Gebruik en misbruik van de geschiedenis door radicaal-rechts in Duitsland

Net als in Nederland viel in Duitsland het afgelopen jaar regelmatig de term ‘coronadictatuur’ en waren er vergelijkingen met de Tweede Wereldoorlog te beluisteren. Maar ook de geschiedenis van de DDR werd er door critici van de overheidsaanpak vaak bijgehaald. Hanco Jürgens ontleedt hoe radicaal-rechts in Duitsland het verleden instrumentaliseert.

In Duitsland worden de debatten over het coronabeleid op het scherpst van de snede gevoerd. Minister-presidenten van deelstaten vallen over elkaar heen in discussies over de handhaving van het beleid. De Bondsregering in Berlijn probeert de ruziënde deelstaten zo veel mogelijk op één lijn te houden. Hierdoor is bij sommigen het gevoel ontstaan dat ‘Berlijn’ maatregelen dicteert en zelfs dat er een ‘coronadictatuur’ is ontstaan. Het idee van een coronadictatuur is hierbij in Duitsland in toenemende mate gekaapt door rechts-radicale groeperingen die met veel stemverheffing de toon zetten tijdens de demonstraties tegen het Duitse coronabeleid.

Dieptepunt was wel de bestorming van de trappen van de Rijksdag – het centrum van de Duitse democratie – door rechts-radicale Reichsbürger met vlaggen van het Duitse keizerrijk. Zij konden nog net worden tegengehouden door een paar agenten bovenaan de trappen en de toegesnelde ME. Deze Reichsbürger ontkennen het bestaan van de Bondsrepubliek omdat zij vinden dat er na de Tweede Wereldoorlog geen vredesverdrag is gesloten tussen gelijkwaardige partijen. Voor hen is Duitsland nog steeds een bezet land.

Rechts-radicale Reichsbürger met vlaggen van het Duitse keizerrijk bestormen de trappen van de Bundestag op 29 augustus 2020. Foto: Christian Mang / Reuters

In dit artikel stel ik de vraag welke rol de Duitse geschiedenis speelt tijdens de demonstraties tegen het coronabeleid. Regelmatig wordt de ‘coronadictatuur’ vergeleken met de onderdrukking tijdens de Tweede Wereldoorlog of de DDR. Sommige demonstranten stellen de democratisch aangenomen Infektionsschutsgesetz uit 2001 gelijk aan de Ermächtigungsgesetz uit 1933, die Adolf Hitler ongelimiteerde volmachten verschafte. Anderen noemen hun situatie DDR 2.0. Hoe moeten we dit soort historische vergelijkingen van critici van het coronabeleid inschatten? En in hoeverre kun je bij al die vergelijkingen spreken van een typisch Duits fenomeen?

Verzetsstrijd

In Duitsland is de angst voor catastrofes mogelijk net iets groter dan in veel andere landen. Lang heerste er de angst dat de democratie niet sterk genoeg zou zijn, dat er in de toekomst opnieuw een catastrofe zou kunnen plaatsvinden, vergelijkbaar met die in de jaren ’33-‘45. Zoals Frank Biess schrijft in zijn Republik der Angst staan angsten in Duitsland in relatie tot een zich steeds veranderende herinneringscultuur.

De angst dat de samenleving ontwricht zou worden door de COVID-19-pandemie leidde tot stevige maatregelen. Bij de demonstraties tegen dit stevige COVID-19-beleid viel op hoe het verleden als een grabbelton werd gebruikt om de eigen standpunten kracht bij te zetten. Veel media-aandacht trok bijvoorbeeld ‘Jana’ uit Kassel die zichzelf op luchtige toon vergeleek met Sophie Scholl, een van Duitslands beroemdste verzetsstrijders, die tijdens de Tweede Wereldoorlog in München pamfletten verspreidde op de universiteit en dat met haar leven moest bekopen. Ook Jana was, zo deelde ze haar publiek mee, in verzet door demonstraties van ‘Querdenker’ te bezoeken, door redes te houden en pamfletten te verspreiden.

Opmerkelijk was ook de vereenzelviging van demonstranten met joodse slachtoffers, zoals Anne Frank. Een elfjarig meisje las een tekst voor waarin ze haar situatie vergeleek met die van Anne. Maar de ergste vorm van wat in het Engels holocaust distortion heet, zijn demonstranten die een gele davidster dragen met daarop de tekst ‘ungeimpft’ (ongevaccineerd). Slachtoffers van de grootste genocide ooit gepleegd worden zo op één lijn gesteld met de ‘slachtoffers’ van het coronabeleid. Politici reageren terecht bezorgd op deze ontwikkeling.

Het gaat weliswaar om een kleine minderheid, maar hun toon is steeds feller geworden. En de uitingen worden gedaan in een maatschappelijke context waarin racisme en vreemdelingenhaat helaas niet meer weg te denken zijn.

Querdenken in Ulm, 2020. Foto: Wald-Burger8 op Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0)

Rechts-radicale parolen

Om te begrijpen hoe radicaal-rechts in Duitsland het verleden instrumentaliseert tijdens de coronacrisis, is het van belang om de veranderingen binnen dit rechts-radicale discours nader onder de loep te nemen. Onder invloed van de Franse Nouvelle Droite heeft radicaal-rechts immers rond 2000 afstand genomen van expliciete neonazi-parolen.

In plaats daarvan wordt steeds meer gebruik gemaakt van tactieken die ook extreemlinks hanteert: het ontregelen van ‘de elite’ door tegenspraak, door algemeen aanvaarde waarheden te ontkrachten en door ‘eigen waarheden’ ertegenover te plaatsen. Het internet is daarvoor het perfecte medium.

Opmerkelijk is dat nieuwrechts zich laat inspireren door theorieën van de Italiaanse communist Antonio Gramsci, die vond dat de culturele hegemonie van de elite moest worden doorbroken en de maatschappelijke consensus ter discussie moest worden gesteld. Aanhangers van radicaal-rechts stellen zich daarom ook het liefst op als buitenstaanders die rammelen aan de poorten van de macht. Vergelijkingen met andere tijden worden dan gemakkelijk gemaakt, zonder ook maar enige reflectie op de vraag of die tijden daadwerkelijk vergelijkbaar zijn. Zowel de DDR als de Tweede Wereldoorlog dienen daarbij als spiegel van de huidige politieke cultuur.

Alternative für Deutschland

Wie goed kijkt, ziet dat zich sinds de eerste Pegida-demonstraties in Dresden, in oktober 2014, verschillende vormen van instrumentalisering van de geschiedenis aandienden. Tijdens deze demonstraties tegen de ‘islamisering van het avondland’ werd op diverse manieren gebruik gemaakt van succesvolle leuzen uit 1989, die tot dan toe vooral geassocieerd werden met de val van de Muur.

Naar voorbeeld van de succesvolle maandagdemonstraties in Leipzig, voorafgaand aan de val van de Muur, werden ook de Pegida-demonstraties op maandagavond gehouden. De leuze ‘Wir sind das Volk’, voor het eerst gebruikt tijdens dezelfde maandagdemonstraties in Leipzig, werden nu door aanhangers van Pegida ingezet in de strijd tegen ‘Berlijn’. De positieve connotaties die veel progressieve Duitsers hebben bij deze leuze werden nu opeens ingekleurd door radicaal-rechts.

Een andere strategie die vanaf 2017 nadrukkelijk werd ingezet door de Alternative für Deutschland (AfD) bestond uit het relativeren van het belang van de nazimisdaden en het plaatsen van kritische kanttekeningen bij de huidige ‘Schuldkult’. Nazimisdaden worden niet ontkend, maar wel wordt het belang ervan voor het huidige Duitsland en voor de Duitse geschiedenis als geheel gerelativeerd. Met zorgvuldig uitgekiende uitspraken weten kopstukken van de AfD veel media-aandacht te genereren, in de hoop de maatschappelijke consensus te doorbreken.

Het meest bekende voorbeeld hiervan waren de uitspraken van Björn Höcke, voorman van AfD-Thüringen en spreekbuis van de inmiddels opgeheven rechtervleugel van de partij, Der Flügel. Bij een rede voor de jongerenafdeling van de partij in Dresden, in januari 2017, riep hij op tot een draai van 180 graden in de Duitse herinneringscultuur. Volgens hem was er geen land ter wereld dat zo pal in het centrum van de hoofdstad een ‘monument van schande’ had gebouwd, waarmee hij doelde op het Holocaust Mahnmal in Berlijn. Zelfs binnen de eigen partij lag dit gevoelig. Höcke moest zich verantwoorden voor een uitsluitingscommissie, die uiteindelijk besloot hem niet te royeren.

De partij schuift de laatste jaren steeds verder op naar rechts. AfD-partijchef Alexander Gauland bevestigde in 2018 de lijn-Höcke door te zeggen dat Hitler en de nazi’s slechts een vogelpoepje zijn in de meer dan 1000 jaren succesvolle Duitse geschiedenis. Dit zijn oude rechts-conservatieve uitspraken die na 1945 vaker werden gehoord. Ze passen bij het idee dat er nu eindelijk eens een Schlussstrich onder deze geschiedenis getrokken zou moeten worden om Duitsland te bevrijden van een onnodig zware last. Streep eronder! Einde discussie.

QAnon

Vanuit dit klimaat is het niet verwonderlijk dat tijdens de coronacrisis ook andere strategieën in beeld kwamen waarbij de geschiedenis misbruikt werd. Het gaat daarbij vaak om reeds bestaande manieren van spreken in een nieuw jasje. Zo voert het idee van Duitsers als slachtoffers al terug tot de jaren vijftig, toen veel conservatieve Duitsers zichzelf zagen als slachtoffers van Hitler en zijn ‘Helfer’ die met hun kleine kliek de Duitse bevolking in vervoering hadden gebracht.

In lijn hiermee dient de identificatie met Sophie Scholl of Anne Frank als voorbeeld om te tonen hoe individuen slachtoffer zijn geworden van een onderdrukkend systeem. Het geeft overigens aan dat ook rechts-radicalen meegegaan zijn in het veranderende herinneringsdiscours waarin Anne Frank en Sophie Scholl een prominente plaats hebben.

Een andere kwalijke vorm van misbruik van de geschiedenis vindt zijn oorsprong in oude antisemitische samenzweringstheorieën, die vooral tijdens de coronacrisis opnieuw opgang doen. Het ‘Chinese virus’ zou zo door Joden zijn misbruikt om hun macht te vergroten ten koste van de Duitse economie, die ten onder dreigt te gaan. Vaak wordt daarbij ook verwezen naar ‘het netwerk van George Soros’, een beeld dat onder meer door de Hongaarse premier Viktor Orbán naar voren is gebracht.

Het zijn theorieën die door een hele kleine minderheid worden aangehangen. Maar ze zijn wel heel gevaarlijk, omdat ze invloed hebben op een nog kleinere groep mensen die bereid is tot het plegen van geweld. De mislukte aanslag op de synagoge in Halle in oktober 2019 heeft diepe sporen nagelaten. De 68 aanwezigen zijn gered door een hardhouten deur.

Kogelgaten in de deur van de synagoge in Halle. Foto: Reise Reise op Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0)

De vraag hoe Duits de hier beschreven fenomenen zijn, wordt verschillend beantwoord. Sommige historici trekken lange lijnen in de geschiedenis van het Duitse rechts-extremisme, van de negentiende eeuw tot nu. Zij beschrijven radicaal-rechts vooral als een Duits fenomeen. Andere historici plaatsen het fenomeen meer in een transnationale context, maar beklemtonen daarbij wel hoezeer de Duitse herinneringscultuur van invloed is op Duitse debatten, die, als er ook maar een beetje verwezen kan worden naar het verleden, al snel een extra emotionele lading hebben.

De rechts-radicale bewegingen reageren op die herinneringscultuur en maken er – juist als kritische buitenstaanders – zelf ook deel van uit. De demonstraties van ‘Querdenker’ tijdens de COVID-19-crisis hebben echter vooral laten zien hoe transnationaal de QAnon-beweging is en hoe gemakkelijk samenzweringstheorieën hun weg vinden via het internet. Radicaal-rechts is ook in Duitsland uitermate goed verknoopt met bewegingen in andere Europese landen en niet te vergeten de VS.

De Duitse Verfassungsschutz, de binnenlandse veiligheidsdienst, volgt deze bewegingen en hun vertakkingen nauwgezet. Terecht waarschuwt de dienst voor een steeds bredere aanhang van antidemocratische ideeën in een verder heel democratische Bondsrepubliek. Historici, museummedewerkers en docenten rest de taak om op basis van argumenten een helder beeld van de geschiedenis over te brengen, waarin oppervlakkige historische vergelijkingen die leiden tot ongefundeerde samenzweringstheorieën worden weerlegd.

Over de auteur

 

Hanco Jürgens

Hanco Jürgens is wetenschappelijk medewerker van het Duitsland Instituut Amsterdam en docent bij de opleiding geschiedenis van de UvA. Hij is gespecialiseerd in moderne Europese geschiedenis. Momenteel richt hij zich vooral op de recente geschiedenis van Duitsland sinds de val van de Muur.


Beeld boven aan artikel

Een Pegida-demonstratie in Dresden, januari 2015. Foto: Kalispera Dell op Wikimedia Commons (CC BY 3.0)

Herinnering in tijden van Instagram

Dit artikel verscheen eerder in de Nederlandse BoekengidsHet is voor deze gelegenheid ingekort.

 

Digitale technologieën hebben geleid tot een heuse memory boom, een koortsachtige groei van commerciële, educatieve en technologische manieren om het verleden naar het heden te halen. Hoe moeten musea en archieven reageren op de onlinecultuur? Kan het scherm ook een volwaardig alternatief bieden voor het museum? En wat kunnen de bloeiende vakgebieden van memory studies en erfgoedstudies ons vertellen over de ethische en politieke gevolgen van digitalisering – en dus over de toekomst van ons verleden? Yra van Dijk en David Duindam bespreken deze vragen aan de hand van twee recente publicaties.

Digital memory?

Voor deze onderwerpen gebruiken academici graag de term ‘digital memory’. Een erg gelukkige naam is dat niet omdat het de alomtegenwoordigheid van digitale media en platforms onderschat, en het doet lijken alsof er ook nog een herinneringscultuur mogelijk is die aan de digitale omgeving ontsnapt. ‘Herinnering in het digitale tijdperk’ is een geschiktere term. We leven in een tijd waarin digitale media verregaand geïntegreerd zijn in ons dagelijks leven, en bovendien verstrengeld met culturele, (geo)politieke, economische en maatschappelijke ontwikkelingen.

