Oekraïne: de oorlog toen en nu

Jaargang 12, nummer 3, augustus 2023

Hoe werpt de oorlog in Oekraïne nieuw licht op de traumatische gebeurtenissen van de twintigste eeuw? In deze WO2 Onderzoek uitgelicht onderzoeken we de dynamiek tussen de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog en de huidige oorlog.

De waarachtigheid van het samenzijn

Hoe zorgt getuigentheater ervoor dat verhalen over de Tweede Wereldoorlog worden doorgegeven? Hoofdredacteur en theaterwetenschapper Sophie van den Bergh gaat in gesprek met Erna van den Berg, bij Het Nationale Theater verantwoordelijk voor De laatste getuigen. In deze theaterserie vertellen ooggetuige en acteur samen een levensverhaal.

In 1965 werd Het onderzoek (Die Ermittlung) voor het eerst opgevoerd. Toneelschrijver Peter Weiss baseerde zich voor het script op de transcripties van de Auschwitzprocessen in Frankfurt. Die processen, waarin nazikopstukken terechtstonden, hadden in Duitsland en over de grens veel indruk gemaakt: de gruwelen van de concentratiekampen werden daarin op confronterende wijze gedetailleerd beschreven.

Het toneelstuk ging op 19 oktober van dat jaar in première in vijftien West- en Oost-Duitse steden en werd ook in andere landen opgevoerd, waaronder Nederland. Het onderzoek droeg nog verder bij aan de publieke bewustwording van wat er in de concentratiekampen was gebeurd en bracht veel maatschappelijke reactie teweeg.

Het onderzoek is een vroeg voorbeeld van getuigentheater: theater waarin (vaak heftige) verhalen en ervaringen van mensen op de planken worden gebracht, veelal door acteurs. Meer dan 75 jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog wordt er nog altijd getuigentheater gemaakt, maar zijn de vragen anders. Waar Het onderzoek voornamelijk draaide om waarheidsvinding, rechtvaardigheid en maatschappelijke bewustwording, staan vandaag de dag juist morele vragen over het gebruik van getuigenissen centraal. Kun je en mag je andermans verhaal op het podium brengen en zo ja, hoe? En wat kan de functie zijn van het delen van die verhalen?

De eerste uitvoering van Die Ermittlung (Het onderzoek) in Duitsland, 1965. Foto: Keystone Press / Alamy Stock Photo

Deze vragen staan ook aan de basis van het maakproces van De laatste getuigen, een terugkerende voorstelling van Het Nationale Theater. Het format: vooraf opgetekende getuigenissen worden elk jaar op 4 mei op het podium van de Koninklijke Schouwburg in Den Haag in het bijzijn van de getuigen voorgelezen door acteurs. Die getuigen zijn mensen die ondergedoken zijn geweest, die de Hongerwinter hebben meegemaakt of wier ouders in het verzet hebben gezeten. Erna van den Berg, projectleider van de voorstellingen, zoekt de getuigen op en tekent zorgvuldig hun verhaal op. Op een mooie herfstdag ging ik met haar in gesprek in het Vlaams cultuurhuis De Brakke Grond.

Jij spreekt alle getuigen voorafgaand aan de voorstellingen en maakt van wat zij vertellen een theatertekst. Hoe zorg je ervoor dat er recht wordt gedaan aan ieders verhaal?
“Mijn gesprekken met getuigen kunnen soms wel drie uur duren, al breng ik het verhaal daarna terug tot een tekst van hooguit tien minuten. Ik richt me op de meest persoonlijke verhalen, naast de gedeelde ervaringen tijdens de oorlogstijd die voor veel mensen gelden en veelal bekend zijn.

Doordat ik weet dat de getuige uiteindelijk naast de acteur zal zitten die zijn of haar verhaal voorleest, ga ik er nooit vandoor met iemands verhaal. Ik ben heel precies met het uitwerken van de teksten en redigeer nauwelijks. Ook probeer ik de persoonlijkheid van de getuigen recht te doen door hun manier van praten te behouden.”

Welk effect heeft het op de getuigen om hun geschiedenis uiteindelijk in deze theatrale setting te horen?
“Om voor het eerst op deze manier geconfronteerd te worden met hun eigen verhaal kan heftig zijn, maar over het algemeen ervaren mensen het als bevrijdend en opluchtend. Sommigen hebben nooit met hun eigen kinderen of kleinkinderen over hun ervaringen gesproken, maar waren heel blij dat die in de zaal zaten en het konden horen.”

En wat voor effect heeft het op het publiek om in zo’n setting van die verhalen getuige te zijn?
“Elke editie is al weken op voorhand uitverkocht. Er is blijkbaar een enorme behoefte aan verhalen van gewone mensen over de oorlog. Het gaat ook nadrukkelijk niet om heldenverhalen. Als mensen zeggen: ‘Ik heb hier in oorlogstijd gewoon gescharreld’, dan is het de bedoeling om dát te laten horen. En dat is ook altijd het thema geweest van dit initiatief: de herdenking van de gewone mens.”

Zo had ik het nog niet gezien, dat dit project ook fungeert als een vorm van herdenking.
“Jazeker. Elk jaar kun je vanuit de schouwburg de klokken horen luiden om acht uur, en daarna worden er twee minuten stilte in acht genomen. Tijdens de eerste uitvoering van De laatste getuigen zat ik in de coulissen toen ik ineens allemaal ruis hoorde. Het bleek dat de hele Koninklijke Schouwburg, 600 man, was gaan staan om het volkslied te zingen. Niet uit volle borst, maar juist heel ingetogen. Daarna ging iedereen weer zitten en begon de voorstelling. Dat was echt bijzonder. Dat gevoel van gezamenlijkheid hadden wij nooit kunnen voorzien van tevoren.”

Dit soort theater, dat ook wel ‘verbatim theater’ wordt genoemd – ‘woordelijk theater’ – wordt regelmatig kritisch bekeken in de wetenschappelijke literatuur. De nadruk op het ensceneren van woordelijke interviews zou de verwachting kunnen scheppen dat een voorstelling directe toegang biedt tot het ‘echte’ verhaal. Maar zeker als het gaat om mensen die traumatische ervaringen hebben meegemaakt, kan die ervaring vaak niet zo eenduidig worden gecommuniceerd. In hoeverre doet het ertoe of iemands verhaal honderd procent waar of verifieerbaar is?
“Ik zou zeggen dat in het concept iets besloten zit van waarachtigheid, niet per se van waarheid. Dat heeft voornamelijk te maken met het feit dat een acteur een verhaal vertelt dat waargebeurd is voor degene die naast hem zit en daarnaar luistert. Soms horen mensen voor het eerst hun eigen geschiedenis uit de mond van een ander. We richten ons dus op hoe de getuigen een bepaalde periode hebben beleefd, niet op de vraag of die ervaringen onomstotelijk bewezen kunnen worden.”

Een ander kritiekpunt op dit soort theater is dat het hervertellen psychisch belastend kan zijn. In hoeverre houd je rekening met de heftigheid van die verhalen, en met de psychologische impact die zoiets kan hebben op een ooggetuige of een nabestaande?
“Ik heb sowieso het idee dat sommige getuigen de ergste ervaringen voor zich houden. Ik vertrouw erop dat mensen geen dingen vertellen die ze niet willen vertellen. En ik ga zeker niet zitten pushen, ik weet dat ik ook maar een voorbijganger ben.

Een voorbeeld: een tijdje terug interviewde ik een getuige die me een heftig verhaal vertelde over een verkrachting in een kamp. Haar dochter, die bij het interview aanwezig was, had ze hier pas een paar dagen eerder van op de hoogte gebracht. Nu ze het eenmaal verteld had, kon ze haar boosheid en verontwaardiging niet meer verbergen. Maar ze wilde niet dat het in de voorstelling kwam, dus hebben we besloten het eruit te laten.”

Judith de Kom tijdens De laatste getuigen (2018). Foto: Het Nationale Theater

De acteurs zelf blijven duidelijk ook niet onberoerd. Er lijkt af en toe echt een intieme band te ontstaan tussen hen en de getuigen wier verhaal ze vertolken. Ik zag bijvoorbeeld een registratie van de voorstelling in 2018, waarin Judith de Kom en actrice Romana Vrede naast elkaar aan tafel zitten. Vrede leest het verhaal voor dat De Kom over haar vader heeft verteld. Aan het eind pakt Vrede, duidelijk geëmotioneerd, heel even De Koms hand vast.
“Romana Vrede was natuurlijk hartstikke vereerd dat ze het verhaal mocht voorlezen van de dochter van Anton de Kom. Getuige en acteur ontmoeten elkaar meestal pas op de generale repetitie of zelfs pas tijdens de voorstelling zelf. Maar er komt altijd een moment dat je de waarachtigheid van dat samenzijn voelt. Hoe dat precies tot stand komt? Dat is moeilijk om te zeggen, maar het is iets wat bij alle uitvoeringen gebeurt – niet alleen bij de acteurs en getuigen, maar ook bij het publiek. Het heeft ermee te maken dat je je open wilt en durft te stellen naar de ander, daar ben ik van overtuigd. Dat je echt naar een ander kijkt en luistert, jezelf vergeet, en tot je door laat dringen wat de ander heeft meegemaakt en wat voor impact dat op zijn of haar leven heeft gehad.”

Toch benoemt een van de deelnemende acteurs in de videoregistratie van een van de voorstellingen dat hij worstelt met de opdracht. Hij zegt: “Je hebt het gevoel alsof je hun privacy schendt. Je moet het verhaal natuurlijk vertellen alsof je het zelf hebt meegemaakt, dus dat is even aftasten… of dat mag, of je dat mag doen.”
“Dat daar voor een acteur een vreemde spanning in zit, geloof ik meteen. Er is een duidelijk verschil tussen wat een acteur doet en wat een mens doet die probeert een trauma te verwerken. Die laatste probeert dat namelijk níet te tonen, dat binnen te houden omdat het anders overrompelend kan zijn. Terwijl een acteur is getraind om dat in een bepaalde mate wel te communiceren naar een publiek.

