en begrip van de Holocaust onder Britse jongeren.

Deze studie, die in de eerste twee artikelen in de bundel wordt toegelicht, laat bijvoorbeeld zien dat Britse jongeren niet alleen beperkte kennis hebben over de Holocaust, maar dat hun beeldvorming over de historische achtergronden van deze genocide in allerlei opzichten problematisch is.2

De auteurs wijten dit deels aan het feit dat jongeren een groot deel van hun kennis baseren op jeugdboeken en verfilmingen, zoals The Boy in the Striped Pyjamas. De vervaging tussen slachtoffers en daders in dit specifieke verhaal leidt bij jongeren vaak tot een sterk vertekende en gedramatiseerde interpretatie van concentratiekampen, daders, slachtoffers en speelruimte voor menselijk handelen, zo betoogt Darius Jackson overtuigend.

Ook breder bekeken leidt historische kennis die deels is gebaseerd op geromantiseerde fictie gemakkelijk tot problematische, gebrekkige beeldvorming over zowel daders als slachtoffers. Het maakt dat bepaalde zaken nauwelijks doordringen tot jongeren, zoals het brede draagvlak van de nationaalsocialistische ideologie onder de Duitse bevolking, de rol van antisemitisme en de mate waarin daders doorgaans niet onder dwang maar op eigen initiatief handelden.

Beeld uit de film The Boy in the Striped Pyjamas. Foto: Miramax

Nederlandse jongeren

Met zijn sterke basis in empirisch onderzoek past de bundel in een internationale trend.3  De afgelopen jaren verscheen er een hele reeks studies die het kennisniveau en de behandeling van de Holocaust in kaart brachten.4

In Nederland werden bijvoorbeeld in korte tijd twee onderzoeken van Marc van Berkel gepubliceerd, die voor het Nederlandse onderwijs vergelijkbare conclusies trekt als de Britse onderzoekers. Van Berkel constateert in zijn studie dat het probleem niet zozeer een gebrek aan interesse is – vooral de Holocaust wordt net als door Britse jongeren door Nederlandse jongeren over het algemeen als een interessant en belangrijk onderwerp opgevat. Wel ontbreekt het jongeren vaak aan een helder begrippenkader en historisch inzicht.

Een interessante parallel met de Britse situatie is dat ook Nederlandse jongeren hun kennis voor een belangrijk deel baseren op jeugdromans en films als The Boy in the Striped Pyjamas. Ook hier leidt dit vaak tot een sterk vertekend en problematisch beeld. Van Berkel constateert bijvoorbeeld dat jongeren nauwelijks inzicht hebben in de betekenis van begrippen als collaboratie, nationaalsocialisme of antisemitisme. Ook blijft het historische blikveld beperkt tot een West-Europees (en voornamelijk Nederlands) perspectief: meer dan 70% van de ondervraagden wist niet dat de meeste vermoorde Joden in Oost-Europa leefden.5

Moraal, menselijkheid en empathie

Over naar de fundamentele vraag die aan de stukken in de Britse bundel ten grondslag ligt: waarom vinden we het belangrijk dat jongeren leren over de Holocaust? Gaat het om de historische kennis op zichzelf, of verwachten we dat leerlingen hier ook meer omvattende lessen uit trekken en daardoor beter in staat zijn op kritische wijze naar actuele politieke kwesties en naar hun eigen leefwereld te kijken?

Vooral Stuart Foster en Arthur Chapman onderzoeken in hun bijdragen de verhouding tussen historische kennis en de grotere morele betekenis die aan de Holocaust kan worden ontleend. Teruggrijpend op Primo Levi betoogt Chapman dat een bredere reflectie op moraal, menselijkheid en empathie onmisbaar is wanneer jongeren – en mensen in het algemeen – zich verdiepen in de Holocaust. Maar hij stelt ook dat dit alleen mogelijk is wanneer de specifieke historische omstandigheden die leidden tot het electorale succes van Adolf Hitler en de Holocaust niet uit het oog worden verloren.