De verhoudingen tussen herinneringen, de instellingen die ze van oudsher beheren, en het publiek dat ze bedienen, worden door digitale media ingrijpend veranderd. Hoe het museum, het publiek, en ook de wetenschap die beide onderzoekt daarmee moeten omgaan is de vraag. In elk geval is er grote behoefte aan ‘mediawijsheid’: een reflectieve, kritische houding tegenover (nieuwe) media.

Zo’n reflectieve houding tegenover media is niet los te zien van een kritische notie van het begrip herinnering. In een naïeve of oppervlakkige opvatting van herinnering kan het lijken alsof er een oorspronkelijk verleden door een bepaald object of verhaal letterlijk ‘present’ wordt gemaakt. Maar zo’n onmiddellijk contact met het verleden in een museum of archief is natuurlijk onmogelijk, juist omdat een herinnering altijd plaatsvindt middels een bepaald medium, in een gegeven context. Een medium dat de herinnering aan het verleden vormt en verandert. Met de alomtegenwoordigheid van digitale media wordt het bewustzijn van de invloed van dat medium des te prangender.

Meer dan ooit tevoren heeft het publiek daarbij een rol: het verleden wordt immers niet langer bewaakt door professoren met lange baarden of strenge archivarissen, maar staat ‘open’ voor iedereen. Dat die openheid niet vrijblijvend en gelijkwaardig is, en we wel degelijk worden gestuurd en gemanipuleerd door nieuwe ‘curatoren’ zoals Facebook, Twitter en Instagram, is een van de zaken waar we ons van bewust moeten zijn.

Andrew Hoskins, die de bundel Digital Memory Studies: Media Pasts in Transition (2017) samenstelde, bestempelt deze paradoxale ‘bevrijding’ van de herinnering als een ontologische verschuiving. Het verleden is ‘digitaal gekaapt’, ontdaan van zijn eens retrospectieve samenhang en stabiliteit. Zijn pleidooi voor een geïntegreerde studie van ‘memory’ en ‘media’ gaat er evenwel aan voorbij dat die twee altijd al vermengd zijn geweest. Iedere vorm van herinneringscultuur heeft immers een materiële drager nodig, of het nu een kleitablet is, een schilderij of een monument.

De paradox is eerder dat media nu tegelijk veel meer en veel minder zichtbaar zijn dan vroeger. Door de digitale revolutie zijn we ons bewuster van de eeuwige (re)mediatie van de herinnering. Tegelijkertijd zijn digitale media zo alomtegenwoordig dat we ze vaak helemaal niet meer kunnen zien. Ze lijken transparant: een doorzichtig scherm tussen ons en de realiteit. Een belangrijke nieuwe taak van memory studies – maar ook van het museum en het archief – is daarom het publiek mediawijs te maken: te zorgen voor bewustwording van de effecten van oude en nieuwe media op hoe we het verleden ervaren.

Bron: Routledge, 2017

Interactiviteit?

Ook de vele zogenaamd innovatieve herinneringspraktijken die online en in musea te vinden zijn, verdienen een kritische analyse. ‘Interactiviteit’ – vaak het sleutelwoord in beleidsplannen van instellingen – is lang niet altijd echt gebaseerd op een zinvolle interactie met teksten, beelden of objecten uit het verleden.

Het lijkt soms eerder alsof herinnering en herdenking zonder reflectie of terugkoppeling aan een digitaal medium worden uitbesteed. Is er bijvoorbeeld sprake van ‘herinnering’, van een duurzame aanwezigheid van het verleden, als we op de naam van een van de 7,7 miljoen doden uit de Eerste Wereldoorlog klikken, zoals de website Lives of the First World War van het Imperial War Museum suggereert? Of registreert de website vooral onze vluchtige digitale aanwezigheid?

Dat gebrek aan echte interactiviteit wreekt zich ook in de institutionele herinnering aan de Holocaust. Omdat het onderwerp zo pijnlijk en gevoelig is, schrikken museale instanties ervoor terug om het op een spannende manier levend te houden. In de bundel van Hoskins bespreekt Wulf Kansteiner enkele recente alternatieven, zoals hologrammen van overlevenden. Maar die missen het aura van de ‘echte’ overlevenden, en zijn slechts een simulatie van interactiviteit: alles wat ze kunnen zeggen is immers voorgeprogrammeerd.

Tussen Wunderkammer en Holocausteffect

Veel musea onderschatten de fundamentele mogelijkheden en problemen van de digitale wereld dus nog. Dat blijkt ook uit een tweede uitgave: de bundel Museum and Archive on the Move gaat specifiek in op de vraag hoe culturele instellingen omgaan met de nieuwe, permanente, connectiviteit.

De inleiding geeft een maar al te bekend overzicht van de historische ontwikkeling van het museum als ‘instrument van verlichting’, waarbij het ‘digitale tijdperk’ op een niet bijster originele wijze wordt vergeleken met de historische Wunderkammer, die een speelplaats was van (inter)actieve communicatie.

Bron: De Gruyter, 2017

Die onderschatting keert veelvuldig terug in de bundel. De verandering van het museum in het digitale tijdperk wordt opgevoerd als een quick fix: simpelweg een aanpassing aan een veranderende wereld zou volstaan. Maar wat we nodig hebben is een veel kritischer opstelling, die de centrale rol van het museum en het archief niet als vanzelfsprekend beschouwt, juist omdat digitalisering op een fundamentele manier de rol en de legitimiteit van musea ondermijnt.

En dat terwijl die legitimiteit toch al onder druk stond, bijvoorbeeld met betrekking tot het museum en het archief als plaatsen van koloniale macht, getekend door een gebrek aan inclusiviteit. De vraag die Museum and Archive on the Move wel stelt is die naar eigenaarschap en toegang. Wat wordt er gedeeld en met wie? Hoe gaan traditionele musea die werken met tentoonstellingsverhalen en een selectie van objecten om met fenomenen als open access en big data? Wat betekent het om die data te delen zonder het bijbehorende contextualiserende raamwerk dat het museum biedt?

Die vragen zijn bijvoorbeeld van belang voor herdenkingsplekken, zoals die in Amsterdam-Oost, gebundeld in het Joods Cultureel Kwartier. Ook de voormalige Hollandsche Schouwburg, vanwaaruit Nederlandse Joden werden gedeporteerd, maakt daar deel van uit. Het ‘JCK’ beheert dus informatie die deel uitmaakt van een van de meest pijnlijke episodes uit onze geschiedenis. Hun digitale namenlijst, gepubliceerd op het indrukwekkende digitale Joods Monument geeft de namen weer van meer dan honderdvierduizend Joodse slachtoffers in Nederland.

Dat digitale archief kan allerlei functies tegelijk vervullen. Nabestaanden gebruiken het als online gedenkteken voor slachtoffers die geen graf kregen – een familielid vertelde bijvoorbeeld dat ze iedere zaterdag kaddisj zei bij de pagina van haar vader. Maar het is ook een hulpmiddel bij historisch onderzoek of voor scholen.

De online data zijn ‘vrij’ toegankelijk en daardoor kwetsbaar. Dat vraagt om voortdurende controle en innovatie. Als museum moet je bijvoorbeeld gewapend zijn tegen Holocaustontkenners die speuren naar feitelijke onjuistheden, maar ook openstaan voor gebruikers voor wie het bezoeken van een pagina van een individueel slachtoffer een vorm van eerbetoon is. Zoals veel van zulke databases is het een website en een archief ineen: je kunt zoeken op een naam, maar ook op bijvoorbeeld je eigen straat of stad, of het kamp waar iemand uiteindelijk vermoord is.

Wanneer we onze studenten ermee aan de slag laten gaan, zijn ze steevast gefascineerd en ook geraakt door de nabijheid die de slachtoffers op die manier krijgen. Tegelijk hebben zulke zoektochten ook iets pervers. De macht die je als simpele amateur hebt om vermoorde mensen in te delen en te selecteren naar categorie doet pijnlijk aan. Ernst van Alphen noemde dat ooit het ‘Holocausteffect’ van archieven: het probleem is dat juist het individu in de archieven verdwijnt en dat het archief zo ongewild nazistrategieën herhaalt. Daartegenover stelde hij het persoonlijke verhaal, dat per definitie wel om individuen draait.

Misschien is het daarom dat het Joods Cultureel Kwartier ook meer individuele verhalen en gegevens in de database heeft opgenomen. Daarvoor nam de stichting haar toevlucht tot een vorm van crowdsourcing: een digitale gemeenschap waar amateurhistorici, familieleden en anderen foto’s, archiefmateriaal en andere informatie kunnen delen. Deze informatie wordt gecontroleerd door het museum, dat dus eerder optreedt als poortwachter in plaats van als curator of verteller.

Materialiteit

Naast zulke praktische overwegingen zijn er ook museumwetenschappers die wijzen op meer abstracte ethische overwegingen. In zijn bijdrage aan Museum and Archive on the Move beschrijft Sean Cubitt  de andersheid van media. Die is soms haast buitenaards; we kunnen immers geen media zoals VHS of floppydisks lezen zonder machines. Relatief nieuwe media, zoals cd-roms of mp3’s, verouderen veel sneller dan oudere media zoals papier of 3-mm-film.

Daarom moeten zij eindeloos geherformatteerd worden en verliezen we juist het oorspronkelijke technologische artefact. Bij het archiveren van ‘nieuwe’ media is het dus van belang om hun onleesbare andersheid te erkennen in plaats van teniet te doen.

Zijn inzicht dat het verleden niet kan worden gedupliceerd is belangrijk voor memory studies. Er zijn grofweg twee modellen om te begrijpen hoe herinnering werkt. Het eerste is het wat naïeve idee van een ‘oorspronkelijke’ herinnering aan een historisch feit, die wordt gedragen door een cultureel artefact; denk bijvoorbeeld aan de achtergelaten schoentjes van Joodse kinderen in de Hollandsche Schouwburg. Het tweede model is dat van een constant herscheppen van herinneringen – een afstand die nooit directe toegang tot het verleden biedt.

Het eerste model gaat uit van nabijheid en historische nauwkeurigheid, en kan een verlangen creëren naar contact met wat verloren is gegaan, terwijl het laatste ontkent dat culturele artefacten, zoals films of museumtentoonstellingen, ooit het verleden echt aanwezig of tastbaar kunnen maken. Het is volgens ons van belang dat laatste onder ogen te zien. Zoveel museale framing, zoveel context scheidt ons van de oorspronkelijke gebeurtenis, van wat er gebeurde met het kindje dat de schoenen droeg, dat het publiek zich bewust moet zijn van die afstand. Het verleden krijgt steeds een nieuwe betekenis en dat proces wordt gestuurd door de materialiteit van de media waarin de herinnering verschijnt.

Hoe dat precies in zijn werk gaat, blijkt als we nog eens terugkeren naar de website die het Joods Cultureel Kwartier beheert, Het Joods Monument. Een gedeelte van de gegevens op de website is ook te vinden op een muur in de Hollandsche Schouwburg: daarop staan de 6700 familienamen van alle 104 duizend individuele Joodse slachtoffers. In 2012 opende het museum een installatie, waarbij bezoekers een speciale iPod op een specifieke familienaam konden richten om informatie van individuele slachtoffers op te zoeken in het digitale archief.

Waar de muur voor een zeker aura zorgt en een ritueel mogelijk maakt, zoals het aanraken van een naam of het leggen van een steentje, lijkt het misschien alsof de iPod ongepast is in een herdenkingsruimte. Het tegendeel bleek het geval. De digitale interactie met de muur schiep nieuwe vormen van betekenisgeving, toegesneden op de  specifieke behoeften van bezoekers. Het heeft geen zin om deze drie media – de muur, de iPod en de website – afzonderlijk te bestuderen, omdat ze elkaar aanvullen en juist samen een affectief en interactief gedenkteken vormen.

De zogenoemde ikPod bij de namen op de namenwand in de Hollandsche Schouwburg. Foto: Joods Cultureel Kwartier

Voorbij de toegankelijkheid

Wat is er nu nodig? Niet het afremmen van digitale ontwikkelingen of het dichtgooien van het archief, geen terugkeer naar een statische museuminrichting. Integendeel, instellingen moeten het publiek bewust maken van de effecten van remediatie. Dat wil zeggen: meer aandacht besteden (ook in het hoger onderwijs) aan digitale geletterdheid. En dat wil vooral zeggen: meer zelfreflectie in en van het museum.

Aangezien de vorm van een erfgoedobject niet los kan worden gezien van de inhoud, moeten curatoren bezoekers helpen te begrijpen welke processen van bemiddeling en digitalisering ten grondslag liggen aan hun ervaringen van het verleden. Belangrijk is het om een kader te scheppen waarmee bezoekers on- en offline met het verleden om kunnen gaan op een manier die relevant is voor hun eigen leven. Daarom moeten we kritisch zijn – niet op de technologieën zelf, maar wel op de illusie van hun transparantie.

Culturele instellingen moeten vooral niet proberen een totale onderdompeling teweeg te brengen waarbij de technologie steeds onzichtbaarder wordt, zoals met hologrammen van overlevenden van de Holocaust. In plaats daarvan moeten ze het ‘andere’ van de technologische artefacten omarmen, om gebruikers en bezoekers te laten erkennen dat ze nooit echt toegang kunnen krijgen tot het verleden, of het volledig kunnen begrijpen en toe-eigenen. Dat zou de weg vooruit zijn in het digitale heden dat voor we het weten ons verleden zal zijn geworden.

Over de auteurs

 

Yra van Dijk

David Duindam

Yra van Dijk is hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde in Mondiaal Perspectief aan de Universiteit Leiden. In 2018 verscheen haar monografie over het werk van Arnon Grunberg in het licht van de traumatische geschiedenis van de Shoah: Afgrond zonder vangnet (Nijgh & Van Ditmar).

David Duindam is onderzoeker en bestuurslid van de Amsterdam School for Heritage, Memory and Material Culture en docent Literary and Cultural Analysis aan de Universiteit van Amsterdam. In 2019 verscheen van zijn hand Fragments of the Holocaust: The Hollandsche Schouwburg as Site of Memory (Amsterdam University Press).


Foto boven aan artikel

Het Joods Monument. Bron: Joods Monument

Online herdenken: lonkend perspectief voor de toekomst?

Het jaar 2020 was om twee redenen vol betekenis voor de herdenking van de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog. Het markeerde om te beginnen de viering van 75 jaar bevrijding van de laatste naziconcentratiekampen. Tegelijkertijd was 2020 het (eerste) jaar waarin veel van deze herdenkingen door de COVID-19-pandemie noodgedwongen online gepresenteerd werden aan het publiek. Natuurlijk nam het gebruik van digitale media de afgelopen jaren al behoorlijk toe. Maar door de pandemie werd het internet voor het eerst de voornaamste vorm van communicatie tussen herdenkingsinstellingen en bezoekers.