Daarom was de lastige opdracht voor de acteurs om niet te veel gaan spélen. Hun lezing van de tekst zit zo dicht mogelijk bij het oorspronkelijke verhaal. Een gekke gewaarwording voor acteurs: normaal gezien krijgen ze een tekst voor zich die ze moeten interpreteren en waarmee ze kunnen experimenteren. Dat mag bij mij niet in dit project. Wel zit ik bij de repetities en leg soms uit wat er achter het ogenschijnlijk oppervlakkige taalgebruik schuilt, zodat de acteurs begrijpen waar dat vandaan komt. Ik vind het heel belangrijk om die gelaagdheid te behouden.”

De opname van de 2021-editie van De laatste getuigen. Vanwege corona was de deze editie geheel digitaal. Foto: Het Nationale Theater

Hoe ziet getuigentheater er in de toekomst uit, als er alleen nog maar volgende generaties zijn die over de oorlog kunnen vertellen?
“Het besef van de impact van oorlog, ook op latere generaties, is de afgelopen jaren sterk gegroeid. In de toekomst zetten we daarom in op de verschuiving van individuele verhalen naar familieverhalen: in De laatste getuigen van 2022 geven we de ruimte aan Joodse getuigen die over hun oorlogsverhalen vertellen, en in 2023 zoomen we in op de ervaringen van de tweede en derde generatie en de trauma’s waarmee zij te maken hebben gehad.

Mijn droom is om nog veel meer verhalen te vertellen, ook van mensen die op de vlucht voor oorlog naar Nederland zijn gekomen. Het theater is de plek bij uitstek om die verhalen te delen en de trauma’s die mensen met zich meedragen te onderkennen.”

De laatste getuigen

De registraties van de voorstellingen van afgelopen jaren zijn hier terug te zien. In 2022 staat er weer een live-editie gepland van De laatste getuigen, op 4 mei in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag.

 

Erna van den Berg is werkzaam bij het artistiek bureau van Het Nationale Theater. Ze maakt programma’s met als thema De onzichtbare stad en verzorgt audio-descripties voor HNT-Onbeperkt, een programma waardoor mensen met een beperking van theater kunnen genieten. Ten slotte maakt ze theatrale lezingen op basis van romans.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Over de auteur

 

Sophie van den Bergh

Sophie van den Bergh is hoofdredacteur van WO2 Onderzoek uitgelicht en werkt op de afdeling Onderzoek en educatie van het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Aan de Universiteit Gent werkt ze aan een proefschrift over herdenkingstheater.


Verder lezen

  • Patrick Duggan, ‘Others, Spectatorship, and the Ethics of Verbatim Performance’. New Theatre Quarterly 29, nr. 2 (2013), p. 146-158.
  • Nicholas Ridout, Theatre & ethics. Palgrave Macmillan, 2009.
  • Amanda Stuart Fisher, ‘Trauma, Authenticity and the Limits of Verbatim’. Performance Research 16, nr. 1 (2011), p. 112-122.

Foto boven aan artikel

De editie van De laatste getuigen over het Oranjehotel in 2019. Bron: Het Nationale Theater

Het combineren van puzzelstukjes

Onderzoek doen naar persoonlijke geschiedenissen van getuigen van de Tweede Wereldoorlog is met de komst van Oorlogslevens.nl een stuk gemakkelijker geworden. Waar het voorheen een onderzoek op zich was om te achterhalen via welke organisaties en websites bronnen te vinden waren over een bepaalde persoon, is die informatie voortaan op één digitale locatie verzameld. Dit keer een reconstructie van het leven in oorlogstijd van Neeltje Blok.

Oorlogslevens.nl is het startpunt voor je zoektocht naar het leven van mensen in de Tweede Wereldoorlog. Deze informatie ligt verspreid over een heleboel collecties en erfgoedinstellingen, zowel nationaal als internationaal. Door dit op één plek digitaal bij elkaar te brengen, maakt Oorlogslevens.nl het mogelijk om onbekende verhalen te vertellen en nieuwe patronen te ontdekken. Er zijn momenteel bijna 300.000 gegevens van personen te vinden op Oorlogslevens.nl. En de website blijft uitbreiden. Bij iedere nieuwe collectie die wordt toegevoegd, vinden we weer verbanden waardoor een completer beeld ontstaat.

Een voorbeeld is het leven van de Rotterdamse caféhoudster Neeltje Blok. Haar leven in oorlogstijd is via Oorlogslevens.nl te reconstrueren uit verschillende bronnen. Haar verhaal toont de kracht van het digitaal doorzoekbaar maken en verbinden van collecties. Na het crowdsourcen van de Kamp Vught Cartotheek, in samenwerking met het NIOD en Nationaal Monument Kamp Vught, weten we dat Neeltje op 9 juni 1943 Kamp Vught binnenkomt. Maar wat gaat daaraan vooraf?

Kampkaart Kamp Vught van Neeltje Blok. Foto: NIOD

De in mei 2020 toegevoegde data, afkomstig van arrestantenkaarten uit het Stadsarchief Rotterdam, geeft antwoord op deze vraag. Neeltjes geliefde, een Joodse man, dook bij haar onder totdat ze beiden werden verraden en gearresteerd. Op 3 december 1942 werd Neeltje opgesloten in de Rotterdamse gevangenis de Haagsche Veer, op verdenking van hulp aan Joden. Na een half jaar werd Neeltje overgeplaatst en belandde ze in Kamp Vught.

Dit kamp werd na Dolle Dinsdag ontruimd uit angst voor de naderende geallieerden. Zo kwam Neeltje via Kamp Ravensbrück op 9 oktober 1944 in Kamp Neuengamme terecht. Vlak voor de bevrijding wist Neeltje een plek te bemachtigen op het transport naar de vrijheid in de zogenaamde witte bussen. Deze reddingsactie van het Zweedse Rode Kruis bracht met Duitse toestemming gevangenen dwars door de frontlijn in veiligheid. Toch ging dit niet altijd goed; de geallieerden voerden luchtaanvallen uit op het transport van Neeltje. Dit werd haar fataal. Op 25 april 1945 kwam Neeltje Blok om.

Vrouwen in gevangeniskleding buiten aan het werk in Ravensbrück bij een lorrie. Foto: Beeldbank WO2 – Verzetsmuseum Zuid-Holland

Concentratiekamp Neuengamme bij Hamburg. Foto: Beeldbank WO2 – NIOD

Erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog

Neeltjes gevangenisstraf in de Haagsche Veer kon aan haar verhaal worden toegevoegd door het crowdsourcen van arrestatiekaarten en ontslagkaarten van mensen die in Rotterdam zijn opgepakt tijdens de Tweede Wereldoorlog. Voor bijvoorbeeld nabestaanden kan dit waardevolle en nog onbekende informatie zijn. Zo liet de neef van Neeltje Blok aan Netwerk Oorlogsbronnen weten sommige bronnen uit de tijdlijn van Neeltje nog niet te kennen.

Arrestantenkaart van Neeltje Blok, gemaakt op 3 december 1942. Foto: Stadsarchief Rotterdam

De kaarten zijn onderdeel van het Rotterdamse politiearchief (collectie Stadsarchief Rotterdam). Om dit papieren erfgoed digitaal bruikbaar te maken, zijn in totaal 106.952 kaarten – 34.700 arrestantenkaarten en 18.776 ontslagkaarten – gescand en vervolgens door 160 vrijwilligers dubbel overgetikt.

De kaarten bevatten informatie over waar de arrestanten vandaan kwamen, wanneer en waarom ze zijn opgepakt en gevangengehouden, waar ze daarna terechtkwamen of wanneer ze zijn vrijgelaten. Zo zijn 2362 gevangenen naar Kamp Amersfoort gebracht, 1856 gevangenen naar het Huis van Bewaring en 1671 gevangenen zoals Neeltje naar Kamp Vught.1473 Joodse gevangenen, zoals de vriend van Neeltje, zijn naar Kamp Westerbork gebracht en 545 kwamen terecht in het Oranjehotel in Scheveningen.

Gevangenen die vanaf de Rotterdamse cel overgebracht zijn naar Kamp Amersfoort. Foto: Netwerk Oorlogsbronnen

Politiebureau aan het Haagseveer in Rotterdam, circa 1935. In de Tweede Wereldoorlog werden hier veel mensen gevangen genomen. Foto: Wikimedia Commons

Arrestatiepieken

Het ging daarbij niet alleen om politieke of Joodse gevangenen. Die waren er wel; zo werden er 54 communisten opgepakt en 154 mensen gearresteerd voor het helpen van Joden. Maar het grootste deel van de arrestanten is opgepakt op verdenking van diefstal. Alledaagse criminaliteit ging gewoon door en nam zelfs toe. De bezetting bood nieuwe mogelijkheden tot diefstal of dwong mensen de criminaliteit in.

Daarnaast werden relatief veel mensen opgepakt vanwege de arbeidsinzet en vanwege stakingen. De precieze definitie van een staking is hierbij niet duidelijk; waarschijnlijk gaat het hier naast de bekende grote stakingen als de Februaristaking, de April-meistakingen en de Spoorwegstaking ook om individuele werkweigering.

Daarnaast zijn er twee interessante arrestatiepieken in de data terug te vinden. De eerste was op 2 mei 1943, de eennalaatste dag van de April-meistakingen. Op die dagen zijn 195 mensen gearresteerd in Rotterdam en omgeving. De tweede piek volgde een tijd later, namelijk op 16 mei 1945. Na de bevrijding zijn veel NSB’ers en andere vermeende collaborateurs opgepakt. Deze arrestaties gebeurden wellicht al eerder en werden vanwege de chaotische situatie pas later in de administratie verwerkt.