Tegelijkertijd is het net zo belangrijk de specifieke context van actuele kwesties zoals de ‘oorlog tegen de waarheid’ van politici als Donald Trump te benadrukken, juist ook wanneer deze vergelijkbare vragen over moraal en over oorzaken en gevolgen oproepen. Kortom: je moet voorzichtig blijven met het trekken van historische parallellen tussen heden en verleden, maar dit tegelijkertijd inzetten als een onmisbare tool bij het bespreken van de Holocaust, omdat een puur historische behandeling van de Holocaust voorbij dreigt te gaan aan de fundamentele morele vragen die erdoor worden opgeroepen.

Trump

Met hun bijdragen sluiten Foster en Chapman aan bij een breder historisch debat over de opleving van het rechtspopulisme, dat sinds de verkiezing van president Donald Trump in 2016 in een stroomversnelling is geraakt.6

In dat debat staat de vraag centraal in hoeverre de huidige politieke ontwikkelingen kunnen worden vergeleken met de opkomst van het fascisme in de jaren twintig en dertig. De meningen over de zin en onzin van zulke vergelijkingen lopen sterk uiteen. Toch vinden de meeste historici elkaar in de conclusie dat er zowel parallellen en continuïteiten als belangrijke verschillen tussen de retorische strategieën, ideologie en politieke praktijken van het fascisme en van politici als Trump te herkennen zijn.7

Opkomend facisme in Europa. Mussolini en de fascistische paramilitaire Zwarthemden tijdens de mars op Rome in oktober 1922. Foto: Wikimedia Commons

Hoewel de reflecties in Holocaust Education op dit complexe vraagstuk zeker inzichtelijk zijn, blijf je als lezer wel met een belangrijke vraag zitten. Hoe moet het dan wel? De auteurs betogen weliswaar dat Holocaust-educatie kan dienen om meer universele kanten van menselijk gedrag en actuele ontwikkelingen op het wereldtoneel te begrijpen, maar het blijft toch wat vaag hoe dit in de praktijk van het geschiedenisonderwijs gestalte moet krijgen.

Wat ontbreekt zijn concrete voorbeelden van geslaagde lessen of lesprogramma’s voor middelbare scholieren die wél voldoen aan de strenge eisen die in dit boek worden gesteld. Dat is zeker een gemis, juist ook omdat de auteurs de urgentie ervan zo overtuigend uiteenzetten.

Antisemitisme

Dat neemt niet weg dat de bundel aanzet tot nadenken. Hoe belangrijk een goed begrip van zowel de continuïteiten als de verschillen is, komt misschien nog wel het beste naar voren in het artikel van Pearce, Foster en Pettigrew over antisemitisme en Holocaust-educatie. Zij zetten vraagtekens bij de veronderstelling dat (meer) lessen over de Holocaust ook automatisch een passend antwoord vormen op het toegenomen antisemitisme.

De auteurs wijzen erop dat stereotype beeldvorming over Joden niet automatisch verdwijnt wanneer jongeren onderwijs krijgen over de Holocaust. En dat het vaak aan kennis ontbreekt – ook onder docenten – over de langere geschiedenis van het antisemitisme en de religieuze, raciale en politiek-ideologische uitingsvormen die deze in verschillende periodes heeft gekend.

Pearce, Foster en Pettigrew benadrukken terecht dat in hedendaagse complottheorieën weliswaar allerlei oude vooroordelen een rol spelen, maar de context waarin ze worden geuit met de tijd verandert. Zo vinden in Nederland tegenwoordig vooral veel incidenten plaats bij spreekkoren van voetbalsupporters, bij debatten over de politieke spanningen in het Midden-Oosten en, meer recentelijk, in het kader van complottheorieën over de COVID-19-epidemie.8

De recente toename van antisemitische incidenten in ons land deed minister Ferdinand Grapperhaus van Veiligheid en Justitie onlangs besluiten om vanaf 2021 een Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding aan te stellen. En voor mijn collega’s bij de Anne Frank Stichting vormt deze trend aanleiding om dit jaar opnieuw de omvang en context van antisemitische incidenten in het onderwijs in kaart te brengen en te analyseren.9

Empirisch onderzoek

De bundel Holocaust Education geeft ook voor dit geplande onderzoek een aantal belangrijke overwegingen mee. Zo pleiten de Britse auteurs enerzijds voor empirisch onderzoek naar de opvattingen van jongeren over antisemitisme en de ‘sociale, culturele en politieke context waaraan zij deze verbinden’. Anderzijds benadrukken ze dat het daar niet bij moet blijven en dat onderzoeksresultaten moeten worden gebruikt voor het trainen van docenten en het ontwikkelen van lesmateriaal.