2020 was een jaar vol uitdagingen. Terwijl iedereen probeerde te wennen aan thuiswerken en -studeren, en velen hun zorg- en opvoedplichten moesten zien te combineren met online vergaderen, zochten herdenkingsinstellingen en musea in 2020 naarstig naar manieren om de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog digitaal te herdenken. Niet alleen vanwege het feit dat Europa 75 jaar bevrijding niet onopgemerkt voorbij kon laten gaan. Maar ook omdat het na 75 jaar steeds minder vanzelfsprekend is dat overlevenden aanwezig zijn bij de plechtigheden. Wie dan wel, en in welke vorm dan, was de vraag. Nietsdoen was simpelweg geen optie.

Als onderzoeker gespecialiseerd in digital memory en media studies, in het bijzonder in relatie tot de Holocaust en andere genocides, stelde ik mijzelf de vraag in hoeverre de omschakeling naar online herdenken onze opvattingen verandert over wat een herdenkingsevenement is en typeert. En nodigen de noodgedwongen aanpassingen in 2020 ons uit de integratie van digitale media bij dit soort evenementen in het vervolg serieuzer te nemen?

Stenen, bloemen, vlaggen

Nadenken over de digitalisering van herdenkingsplechtigheden vraagt natuurlijk allereerst om een heldere afbakening: wat onderscheidt herdenkingsceremonies eigenlijk van andere vormen van gedenken en herinneren? Als typering van dergelijke ceremonies verschijnen misschien om te beginnen monumenten, gedenktekens en historische locaties op je netvlies, of de attributen die gedragen of gebruikt worden tijdens de plechtigheden, zoals stenen, bloemen en vlaggen.

Het kan ook zijn dat je vooral moet denken aan het verloop van de plechtigheid – terugkerende betuigingen, gebeden en liederen – of aan de individuen en groepen die uitgenodigd worden om deel te nemen. Als herdenkingsevenementen online gaan, verdwijnen echter veel van deze materiële aspecten uit beeld. Dan kan bijvoorbeeld slechts een beperkte groep mensen aanwezig zijn op de herinneringslocatie en deelnemen aan handelingen zoals de kranslegging.

Dat was in 2020 ook het geval bij VE Day en Remembrance Sunday in het Verenigd Koninkrijk. Hier mocht maar een klein aantal mensen participeren in de kranslegging en herdenkingstochten. Van een digitalisering van deze herdenkingen was daarbij overigens verder geen sprake, alleen van een uitgezonden registratie. Het grootste deel van het publiek bestond uit toeschouwers op afstand: mensen die thuis meekeken. Omdat de plechtigheden via de publieke omroep werden uitgezonden, betrof het hier een nationaal publiek.

Wellicht is voor andere ceremonies online streaming een beter uitzendmiddel, helemaal als de plechtigheid een wereldwijd publiek aanspreekt, of als de plechtigheid een diasporagemeenschap samenbrengt waarop de publieke omroep zich normaal gesproken niet richt.

De herdenking van de oorlogsslachtoffers bij de Cenotaph in Londen, 2020. Anders dan in voorgaande jaren was er geen publiek aanwezig en maar een select gezelschap genodigden. Foto: Martin Evans / Alamy Stock Photo

Global village

Maar eerst nog terug naar de vraag wat herdenkingsplechtigheden typeert. Voor een nader antwoord dook ik in de meest invloedrijke teksten over herdenkingen, variërend van Emilé Durkheim, Edward S. Casey en Paul Connerton tot Aleida Assmann. Ik zocht naar de essentie van herdenkingsevenementen búíten de materiële aspecten die ik hierboven noemde.

De academische literatuur benadrukt drie thema’s die in commemoration events centraal staan, namelijk sacraliteit (die niet religieus van aard hoeft te zijn, maar verwijst naar een intens gemeenschapsgevoel), herhaling en belichaamde participatie. Voor mij benadrukken deze drie aspecten de ‘co’ van ‘commemoratie’: het gezamenlijk aangaan van herinneringsactiviteiten binnen de context van specifieke ritualistische handelingen of materiële locaties en objecten.

Nu is natuurlijk al vaak naar het internet verwezen als een ruimte die ons ‘samenbrengt’, of een netwerk van ruimtes. Ik denk hier aan Marshall McLuhans bekende concept van de global village en aan de voorspellingen die er in de jaren negentig werden gedaan over hoe het internet en mobiele telefoons ons meer met elkaar zouden verbinden. Is het dus mogelijk om een intens gemeenschapsgevoel te bewerkstelligen met digitale middelen? Of vermindert het belang van materiële herdenkingstradities – waar mensen van oudsher lichamelijk bij aanwezig zijn – als deze plechtigheden online gaan?

Laten we ons eens over deze vragen buigen aan de hand van twee voorbeelden van herdenkingen uit 2020 waarbij digitale technologie werd gebruikt.

20 april 2020: Yom HaShoah (27 Nisan)

Het herdenkingsevenement Yom HaShoah – ‘dag van vernietiging en heldendom’ – is een van oorsprong Israëlische herdenkingsdag die erkend wordt door Joodse diasporagemeenschappen over de hele wereld. In tegenstelling tot de Internationale Herdenkingsdag voor de Holocaust, die draait om de bevrijding van Auschwitz-Birkenau en de aandacht vestigt op de wreedheid van de concentratie- en vernietigingskampen, herdenkt Yom HaShoah de verhalen van het Joods verzet, met name in het getto van Warschau.

In 2020 werd Yom HaShoah vanuit het Verenigd Koninkrijk gelivestreamd via een speciale webpagina. Ook ging de herdenking vergezeld van een live Twitterfeed vanuit het officiële account @yomhashoahuk. In veel opzichten hield de plechtigheid vast aan eerdere offline tradities, met uitvoeringen van de Hatikvah (‘de hoop’), het Britse volkslied en het Jiddische partizanenlied ‘Zog nit keyn mol’, geschiedenislezingen, geloften en het uitspreken van het Jizkor (herinneringsgebed) en het Kaddisj. Maar zoals de spreker opmerkte ‘spreken we gewoonlijk niet een Kaddisj uit zonder een minjan’ (tien joodse mannen).

De uitzonderlijke omstandigheden dwongen dus tot het breken van de traditie, al was er uiteraard een zeer grote kans dat er digitaal wél tien mannen aanwezig waren, alleen niet in dezelfde fysieke ruimte. Het moment bood stof tot nadenken over wat het betekent om samen te zijn in digitale ruimtes.

Het meest aangrijpende moment in de plechtigheid was de kaarsceremonie. Onder normale omstandigheden ziet men bij Yom HaShoah wellicht een heel stadion of gemeenschapshuis verlicht door honderden, zo niet duizenden van deze kleine lichtjes. De digitale plechtigheid in 2020 bootste de kaarsceremonie na door mensen samen te brengen op een manier die deed denken aan hoe het zou zijn geweest als ze er lijfelijk bij aanwezig waren. Eerst staken zes overlevenden die fysiek bijeen waren een kaars aan. Een voor een werden ze op de livestream in beeld gebracht.

Vervolgens verschenen ze alle zes in afzonderlijke schermpjes in een galerijweergave. Daarna kondigde men het gezamenlijke aansteken van de kaarsen aan. Meteen hierop vulde het beeldscherm zich met 25 schermpjes waarop de mensen die deelnamen met een voordracht of uitvoering gelijktijdig hun kaarsen aanstaken. De gastheer, Henry Grunwald, nodigde de thuisparticipanten vervolgens uit om hun kaars ook aan te steken en een foto hiervan te delen op sociale media.

Twitter ‘ontstak’ in een explosie van talrijke foto’s van de speciale Yellow Candle-kaarsen die waren verdeeld onder de thuisparticipanten. Elk van deze kaarsen was voorzien van de naam van en een kort verhaal over een Holocaustslachtoffer. Elke tweet ging vergezeld van de hashtag #yellowcandle. Zo creëerde men een moment van verbondenheid tussen alle kaarsaanstekers.

Hoewel de Yom HaShoah-herdenking in het Verenigd Koninkrijk gepresenteerd werd via een digitale interface, repliceerde het verder de stijl van uitvoering en manier van deelname van eerdere, vertrouwde plechtigheden waar men in het verleden fysiek bij aanwezig kon zijn. De livestream en de ingebedde Twitterfeed dienden als uitzendmiddelen die niet zo enorm afwijken van de door de publieke omroep uitgezonden televisieopnames van VE Day en Remembrance Sunday.

Er was echter één opvallend verschil, namelijk dat het aansteken van de kaars een gedeelde handeling werd. In plaats van de plechtigheid te bekijken als een gefilmd evenement, konden participanten zelf deel uitmaken van de gebeurtenis via het bijdragen aan de Twitterfeed.

Ook de herdenking van Yom Hashoah 2021 vond plaats als online evenement. Foto: Facebook Yom Hashoah UK

15 april 2020: viering van 75 jaar bevrijding van Bergen-Belsen

Waar de ceremonie voor Yom HaShoah normaliter overal gehouden kan worden, zolang de locatie maar groot genoeg is voor de gewenste publieksgrootte, is de viering van de bevrijding van Bergen-Belsen een plaatsgebonden evenement. Het is daarom niet verrassend dat er op de plek waar het beruchte krijgsgevangen en -concentratiekamp ooit stond het afgelopen jaar kleine anderhalvemeterplechtigheden werden gehouden.

Hieraan deden Duitse hoogwaardigheidsbekleders, scholieren en herdenkingsmedewerkers mee. De bijdragen van de scholieren en herdenkingsmedewerkers waren van tevoren opgenomen en samen met toespraken en ander materiaal geplaatst op een speciale website. De officiële kranslegging door politici werd uitgezonden op de NDR.

Toen ik deze uitzending bekeek, werd ik getroffen door de afstand die de verslaggever door zijn taalgebruik creëerde. Het evenement werd duidelijk aan ons ‘uitgezonden’ in plaats van dat wij kijkers deelnamen. Er was sprake van een ‘wij’ die erbij waren en een ‘u’ – het publiek – die er niet bij was. De televisieverslaggeving betrok daarmee de mensen thuis niet bij de herdenking, zoals dat wel gebeurde bij de livestream van de Yom HaShoah-ceremonie in het Verenigd Koninkrijk.

De herdenkingswebsite daarentegen nodigde op verschillende manieren uit tot digitale deelname. Er was een virtueel gastenboek en er stond een lijstje met voorgestelde hashtags, waaronder #bbandme en #bergenbelsen75 (hoewel de tweede geschikter was dan de eerste, die ook veel gebruikt bleek bij foto’s van mensen met hun huisdieren).

Interessant was ook dat een link werd gelegd met het werk van andere Duitse herdenkingslocaties middels de sociale-mediacampagne #befreiung75. Deze campagne, op touw gezet door toenmalig hoofd Onderwijs bij de gedenkplaats concentratiekamp Neuengamme Iris Groschek, liep van januari 2020 tot mei 2020.

Historische locaties die deel uitmaakten van een netwerk van geweld, marteling en moord werden door hashtags en een twitteraccount samengebracht in een netwerk van herinnering. In plaats van één moment van intens gemeenschapsgevoel te creëren, verspreidde men zo het gevoel over een breder publiek en het potentieel bereik over een langere periode.

De vluchtigheid voorbij

Wanneer we ‘herdenkingsevenementen’ definiëren, zien we ze als gebeurtenissen: momenten die wellicht terugkerende handelingen bevatten, maar desondanks in zichzelf uniek en onherhaalbaar zijn. De gevoelens en de betrokkenheid die zij teweegbrengen zijn daarmee intens, maar ook vluchtig. Het verspreiden van het gemeenschapsgevoel door de tijd en de ruimte heen maakt dat de intensiteit niet zo vluchtig is. Daar is wat voor te zeggen. Ik zeg niet dat we dat alleen met digitale middelen kunnen bereiken. We dienen voorzichtig te zijn met de aanname dat digitale media in grotere mate uitnodigen tot ‘participatie’ dan andere media.

De reden hiervoor is dat we altijd al ‘participeerden’ in culturele gebeurtenissen en uitingen, lang vóór de komst van het internet. Het internet biedt ook niet altijd andere of nieuwe vormen van participatie aan. Niettemin zet de notie van de hashtag als distributiemiddel van betrokkenheid ons aan tot nadenken.

De herdenking van de oorlogsslachtoffers bij de Cenotaph in Londen, 2020. Anders dan in voorgaande jaren was er geen publiek aanwezig en maar een select gezelschap genodigden. Foto: MediaPunch Inc / Alamy Stock Photo

Het laat ons nadenken over de temporele begrenzing van herdenkingsevenementen en hoe we hun impact in de toekomst kunnen verruimen, voorbij de vluchtigheid van een specifiek herdenkingsmoment. Het is goed mogelijk dat we dit net zozeer offline als online kunnen bewerkstelligen.

Online herdenken kan grenzen afbreken tussen het exclusieve ‘wij’ van de herdenkingsgemeenschap en ‘de anderen daarbuiten’, en zo de herdenking toegankelijker maken (hoewel goede marketing noodzakelijk blijft om daadwerkelijk een nieuw publiek te bereiken). Maar het digitaliseren van een evenement leidt niet vanzelfsprekend tot meer toegankelijkheid, gemeenschappelijkheid of participatie.

Het simpelweg in leven roepen van een hashtag door een organisatie wil nog niet zeggen dat hij daadwerkelijk in gebruik raakt. Zo bracht de #befreiung75-campagne vooral officiële herdenkingsinstellingen, politici en overlevenden en hun familie samen – niet een breder publiek. Bij het Yom HaShoah-evenement in het Verenigd Koninkrijk gaf de inzet van sociale media deelnemers vooral een plaatsvervangende ervaring voor de normaliter fysiek gehouden bijeenkomst. De ceremoniemeesters hanteerden nog steeds een taal die een specifieke herinneringsgemeenschap afbakent en hun groepsidentiteit versterkt, maar daarmee ook anderen uitsluit.

Als we de betrokkenheid bij herdenkingen duurzamer en inclusiever willen maken, dienen we goed na te denken over de structuur van de evenementen en hoe we media en technologie – digitaal of niet – gebruiken. We moeten er vooral niet van uitgaan dat veranderingen vanzelf komen wanneer we de keuze maken voor een bepaald platform.

Vertaald door Yi Fong Au

Over de auteur

 

Victoria Grace Walden

Dr. Victoria Grace Walden is senior lecturer in mediastudies en lid van het Weidenfeld-instituut van Joodse studies aan de Universiteit van Sussex. Ze schreef het boek Cinematic Intermedialities and Contemporary Holocaust Memory (2019). Ze beheert de website www.digitalholocaustmemory.com en is onder de naam @Holocaust_digi actief op Twitter.


Verder lezen

Aleida Assmann, Shadows of Trauma: Memory and the Politics of Postwar Identity. New York: Fordham University Press, 2016.