Pieken in de data van de Rotterdamse arrestatiekaarten tijdens de April-meistakingen en vlak na de bevrijding. Foto: Netwerk Oorlogsbronnen

De ontsluiting van het Rotterdamse politiearchief en het toevoegen van de dataset aan Oorlogslevens.nl maakt nieuw onderzoek mogelijk. We weten nu dat de meeste Rotterdamse gevangenen gearresteerd zijn voor diefstal en dat de April-meistakingen zorgden voor een overvolle gevangenis. Ook weten we door het crowdsourcingproject een heleboel over de gevangenschap van Neeltje Blok. Alleen haar tijd in Kamp Ravensbrück en wanneer ze het kamp verliet is nog een missend puzzelstukje. Wie weet welke collectie de puzzel uiteindelijk compleet kan maken?

Over Netwerk Oorlogsbronnen

Oorlogslevens.nl is een zoekdienst van Netwerk Oorlogsbronnen in samenwerking met zijn partners, en is tot stand gekomen met steun van het ministerie van VWS, het Mondriaan Fonds en het vfonds. De techniek die informatie uit verschillende beschikbare namendatabases aan elkaar koppelt, is ontwikkeld door Netwerk Oorlogsbronnen en Spinque. De website Oorlogslevens.nl is ontworpen door Driebit. Netwerk Oorlogsbronnen – een samenwerkingsverband van zo’n honderd WO2-bronbeherende organisaties – heeft tot doel fysiek verspreide bronnen digitaal beter vindbaar en bruikbaar te maken.


Foto boven aan artikel

Een foto van Neeltje Blok. Bron: Oorlogsgravenstichting, datum en fotograaf onbekend.

NSB-jargon

In de WO2-zoekmachine Oorlogsbronnen.nl komen miljoenen bronnen uit honderden verschillende erfgoedcollecties samen. Iedere bron kent een eigen verhaal en achter elk verhaal schuilen verschillende bronnen. Dit keer in ‘Oorlogsbron uitgelicht’: het typische jargon van de NSB. Je verder verdiepen in dit onderwerp? Zoek dan naar meer krantenartikelen, foto’s, archieven, objecten et cetera via Oorlogsbronnen.nl.

Taal is een onmisbaar propagandistisch strijdmiddel. Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog werd taal ingezet om de vijand zwart te maken en het eigen gedachtegoed te verspreiden. De nazistische propaganda is hier het bekendste voorbeeld van. Ondanks de grote invloed van het Duitse nationaalsocialisme op de NSB, hield de partij er een geheel eigen jargon op na. Zo hadden alle maanden een alternatieve naam, zoals grasmaand, slachtmaand en sprokkelmaand.

Cruciaal binnen de Duitse nationaalsocialistische propaganda als die van de NSB was de rituele herhaling van hetzelfde. Door systematisch dezelfde boodschap te herhalen moest de massa overtuigd raken van het nationaalsocialistische gedachtegoed. Wat was precies deze boodschap?

Programmaboekje van de Gewestelijke Werkers Bijeenkomst van de NSB in Den Haag op 10 november 1942. De maand november werd door de NSB aangeduid als slachtmaand. Bron: Collectie NIOD, maker onbekend.

De Vrijheidskalender van 1944, gemaakt door Rob Korpershoek. Met deze kalender wilde het verzet de NSB belachelijk maken. De maand september werd door de NSB aangeduid als herfstmaand. Daarnaast werd[en] Jan Pieterszoon Coen, net als bijvoorbeeld Michiel de Ruyter, door de NSB gebruikt als voorbeeld[en] van de ‘grote’ Nederlandse geschiedenis. In de huidige tijd worden er steeds meer vraagtekens geplaatst bij deze vroegere helden. Bron: Collectie NIOD, Rob Korpershoek.

De Vrijheidskalender van 1944, gemaakt door Rob Korpershoek. De maand juli werd door de NSB aangeduid als hooimaand. Bron: Collectie NIOD, Rob Korpershoek

Interne strijd

Het jargon van de NSB werd, net als dat van de Duitse nationaalsocialisten, gekenmerkt door het veelvuldig gebruik van vage termen; de precieze betekenis van de gebruikte woorden blijft onduidelijk. Toch barstte er in de loop van de Tweede Wereldoorlog een strijd los binnen de NSB over het gebruik van bepaalde termen. Het meest in het oog springende voorbeeld vormt het woordenpaar ‘Dietsch’ en ‘Germaansch’.

Binnen de vooroorlogse NSB werd vooral gesproken over Dietsch, waarmee men doelde op de gedeelde oorsprong van ‘de Nederlandse volken’. Het doel was om Nederland, Vlaanderen en Zuid-Afrika te verenigen in ‘Dietschland’. Hierbij lag de focus op een autonoom Nederland, iets waar de Duitse bezetter geen voorstander van was.

Liedboekje van de NSB, verschenen in 1942 en samengesteld door Melchert Schuurman. Bron: Collectie NIOD, Melchert Schuurman.

Krantenartikel uit De Waag van 14 augustus 1942. In de zomer van 1942 had er binnen De Waag een machtswisseling plaatsgevonden, waarna de krant zich openlijk aan de kant van de Nederlandsche SS schaarde. Bron: Collectie KB

Met de Duitse bezetting groeiden de onderlinge tegenstellingen en verschillende stromingen binnen de NSB. De meer radicale NSB’ers met een oriëntatie richting nazi-Duitsland verenigden zich onder leiding van Henk Feldmeijer in de Nederlandsche SS. Hier werd niet gesproken over Dietsch maar Germaansch, wat beter aansloot op de gedachte van nauwe verbondenheid met Duitsland en de andere Germaanse volken. Eind 1942 volgde een naamswijziging naar de Germaansche SS. Mede onder invloed van de Nederlandsche en later Germaansche SS werd in Nederlandse nationaalsocialistische kringen de term Dietsch steeds meer verdrongen door Germaansch.

Affiche van een bijeenkomst van de Germaansche SS op 24 maart 1943. Op de bijeenkomst sprak voorman Henk Feldmeijer over zijn ervaringen aan het front. Feldmeijer vocht in 1941 met de Waffen-SS op de Balkan en in 1942/ 1943 in de Sovjet-Unie. Bron: Collectie NIOD, maker onbekend

‘Volksvreemde elementen’

Toch gaan beide termen fundamenteel over hetzelfde, namelijk de volksgemeenschap. Dit begrip wortelde zich vanaf 1935 diep in de NSB-propaganda en was kenmerkend voor het taalgebruik van de beweging. De strijd tegen volksvreemde of volksondermijnende elementen staat hierin centraal. De volksgemeenschap – een raszuiver, klasseloos en tot een sociale en politieke eenheid gesmeed volk – moest beschermd worden tegen deze vijandige elementen.

Het was de zogenaamde boerenstand die cruciaal was bij het bestrijden hiervan. Om dit te verklaren werd ver teruggegrepen, namelijk naar de Oudheid. De boeren waren de hoeder van de volkseigen cultuur, zorgden voor geestelijke orde en gezond nageslacht. De boerenstand was ook cruciaal in de bloed-en-bodemgedachte, waarin het volk, de stam of het ras – Dietsch of Germaansch – via afstamming (bloed) verbonden is aan de bodem. Hier komt wederom het mystieke element terug.

In hun strijd tegen de vijand grepen beide partijen in hun beeldtaal ook graag terug op het roemruchte Nederlandse verleden in de Gouden Eeuw. Met zeeheld Michiel de Ruyter als boegbeeld werd deze periode veelvuldig verheerlijkt. De Ruyter vocht tegen de Engelsen; een parallel met de Duitse strijd tegen het Verenigd Koninkrijk viel makkelijk te trekken. In 1942 werd in het Rijksmuseum een tentoonstelling gewijd aan De Ruyter, met Anton Mussert als de eerste bezoeker.

In de beeldtaal van deze wervingsposter van de Waffen SS werd Michiel de Ruyter gebruikt als symbool van de grootse Nederlandse maritieme geschiedenis in de Gouden Eeuw. Bron: NIOD, A Hustinx

Affiche voor de tentoonstelling over De Ruyter in het Rijksmuseum tussen 20 juni en 5 juli 1942. Bron: Collectie NIOD, maker onbekend

Geen blijvende invloed

De Duitse bezetter had echter andere plannen met Nederland binnen het Derde Rijk. Eigen jargon of niet: de NSB had hierbij niet veel in de melk te brokkelen. De talrijke verordeningen werden steevast niet alleen in het Nederlands, maar ook in het Duits gepubliceerd. Bij twijfel over interpretatie gold de Duitse tekst als leidend.

Uiteindelijk heeft deze periode van Duitstaligheid echter vrijwel geen invloed gehad op de Nederlandse taal. De enige uitzondering is het gebruik van het woord bunker. Voor de Duitse inval sprak men over kazemat. Maar na de bevrijding bleek het Duitse woord bunker te blijven hangen en raakte het vooroorlogse woord kazemat enigszins in onbruik.

Over Netwerk Oorlogsbronnen

Het Netwerk Oorlogsbronnen wordt gefaciliteerd door het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies en gefinancierd door het ministerie van VWS en het vfonds.

Uitzonderlijke bevrijdingskinderen

Langs een ‘liberation route’ worden kinderen geboren. Dat is altijd zo geweest en dat was ook zo toen ons land 75 jaar geleden werd bevrijd, te beginnen in Zuid-Limburg. Iets meer dan negen maanden na 12 september 1944 begon een heuse babyboom.

In ons land zijn circa 8.000 bevrijdingskinderen geboren. Van een langdurige vaste relatie tussen hun ouders of voorgenomen huwelijken was geen sprake, laat staan van geplande zwangerschappen. De biologische vaders verdwenen vaak nog voor de zwangerschap goed en wel duidelijk was richting Duitsland of terug naar Amerika of Canada. De meesten wisten niet dat ze een kind hadden verwekt.