Holocaust Education laat overtuigend zien hoe belangrijk het is om stil te staan bij de vraag wat we jongeren eigenlijk willen leren over de Holocaust. En ook dat empirisch onderzoek onmisbaar is om te bepalen wat hierbij wel en wat geen zinvolle aanpak is. De auteurs bepleiten overtuigend dat er in het onderwijs over de Holocaust meer aandacht moet komen voor ideologie, antisemitisme en de diversiteit aan ervaringen en motieven van daders, slachtoffers en omstanders.

Bovendien bieden zij allerlei relevante aanknopingspunten voor verder onderzoek. Dat alleen al maakt Holocaust Education een waardevol boek. Maar hoe een geschiedenisles over de Holocaust op een verantwoorde manier kan worden gecombineerd met een kritische bespreking van de actualiteit? Die vraag heeft een bevredigender antwoord nodig dan in deze bundel wordt gegeven.

Over de auteur

 

Bas von Benda-Beckmann. Foto: Lionne Hietberg

Bas von Benda-Beckmann (1976) is historicus en als senior onderzoeker verbonden aan de Anne Frank Stichting, waar hij zich bezighoudt met de geschiedenis van de onderduikers uit het Achterhuis en hun sociale omgeving.


Met dank aan mijn collega’s Jurmet Huitema-de Waal en Karen Polak voor hun inhoudelijke commentaar, aanvullingen en toelichting op het geplande antisemitisme-onderzoek van de afdeling Educatieve Projecten van de Anne Frank Stichting.


Noten

1. In 2020 bracht het UCL Centre for Holocaust Education voor het Britse onderwijs een lesboek uit voor leerlingen tussen de 11 en 14 jaar (‘Key Stage 3’): Understanding the Holocaust at KS3: How and why did it happen?

2. De belangrijkste daarvan is deze grootschalige studie: Foster e.a., What do students know and understand about the Holocaust? Evidence from English Secondary Schools (Londen 2016).

3. Kijk hier voor de verschillende online gepubliceerde onderzoeken.

4. IHRA, Research in Teaching and Learning about the Holocaust (2017)..

5. Marc van Berkel, Wat weten Nederlandse jongeren over de Tweede Wereldoorlog? (HAN 2018); Zie ook: Marc van Berkel, Plotlines of Victimhood. The Holocaust in Dutch and German textbooks, 1960-2010 (Nijmegen 2018).

6. In Nederland stellen historici zich traditioneel terughoudender op, maar zijn ook enkele vergelijkbare discussiestukken verschenen naar aanleiding van het electorale succes van Thierry Baudets Forum voor Democratie. Bijvoorbeeld in Trouw en op Over de muur. Recent laaide deze discussie opnieuw op na de verspreiding van antisemitische grappen en uitspraken onder leden van FvD, inclusief Baudet zelf, zo benadrukten partijleden.

7. Zie bijvoorbeeld Timothy Snyder in The Guardian en, meer recent in de New York Times. Andere voorbeelden zijn Mark Mazower in Financial Times; en Richard Evans in The Guardian.

8. Zie bijvoorbeeld Ron van Wonderen & Willem Wagenaar,‘Antisemitisme onder jongeren in Nederland, Oorzaken en triggerfactoren’ (Anne Frank Stichting/Verweij Jonker Instituut, april 2015).

9. Hierin wordt voortgebouwd op een eerder onderzoek uit 2013. Zie: Van Wonderen & Wagenaar, ‘Antisemitisme onder jongeren in Nederland’ en het onderzoek bij de Anne Frank Stichting.


Foto bovenaan artikel

Rechtspopulisme in de Verenigde Staten. Tijdens een demonstratie van de conservatieve The Tea Party wordt Obamacare vergeleken met facisme. Bron: Fibonacci Blue from Minnesota, USA op Wikimedia Commons, CC BY 2.0