Edward S. Casey, Remembering: A Phenomenological Study (2e editie). Bloomington/Indianapolis: Indiana University Press, 2010.

Paul Connerton, How Societies Remember. Cambridge: Cambridge University Press, 1989.

Émile Durkheim, The Elementary Forms of Religions Life (vertaling Carol Cosman). Oxford: Oxford University Press, 2001 [1912].


Foto boven aan artikel

Onderdeel van de Yom Hashoah-herdenking was het opsteken van een kaars. Bron: YouTube Yom HaShoah UK

Holocaust-educatie

Jaargang 10, nummer 1, januari 2021

Wat willen we kinderen leren over de Holocaust en waarom? In deze editie van WO2 Onderzoek uitgelicht staan actuele inzichten en vragen rond Holocaust-educatie centraal.

Verboden te vliegen

Kunst kan de complexiteit van ingrijpende oorlogsverschrikkingen zeer aansprekend in beelden vatten én ons beeld van de geschiedenis doen kantelen. In deze rubriek belichten we daarom steeds een theaterstuk, tentoonstelling, film of andere kunstuiting waarin de herinnering aan 20e-eeuwse oorlogen een belangrijke rol speelt.

Dit keer: Verboden te vliegen van Martine Letterie. Hoe gaat dit boek voor beginnende lezers om met de vragen die spelen rond de representatie van oorlog, nationaalsocialisme en de Holocaust in de jeugdliteratuur?

Een van de meest bekende en productieve kinderboekenschrijvers van de afgelopen jaren is Martine Letterie. Na enkele boeken voor pre-tieners en tieners te hebben geschreven, ging Letterie in de afgelopen jaren de uitdaging aan om boeken over oorlog te schrijven voor beginnende lezers. Ze heeft inmiddels in samenwerking met illustrator Rick de Haas twee (voorlees)boeken voor kinderen vanaf 6 jaar geschreven. In 2019 publiceerde ze Verboden te vliegen, dat werd bekroond met de Thea Beckmanprijs 2020 voor het beste historische kinderboek.

Je zou kunnen stellen dat er maar weinig uitingsvormen zijn waarin duidelijker wordt hoe een land bij zijn verleden stilstaat dan in de teksten die volwassenen voor hun kinderen schrijven. In dergelijke teksten zijn literair-esthetische én pedagogische principes immers allebei belangrijk. In Nederland hebben verschillende jeugdboeken een belangrijke rol gespeeld in het verbeelden van oorlog, nationaalsocialisme en de Holocaust voor kinderen en jongeren.

Denk bijvoorbeeld aan Clara Asscher-Pinkhofs Sterrekinderen uit 1946, Beene Dubbelboers Geheim verzet uit 1964, Jan Terlouws Oorlogswinter uit 1972, Ida Vos’ Wie niet weg is wordt gezien uit 1981 en Ron Langenus’ Het verborgen dorp uit 1997. Sommige van deze titels zijn nog altijd moderne klassiekers van de jeugdliteratuur. Gezien in de context van hun tijd reflecteren ze op de heersende (nationale) herinneringscultuur en de algemene opvatting over wat wel of niet passend is in jeugdliteratuur.

Uit Verboden te vliegen. Illustratie van Rick de Haas. Bron: WPG Kindermedia

Intrinsieke spanning

Literatuurwetenschapper Katrien Vloeberghs constateerde ooit dat er geen enkel ander literair genre is dat zich zo sterk verzet tegen de representatie van oorlog, nationaalsocialisme en de Holocaust als literatuur voor kinderen (en in zekere mate die voor jongeren), omdat de cognitieve en emotionele capaciteiten van het leespubliek en de gruweldaden van dit tijdperk gewoon niet bij elkaar passen.1

Of, zoals de Israëlische pedagoog Chaim Schatzker het stelt: “The problem is how to present the truth without causing dangerous mental consequences – how to impress without traumatizings.”2 Ondanks deze intrinsieke spanning kent jeugdliteratuur een lange traditie als het gaat om de representatie van deze historische ervaring.

Volgens Vloeberghs staan bij schrijvers van jeugdboeken over het Derde Rijk drie clusters vragen centraal. Allereerst: welke kennis mogen zij van hun lezers verwachten en welke moeten zij overdragen (epistemologie)? Ten tweede: hoe ver mogen zij gaan in deze kennisoverdracht en zijn er details die maar beter worden weggelaten (psychologie)? Ten derde: in hoeverre bewerkstelligen zij met het verhaal nog continuïteit en wordt het verhaal (ook) als hoopgevend gepresenteerd, ondanks de vreselijke gebeurtenissen die worden omschreven (ethiek)?

Elke generatie van jeugdboekenschrijvers verhoudt zich opnieuw tot deze vragen. Ook auteurs die gedurende een lang schrijversleven meerdere malen over deze thematiek schrijven, moeten zich er steeds opnieuw toe verhouden, omdat er steeds weer een nieuwe generatie lezers klaarstaat met net nieuwe behoeften.

Laten we eens kijken hoe Letterie omgaat met deze vragen in Verboden te vliegen.

Duiven in de achtertuin

In Verboden te vliegen staat het ‘gewone leven’ tijdens de bezetting centraal. Al komen er wel enkele toespelingen op de Jodenvervolging in voor, het boek beschrijft vooral de belevenissen van de Brabantse familie Fiedel voor en tijdens de oorlog. Het doet dit vanuit het perspectief van Fietje, een van de kinderen uit het gezin, en deels door de ogen van de (wedstrijd)duiven die de Fiedeltjes in hun achtertuin houden – vaderduif Jules en zijn zoon Charlie. De climax van het boek is de capitulatie van het Duitse leger en de bevrijding van Nederland op 4 en 5 mei 1945.

Uit Verboden te vliegen. Illustratie van Rick de Haas. Bron: WPG Kindermedia

In verschillende episodes dringen de politieke en militaire ontwikkelingen het dagelijks leven van de Fiedeltjes en hun duiven binnen. Allereerst in de vorm van groeiende wrok tegenover de Duitsers, daarna in de vorm van de Duitse invasie, de inbeslagname van bezittingen en de introductie van de Nederlandse arbeidsdienst. Ook verbaast Fietje zich over de twee onbekende kinderen die plotseling op de boerderij van haar oom en tante wonen en nooit naar buiten gaan – een toespeling op de Jodenvervolging, die gespiegeld wordt in de gebeurtenissen met de duiven. Zo worden de duiven eerst als gevaar geclassificeerd en geregistreerd en dan later door de Duitsers weggevoerd.

Fietje en haar gezin laten echter zo veel mogelijk duiven onderduiken in een geheime schuilruimte in hun huis of bij kennissen over de Nederlands-Belgische grens. Helaas kunnen niet alle duiven worden gered en enkele vogels, waaronder Jules’ vrouw Cornelia en hun dochter Alice, worden naar een onbekende locatie gebracht. Slechts een paar keren na de oorlog terug. Toch eindigt Verboden te vliegen op een positieve noot met een vliegwedstrijd.

Vliegwedstrijd

Deze korte inhoudsbeschrijving laat al duidelijk zien hoe Letterie de epistemologische, psychologische en ethische vragen oppakt die Vloeberghs onderscheidt. Passend bij de leeftijd van haar jonge lezers beschrijft Letterie het gewone leven en de buitengewone gebeurtenissen van het tijdperk vanuit een kinderlijk en dierlijk perspectief. Het duivenperspectief heeft een grappig effect doordat de relatie van mens en dier op zijn kop wordt gezet.

Terwijl specifieke kennis en begrippen worden overgedragen (epistemologie), wordt naar andere duiven en vooral de Jodenvervolging slechts zijdelings verwezen. Het daadwerkelijke geweld vindt plaats buiten de bladzijden van het boek en wordt ook niet gevisualiseerd (psychologie). Door het eindpunt van het verhaal, de wedstrijd waarin Charlie in de voetsporen van zijn vader Jules treedt als record-brekende wedstrijdduif, zorgt Letterie voor continuïteit. Het feit dat er na een tijdje van letterlijke en figuurlijke duisternis weer licht is en de duiven weer vrij kunnen vliegen, benadrukt een uiteindelijk positieve blik op leven (ethiek).

Uit Verboden te vliegen. Illustratie van Rick de Haas. Bron: WPG Kindermedia

Door de bijzondere manier waarop het boek literair-esthetische en pedagogische principes met elkaar verbindt, biedt Verboden te vliegen veel aanknopingspunten voor het historisch en literair onderwijs. Aan de ene kant kan het boek helpen een historisch besef van de Tweede Wereldoorlog en het alledaagse leven in die tijd te ontwikkelen.

Aan de andere kant kunnen scholieren hun leesvaardigheid en literaire vaardigheden oefenen. De bladzijden bevatten op het eerste gezicht voor jonge lezers veel tekst in een redelijk klein lettertype, maar de episodische structuur en heldere schrijfstijl met directe dialogen, de illustraties en het meeslepende verhaal voorkomen een overbelasting van jonge lezers en bevorderen het leesplezier. Mooie details, zoals de kleine plaatjes boven de paginanummers, bieden de jonge lezers een visuele oriëntatie tussen de verschillende perspectieven van Fietje en de duiven.

Oudere lezers, die al een beetje meer weten over de Tweede Wereldoorlog, zullen zelf misschien al de conclusie trekken dat met de duiven hetzelfde gebeurde als met de Joden. Daarom zou de nadruk bij oudere lezers vooral op de historische dimensie kunnen liggen in plaats van de literaire dimensie. Hier kunnen dan ook de kennisgaten meer opgevuld worden en kan de vraag naar continuïteit en de individuele en collectieve impact van de oorlog centraal worden gesteld.

Over de auteur

 

Britta C. Jung

Britta C. Jung is een Irish Research Council Postdoctoral Fellow aan het UCD Humanities Institute in Dublin. In 2015 promoveerde ze aan de Rijksuniversiteit Groningen en de University of Limerick met een proefschrift over de representatie van het Derde Rijk in de Duitse jeugdliteratuur.


Noten

1. Katrien Vloeberghs, ‘Pedagogie van de herinnering. De Holocaust in de jeugdliteratuur vandaag’. In: Les cahiers de la mémoire contemporaine/Bijdragen tot de eigentijdse herinnering, 2004 (5), p. 63-76 (64).

2. Chaim Schatzker in: Michael Wermke, Jugendliteratur über den Holocaust, (Göttingen, 1999), p. 116.


Foto boven aan artikel

Cover Verboden te vliegen. Bron: WPG Kindermedia

De meerwaarde van videogetuigenissen in de klas

Het aantal ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog slinkt snel. Tegelijkertijd komen er steeds meer mogelijkheden om met ooggetuigenverhalen in contact te komen. Zo zijn er intussen vele tienduizenden interviews online beschikbaar. Sinds kort kennen we ook de zogenoemde Holocaust-hologrammen: opnamen van Holocaustoverlevenden die, dankzij 3D-opnameapparatuur en spraakherkenningstechnologie, live antwoord lijken te geven op vragen uit het publiek.

Hiermee zijn dus niet alleen de getuigenissen zelf voor de toekomst vastgelegd, maar wordt ook de mogelijkheid tot interactie met overlevenden bewaard – een even opmerkelijke als spectaculaire poging om de tijd stil te zetten. Maar wat willen we eigenlijk met deze op afroep beschikbare oorlogsherinneringen?

Oppervlakkig gebruik

Voor mijn onderzoek naar online ooggetuigenissen over de Tweede Wereldoorlog bestudeerde ik onder meer de website Getuigenverhalen.nl. Deze site, die wordt beheerd door het NIOD, geeft toegang tot een collectie video-interviews over uiteenlopende aspecten van de Tweede Wereldoorlog in Nederland, in Nederlands-Indië en op Aruba. Zo’n vijfhonderd interviews zijn op thema geordend en op trefwoord doorzoekbaar.

Dit betekent dat een websitebezoeker een willekeurige zoekterm kan intypen, bijvoorbeeld de eigen woonplaats of ‘onderduiken’. Het systeem geeft vervolgens alle videofragmenten uit de hele collectie terug waarin die zoekterm(en) voorkomen. Dit ‘googelen’ in interviews – of eigenlijk in de achterliggende, volledig uitgeschreven tekstversies daarvan – is de nieuwe standaard voor dit soort collecties.

De site wordt zo’n 1500 keer per maand bekeken. Maar: de gemiddelde duur van een sessie is slechts 2.56 minuten. Ook heeft sinds de lancering van deze website in 2010 niemand ooit een volledig interview bekeken. Wat gaat er mis als er zoveel tijd en geld is gestoken in het maken en ontsluiten van deze interviews en ze vervolgens maar buitengewoon kortstondig worden bekeken?

Het verhaal van Koos Valk op de website van getuigenverhalen.nl. Bron: getuigenverhalen.nl

Publiekgestuurd

Wat mijn onderzoek allereerst laat zien, is dat dit medium – doorzoekbare online interviewcollecties – een nieuw soort interactie met getuigenissen genereert. Websitebezoekers kunnen (of moeten) kiezen tussen onderwerpen, getuigen, interviews en fragmenten. Met hun zoekactie op de site starten ze in feite de (asynchrone en gemedieerde) conversatie met de ooggetuige.

Dit plaatst hen in een actieve positie. Dat is anders dan bij gastlessen, tentoonstellingen en documentaires, waar de getuige, de curator of de documentairemaker bepaalt wat er wordt verteld, voor hoelang en in welke volgorde en context. Die zijn ‘aanbodgestuurd’, terwijl interviewportals vraag- of publiekgestuurd zijn.

Mijn enquête, die een jaar lang aan Getuigenverhalen.nl was gekoppeld, bracht aan het licht dat ruim de helft van de websitebezoekers, dus ook degenen die maar een paar minuten bleven, kon vinden wat zij of hij zocht. Dat varieerde van algemeenheden als ‘zeer veel mooie indrukwekkende verhalen’, ‘allerlei soorten verhalen die de oorlog tot leven wekken’ en ‘persoonlijke emoties’ tot meer specifieke zoekdoelen als ‘vrouwen uit het verzet’, ‘interview met Geert Nales’ of zelfs ‘mijn opa’.

We moeten daarom niet zozeer denken in termen van mislukking of succes, al kan de gebruiksvriendelijkheid van deze specifieke website wel beter. Productiever is om bezoekers van dit soort sites goed toe te rusten op de actieve rol die het medium van hen vraagt. Weten ze bijvoorbeeld dat hun zoektermen letterlijk in de tekst van een interview moeten staan om dat interview naar boven te laten komen? Zo niet, dan levert hun zoekactie niet gauw goede resultaten op.

Emotie of informatie?