Kinderen met een kleurtje

Naar schatting 100 bevrijdingskinderen hadden een kleurtje. Het gros van hen werd geboren in Zuid-Limburg, verwekt door zwarte Amerikaanse bevrijders die daar voor korte tijd waren gestationeerd. Deze mannen werden net als hun witte kameraden hartelijk onthaald in Limburg, maar aan de bevrijdingsfeesten mochten ze niet deelnemen. Op last van het Amerikaanse leger waren die ‘for whites only’ – de rassensegregatie in het Amerikaanse leger zou nog tot 1948 duren. Dat betekende niet dat de zwarte soldaten geen omgang hadden met Limburgse vrouwen. In volkswijken en dorpen vierden ze hun eigen bevrijdingsfeestjes. Maar zodra de legerleiding er weet van kreeg dat een zwarte soldaat een witte vriendin had, werd hij meteen overgeplaatst, zelfs als er een kind op komst was.

Omslag van het in 2017 verschenen boek Kinderen van zwarte bevrijders van Mieke Kirkels (Uitgeverij Vantilt).

900.000 Afro-Amerikaanse soldaten

Voor mij was het in 2008, tijdens mijn werkzaamheden voor het oral history project Akkers van Margraten, nieuw om te horen dat Afro-Amerikanen deel hadden uitgemaakt van het Amerikaanse bevrijdingsleger. Langzaam verdween het stereotype van de witte Yankee van mijn netvlies, terwijl me duidelijk werd dat het Amerikaanse leger uit twee aparte organisaties had bestaan. De ene organisatie bestond uit gevechtstroepen, de andere uit zwarte service troops. Deze ‘all black units’ stonden onder leiding van witte officieren en sliepen, aten en recreëerden gescheiden van hun witte landgenoten.

Maar liefst 900.000 Afro-Amerikanen hielpen at home and abroad mee aan de bevrijding van Europa. In ons land werkten er vanaf september 1944 honderden als grafdelver op de Amerikaanse begraafplaats in Margraten en bij de in Limburg geconcentreerde Rest Centers (‘for whites only’). Bij de ‘Red Ball Express’, een gigantische bevoorradingslijn van 6.000 trucks die vanuit de havens van Cherbourg en Antwerpen richting Duitse grens reden, waren 15.000 zwarte Amerikaanse militairen als chauffeur actief.

Uitzondering in een witte omgeving

Huub Schepers zocht jarenlang in archieven naar gegevens over de stationering van zwarte troepen in ons land, omdat zijn vader daar deel van had uitgemaakt. Informatie bleek echter nauwelijks te vinden. In 2014 nam hij contact met mij op naar aanleiding van mijn boek over de Afro-Amerikaanse grafdelver Jefferson Wiggins. Schepers was bijna 70 en had tot dan gezwegen over zijn jeugd. Nu wilde hij dat mensen zijn verhaal kenden. Na uitgebreide interviews in de Volkskrant en De Limburger kwam ik in contact met circa 20 andere kinderen van zwarte bevrijders.

Voormalig grafdelver Jefferson Wiggins, over wie Mieke Kirkels in 2014 een boek publiceerde. Foto: Jean-Pierre Geusens

Sommige van hen vertelden me te zijn opgegroeid in een liefdevolle omgeving, bij hun alleenstaande moeder, in het gezin van hun moeder of bij opa en oma. Anderen hadden te lijden gehad onder een vreselijke stiefvader of het regime van een katholiek internaat. Voor ál deze kinderen was het lastig geweest om als uitzondering – met een kleurtje in een verder witte omgeving – op te groeien. Als baby waren ze als heel aaibaar en exotisch ervaren; in hun latere jeugd werden ze vooral nagekeken. Zelf als babyboomer opgegroeid in een wit, katholiek dorp, kan ik me maar al te goed herinneren hoe er in de regel over uitzonderingen gezwegen werd. Althans: openlijk gepraat werd er niet, maar ondertussen had iedereen het erover.

Liefdevol verwelkomd

Nadat ik besloot een nieuw oral history project te starten, sprak ik diverse malen met een aantal Limburgse bevrijdingskinderen met Afro-Amerikaanse vaders alvorens hun verhaal op te tekenen. Het was voor hen moeilijk de pijn uit hun jeugd onder woorden te brengen. Op hun verzoek bracht ik hen met elkaar in contact, wat in de loop der jaren tot een mooie lotgenotenband leidde. Ondertussen maakte het boek dat ik over hen schreef dat heel wat media ‘een zwart bevrijdingskind’ voor de camera wilden interviewen. Van mijn twaalf respondenten was maar de helft daartoe in staat. Een van hen vertelt in mijn boek haar verhaal ook onder pseudoniem, om te voorkomen dat er negatief over haar inmiddels al lang overleden moeder zou worden gesproken. Vier van hen zijn er inmiddels in geslaagd contact te leggen met hun biologische vader en familieleden in de Verenigde Staten, die hen van harte in de familie hebben opgenomen.

Over de auteur

 

Mieke Kirkels. Foto: Robin Smit

Mieke Kirkels is research fellow bij het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg. Ze leidde twee oral history projecten en schreef diverse boeken. Samen met Sebastiaan Vonk werkt Kirkels momenteel aan het oral history project ‘The 172 African Americans of Margraten’. In september 2019 wordt blackliberators.nl gepresenteerd: een digitaal (les)boek gebaseerd op Kirkels’ eerdere publicaties en resultaten van een lopend onderzoek in de Verenigde Staten.


Verder lezen

  • Mieke Kirkels, Jo Purnot & Frans Roebroeks, Van boerenakker tot soldatenkerkhof: ooggetuigenverhalen over de aanleg van de Amerikaanse begraafplaats in Margraten (2009).
  • Mieke Kirkels, Van Alabama naar Margraten: Herinneringen van grafdelver Jefferson Wiggins (2014).
  • Mieke Kirkels, Kinderen van zwarte bevrijders. Een verzwegen geschiedenis (2017).

Foto bovenaan artikel

Mieke Kirkels te midden van enkele ‘uitzonderlijke bevrijdingskinderen’ bij de boekpresentatie in april 2017.

Frieda Belinfante

Frieda Belinfante, geboren in 1904, was celliste, dirigente en tijdens de Tweede Wereldoorlog ook verzetsstrijdster. Ze viel op vrouwen, wat voor haar generatie niet kon. Vrouwen die dat toch deden, boeien me mateloos. Wie waren ze? Hoe gingen ze om met de relatieve onbekendheid van homoseksualiteit in combinatie met de afwijzing ervan zodra ‘men’ het eenmaal doorhad? En in welke bochten moesten ze zich wringen om vrij te kunnen leven en hun zelfrespect te behouden? Met veel interesse las ik daarom de boeiende biografie die Toni Boumans een paar jaar terug over Frieda Belinfante schreef.

Amoureus geheim

Frieda’s leven leest als een roman. Nog maar 17 jaar oud veroverde ze het hart van de pianiste en componiste Henriëtte Bosmans, bijna tien jaar ouder dan zijzelf. Ze gingen samenwonen, waarbij ‘Friedje’ alle zaken regelde – ook voor ‘Jettie’ – en zelfs Jetties dominante moeder op afstand wist te houden door zich totaal niet te laten intimideren. Jettie had echter ook affaires met mannen, terwijl de amoureuze aard van de relatie tussen Jettie en Frieda geheim moest blijven. In arren moede sloot Frieda op haar 26e een vriendschapshuwelijk met een collega-musicus. ‘Iedereen trouwde tenslotte, vroeg of laat, ook lesbische vrouwen’, zo dacht ze. Het huwelijk hield echter geen stand.

Frieda Belinfante (links) en haar geliefde Henriëtte Bosman in hun huis aan de Hendrik Jacobszstraat in Amsterdam. De foto werd ergens tussen 1927 en 1929 genomen. Foto: Wikimedia Commons – United States Holocaust Memorial Museum

In de jaren met Jettie werkte Frieda aan haar opleiding als celliste en trad ze zo veel mogelijk op om zo zelf haar kost te verdienen. Halverwege de jaren dertig kreeg ze ook succes als dirigent, waarbij ze een geheel eigen stijl ontwikkelde. Getooid met een kort krullend kapsel en gekleed in mooie elegante mannenkleren – zoals Marlene Dietrich in Der blauwe Engel – oefende ze met beheerste gebaren absolute controle over het orkest uit. Het door haar opgerichte Het Klein Orkest werd een begrip in Amsterdam. Haar autoriteit als dirigent werd geaccepteerd, al griefde het haar dat sommige ouders van leerlingen tegen haar gewaarschuwd werden. In bedekte termen, want het woord ‘lesbienne’ was nog niet ingeburgerd.

Valse papieren

Het opkomende nazisme zette het leven van Frieda nog eens extra op scherp. Haar nieuwe geliefde Dorry Kahn was Joods, zelf was ze half Joods, en ze leefde intens mee met Joodse vrienden en familieleden van vaderskant. In 1940 hief Frieda haar orkest op, om niet te hoeven meemaken dat ze haar Joodse musici zou moeten ontslaan en werk van Joodse componisten niet meer zou mogen uitvoeren. Ze was verbijsterd over het gemak waarmee de muziekwereld, waaronder ook het Concertgebouworkest, zich aanpaste aan de bezetter.

Zelf sloot Frieda zich aan bij de verzetsgroep van Willem Sandberg en Willem (Tiky) Arondeus en bij de illegale Groep 2000 van Jacoba van Tongeren. Ze organiseerde financiële steun voor musici die de ariërverklaring hadden geweigerd te tekenen en bekwaamde zich in het vervalsen van persoonsbewijzen. Samen met drukker Frans Duwaer produceerde ze maar liefst 70.000 valse papieren.

Ontwijken van opspraak

Het was dan ook als verzetsvrouw dat Frieda Belinfante in het vizier van de nazi’s kwam, niet als lesbische vrouw. Hoewel homoseksuelen in nazi-Duitsland op grote schaal vervolgd werden, gebeurde dat in Nederland nauwelijks. De nazi’s lieten het oppakken van homoseksuelen aan de plaatselijke politie over, die er weinig ervaring mee had. Homoseksualiteit was in Nederland nog relatief onbekend. Binnen hun vrijdenkende verzetsgroep werd de seksuele voorkeur van Belinfante en Arondeus wel geaccepteerd. Wat daarbij zal hebben geholpen, is dat Frieda er zelf ook geen moeite mee had. Ze had last van discriminatie als eerste vrouw die het waagde dirigent te willen worden, maar ging zelf niet gebukt onder haar geaardheid.