Mijn tweede conclusie is dat we eigenlijk maar op een zeer specifieke, om niet te zeggen beperkte manier in ooggetuigenissen geïnteresseerd lijken te zijn. De nieuwe, door technologie gedreven interactiemogelijkheden met ooggetuigenissen zoals de interviewportals en de hologrammen maken zichtbaar wat al tijden aan de gang is: we zoeken vooral emotie in oorlogsgetuigenissen, we willen van oorlogsgetuigen voornamelijk horen hoe ze met de ellende zijn omgegaan en we willen jongeren door middel van getuigenverhalen empathie bijbrengen.

Dat is belangrijk, maar waarom zien we ooggetuigen vooral als voorbeelden van hoe je met trauma en verlies kunt omgaan, en niet ook als belangrijke informatiebron over de oorlog?

Een Holocaust-overlevende met zijn hologram. Foto: Illinois Holocaust Museum & Education Center

Hoewel interviewportals nog nauwelijks in het onderwijs worden gebruikt, liggen juist op dit punt grote mogelijkheden. Een gastspreker in de klas geeft één kant van één verhaal, waarna de docent verder gaat met het hoofdstuk over de ‘Tijd van televisie en computers’. Een interviewportal bezoeken met een zoekterm als ‘onderduik’ levert daarentegen tientallen verschillende aspecten, ervaringen en perspectieven op over dat ene verschijnsel. Juist die meerstemmigheid roept vragen op en geeft inzichten waar leerlingen ook buiten het onderwerp ‘Tweede Wereldoorlog’ iets aan kunnen hebben.

Om die meerstemmige en soms tegenstrijdige informatie goed te kunnen duiden, is het nodig dat je mondelinge bronnen op waarde kunt schatten. Ook op dat punt kunnen interviewportals helpen. De afstand die het computerscherm creëert, en die doorgaans als beperking wordt ervaren, is ook de kritische distantie die nodig is om je af te vragen, zoals een van de leraren in opleiding deed die deelnam aan mijn onderzoek, of iemand die tijdens de oorlog twee jaar oud was wel echt een ooggetuige genoemd kan worden.

Die realisatie kan het startpunt zijn van een onderwijsleergesprek over bronkritiek, herinnering als bron en waar we onze kennis over de oorlog eigenlijk vandaan hebben. Een grootschalige vakdidactische studie die in 2017 in Duitsland is verricht, bevestigt dit. Hoewel leerlingen bij een live gastles het idee hadden meer te hebben geleerd, scoorden deze leerlingen lager op vragen over kritisch historisch denken over het onderwerp van de gastles dan leerlingen die hetzelfde verhaal van dezelfde ooggetuige op video hadden gezien.

Het wegvallen van de ooggetuigengeneratie is een groot verlies, maar biedt dus ook didactische kansen. Goede, gebruiksvriendelijke technologie zou moeten inspelen op de actieve rol die het publiek in dit tijdperk zonder ooggetuigen heeft.

Over de auteur

 

Susan Hogervorst. Foto: Hucopix

Dr. Susan Hogervorst is universitair docent Cultuurgeschiedenis aan de Open Universiteit. In samenwerking met de Erasmus Universiteit Rotterdam en het NIOD deed ze onderzoek naar het gebruik van interviews met ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog in de klas, in musea en online, en schreef hierover onder meer The era of the user. Testimonies in the digital age.


Foto bovenaan artikel

In het Illinois Holocaust Museum & Education Center kunnen groepen “in gesprek” met een hologram van een Holocaust-overlevende. Foto: Illinois Holocaust Museum & Education Center

De lessen van de Holocaust

Waarom en hoe moeten we kinderen en jongeren lesgeven over de Holocaust? De bundel Holocaust Education: Contemporary challenges and controversies werpt hierover belangrijke vragen op. Hoewel deze niet allemaal bevredigend worden beantwoord, zet de bundel aan tot nadenken. Ook over de wijze waarop de Holocaust op Nederlandse scholen wordt behandeld.

Holocaust Education is samengesteld en geredigeerd door historici en pedagogen Stuart Foster, Andy Pearce en Alice Pettigrew, allen verbonden aan het Centre for Holocaust Education van het University College Londen.1  Zoals de ondertitel verraadt, gaat het hen om het analyseren van de belangrijkste hedendaagse uitdagingen voor het lesgeven over de Holocaust en om de debatten die daaruit voortkomen.

In zijn inleiding onderscheidt Pearce vier belangrijke recente ontwikkelingen: het verdwijnen van de generatie van ooggetuigen, een wereldwijde heropleving van antisemitisme, de nieuwe ‘oorlog tegen de waarheid’ (ofwel de verspreiding van valse informatie en het ondergraven van wetenschappelijk onderbouwde feiten) en tot slot de heropleving van rechts-populistische bewegingen in de Verenigde Staten en Europa.

Tegen deze actuele politieke horizon roept Holocaust Education allerlei vragen op over wat jongeren feitelijk weten over de geschiedenis van de Holocaust, wat ze zouden moeten weten en welke doelstellingen educatie zou moeten hebben. Daarbij komen uiteenlopende concrete kwesties aan bod, waaronder de behandeling van de Holocaust in het basisonderwijs, het gebruik van gruwelijke beelden in het klaslokaal, de invloed van populaire media en de vraag of er meer weerstand is onder moslimjongeren bij het behandelen van de Holocaust dan onder niet-moslims.

Bron: UCL Press

Problematische beeldvorming

De bundel doet daarmee meer dan het louter benoemen van een aantal hedendaagse problemen rondom het lesgeven over de Holocaust. De meeste bijdragen bieden diepgravende analyses en bouwen voort op empirisch onderzoek: in het bijzonder op een belangrijke studie uit 2016 over het kennisniveau en begrip van de Holocaust onder Britse jongeren.

Deze studie, die in de eerste twee artikelen in de bundel wordt toegelicht, laat bijvoorbeeld zien dat Britse jongeren niet alleen beperkte kennis hebben over de Holocaust, maar dat hun beeldvorming over de historische achtergronden van deze genocide in allerlei opzichten problematisch is.2

De auteurs wijten dit deels aan het feit dat jongeren een groot deel van hun kennis baseren op jeugdboeken en verfilmingen, zoals The Boy in the Striped Pyjamas. De vervaging tussen slachtoffers en daders in dit specifieke verhaal leidt bij jongeren vaak tot een sterk vertekende en gedramatiseerde interpretatie van concentratiekampen, daders, slachtoffers en speelruimte voor menselijk handelen, zo betoogt Darius Jackson overtuigend.

Ook breder bekeken leidt historische kennis die deels is gebaseerd op geromantiseerde fictie gemakkelijk tot problematische, gebrekkige beeldvorming over zowel daders als slachtoffers. Het maakt dat bepaalde zaken nauwelijks doordringen tot jongeren, zoals het brede draagvlak van de nationaalsocialistische ideologie onder de Duitse bevolking, de rol van antisemitisme en de mate waarin daders doorgaans niet onder dwang maar op eigen initiatief handelden.

Beeld uit de film The Boy in the Striped Pyjamas. Foto: Miramax

Nederlandse jongeren

Met zijn sterke basis in empirisch onderzoek past de bundel in een internationale trend.3  De afgelopen jaren verscheen er een hele reeks studies die het kennisniveau en de behandeling van de Holocaust in kaart brachten.4

In Nederland werden bijvoorbeeld in korte tijd twee onderzoeken van Marc van Berkel gepubliceerd, die voor het Nederlandse onderwijs vergelijkbare conclusies trekt als de Britse onderzoekers. Van Berkel constateert in zijn studie dat het probleem niet zozeer een gebrek aan interesse is – vooral de Holocaust wordt net als door Britse jongeren door Nederlandse jongeren over het algemeen als een interessant en belangrijk onderwerp opgevat. Wel ontbreekt het jongeren vaak aan een helder begrippenkader en historisch inzicht.

Een interessante parallel met de Britse situatie is dat ook Nederlandse jongeren hun kennis voor een belangrijk deel baseren op jeugdromans en films als The Boy in the Striped Pyjamas. Ook hier leidt dit vaak tot een sterk vertekend en problematisch beeld. Van Berkel constateert bijvoorbeeld dat jongeren nauwelijks inzicht hebben in de betekenis van begrippen als collaboratie, nationaalsocialisme of antisemitisme. Ook blijft het historische blikveld beperkt tot een West-Europees (en voornamelijk Nederlands) perspectief: meer dan 70% van de ondervraagden wist niet dat de meeste vermoorde Joden in Oost-Europa leefden.5

Moraal, menselijkheid en empathie

Over naar de fundamentele vraag die aan de stukken in de Britse bundel ten grondslag ligt: waarom vinden we het belangrijk dat jongeren leren over de Holocaust? Gaat het om de historische kennis op zichzelf, of verwachten we dat leerlingen hier ook meer omvattende lessen uit trekken en daardoor beter in staat zijn op kritische wijze naar actuele politieke kwesties en naar hun eigen leefwereld te kijken?

Vooral Stuart Foster en Arthur Chapman onderzoeken in hun bijdragen de verhouding tussen historische kennis en de grotere morele betekenis die aan de Holocaust kan worden ontleend. Teruggrijpend op Primo Levi betoogt Chapman dat een bredere reflectie op moraal, menselijkheid en empathie onmisbaar is wanneer jongeren – en mensen in het algemeen – zich verdiepen in de Holocaust. Maar hij stelt ook dat dit alleen mogelijk is wanneer de specifieke historische omstandigheden die leidden tot het electorale succes van Adolf Hitler en de Holocaust niet uit het oog worden verloren.

Tegelijkertijd is het net zo belangrijk de specifieke context van actuele kwesties zoals de ‘oorlog tegen de waarheid’ van politici als Donald Trump te benadrukken, juist ook wanneer deze vergelijkbare vragen over moraal en over oorzaken en gevolgen oproepen. Kortom: je moet voorzichtig blijven met het trekken van historische parallellen tussen heden en verleden, maar dit tegelijkertijd inzetten als een onmisbare tool bij het bespreken van de Holocaust, omdat een puur historische behandeling van de Holocaust voorbij dreigt te gaan aan de fundamentele morele vragen die erdoor worden opgeroepen.

Trump

Met hun bijdragen sluiten Foster en Chapman aan bij een breder historisch debat over de opleving van het rechtspopulisme, dat sinds de verkiezing van president Donald Trump in 2016 in een stroomversnelling is geraakt.6

In dat debat staat de vraag centraal in hoeverre de huidige politieke ontwikkelingen kunnen worden vergeleken met de opkomst van het fascisme in de jaren twintig en dertig. De meningen over de zin en onzin van zulke vergelijkingen lopen sterk uiteen. Toch vinden de meeste historici elkaar in de conclusie dat er zowel parallellen en continuïteiten als belangrijke verschillen tussen de retorische strategieën, ideologie en politieke praktijken van het fascisme en van politici als Trump te herkennen zijn.7

Opkomend facisme in Europa. Mussolini en de fascistische paramilitaire Zwarthemden tijdens de mars op Rome in oktober 1922. Foto: Wikimedia Commons

Hoewel de reflecties in Holocaust Education op dit complexe vraagstuk zeker inzichtelijk zijn, blijf je als lezer wel met een belangrijke vraag zitten. Hoe moet het dan wel? De auteurs betogen weliswaar dat Holocaust-educatie kan dienen om meer universele kanten van menselijk gedrag en actuele ontwikkelingen op het wereldtoneel te begrijpen, maar het blijft toch wat vaag hoe dit in de praktijk van het geschiedenisonderwijs gestalte moet krijgen.

Wat ontbreekt zijn concrete voorbeelden van geslaagde lessen of lesprogramma’s voor middelbare scholieren die wél voldoen aan de strenge eisen die in dit boek worden gesteld. Dat is zeker een gemis, juist ook omdat de auteurs de urgentie ervan zo overtuigend uiteenzetten.

Antisemitisme

Dat neemt niet weg dat de bundel aanzet tot nadenken. Hoe belangrijk een goed begrip van zowel de continuïteiten als de verschillen is, komt misschien nog wel het beste naar voren in het artikel van Pearce, Foster en Pettigrew over antisemitisme en Holocaust-educatie. Zij zetten vraagtekens bij de veronderstelling dat (meer) lessen over de Holocaust ook automatisch een passend antwoord vormen op het toegenomen antisemitisme.

De auteurs wijzen erop dat stereotype beeldvorming over Joden niet automatisch verdwijnt wanneer jongeren onderwijs krijgen over de Holocaust. En dat het vaak aan kennis ontbreekt – ook onder docenten – over de langere geschiedenis van het antisemitisme en de religieuze, raciale en politiek-ideologische uitingsvormen die deze in verschillende periodes heeft gekend.

Pearce, Foster en Pettigrew benadrukken terecht dat in hedendaagse complottheorieën weliswaar allerlei oude vooroordelen een rol spelen, maar de context waarin ze worden geuit met de tijd verandert. Zo vinden in Nederland tegenwoordig vooral veel incidenten plaats bij spreekkoren van voetbalsupporters, bij debatten over de politieke spanningen in het Midden-Oosten en, meer recentelijk, in het kader van complottheorieën over de COVID-19-epidemie.8

De recente toename van antisemitische incidenten in ons land deed minister Ferdinand Grapperhaus van Veiligheid en Justitie onlangs besluiten om vanaf 2021 een Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding aan te stellen. En voor mijn collega’s bij de Anne Frank Stichting vormt deze trend aanleiding om dit jaar opnieuw de omvang en context van antisemitische incidenten in het onderwijs in kaart te brengen en te analyseren.9

Empirisch onderzoek

De bundel Holocaust Education geeft ook voor dit geplande onderzoek een aantal belangrijke overwegingen mee. Zo pleiten de Britse auteurs enerzijds voor empirisch onderzoek naar de opvattingen van jongeren over antisemitisme en de ‘sociale, culturele en politieke context waaraan zij deze verbinden’. Anderzijds benadrukken ze dat het daar niet bij moet blijven en dat onderzoeksresultaten moeten worden gebruikt voor het trainen van docenten en het ontwikkelen van lesmateriaal.

Holocaust Education laat overtuigend zien hoe belangrijk het is om stil te staan bij de vraag wat we jongeren eigenlijk willen leren over de Holocaust. En ook dat empirisch onderzoek onmisbaar is om te bepalen wat hierbij wel en wat geen zinvolle aanpak is. De auteurs bepleiten overtuigend dat er in het onderwijs over de Holocaust meer aandacht moet komen voor ideologie, antisemitisme en de diversiteit aan ervaringen en motieven van daders, slachtoffers en omstanders.

Bovendien bieden zij allerlei relevante aanknopingspunten voor verder onderzoek. Dat alleen al maakt Holocaust Education een waardevol boek. Maar hoe een geschiedenisles over de Holocaust op een verantwoorde manier kan worden gecombineerd met een kritische bespreking van de actualiteit? Die vraag heeft een bevredigender antwoord nodig dan in deze bundel wordt gegeven.

Over de auteur

 

Bas von Benda-Beckmann. Foto: Lionne Hietberg

Bas von Benda-Beckmann (1976) is historicus en als senior onderzoeker verbonden aan de Anne Frank Stichting, waar hij zich bezighoudt met de geschiedenis van de onderduikers uit het Achterhuis en hun sociale omgeving.


Met dank aan mijn collega’s Jurmet Huitema-de Waal en Karen Polak voor hun inhoudelijke commentaar, aanvullingen en toelichting op het geplande antisemitisme-onderzoek van de afdeling Educatieve Projecten van de Anne Frank Stichting.


Noten

1. In 2020 bracht het UCL Centre for Holocaust Education voor het Britse onderwijs een lesboek uit voor leerlingen tussen de 11 en 14 jaar (‘Key Stage 3’): Understanding the Holocaust at KS3: How and why did it happen?

2. De belangrijkste daarvan is deze grootschalige studie: Foster e.a., What do students know and understand about the Holocaust? Evidence from English Secondary Schools (Londen 2016).

3. Kijk hier voor de verschillende online gepubliceerde onderzoeken.

4. IHRA, Research in Teaching and Learning about the Holocaust (2017)..

5. Marc van Berkel, Wat weten Nederlandse jongeren over de Tweede Wereldoorlog? (HAN 2018); Zie ook: Marc van Berkel, Plotlines of Victimhood. The Holocaust in Dutch and German textbooks, 1960-2010 (Nijmegen 2018).

6. In Nederland stellen historici zich traditioneel terughoudender op, maar zijn ook enkele vergelijkbare discussiestukken verschenen naar aanleiding van het electorale succes van Thierry Baudets Forum voor Democratie. Bijvoorbeeld in Trouw en op Over de muur. Recent laaide deze discussie opnieuw op na de verspreiding van antisemitische grappen en uitspraken onder leden van FvD, inclusief Baudet zelf, zo benadrukten partijleden.

7. Zie bijvoorbeeld Timothy Snyder in The Guardian en, meer recent in de New York Times. Andere voorbeelden zijn Mark Mazower in Financial Times; en Richard Evans in The Guardian.

8. Zie bijvoorbeeld Ron van Wonderen & Willem Wagenaar,‘Antisemitisme onder jongeren in Nederland, Oorzaken en triggerfactoren’ (Anne Frank Stichting/Verweij Jonker Instituut, april 2015).

9. Hierin wordt voortgebouwd op een eerder onderzoek uit 2013. Zie: Van Wonderen & Wagenaar, ‘Antisemitisme onder jongeren in Nederland’ en het onderzoek bij de Anne Frank Stichting.


Foto bovenaan artikel

Rechtspopulisme in de Verenigde Staten. Tijdens een demonstratie van de conservatieve The Tea Party wordt Obamacare vergeleken met facisme. Bron: Fibonacci Blue from Minnesota, USA op Wikimedia Commons, CC BY 2.0

“Holocaust-educatie op locatie maakt de geschiedenis tastbaar”

Met busladingen tegelijk komen scholieren naar historische locaties zoals Nationaal Monument Kamp Vught en de Hollandsche Schouwburg. De schokkende geschiedenis van deze plaatsen raakt hen vaak diep. Maar weten ze daarna echt meer over de Holocaust? Een paar betrokken deskundigen reflecteren op die vraag.

De IHRA – de International Holocaust Remembrance Alliance – noemt in het onlangs verschenen Recommendations for Teaching and Learning about the Holocaust een aantal belangrijke doelen van Holocaust-onderwijs: het kennisniveau van leerlingen over deze geschiedenis vergroten en de herinnering aan de vervolgde en vermoorde groepen levend houden. Ten slotte dienen scholieren te leren reflecteren op de relevantie van de geschiedenis van de Holocaust voor bepaalde belangrijke politieke en morele thema’s vandaag de dag.1

Marc van Berkel, docent aan de lerarenopleiding geschiedenis van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, vertelt dat docenten steeds meer de nadruk leggen op dat laatste aspect. Ze willen dat hun leerlingen lessen trekken uit de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog  – leren van. En leerlingen zelf willen dat ook, zo blijkt uit onderzoek van Van Berkel. 56 procent van de jongeren is geïnteresseerd in de Tweede Wereldoorlog en zeven op de tien menen dat ze ervan kunnen leren. Maar: ze hebben vaak weinig feitenkennis – het ontbreekt dus aan leren over.

IHRA Recommendations for Teaching and Learning about the Holocaust. Foto: IHRA

Lichtpuntjes

Docenten kiezen dikwijls voor een bezoek aan een locatie als Nationaal Monument Kamp Vught, een van de drie voormalige Nederlandse concentratiekampen die nu te bezoeken zijn als herinneringscentrum, om hun leerlingen meer over de oorlog te leren. Maar wat voor soort kennis kunnen deze bezoeken bijdragen, en hoe wordt die kennis overgebracht?

“Scholen komen hier graag omdat een authentieke plek als deze echt iets toevoegt aan hun beleving en hen in staat stelt een brug naar het verleden te slaan,” vertelt directeur Jeroen van den Eijnde. “Kinderen vertonen soms uitgelaten schoolreisjesgedrag als ze hier aankomen, maar tijdens de rondleiding worden ze geraakt door de plek en het verhaal.” Alle nadruk ligt op de locatie, dat is volgens hem ook de wens van de scholen. “Ze komen hier voor de plek; die willen ze ervaren. De rondleiding voor scholen is daarom helemaal daaraan gewijd.

Per niveau kijken we wat passend is. Aan basisschoolkinderen vertellen we niet over de 74 vrouwen die hier een nacht werden opgesloten in één krappe cel. We vertellen het verhaal ook nooit zo dat het alleen maar naargeestig is. Er zijn ook lichtpuntjes: mensen toonden moed en solidariteit, en er ontstonden vriendschappen.”

Van Berkel stelt dat het belangrijk is om de historische context goed uit te leggen en dat kan bij jongeren heel goed aan de hand van dergelijke persoonlijke verhalen. Ook Kamp Vught werkt zo. Van den Eijnde: “We vertellen het verhaal van deze plek aan de hand van persoonlijke belevenissen van kinderen. Een daarvan is Roosje Mozes, een meisje dat hier echt heeft verbleven. Dat maakt het heel concreet voor leerlingen. De naam van Roosje op het kindermonument glimt door de vele vingers die eroverheen hebben gewreven.”

Een gedeelte van het terrein van Nationaal Monument Kamp Vught met onder meer het Kindermonument en een replica van een wachttoren. Foto: Bertknot op Wikimedia Commons (CC BY-SA 2.0)

Geen gruwelijke beelden

In reguliere jaren ontvangt Kamp Vught ruim 70.000 bezoekers, waarvan de helft uit scholieren bestaat. Er zijn aparte programma’s voor zevende- en achtstegroepers en voor middelbare scholieren. Het expositiegebouw van het kamp is in 2019 helemaal vernieuwd met drie aparte ontvangstruimtes voor scholieren.

Individuele bezoekers maken ook een rondgang door het hoofdgebouw, terwijl de scholieren een eigen route volgen en zich concentreren op de buitenruimte. Juist daar staan de elementen die grote indruk maken, zoals de wachttorens, een nagebouwde barak en een monument ter herdenking van de 1269 kinderen die in juni 1943 vanuit het kamp naar Sobibor werden gedeporteerd.

De interactieve tentoonstelling Kind onder Vuur, oorlog en vrijheid in Nationaal Monument Kamp Vught. Foto: Max Kneefel

Maar hoe vertel en verbeeld je die vaak gruwelijke verhalen op een passende manier? Bij de nieuwe indeling van Kamp Vught is gebruikgemaakt van de eigen educatieve ervaringen en van de adviezen van twee panels van experts, één voor educatie en één voor museale aspecten. Van den Eijnde: “Op hun advies tonen we geen gruwelijke foto’s, maar benoemen de vreselijke gebeurtenissen in toelichtende teksten. Ook ervaringen elders leren dat dat beter is: bij het Washington Memorial hadden ze aanvankelijk afscheidingswanden gezet bij gruwelijke foto’s, maar al gauw trokken die juist mensen aan.”

Van Berkel ondersteunt deze aanpak. “Gruwelijkheden kunnen traumatiserend zijn voor kinderen, zeker als ze zelf uit een oorlogsregio komen of andere geweldservaringen hebben. Verschillende onderzoekers menen daarnaast dat het gebruik van horrorbeelden het tegenovergestelde effect kan hebben van wat wordt beoogd. Jongeren kunnen hierdoor juist ‘verdoofd’ raken.” Van Berkel noemt hierbij onder meer het onderzoek van Elaine Culbertson uit 20162 en dat van Cornelia Brink uit 2000,3 naast het werk van Shulamit Imber, Holocaust-expert van Yad Vashem.

Tien fasen van genocide

Ook het Nationaal Holocaust Museum, onderdeel van het Joods Cultureel Kwartier in Amsterdam, trekt veel schoolklassen. Het museum heeft drie jaar proefgedraaid en gaat in 2022 officieel open. “We streven naar 150.000 bezoekers,” zegt educatief medewerker Inger Schaap, “van wie er ongeveer 20.000 scholieren tussen de tien en zestien jaar zullen zijn.”

Het museum omvat deportatieplaats de Hollandsche Schouwburg en de voormalige Hervormde Kweekschool ertegenover, vanwaar 600 Joodse kinderen werden weggesmokkeld en zo aan de vernietigingskampen ontkwamen. Een geschiedenis die diepe indruk maakt op de scholieren, vooral als ze op de plek staan waar de Joodse kinderen werden overgedragen aan het verzet.

Ontwerp van het nieuwe Nationaal Holocaust Museum. Foto: Nationaal Holocaust Museum

Bij de educatieve opzet gebruikt het museum de theorie van de Amerikaanse jurist Gregory Stanton als kapstok. Stanton vatte het proces van genocide samen in een model dat tien ‘voorspelbare, maar niet onomkeerbare’ stappen onderscheidt.  Onderzoek heeft aangetoond dat een stapsgewijze uitleg de Holocaust beter te begrijpen maakt. Anders blijft het voor veel leerlingen toch te abstract.

Schaap: “Tijdens de pilotfase hebben we jongeren opdrachten laten uitvoeren met behulp van Stantons model. We vroegen hen de verschillende fasen te onderzoeken en de mogelijkheden tot verzet te benoemen. Daarna legden we de link naar de actualiteit. Wat zien ze vandaag de dag? Wat kunnen ze doen? Jongeren zien zo bijvoorbeeld dat wij-zij-denken een eerste stap is. We proberen het natuurlijk niet te veel te vereenvoudigen. Pesten bijvoorbeeld leidt niet automatisch tot genocide.”

Het bezoek aan het Nationaal Holocaust Museum is voor veel scholen onderdeel van een lessenreeks. Het museum biedt een voorbereidend programma dat context geeft, al maken lang niet alle docenten daar gebruik van – vaak kiezen ze een eigen aanpak. De leerlingen worden ontvangen door educatief medewerkers en rondleiders die uitgaan van de zogeheten I ASK-methode, die erop is gericht een dialoog tussen de rondleider en de toehoorders te bereiken. Vervolgens stemmen de rondleiders hun verhaal af op het kennisniveau en de vragen van de groep.

Ongepaste opmerkingen

Volgens terugkerende berichten in de media hebben docenten moeite om in lessen de Holocaust nog ter sprake te brengen omdat sommige groepen daar niet over zouden willen horen. “Dat is niet aangetoond in onderzoek”, zegt Van Berkel. Hij promoveerde in 2017 op de weergave van de Holocaust in Nederlandse en Duitse leermiddelen. Momenteel doet hij onderzoek naar de relevantie van Holocaust- en oorlogseducatie voor het burgerschaps- en geschiedenisonderwijs. Daarvoor heeft hij inmiddels 60 docenten en 1500 leerlingen ondervraagd.

“Van de docenten die ik heb gesproken, heeft bijna niemand te maken met Holocaust-ontkenning. Er zullen kinderen zijn die thuis met anti-Joodse gevoelens worden opgevoed, maar die gedragen zich over het algemeen niet militant. Misschien geloven ze gewoon niet dat de Holocaust heeft plaatsgevonden. Als ze zich toch afwijzend opstellen, zou ik aanraden met hen in gesprek te gaan.”

Ook Van den Eijnde en Schaap merken weinig van Holocaust-ontkenning. Van den Eijnde: “Wel krijgen we soms ongepaste opmerkingen. Dan noemen ze de ovens in het crematorium bijvoorbeeld ‘pizza-oven’. Een deel van onze vrijwillige rondleiders heeft trainingen van de Anne Frank Stichting gevolgd om hiermee om te gaan. Ze werken volgens de LSD-methode: Luisteren, Samenvatten en Doorvragen. Ze herhalen en herformuleren zo’n opmerking, vragen een bevestiging van hun samenvatting en stellen daar een vraag over. Zo proberen ze erachter te komen waarom een leerling zich op deze manier uitlaat. Vervolgens bespreken ze waarom deze opmerking als kwetsend kan worden ervaren of ongepast is.”

In het Holocaustmuseum wordt ook daarvoor de I ASK-methode ingezet. Schaap: “Het Israëlisch-Palestijnse conflict roept soms reacties van jongeren op. In zulke gevallen stellen we vragen, maar we veroordelen hen niet. We laten leerlingen altijd in hun waarde.”

Leerlingen raadplegen het Joods Monument, een online monument voor de Nederlandse slachtoffers van de Holocaust. Foto: David Rozing

Tastbare geschiedenis

De vraag blijft wat Holocaustlessen op locatie nu precies opleveren. De impact van deze vorm van educatie is moeilijk vast te stellen, erkent Schaap. “De verwachtingen zijn torenhoog, net als bij het burgerschapsonderwijs. Het streven is ‘betere burgers’ te maken, maar dat kan nooit in één bezoek. Het gaat meer om kleine speldenprikjes tijdens het hele onderwijstraject, waarin leerlingen worden gewezen op hun eigen verantwoordelijkheid en het belang van democratische waarden.”

Omdat Holocaust-onderwijs tegenwoordig vaak wordt ingezet voor andere zaken, zoals maatschappelijke bewustwording, boeten leerlingen volgens haar in aan kennis. “Om de Holocaust echt te begrijpen, moeten ze ook de feiten kennen. We moeten waken voor de instrumentalisering van de Holocaust.”