Aanslag

In 1943 speelden Belinfante en Arondeus zich door sabotage in de kijker van de nazi’s, nadat zij hadden bedacht dat het persoonsregister in het Amsterdamse bevolkingsregister zou moeten worden vernietigd. In dat register werden immers de duplicaten van persoonsbewijzen bewaard. Daarmee vormde het een gevaar voor al die mensen die zij inmiddels van een vervalst persoonsbewijs hadden voorzien. De zorgvuldig geplande aanslag op het archief slaagde: het register ging in vlammen op.

Als grootste sabotagedaad van het verzet in Nederland was de aanslag een succes. Helaas werden wel bijna alle mensen die aan deze aanslag hadden deelgenomen, verraden en vermoord. Frieda wist als een van de weinigen te ontkomen naar Zwitserland, als man vermomd. Na de oorlog kon ze in Nederland niet meer aarden. Terugkerende Joden waren niet welkom, velen die gecollaboreerd hadden bleven onbestraft en het Concertgebouw speelde weer alsof er niets gebeurd was. Ze vertrok naar Amerika waar ze – na haar veertigste – een spectaculaire en lange carrière maakte als dirigent. Ze vond nieuwe liefdes en overleefde door nooit meer over de oorlog te praten.

Frieda Belinfante omstreeks 1955. Foto: Beeldbank WO2 – NIOD, nummer 161691

De biografie die Toni Boumans aan Frieda’s leven wijdde is prachtig, gedragen door gedegen research en eminent leesbaar. De spirit van deze ongetemde vrouw spat van elke bladzijde af. Ik heb ervan genoten.

Toni Boumans, Een schitterend vergeten leven. De eeuw van Frieda Belinfante, Balans 2015.

Over de auteur

 

Maaike Meijer. Foto: Sacha Ruland

Maaike Meijer is emeritus hoogleraar genderstudies aan de Universiteit Maastricht en schrijft over poëzie, feminisme en lesbische geschiedenis. Zij publiceerde gewaardeerde biografieën van M. Vasalis (2011) en F. Harmsen van Beek (2018).


Foto bovenaan artikel

Frieda Belinfante, ergens tussen 1922 en 1930. Beeldbank WO2 – NIOD, nummer 161690

Een wanhoopsdaad van liefde

In de WO2-zoekmachine Oorlogsbronnen.nl komen miljoenen bronnen uit honderden verschillende erfgoedcollecties samen. Iedere bron kent een eigen verhaal en achter elk verhaal schuilen verschillende bronnen. Dit keer in ‘Oorlogsbron uitgelicht’: het grote aantal bruiloften onder Joodse Nederlanders in maart 1942. Je verder verdiepen in dit onderwerp? Zoek dan naar meer foto’s, archieven, krantenartikelen, objecten et cetera via Oorlogsbronnen.nl.

Achteraf lijkt het soms alsof tijdens de Tweede Wereldoorlog het leven in bezet Nederland haast stil kwam te staan. Voor een deel van het maatschappelijk leven ging dat ook op, maar zeker niet voor de liefde. Die ging ook in tijden van oorlog haar eigen gang. Terwijl er slachtoffers vielen door oorlogsgeweld, vervolging en onderdrukking werden mensen verliefd op elkaar, werden er huwelijken gesloten en werden er kinderen geboren. Ook in Joodse kring.

Net als andere Nederlanders dat deden, probeerden Joodse burgers onder de Duitse bezetting verder te gaan met het leven. Sterker nog: tegen de achtergrond van toenemende anti-Joodse maatregelen werd er juist binnen de Joodse gemeenschap veel getrouwd. De NSB-krant Het Nationale Dagblad beschreef deze ontwikkeling op 21 maart 1942 in een zeer suggestief bericht met een onmiskenbaar antisemitische strekking als volgt:

“Vanwaar deze vlucht in het huwelijk? Wij gelooven het niet ver mis te hebben, als wij verklaring zoeken in een of ander joodsch listigheidje. (..) Afgescheiden van het ongewenschte van een dergelijke grootscheepsche trouwerij, lijkt het ons, dat indien een en ander geschiedt om bepaalde reeds genomen of verwachte maatregelen te ontduiken, er nog tijdig een stokje voor gestoken kan en moet worden” 1

Een Joods huwelijk in Den Haag. De datum is onbekend, maar het moet vóór mei 1942 zijn geweest, vanwege de afwezigheid van de Jodenster. De identiteit van het echtpaar is onbekend. Foto: NIOD, fotograaf onbekend

Tewerkstelling

In de tweede week van maart 1942 werden er in Amsterdam 74 Joodse huwelijken gesloten. Van deze 74 huwelijken ging het in elf gevallen om gemengde huwelijken. Een week later was het aantal trouwerijen nog vele malen groter. Toen werden er maar liefst 283 Joodse huwelijken gesloten, waarvan 22 gemengd. Het lijkt erop dat men hoopte dat het huwelijk enige veiligheid zou bieden tegen de dreiging van deportatie en de maatregelen die Joden in toenemende mate uitsloten van de Nederlandse samenleving. Waarschijnlijk bevorderde het grote aantal oproepen tot keuring voor en vertrek naar de werkkampen onder ongehuwde Joodse mannen de vele huwelijken in maart 1942.

Tal van gasten woonden op 22 maart 1942 het huwelijk van Maurits van Kollem (1914-1944) en Selma van der Sluis (1917-1943) in de Nieuwe Synagoge in Amsterdam bij. Beiden doken kort daarna samen onder en werden op 30 september 1943 na verraad gearresteerd. Van Selma is bekend dat zij overleed in Auschwitz. Foto: Joods Historisch Museum, Fotobureau Actueel

In maart 1942 traden ook Philip Flesschedrager (1920-1943) en Elisabeth Appelboom (1921-1945) in het huwelijk, in de synagoge aan de Amsterdamse Rapenburgerstraat. Ze doken onder, maar werden verraden – beiden stierven in Auschwitz. Foto: Verzetsmuseum Amsterdam, fotograaf onbekend

De dreiging van de werkkampen was al eerder begonnen, in januari 1942, toen de Joodse Raad werd gedwongen om ruim 1400 werkloze Joodse Amsterdammers te leveren als werkkracht voor werkkampen in Groningen en Drenthe. Langzaam werden het aantal oproepen en het aantal kampen steeds verder uitgebreid. In maart 1942 kregen ook werkende, ongehuwde Joodse mannen tussen de 18 en 40 jaar te maken met oproepen. Gehuwde werkende mannen werden nog even gespaard. Zo vormde het huwelijk een manier om tewerkstelling in Joodse werkkampen (voorlopig) te ontwijken.

Toenemende repressie

De Duitse maatregelen perkten de vrijheden van Joden steeds meer in, ook op het gebied van de liefde. Het grote aantal huwelijken in de tweede en derde week van maart was de Duitse bezetter een doorn in het oog. Vanaf 25 maart 1942 werden gemengde huwelijken daarom verboden. Joden mochten niet meer trouwen met zogenaamde ‘Ariërs’. Ook de huwelijksvoltrekking zelf werd gereguleerd. Amsterdamse Joden moesten vanaf dat moment voor hun burgerlijk huwelijk verplicht naar de Hollandsche Schouwburg in plaats van naar het stadhuis.

31 maart 1942: huwelijksvoltrekking van Ephraïm Content (1912-onbekend) en Maria Leever (1917-2006) in de synagoge aan de Amsterdamse Rapenburgerstraat. Foto: Joods Historisch Museum, fotograaf onbekend

Huwelijksgasten verlaten op 31 maart 1942 de Hollandsche Schouwburg na de voltrekking van het burgerlijk huwelijk tussen Ephraïm Content en Maria Leever. Links lopen de ouders van de bruidegom. Foto: Joods Historisch Museum, fotograaf onbekend

Hierna volgen de anti-Joodse maatregelen elkaar in hoog tempo op. De meest zichtbare is de invoering van de Jodenster op 3 mei 1942. Ook op de trouwfoto’s zien we dit terug. Na deze datum dragen zowel het bruidspaar als de gasten de verplichte Jodenster. De aanwezigheid van de sterren verandert de foto’s. Ze maken de gebeurtenissen die ze verbeelden pijnlijk en duidelijk herkenbaar als Joodse bruiloft ten tijde van de Tweede Wereldoorlog en droegen zo bij aan de isolatie zoals beoogd door de nationaalsocialisten.

Groepsfoto voor de Hollandsche Schouwburg bij het huwelijk van Deborah de Lange en Jonas Alexander Romijn. De foto is gemaakt tussen 13 en 17 juli 1942, vlak voordat de Hollandsche Schouwburg in gebruik werd genomen als verzamelplaats voor deportatie. Het echtpaar heeft de oorlog overleefd. Foto: Joods Historisch Museum, fotograaf Abraham Stein

De anti-Joodse maatregelen stopten niet bij de Jodenster. Met het eerste transport van Kamp Westerbork naar Auschwitz-Birkenau op 15 juli 1942 startten de grootscheepse deportaties van Nederlandse Joden naar de concentratie- en vernietigingskampen in Oost-Europa. De Hollandsche Schouwburg speelde hierin een belangrijke rol. Deze plek werd vanaf maandag 20 juli 1942 gebruikt als verzamel- en deportatieplaats. Vanaf hier werden Joden gedeporteerd naar Kamp Westerbork en Kamp Vught, waarna verreweg de meesten van hen vrij snel werd doorgevoerd naar concentratie- en vernietigingskampen.

Huwelijk van Emanuel Swaab (1920-1948) en Margaretha van Witsen (1920-2009), ergens in 1942 (maar zeker na 3 mei 1942, gezien de Jodensterren). Foto: Joods Historisch Museum, fotograaf G. Leefmans

Huwelijk van Nico de Vries (1919-1943) en Amalia Blitz (1919-1943) op 19 mei 1943, thuis in de Retiefstraat te Amsterdam. Ze werden getrouwd door opperrabbijn Levisson uit Leeuwarden. Op 4 juni 1943 werden beiden vermoord in Sobibor. Foto: Joods Historisch Museum, fotograaf onbekend

Bruiloft in Westerbork

Het nationaalsocialistische orgaan Storm. Blad der Nederlandsche SS was goed op de hoogte van hetgeen waarmee de Joodse gemeenschap werd geconfronteerd. Op 17 juli 1942 verschijnt op de voorpagina een artikel met de titel ‘Volksgenoot en jood’. Hierin werd niet alleen gerefereerd aan de deportaties, maar ook aan de pogingen om via het huwelijk (tijdelijk) te ontkomen aan deportatie. “De situatie is dan ook zoo,” schrijft de krant, “dat van nu af aan regelmatig transporten van joden naar het Oosten zullen gaan en wel in zoodanig tempo, dat op 1 Juni 1943 geen jood meer in Nederland zal worden aangetroffen.”2 De krant benadrukt dat het huwelijk en andere pogingen aan deportatie te ontkomen hen niet zal redden. “Het jodendom zal dan ook ervaren, dat de nationaalsocialistische voorhoede niet om den tuin te leiden is. Geen spoed- en schijnhuwelijken, geen ijldoopfeestjes en kerkbriefjes zullen baten”.

Het weekblad kreeg niet helemaal gelijk. Op het moment dat Amsterdam eind september 1943 ‘jodenvrij’ werd verklaard, bevonden zich door heel Nederland verspreid Joodse onderduikers. Dat neemt niet weg dat de meeste Joodse Nederlanders uiteindelijk werden gedeporteerd. En waar veel Joodse Nederlanders het huwelijk in de eerste maanden van 1942 nog aangrepen als een poging om Joodse mannen uit werkkampen te houden, werd het in de maanden en jaren daarna vooral een wanhopige poging om tijdens de deportatie bij elkaar te mogen blijven. Dat valt te zien aan de vele huwelijken die nog in doorgangskamp Westerbork werden gesloten. Deze vlucht in het huwelijk was een wanhoopsdaad van liefde, die bitter genoeg uiteindelijk weinig tot geen verschil maakte bij het lot dat volgde op de deportatie.


Over Netwerk Oorlogsbronnen

Het Netwerk Oorlogsbronnen wordt gefaciliteerd door het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies en gefinancierd door het ministerie van VWS, vfonds en VSBfonds.


Noten

1 Het Nationale Dagblad: Voor het Nederlandsche volk, 21-3-1942.
2 Storm. Blad der Nederlandsche SS, 17-7-1942.
3 Storm. Blad der Nederlandsche SS, 17-7-1942.


Foto bovenaan artikel

Het laatste huwelijk in de met hakenkruizen bekladde synagoge aan de 2e De Carpentierstraat 141d in Den Haag, voordat deze op last van de Duitsers in mei 1942 werd gesloten. De identiteit van het echtpaar is onbekend. Foto: Joods Historisch Museum, fotograaf onbekend

Groeten uit Holland

In de WO2-zoekmachine Oorlogsbronnen.nl komen miljoenen bronnen uit honderden verschillende erfgoedcollecties samen. Iedere bron kent een eigen verhaal en achter elk verhaal schuilen verschillende bronnen. Dit keer in ‘Oorlogsbron uitgelicht’: hoe Duitse soldaten zich soms ook als toerist gedroegen.

Oorlogstoerisme is van alle tijden. Bekend zijn onder meer de vroege reizen van Britse toeristen en nabestaanden naar de loopgraven en grafvelden van de Eerste Wereldoorlog in Noord-Frankrijk. Het Tweede Wereldoorlog-toerisme begon al tijdens de oorlog. Zo gingen nieuwsgierige Nederlandse toeristen al in 1940 naar de Grebbeberg om het slagveld te bekijken en de gesneuvelde Nederlandse soldaten te eren op de begraafplaats. Duitse soldaten vergaapten zich in datzelfde eerste oorlogsjaar aan het gebombardeerde Rotterdam.1

Maar er was ook een andere vorm van oorlogstoerisme, of liever gezegd vijandelijk toerisme in oorlogstijd naar reguliere bestemmingen, waarbij de hier gestationeerde Duitse soldaten toeristische uitstapjes maakten in bezet Nederland. Tal van foto’s tonen ontspannen ontmoetingen tussen soldaten en de Nederlandse bevolking en van Duitsers in uniform bij toeristische attracties. In het eerste oorlogsjaar werden dergelijke foto’s regelmatig gepubliceerd, onder meer door De Telegraaf. In een poging zich aan de oppervlakte te houden, maakte deze krant daarmee reclame voor de zich voorbeeldig gedragende Duitse soldaat.

Een Amsterdamse rondvaartboot in de zomer van 1940. Foto: NIOD, fotograaf onbekend

Duitse soldaten op de Alkmaarse kaasmarkt, 17 mei 1940. Foto: Regionaal Archief Alkmaar, NV Polygoon

Duitse militairen op het strand van Scheveningen, 14 juli 1940. Foto: NIOD, Stapf Bilderdienst

‘Het land van Rembrandt’

Deze vorm van oorlogstoerisme, waarbij Duitse soldaten als toerist op stap gingen in bezet Nederland, werd van hogerhand uitdrukkelijk gestimuleerd. In de brochure Was jeder Deutsche in den Niederlanden wissen muss worden Duitse soldaten door het naziregime zelfs opgeroepen om Nederland te verkennen: “Benut je verblijf hier om de culturele schatten te leren kennen. (..) Besef dat je je in het land van Rembrandt bevindt.”2 Veel van de vaak jonge soldaten waren voor hun komst naar Nederland nog nooit buiten hun eigen geboortedorp of -streek geweest. Gestationeerd in Nederland hadden ze ineens de kans om een ander land te verkennen.

Beroepsfotograaf Rauscher brengt met zijn divisie van de Luftwaffe een bezoekje aan Volendam, 1940. Foto: NIOD, Karl Rauscher

In hun vrije tijd of tijdens kort verlof trokken ze er dan ook vaak samen op uit. Aangezien vlak voor de Tweede Wereldoorlog fotografie enorm in opkomst was geraakt en zo’n één op de tien Duitsers een camera bezat, droegen ook veel Duitse soldaten een fototoestel bij zich. Daarmee fotografeerden ze de toeristische uitjes die ze maakten. Favoriete onderwerpen waren het strand, de Hollandse folklore en natuurlijk de bekende molens en klompen. De foto’s, die vaak begeleid met een brief naar het thuisfront werden opgestuurd, tonen zeker in de eerste bezettingsjaren blije en zorgeloze soldaten. De soldaten wisten precies wat de achterblijvers wilden zien: hun geliefde was gezond en had het goed.

Duitse soldaten in Artis, mei 1940. Foto: Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad, Wiel van der Randen

Duitse militairen op het strand in Scheveningen, mei 1940. Foto: Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad, fotograaf onbekend

Beroepsfotograaf Rauscher in Volendam, 1940. Foto: NIOD, Karl Rauscher

Verbroederingsopdracht

Soldaten werden ook actief aangemoedigd om te fotograferen, bijvoorbeeld door het uitschrijven van fotowedstrijden. Uit een van deze wedstrijden kwam de tentoonstelling Der Soldat in Holland voort. Deze tentoonstelling werd op 15 oktober 1941 door de Rijkscommissaris in Nederland, Seyss-Inquart, geopend in het gebouw van de Hauptabteilung für Volksaufklärung und Propaganda te Den Haag. Met de aanmoediging tot fotograferen hoopte de legerleiding vermaak te bieden, maar er lag ook een propagandistisch motief aan ten grondslag. De beelden konden immers gebruikt worden om de saamhorigheid tussen de twee ‘Arische’ volken te tonen. De verbroedering zou in de praktijk leiden tot geleidelijke nazificatie van de Nederlandse maatschappij. Deze nazificatie was nodig om de Nieuwe Orde op te bouwen.

Affiche voor de tentoonstelling Der Soldat in Holland, die vanaf oktober 1941 in Den Haag te zien was. Foto: NIOD

De soldaten moesten zich mengen onder de Nederlandse bevolking en zich netjes gedragen. In Was jeder Deutsche in den Niederlanden wissen muss wordt de Duitse soldaat voorzien van advies: “Ieder van ons kan meewerken aan de opbouw van het nieuwe Europa, hetgeen niet met de macht der bajonet tot stand komt (..), maar met de kracht van de Germaanse geest.”3 Daarnaast werd hen op het hart gedrukt om “vriendelijk en behulpzaam”4 te zijn. De fotograferende Duitse soldaten droegen met hun toeristische uitjes bij aan dit wenselijk geachte imago.

Afnemende bereidwilligheid

In de loop van de bezetting stelde de Nederlandse bevolking zich echter steeds vijandiger op naar de Duitse soldaten. De pogingen tot verbroedering en geleidelijke nazificatie bleken mislukt. Het gevolg was dat de nazificatie met een steeds hardere hand doorgedrukt werd. De bereidwilligheid van de Nederlandse bevolking om met Duitse soldaten te poseren en lol te maken voor de camera verdween niet geheel, maar wel in belangrijke mate. Er ontstond steeds meer afstand tussen beide partijen, er kwam steeds meer verzet. De spiraal van toenemend geweld van beide kanten die hierbij ontstond, maakte dat het verbroederingsidee op een gegeven moment nagenoeg volledig van de baan was.

Wehrmacht-militairen in Volendam, april 1942. Foto: Rijksmuseum, publiek domein

Dit omslaan van de sfeer in bezet Nederland zal er in combinatie met de kerende oorlogskansen aan het Oostfront voor gezorgd hebben dat Duitse soldaten steeds minder toeristische tripjes maakten. Ook werd fotograferen lastiger vanwege het steeds grotere gebrek aan benodigdheden voor het maken en afdrukken van foto’s. Het resultaat: een grote daling van het aantal toeristische kiekjes door Duitse soldaten en een forse afname van deze bijzondere vorm van oorlogstoerisme na 1942. Wellicht dat de recente toename van de handel in Duitse oorlogskiekjes op het internet ons meer kan leren over het verdere verloop van het Duitse toerisme in Nederland tijdens de bezettingsjaren.