Van den Eijnde en Van Berkel beamen dat. Maar leveren lessen op locatie ook meer kennis op – de eerste aanbevolen stap in de richtlijnen van de IHRA? Volgens Van Berkel niet per se.  “Als ik leerlingen vraag wat hun kennisbronnen zijn als het over de Holocaust gaat, verwijzen ze meestal naar het onderwijs en speelfilms. Ze noemen musea en herdenkingsinstellingen veel minder.”

Toch betekent dat volgens hem niet dat het onderwijs op een historische locatie zinloos is. Ze leren er misschien niet altijd over, maar zeker wel van de Holocaust. “Vaak komen er scholen uit de regio op bezoek. De leerlingen ondervinden daardoor dat de vreselijke geschiedenis van vervolgingen zich ook in hun buurt heeft afgespeeld. Dat maakt geschiedenis tastbaar. Dat is heel belangrijk, want steeds minder jongeren hebben opa’s en oma’s die de oorlog nog hebben meegemaakt. Zo gaat de oorlog toch voor hen leven.”

Over de auteur

 

Mirjam Janssen. Foto: Anne van Gelder

Mirjam Janssen heeft geschiedenis gestudeerd en is medewerker van Historisch Nieuwsblad. Ze schreef Liefde in de Lage Landen. Een portret van Nederland in 15 huwelijken (Spectrum, 2020). Daarnaast verzorgt ze schrijfcursussen, onder meer de workshop “Schrijven over geschiedenis”.


Noten

1 IHRA, Recommendations for Teaching and Learning about the Holocaust (International Holocaust Remembrance Alliance, 2015). Binnenkort verkrijgbaar in het Nederlands. Hier gratis te downloaden.

2  Elaine Culbertson, ‘A Reflection on the Use of Iconic Holocaust Resources’. In Essentials of Holocaust Education: Fundamental Issues and Approaches, red. Samuel Totten en Stephen Feinberg. Routledge/Taylor & Francis Group, 2016.

3  Cornelia Brink, ‘Secular Icons: Looking at Photographs from Nazi Concentration Camps’. History and Memory 12, nr. 1 (2000).


Verder lezen

M.L.F. van Berkel, Wat weten Nederlandse jongeren over de Tweede Wereldoorlog? Een onderzoek naar kennis, kennisbronnen en attitudes van Nederlandse scholieren in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs (2018).

Marc van Berkel, ‘De toekomst van educatie over de Holocaust: zijn de lessen van Auschwitz geschikt voor burgerschapsvorming?’. In: Kennisbasis Lerarenopleiders, katern 6: vorming in de lerarenopleiding (VELON 2018), p. 149-160.


Foto boven aan artikel

De nieuwe vaste tentoonstelling in Nationaal Monument Kamp Vught met aandacht voor het bunkerdrama. Bron: Nationaal Monument Kamp Vught / DigiDaan

Een geblinddoekte getuige

Kunstuitingen kunnen oorlogsverschrikkingen zeer effectief in beelden vatten, én ons beeld van de geschiedenis danig doen kantelen. In deze nieuw rubriek lichten we daarom steeds een theaterstuk, tentoonstelling of andere kunstuiting uit waarin de oorlog een belangrijke rol speelt. Belle van Heerikhuizen, regisseur bij KONVOOI, bijt het spits af.

Op 28 november 2018 schuif ik in hun kantoor aan de Amstel aan tafel bij de organisatie van Theater Na de Dam. De vraag: of ik interesse heb om iets te maken voor 4 mei 2020. Het is geen moeilijke vraag. We lopen een rondje, eten een broodje, drinken een kopje koffie en twee uur later is het beklonken.

Verheugd informeer ik Jacob de Groot, Jasper van Hofwegen en Victor IJdens van mijn muziektheatercollectief KONVOOI. Onze eerste voorstelling ILIAS moeten we dan nog maken en nu al een tweede voorstelling in het vooruitzicht hebben, stemt hoopvol.

Na veel gesprekken over interessante en ingewikkelde thema’s komt Victor op een blauwe maandag eind 2019 aan met de Wannsee-conferentie. De uitgegeven notulen zijn ontluisterend bronmateriaal. Voor wie niet weet wat de Wannsee-conferentie is (zoals ikzelf tot voor kort): op 20 januari 1942 kwamen vijftien nazikopstukken bijeen in een villa aan de Wannsee om een ‘eindoplossing voor het Jodenvraagstuk’ te formuleren.

Ze rookten een sigaar, aten een hapje, dronken een cognacje en nog geen twee uur later was het beklonken. De treinen, de gaskamers, de verbrandingsovens. U weet het wel. Maar ik wist het niet, dat dit aan een vergadertafel bedacht is. Dat taal en cijfers tot de onoverkomelijke ‘oplossing’ hebben geleid. Dat eufemismen als evacuatie en genadedoding in de mond genomen werden en dat daarmee genocide bedoeld werd

Adolf Eichmann was secretaris van de Wannsee-conferentie en was verantwoordelijk voor de tijdschema’s en logistiek van de transporten van miljoenen Joden naar de concentratie- en vernietigingskampen. Na de oorlog vluchtte hij naar Argentinië waar hij door de Israëlische geheime dienst is opgepakt. Hierna werd hij terechtgesteld in Israël. Hij werd in 1962 opgehangen voor zijn aandeel in de Jodenvervolging. Foto: United States Holocaust Memorial Museum

De Wil, De Cijfers en De Wet

We wilden een voorstelling maken met weinig poespas en veel aandacht voor de taal. In de kleine zaal van Theater Bellevue zou het publiek met de drie acteurs aan tafel zitten en getuige zijn van een van de efficiëntste vergaderingen uit de geschiedenis.

Maar toen kwam corona. Met het publiek rond de tafel zat er niet meer in. Twijfel of we door zouden gaan was er niet. De beslissing om een hoorspel te maken werd dezelfde avond nog genomen. We gingen verder met het bewerken van de tekst zonder dat we nog na hoefden te denken over de enscenering. De focus kwam nu alleen nog maar meer op de taal te liggen. We konden geen commentaar in een oogopslag stoppen. Het publiek zou alleen met zichzelf en de woorden zijn.

Via Zoom en Google Docs discussieerden we over de tekst. We wilden geen nadruk leggen op de verschillende rangen en de psychologie van de afzonderlijke aanwezigen. Wij wilden de denkstappen uitlichten, de argumenten die aangevoerd werden. De vijftien mannen brachten we terug tot drie stemmen die we De Wil, De Cijfers en De Wet noemden.  Ze vergaderden over de dood van elf miljoen mensen, maar beschouwden het als een lastige puzzel die zo elegant mogelijk opgelost diende te worden.

Waar de mannen aan de Wannsee zo nu en dan hun vergadering onderbraken voor een verfrissing of versnapering, kozen wij ervoor om de taal af te wisselen met close harmony-liedjes van The Comedian Harmonists. Het lichtvoetige karakter van de Duitse muziek uit de jaren dertig leek ons een goede tegenhanger voor de ambtelijke taal. Tijdens de opnames realiseerden we ons dat er ook een overeenkomst was. De close harmony zit ingenieus in elkaar en toont de Duitse denkkracht die ook zo veel schoonheid voortgebracht heeft.

Geblinddoekte getuige

Tijdens het schrijven, repeteren en opnemen was ik ongevoelig geworden voor de woorden van het hoorspel. Ze raakten me niet meer. Ik vroeg me af of de zakelijke toon wel de juiste was. Twee dagen zat ik naast Femke Bosma, die de tekst monteerde. Na acht uur luisteren en herluisteren keek ik naar opzij en zag haar met uitgeholde ogen kijken.

Een paar dagen later kreeg ik een proefversie opgestuurd met het ruimtelijke 8D-geluid ingevoegd. Ik zette mijn koptelefoon op, sloot mijn ogen en drukte op play. De stemmen waren niet meer van Jacob, Jasper en Victor. Voor het eerst betekenden de woorden weer iets.

Ik hoorde hoe geopperd werd gas te gebruiken. Voor het eerst realiseerde ik me dat dit geen theater, maar geschiedenis was.

Ik voelde me een geblinddoekte getuige. Ik wilde de mannen zien, ze aanwijzen en verantwoordelijk stellen.

Het is 4 mei 2020 en ik ben net twee minuten stil geweest. Hopelijk met vele anderen tegelijk doe ik mijn oortjes in en zet het hoorspel aan. Vanuit achterin de zaal beschouw ik het publiek, houd nauwlettend in de gaten hoe ze reageren. Maar dan in mijn hoofd, vanaf mijn eigen bank thuis. Ik probeer me te verplaatsen in iedereen die nu luistert, maar verbonden voelt het niet. Na afloop staat de teller op 400 luisteraars, meer dan we in vier dagen bij elkaar hadden kunnen spelen. Er is geen foyer om na te praten, dus moeten we het hebben van sms’jes. Het hoorspel lijkt gewerkt te hebben. Zij die reageerden noemen het indringend, afgrijselijk en bizar en misten het live element niet.

Over het hoorspel

WANNSEE is een productie van Orkater & Theater na de Dam. Met stemmen en muziek van: Jacob de Groot, Jasper van Hofwegen en Victor IJdens. Regie: Belle van Heerikhuizen. Muziek: Bart Sietsema. Geluidsopname: Robert van Delft. Mixage: Femke Bosma. Sound design: Marte Bosma. Met dank aan: “Conspiracy” van Loring Mandel.

Beluister het hoorspel op Soundcloud of Spotify.

Over de auteur

 

Belle van Heerikhuizen

Belle van Heerikhuizen (1992) studeerde in 2016 af aan de regieopleiding van de Toneelacademie Maastricht met de voorstelling Een Lolita (winnaar Ton Lutz Award). Sindsdien maakt ze voorstellingen bij onder andere de Toneelmakerij en Orkater. In 2019 won ze de Zilveren Krekel voor Sweet Sixteen, over zelfdoding onder jongeren.


Foto bovenaan artikel

De opname van het hoorspel (Belle is rechts).

‘Koppel Holocaust op scholen aan vluchtelingenvraagstuk’

Hoe blijft de Holocaust levend in de herinneringscultuur in Nederland? Is het wenselijk om het onderwerp op scholen te koppelen aan actuele kwesties zoals het vluchtelingenvraagstuk? En welke rol spelen gedenkmonumenten? Marlies Dinjens sprak met Cleveringa-hoogleraar Katja Happe en Wichert ten Have van de International Holocaust Remembrance Alliance over de herdenkingscultuur anno 2020.

Aan het Zwitserse Meer van Genève spraken regeringsleiders van 32 landen in 1938 over de opvang van Joodse vluchtelingen. De Amerikaanse president Franklin D. Roosevelt had de wereldleiders uitgenodigd om naar het schilderachtige kuuroord Évian te komen, te midden van de bossen, voor overleg over het verhogen van de immigratiequota.

Het was een van de meest treurniswekkende bijeenkomsten over vluchtelingen ooit, constateerde de Militaire Spectator twee jaar geleden in een artikel. De ene na de andere regeringsvertegenwoordiger sprak “gloedvol” over het verschrikkelijke lot van de Joden, om vervolgens de redenen op te sommen waarom zijn land “helaas niet in de positie was om hulp te bieden”.

Kan en mag je een parallel trekken tussen de Holocaust en het hedendaagse vluchtelingenvraagstuk? En is dit een goed uitgangspunt voor lessen op de middelbare school, bijvoorbeeld bij het vak Burgerschap? Het is een van de vragen die aan de orde komen in een gesprek met Katja Happe en Wichert ten Have.

Zeker, zo meent de laatste, speciaal adviseur van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA). Binnen deze ngo werken experts en politici/diplomaten uit bijna alle Europese landen, Israël, de Verenigde Staten, Canada, Argentinië en Australië samen aan educatieve projecten en onderzoek rond de herdenking van de Holocaust.

“Regeringsleiders voeren nu geregeld internationaal overleg over de vluchtelingencrisis”, zegt Ten Have. “Je kunt meteen een parallel trekken naar hoe dat vlak voor de Tweede Wereldoorlog is gegaan. Dit is een heel belangrijk element in de context van de herdenking van de Holocaust die kan bijdragen aan hoe we aankijken tegen het opvangen van vluchtelingen in deze tijd.

Natuurlijk zijn de verschillen tussen de Holocaust en het vluchtelingenvraagstuk groot, maar het gaat erom dat je mensen aan het denken zet over de gevolgen van wel of niet handelen of van het treffen van bepaalde maatregelen.”

De experts van de IHRA hebben zich al vaak gebogen over de vraag hoe de Holocaust aan bod zou moeten komen in het onderwijs. “Herdenking van en aandacht voor de Holocaust kan en moet niet zonder na te denken over de betekenis die deze geschiedenis heeft voor de eigen tijd”, vindt Ten Have. Vooral in het onderwijs, dat een grote rol speelt bij het levend houden van de herinneringen aan de Holocaust onder de jongere generaties.

Recommendations on Teaching and Learning about the Holocaust. Foto: IHRA

In dat kader formuleerde IHRA onlangs de Recommendations on Teaching and Learning about the Holocaust. Docenten en specialisten op het gebied van Holocauststudies concludeerden namelijk dat het voor leraren makkelijker zou zijn als er richtlijnen zijn over hoe dit onderwerp binnen het onderwijs moet worden behandeld. “In veel landen is er natuurlijk vrijheid van onderwijs en kun je als overheid niet opleggen wat er precies in de les moet worden behandeld. Maar het is wel mogelijk om richtlijnen te schetsen en dat is hiermee gebeurd.”

In gesprek met verveelde pubers

Katja Happe werd dit jaar geïnstalleerd als Cleveringa-hoogleraar en schreef het monumentale werk Veel valse hoop. Dit in 2018 verschenen boek wordt inmiddels gezien als een van de standaardwerken over de Jodenvervolging in Nederland. Maar Happe is ook ervaringsdeskundige als het gaat om met kinderen en jongeren spreken over de Holocaust. Zij stipt het thema vaak aan als ze schoolklassen rondleidt in het voormalige kamp in Ladelund, Duitsland.

Kamp Ladelund was een buitenkamp van het concentratiekamp Neuengamme en bestond slechts kort, van 1 november tot 16 december 1944. Er waren meer dan 2000 gevangenen in het kamp, die moesten werken aan de Friesenwall, een verdedigingslinie. Ook mannen die waren opgepakt tijdens de razzia in Putten kwamen hier om het leven.

Happe: “Ik zeg tijdens die rondleidingen altijd: het gaat hier in Ladelund om aandacht voor het respect en waarden van de mens. Vervolgens is het natuurlijk een belangrijke vraag hoe het zit met het hedendaagse respect ten opzichte van andere mensen, ten opzichte van vluchtelingen. Het eerste artikel uit de Duitse grondwet stelt dat de menselijke waardigheid onaantastbaar is. Dat geldt voor alle mensen, dus ook voor vluchtelingen. Zo kun je dus op een goede manier een koppeling maken tussen het herdenken in Ladelund, de herinneringen aan het nationaalsocialisme en het verhaal van vluchtelingen.”