Meer over het thema

Via de zoekmachine van Netwerk Oorlogsbronnen zijn meer bronnen te vinden die betrekking hebben op deze vorm van Duits oorlogstoerisme. Bekijk bijvoorbeeld meer foto’s die fotograaf Rauscher maakte tijdens zijn stationering in Nederland, of meer beelden van Duitse soldaten in Zandvoort aan Zee.


Over Netwerk Oorlogsbronnen

Het Netwerk Oorlogsbronnen wordt gefaciliteerd door het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies en gefinancierd door het ministerie van VWS, vfonds en VSBfonds.


Noten

1 Gerard Groeneveld, Heinz in Holland. Duitse amateurfoto’s van de bezettingstijd (Nijmegen 2007), p. 14-15.
2 Was jeder Deutsche in den Niederlanden wissen muss (1940), p. 7.
3 Ibidem.
4 Ibidem.


Foto bovenaan artikel

Een Wehrmacht-soldaat rijdt op een ezel op het strand van Scheveningen, 15 mei 1941. Foto: Rijksmuseum, publiek domein

Fotografen als omstanders

In de WO2-zoekmachine Oorlogsbronnen.nl komen miljoenen bronnen uit honderden verschillende erfgoedcollecties samen. Iedere bron kent een eigen verhaal en achter elk verhaal schuilen verschillende bronnen. Dit keer richt ‘Oorlogsbron uitgelicht’ de blik op de plek waar daders, slachtoffers en omstanders elkaar dagelijks tegenkwamen: op straat in Amsterdam.

Ze zijn intrigerend om naar te kijken: de vele heimelijke foto’s van razzia’s, opstootjes, invallen en deportaties die tijdens de Tweede Wereldoorlog werden gemaakt door omstanders. Maar ook de foto’s van fotografen die in opdracht van collaborerende organisaties of de Duitse bezetter werden gemaakt, zijn interessant. Deze tonen dezelfde gebeurtenissen, maar dan vanuit een ander perspectief. Deze fotografen konden wat vrijer hun gang gaan en schoten zo beelden die clandestiene fotografen simpelweg niet konden maken. En zo bieden de officiële foto’s ons, ondanks de soms duidelijk nationaalsocialistische insteek van deze ‘goedgekeurde’ fotografie, eveneens belangrijke inzichten in de rol van de omstander. Wat zeggen ze ons over de ontmoetingen tussen daders, slachtoffers en omstanders waar die het vaakst plaatsvonden, namelijk op straat?

Pleinen en treinstations

Ten eerste waren deze fotografen in zekere zin zelf omstander; zij stonden aan de zijlijn en participeerden dus niet direct in de gefotografeerde gebeurtenissen. Ten tweede tonen de foto’s hoe het proces van de Holocaust in Nederland – van het eerste geweld op straat tot aan de deportatie via Kamp Westerbork – grotendeels in de openbaarheid plaatsvond. Zo zien we verzamelplaatsen voor Joden op pleinen en op de treinstations Amstel en Muiderpoort in Amsterdam.

20 juni 1943: Amsterdamse Joden wachten op het Daniël Willinkplein (het latere Victoriaplein) op deportatie naar Kamp Westerbork. Foto: Herman Heukels, publiek domein, NIOD

25 mei 1943: wachten bij station Muiderpoort op het transport naar Kamp Westerbork. Foto: Bart de Kok, auteursrecht onbekend, NIOD

Gedwongen poseren

Fotograaf Bart de Kok legde begin februari 1941 vast hoe NSB’ers rellen veroorzaakten in de Amsterdamse Jodenbuurt. Dit openlijke geweld tegen Joden op straat was al in het najaar van 1940 begonnen. NSB’ers vernielden winkels en cafés en bekladden synagogen met leuzen. Daarnaast werd de openlijke confrontatie gezocht door Joden in elkaar te slaan. Indirect zijn deze ongeregeldheden aanleiding geweest voor de Februaristaking. De rellen liepen uit de hand en vormden de aanleiding voor de eerste grote razzia in de Amsterdamse Jodenbuurt, waarna de CPN deze gebeurtenis aangreep om op te roepen tot een algemene staking.

Op 9 februari 1941 fotografeerde De Kok het door NSB’ers vernielde café Alcazar, op het Thorbeckeplein in Amsterdam. NSB’ers vielen samen met Duitse militairen dit café-cabaret binnen, omdat er nog Joodse artiesten optraden. Hierna ontstond een vechtpartij op straat. Twee dagen later vonden gevechten plaats op het Waterlooplein, waar WA’ers Joden in elkaar sloegen en een knokploeg de Joden te hulp schoot. Hierbij raakte WA’er Hendrik Koot gewond; hij overleed drie dagen later. Op 11 februari werden verschillende Joodse jongens gearresteerd. Franz Stapf fotografeerde drie van hen terwijl zij gedwongen werden te poseren met slagwapens.

Meier van West en de broers David en Philip Zilverberg, gearresteerd na de gevechten op het Waterlooplein op 11 februari 1941, werden op het politiebureau aan de Overtoom gedwongen te poseren met slagwapens. Foto: Fotopersbureau Stapf Bilderdienst, auteursrecht onbekend, NIOD

Dwangarbeid als voorportaal

Begin 1942 volgden oproepen tot werkverschaffing voor werkloze Joodse mannen. Na een bezoek aan een van de Arbeidsbureaus werden deze mannen opgeroepen om op een voorgeschreven datum en tijdstip te verschijnen bij een treinstation. Het ging toen nog om een relatief klein aantal mannen; tussen januari en oktober 1942 werkten zo’n 7500 Joodse mannen in de werkkampen. De foto’s die Bart de Kok maakte, laten de drukte op station Amstel zien. De werkkampen bleken uiteindelijk een voorportaal naar verdere deportatie en daarmee een aanzet tot de stelselmatige deportatie van de volledige Nederlandse Joodse bevolking. Zo werden in de nacht van 2 op 3 oktober 1942, tijdens Jom Kipoer, vele duizenden Joodse dwangarbeiders in één keer naar Westerbork afgevoerd.

Van tewerkstelling naar deportatie

De oproep voor de werkkampen en de daaropvolgende ontruiming was het gevolg van beleidsverandering vanaf juli 1941, waarbij geleidelijk van tewerkstelling naar deportatie werd overgegaan. Aangezien er weinig gehoor werd gegeven aan de oproepen tot melding, ging de Duitse bezetter over tot razzia’s en het ’s avonds thuis ophalen van mensen door de politie.

Op 20 juni 1943 kreeg Herman Heukels de opdracht om te fotograferen hoe op het Amsterdamse Olympiaplein Joden bijeen werden gebracht. Die dag werden er in de stad meer dan 5000 Joden opgepakt en afgevoerd naar Westerbork. In zijn Kroniek der Jodenvervolging 1940-1945 omschrijft Abel Herzberg hoe op deze zonnige dag op de nabijgelegen sportvelden ondertussen gewoon werd doorgespeeld. “Het waren geen NSB’ers die daar speelden. Het waren geen mannen uit het verzet. Het was de meerderheid van het Nederlandse volk. Men was zeer veel gewend geraakt.”1

20 juni 1943: medewerkers van de kampadministratie van Kamp Westerbork schrijven op het Olympiaplein honderden Joden in voordat ze naar Westerbork worden weggevoerd. Foto: Herman Heukels, publiek domein, NIOD

20 juni 1943: een Joodse man op het Daniël Willinkplein (het latere Victoriaplein), in afwachting van deportatie naar Kamp Westerbork. Foto: Herman Heukels, publiek domein, NIOD

Gevaar van hindsight bias

Ondanks de soms duidelijk nationaalsocialistische invalshoeken tonen de foto’s ons haarscherp hoe de anti-Joodse maatregelen zich op de Nederlandse straten ontvouwden, zichtbaar voor iedereen. Vaak staan er zowel daders en slachtoffers als omstanders op – een strikte scheiding is maar moeilijk te maken. Daarmee tonen de foto’s ons ook de moeilijkheden in het debat over daderschap, slachtofferschap en de rol van omstanders.

Over de verschillende rollen van deze drie groepen en in hoeverre daartussen steeds heldere scheidslijnen te trekken zijn, wordt al decennia gediscussieerd in de historiografie en in de samenleving. Nadat in Nederland lange tijd de verzetsmythe dominant was, vond er een Erinnerungswende plaats waarbij het narratief verschoof naar de mythe van de schuldige omstander. Deze ‘expansie van het daderschap’ leidde rond de eeuwwisseling tot een verhitte discussie over de vraag of men ‘het niet allemaal geweten had’ – en zo ja, wat en wanneer. Vooral Bart van der Booms “Wij weten niets van hun lot.” Gewone Nederlanders en de Holocaust uit 2012 maakte veel los.

Wat voor persoonlijk antwoord men ook formuleert op deze vraag: het zou niet moeten afdoen aan het besef dat hindsight bias, waarbij we met onze huidige kennis de deportaties direct aan massamoord verbinden, problematisch kan zijn. Zoals Loe de Jong in 1988 schreef: “Auschwitz en Sobibor waren in bezet Nederland geen realiteit waarmee rekening werd gehouden – zij zijn dat pas na de oorlog geworden.”2 Dat neemt niet weg dat de beelden, zoals hier getoond, zeer wrang blijven en vele vragen oproepen.

Bart de Kok (1896-1972)
Bart de Kok werd vrij snel na de capitulatie lid van de NSB en werkte samen met de SD en de Abwehr. De Kok fotografeerde politieke gebeurtenissen, zoals optochten en rellen van de WA. Ook fotografeerde hij in opdracht van de Amsterdamse rechercheur Willem Klarenbeek, die bij de Crisis Controle Dienst (CCD) werkte. Zo fotografeerde De Kok de rechercheur onder meer tijdens het arresteren van Joden en het fouilleren van Joodse diamanthandelaren op de Diamantbeurs. Dit werk stopte in 1943. Eind 1944 werd De Kok onderdeel van de Landwacht. Na de bevrijding werd hij gearresteerd en veroordeeld tot een relatief korte gevangenisstraf.