Natuurlijk zijn er soms verveelde pubers die weinig belangstelling kunnen opbrengen voor wat ze zien in het kamp, maar die zijn gelukkig in de minderheid, stelt Happe. “Ik benadruk ook altijd dat ze alles mogen vragen. Als ze daarop kunnen vertrouwen als je met hen in gesprek gaat, worden ze vaak opener. Dan uiten ze hun mening en vragen echt door. Dat is altijd spannend en goed.”

Burgerschapsonderwijs

Op sommige scholen met leerlingen van verschillende etnische achtergronden vinden geschiedenisdocenten het lastig om de Holocaust in de les te behandelen. Uit onderzoek uit 2010 van weekblad Elsevier en onderzoeksbureau ResearchNet onder 339 docenten bleek dat een op de vijf docenten in de vier grote steden weleens heeft meegemaakt dat hij of zij de Holocaust niet of nauwelijks ter sprake kon brengen, omdat met name islamitische leerlingen daar moeite mee hadden.

Ten Have: “In de richtlijnen die we uitbrachten komt het verschil in culturele afkomst als aandachtspunt aan de orde , en later gaan we het nog uitgebreider behandelen. We noemen nadrukkelijk dat je rekening moet houden met andere achtergronden en leerlingen niet in een hoek moet drukken, maar moet proberen om het onderwerp met begrip én verduidelijking te benaderen.”

Hoe doe je dat het slimste? “Door te bevragen in welke context de Holocaust in Nederland plaats kon vinden. De rechtsstaat wankelde, verdween in een aantal opzichten. Dat betekende dat individuele rechten en ook rechten van bevolkingsgroepen niet meer verdedigd werden door de overheid. Wat rechtsstaat en de democratie inhouden en hoe groot hun waarde is, dat zijn natuurlijk kernpunten van het burgerschapsonderwijs.”

Hologram-getuigenissen

Ten Have ziet bij het levend houden van de herinneringen aan de Holocaust voor jongeren een onmiskenbare rol weggelegd voor de tweede en derde generatie. “Zij kunnen bijvoorbeeld op scholen vertellen over hun verwerking van het oorlogsverleden, of over de verhalen die ze gehoord hebben van ouders of grootouders. Na de oorlog werd er natuurlijk weinig gesproken over de ervaringen in de kampen, maar later vertelden de overlevenden tegen de kleinkinderen vaak meer. Die generatie kan die verhalen weer doorgeven.”

Maar ook technische middelen kunnen worden ingezet om kennis over de Holocaust te delen. In de jaren ‘90 legde cineast Steven Spielberg met zijn stichting Survivors of the Shoah wereldwijd getuigenissen vast van maar liefst 50.000 overlevenden van de Holocaust. Ook in Nederland spraken 55 interviewers met ruim 1000 mensen. Ten Have: “Ik was onlangs in Los Angeles bij de stichting van Spielberg en zag daar dat van een aantal getuigenissen hologrammen zijn gemaakt, waardoor ze op een interactieve manier kunnen worden gebruikt.

Opnames voor het Hologram-project ‘Take a Stand Center’ van het USC Shoah Foundation in samenwerking met het Illinois Holocaust Museum. Foto: Illinois Holocaust Museum

Het lijkt net alsof iemand echt voor je op een podium zit. Scholieren kunnen ook vragen stellen aan getuigen, bijvoorbeeld een vraag als ‘Had je altijd honger in het concentratiekamp?’ In de enorme hoeveelheid interviews wordt dan gezocht naar antwoorden van getuigen op deze vraag. Het is bijna alsof je met een ooggetuige communiceert. Dit soort audiovisuele middelen zullen in de toekomst ongetwijfeld een grotere rol gaan spelen.”

Het gevaar van versimpeling

Bij het koppelen van een precair onderwerp als de Holocaust aan een actueel vraagstuk is het wel van groot belang om de historische context niet uit het oog te verliezen, benadrukt Ten Have.

“Het is zaak om ervoor te zorgen dat de Holocaust in de aandacht blijft, maar er tegelijkertijd voor te waken dat het beeld van deze uitroeiingsmachinerie niet verdraaid, versimpeld of vervalst wordt. Eerlijk gezegd is dat tegenwoordig een groter gevaar dan het ontkennen van de Holocaust, dat vooral in de marges gebeurt.”

Ten Have doelt hier op de vergelijking die steeds vaker gemaakt wordt tussen de uitroeiing van de Joden en de andere slachtoffers die vielen tijdens de oorlog. “Zo van: ‘Onder de Russen zijn ook veel doden gevallen en onder de Duitsers ook; die Russen waren tegenover de Duitsers ook geen lieverdjes.’ Mensen verdraaien hiermee het feit dat de Holocaust, het welbewust vermoorden van Joden, voortkwam uit een ideologie van antisemitisme en een vooropgezet plan was.”

Omstreden monumenten

Naast gedenkplaatsen of herinneringscentra hebben monumenten ook een belangrijke plaats in de herdenkingscultuur, al komen gedenkplaatsen lang niet altijd zonder slag of stoot tot stand. Over het Holocaust Namenmonument in Amsterdam bijvoorbeeld werd maar liefst 12 jaar lang een bittere strijd gestreden tussen kritische omwonenden en initiatiefnemers van het monument. Omwonenden vinden het monument te groot en niet geschikt voor de gekozen plek aan de Weesperstraat, in de voormalige joodse buurt. Ook zijn ze verbolgen over de gevolgde procedure en de kap van bomen en uiten ze hun angst over de komst van veel toeristen.

Het monument, naar een ontwerp van architect Daniel Libeskind, mag er nu toch komen, besloot de Raad van State in juli 2019. Op het monument komen 102.000 namen te staan. Het zal 250 meter lang worden en bestaan uit een aantal stenen muren die zo geplaatst worden dat ze een labyrint van gangen vormen.

Artist impression van het Holocaust Namenmonument. Foto: Studio Liebeskind

Ook in Berlijn werd al ver voor de bouw in 2005 kritiek geuit op de komst van het imposante Holocaust-monument met 2710 betonblokken in het centrum van de stad, vlakbij de Brandenburger Tor. Waar de discussie zich in Nederland vooral richtte op het gebruik van de publieke ruimte, werd in Duitsland de vraag opgeroepen of de Holocaust eigenlijk wel verbeeld kon worden met een monument.

En kon Duitsland als dader eigenlijk wel een gedenkplaats bouwen voor de Joodse slachtoffers? Inmiddels is iedereen het erover eens dat het veld met de golvende blokken een overweldigend gevoel van desoriëntatie en isolement oproept, symbolisch voor de ervaringen van de Joden tijdens het nazibewind.

Ten Have ziet de discussie over het monument zoals die in Nederland gevoerd is niet als een gevaar voor de Holocaust-herdenking. “Ik zie dit niet als een waterscheiding die markeert dat er iets verandert of dat er minder belangstelling is voor de Holocaust. Sterker nog, in de decennia na de oorlog was er natuurlijk juist weinig aandacht voor de Jodenvervolging. Dat is inmiddels fundamenteel veranderd. Daarvan is het monument een teken.”

Hij begrijpt de gevoeligheden rondom het monument goed. “Natuurlijk is er een groep mensen die zegt: ‘Dit raakt ons diep en we hebben een tekort gevoeld aan solidariteit van anderen en dat voelen we nu weer.’ Hoezeer de tegenstanders ook benadrukken dat dit niet het geval is, zulke gevoelens spelen natuurlijk. Maar als je mij vraagt of dit een verandering markeert in de plaats die de Holocaust inneemt in het herdenken van de Tweede Wereldoorlog, dan geloof ik niet dat dit het geval is.”

Happe vindt het feit dat de discussie mag bestaan juist positief. “Dat we nu de mogelijkheid hebben om onze mening te uiten zonder te hoeven vrezen dat er iets gebeurt, dat is een groot goed. Ik vind het zelf erg belangrijk dat deze monumenten er zijn. Ik woon in Berlijn en kom vaak bij het Holocaust-monument. Als je daar doorheen loopt, gebeurt er iets.

Het doet iets met je en zet aan tot nadenken.” Juist het feit dat een monument een discussie kan aanwakkeren, is belangrijk, denkt Happe. “Je kijkt ernaar en praat erover wat het met de ander doet. Of juist niet doet. Communicatie over het monument en de herinnering is toch al iets.”

Blik op het individu

Een derde belangrijke thema in de herdenkingscultuur van de laatste jaren is de toenemende aandacht voor individuele lotgevallen. Op 26 november 2019 hield Happe haar Cleveringa-oratie aan de Universiteit van Leiden. Daarin schonk zij veel aandacht aan de rol van individuele getuigenissen. Zo stond ze stil bij het feit dat ze haar oratie hield vanaf hetzelfde spreekgestoelte waar hoogleraar Rudolph Cleveringa ooit protesteerde tegen het ontslag van zijn Joodse collega’s, en wat hiervan de reikwijdte is geweest:

“Het zijn uiteindelijk altijd individuen die wetten ondertekenen, brieven schrijven of toespraken houden. Staten noch bestuursapparaten kunnen autonoom handelen, want ze bestaan altijd uit afzonderlijke personen. En als die personen hun mening uiten, dragen ze daarmee bij aan het ontstaan en veranderen van de geschiedenis.”

Cleveringahoogleraar Katja Happe op hetzelfde spreekgestoelte waar Cleveringa protesteerde tegen het ontslag van zijn Joodse collega’s. Foto: Marc de Haan

In haar rede pleitte Happe ervoor om de houding en daden van mensen die opstonden tegen de Holocaust nauwgezetter te onderzoeken en naar de achtergronden ervan te speuren ‘wanneer zij zich in hun tijd uitspreken en handelen’.

Ze maakt daarbij duidelijk de geschiedenis niet als ‘een groot blok steen’ te zien. “Wanneer je heel veel kleine punten hebt, veel meningen en veel mensen, dan krijg je een breed beeld met veel nuance. Al onze perspectieven vormen samen het beeld van de geschiedenis.”

Happe weerspreekt de kritiek dat te veel nadruk leggen op individuele getuigenissen bedreigend is voor een goede blik op de verantwoordelijkheid en rol van instituties of de samenleving als geheel. “Als je je op het individu richt, dan verlies je de geschiedenis niet uit het oog. Het individu is onderdeel van het totaalbeeld. Het is voor mij geen tegenstelling.”

Er speelt al enige tijd discussie rond het feit dat meer aandacht voor individuele ervaringen betekent dat niet alleen de slachtoffers aandacht krijgen, maar ook de daders. Hierbij ligt het gevaar van nivellering op de loer: het vervagen van de grenzen tussen daders, slachtoffers, omstanders en medeplichtigen dan ze in de historische context waren.

Historicus en tv-maker Ad van Liempt werd in dit verband recent nog bekritiseerd vanwege zijn inmiddels omstreden proefschrift over kampcommandant van Westerbork Albert Konrad Gemmeker. Voormalig universitair hoofddocent Rudolf Dekker beschuldigt Van Liempt van plagiaat, maar ook van nivellering.

Ten Have relativeert. “In het algemeen ben ik niet tegen biografieën van daders”, stelt hij. “We hebben in de afgelopen decennia geleerd dat het belangrijk is om voldoende aandacht te schenken aan het leed van de slachtoffers, maar dat neemt niet weg dat het goed is om te weten hoe daders tot hun daden gekomen zijn, ook in dit geval.”

Over de landsgrenzen heen

Happe schreef met Veel valse hoop een belangrijk nieuw boek over de geschiedenis van de Jodenvervolging in Nederland en een nieuwe belangrijke toevoeging in het eervolle rijtje van werken van Abel Herzberg, Loe de Jong en Jacques Presser.

Zelf blijft Happe bescheiden wanneer haar naam wordt genoemd tussen deze monumentale geschiedschrijvers en geeft daarbij het belang aan van een bredere inbedding. “Het boek gaat over de Jodenvervolging in Nederland, zeker, maar ook over de regering in ballingschap en de hulporganisaties en wat die voor Joden deden. Ik hoop natuurlijk dat het een standaardwerk wordt, omdat de boeken van Presser en De Jong natuurlijk al langer geleden zijn verschenen. We hebben nu toch beschikking over nieuwere studies, bronnen en literatuur.”

Ten Have signaleert dat de geschiedschrijving in de verschillende Europese landen steeds meer overeenkomsten gaat vertonen. “Door het bestaan van het NIOD en de activiteiten van Loe de Jong zijn wij in Nederland al vroeg begonnen met een fundamentele wetenschappelijke studie van wat er gebeurd is in de oorlog. De Jong had ook al vroeg een kritische blik richting de Nederlandse overheid. In bijvoorbeeld België en Frankrijk was dit minder het geval. Kritiek op het Vichy-regime in Frankrijk kwam daar pas later. Langzaam kruipt dat wel naar elkaar toe.”

Een breuklijn ziet Ten Have nog wel ten opzichte van Oost-Europa. “Vrij onderzoek was daar natuurlijk lang onmogelijk door het communisme. En nu ondervinden Oost-Europese landen opnieuw tegenwerking door de opkomst van het nationalisme, waardoor het moeilijker is om kritisch naar de eigen bevolking en de eigen geschiedenis te kijken.”

Als Happe, die in Duitsland woont en werkt, de geschiedschrijving over de oorlog tussen Nederland en Duitsland vergelijkt, denkt ze in eerste instantie aan de blik die vanuit Duitsland meer naar het oosten gericht is, omdat daar de concentratie- en vernietigingskampen waren.

“Maar wat je in alle landen ziet, ook in Duitsland, is dat men naarmate de afstand met het verleden groter wordt meer over de landsgrenzen kijkt: zo kijkt men nu in Duitsland ook naar de positie van Nederland ten opzichte van andere landen.” Ook Nederlanders hadden hun blik lange tijd vooral naar binnen én richting het land van de daders – Duitsland – gericht. Happe: “In beide landen wordt nu de eigen positie bekeken in het hele netwerk van het nationaalsocialisme. De blik verwijdt zich.”

Over de auteur

 

Marlies Dinjens

Marlies Dinjens is historicus en journalist/tekstschrijver. Ze werkte eerder voor de Volkskrant, Het Parool en Metro en schreef het non-fictieboek De vlucht van een paradijsvogel. Dit boek vertelt het verhaal van Hannie de Rijke, die een vliegramp overleefde in Nederlands Nieuw-Guinea.


Foto bovenaan pagina

De Amerikaanse gezant Myron Taylor spreekt tijdens de conferentie in Évian. Foto: United States Holocaust Memorial Museum / National Archives and Records Administration, College Park.