Herman Heukels (1906-1947)
Herman Heukels was lid van de NSB en fotografeerde onder meer de razzia rond het Olympiaplein op 26 mei 1943. Deze foto’s werden gepubliceerd in Storm. Het blad der Nederlandsche SS, inclusief nare bijschriften in de trant van ‘opgeruimd staat netjes’. Heukels’ nationaalsocialistische insteek is vaak duidelijk te herkennen aan de gekozen hoek, waarmee hij antisemitische stereotypen probeerde te bevestigen. Zo fotografeerde hij Joden en profile om de neus te benadrukken. Na de bevrijding werd Heukels opgepakt en geïnterneerd. Op 26 april 1947 pleegde hij zelfmoord in Kamp Wezep.

Franz Stapf (1911-1977)
Franz Stapf begon in 1935 het fotopersbureau Stapf Bilderdienst in Amsterdam. Vóór de bezetting leverde hij Duits fotomateriaal aan de Nederlandse pers. Tijdens de bezetting ontpopte Stapf zich als nationaalsocialist. Eind 1941 meldde hij zich aan om te vechten aan het Oostfront. Een Canadese soldaat nam na de bevrijding het archief van Stapf Bilderdienst mee. In 1981 bemachtigde het NIOD zo’n 6000 negatieven via het consulaat in Vancouver.

Meer over het thema

Het Netwerk Oorlogsbronnen publiceerde binnen het project WO2 Open Data Depot bijna 600 foto’s van de Fotodienst der NSB (collectie NIOD) in het publieke domein op Wikimedia Commons. Dit geldt eveneens voor ruim 160 films van de Filmdienst der NSB (collectie Beeld en Geluid). Verdiep je ook verder in het onderwerp door via de WO2-zoekmachine Oorlogsbronnen.nl bijvoorbeeld meer foto’s van Bart de Kok of beelden van (de aanval op) het café-theater Alcazar in Amsterdam te bekijken.


Over Netwerk Oorlogsbronnen

Het Netwerk Oorlogsbronnen wordt gefaciliteerd door het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies en gefinancierd door het ministerie van VWS, vfonds en VSBfonds.


Noten

1 Abel Herzberg, Kroniek der Jodenvervolging 1940-1945 (1952), p. 154.
2 Loe de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 12 (Den Haag 1988), p. 1110.

Noot van de redactie

Op 28 januari 2019 opent in het Nationaal Holocaust Museum i.o. de door het NIOD samengestelde tentoonstelling De Jodenvervolging in foto’s. Nederland 1940-1945. Meer informatie over de tentoonstelling die later dit jaar ook in Berlijn te zien is, treft u hier .


Foto bovenaan artikel

25 mei 1943: 500 Joden wachten bij station Muiderpoort op transport naar Kamp Westerbork. Foto: Bart de Kok, auteursrecht onbekend, NIOD.

Het verhaal achter de praalwagens

In de WO2-zoekmachine Oorlogsbronnen.nl komen miljoenen bronnen uit honderden verschillende erfgoedcollecties samen. Iedere bron kent een eigen verhaal en achter elk verhaal schuilen verschillende bronnen. Dit keer in ‘Oorlogsbron uitgelicht’: een bijzondere praalwagenoptocht kort na de bevrijding, die ervaringen uit de bezettingstijd verbeeldde.

Direct na afloop van de Tweede Wereldoorlog werd de bevrijding in Nederland massaal gevierd. We kennen allemaal de beelden van de geallieerde intochten, waarbij tanks met militairen en burgers door drukke straten reden. De feesten op straat hielden nog wekenlang aan.

Eind juni 1945 werd in Amsterdam tijdens de bevrijdingsfeesten op een wel heel bijzondere manier teruggekeken op de bezettingstijd. Onderdeel van de festiviteiten was een optocht met praalwagens die de recente ervaringen in beelden vingen. Zo gaven de verschillende wagens belangrijke aspecten van de bezetting weer: honger, de illegale pers, het stakende NS-personeel, executies, onderduik, knokploegen en de concentratiekampen Buchenwald, Ravensbrück, Dachau, Vught en Amersfoort.

Wel Buchenwald, geen Auschwitz

Het is interessant om te zien op welke manier de vervolging werd uitgebeeld op de diverse praalwagens. We zien kampnamen. We zien gevangenen achter prikkeldraad. We zien gestreepte concentratiekampjassen. We zien executies. Maar wat we niet zien, is wat in het huidige publieke geheugen over de Tweede Wereldoorlog zo centraal staat: aandacht voor de Jodenvervolging en daarmee voor doorgangskamp Westerbork en vernietigingskamp Auschwitz. De praalwagens lijken vooral het leed van politieke gevangenen te belichten; het lot van de grote groep Joodse slachtoffers blijft onzichtbaar.

Met prikkeldraad, gevangenispakken en kampnamen toont deze Amsterdamse praalwagen in 1945 de vervolging die plaatsvond tijdens de Tweede Wereldoorlog. Verwijzingen naar Joods slachtofferschap ontbreken echter. Foto: J.W. Hofman, collectie Stadsarchief Amsterdam

Dit sluit aan bij wat we weten van de vroege herinneringscultuur, waarin vooral ruimte was voor beelden van heldenmoed door het verzet en nationale wederopstanding. Voor de Jodenvervolging en het aandeel dat Nederland daarin had, was in de eerste jaren na de oorlog nauwelijks aandacht. De Joodse ervaringen pasten ook niet in het op dat moment heersende nationale discours en ontbraken waarschijnlijk mede daarom in de optocht van praalwagens. Pas met het proces tegen Adolf Eichmann in de jaren zestig, begon de Holocaust naar een centrale plek in de Nederlandse herinnering van de Tweede Wereldoorlog te verschuiven.1

Verbeelding van een razzia: een praalwagen met Duitse soldaten en gevangengenomen onderduikers. Foto: J.W. Hofman, collectie Stadsarchief Amsterdam

Van beeldenstorm tot ondergronds verzet

Maar in 1945 ontbreekt dit perspectief dus nog volledig. Sterker nog: het verzet wordt in een lange geschiedenis van nationale heroïek geplaatst. Want niet alleen de Tweede Wereldoorlog werd in Amsterdam door middel van praalwagens uitgebeeld. Ook enkele andere markante perioden uit de Nederlandse geschiedenis kwamen aan bod. Zo zien toeschouwers ook de Tachtigjarige Oorlog en de Franse Tijd voorbijrijden. En telkens worden de opstandelingen – de protestantse beeldenstormers, de terugkerende toekomstige Koning Willem I én de leden van het ondergronds verzet – naar voren gebracht als ultieme uitingen van nationale trots.2

Dit laat zien hoe de Tweede Wereldoorlog een paar maanden na de bevrijding al in het grotere – en op heldendom en verzet gerichte – verhaal van de Nederlandse geschiedenis wordt geplaatst. Deze incorporatie is overigens niet uniek voor de bevrijdingsoptocht in Amsterdam. Ook in verschillende optochten op Koninginnedag 1945 en tijdens de viering van het Alkmaars Ontzet op 8 oktober 1945 werd de recente bezettingservaring gekoppeld aan de Tachtigjarige Oorlog en de Franse Tijd.

Naast elementen van de Tweede Wereldoorlog werden tijdens de bevrijdingsfeesten ook de Franse Tijd en de Tachtigjarige Oorlog verbeeld. Foto: Collectie NIOD

‘Gastvrij onthaal’

De themawagen Oorlog en Bevrijding die op 8 oktober 1945 in Alkmaar rondreed, had een slogan die op ons, hedendaagse kijkers, bijzonder cru overkomt. “Slachtoffers van de slavendrijvers worden gastvrij onthaald”, stond erop te lezen. De recente onderzoeken naar de wijze waarop lokale overheden teruggekeerde Joden ontvingen, laten zien hoezeer men er met deze slogan naast zat. De ontvangst van de slachtoffers van de nazi’s was namelijk zeer bureaucratisch en kil.3

Dat gold niet alleen voor de ontvangst van Joodse overlevenden. Ook dwangarbeiders wachtte lang niet altijd een warm welkom: hen werd verweten dat ze niet waren ondergedoken. Maar in oktober 1945 was voor dergelijke zelfreflectie geen ruimte en was de terugkeer van slachtoffers uit de kampen nog volop gaande.

“Slachtoffers van de slavendrijvers worden gastvrij onthaald”, zo verkondigt de slogan op een Alkmaarse praalwagen rond het thema Oorlog en Bevrijding. De praalwagen maakte deel uit van de viering van het Alkmaars Ontzet in oktober 1945. Foto: P.J. Bosman, collectie Regionaal Archief Alkmaar

Komisch element

Overigens waren het niet louter Nederlands heldendom en slachtofferschap die de klok sloegen tijdens de diverse optochten. Ook werd de draak gestoken met Hitler en zijn aanhangers. Op verschillende foto’s is te zien hoe mannen verkleed gaan als Duitse soldaat of als Nederlandse collaborateur. Hoewel de verklede mannen overduidelijk hun best doen om hun rol zo goed mogelijk te spelen, valt er vaak een niet te onderdrukken lach te bespeuren. Zo bevatten de optochten ook een element van komedie. Tegelijkertijd toonde dit toe-eigenen van de symbolen van de tegenstander natuurlijk aan dat de vijand was verslagen. Daarmee gaven ook deze verkleedpartijen betekenis aan het verleden en de eigen identiteit.

De bevrijdingsfeesten in Amsterdam brachten ook verschillende Hitler-parodisten op de been. Foto: J.W. Hofman, collectie Stadsarchief Amsterdam

Dynamische duidingen

De praalwagens met gevangenen achter prikkeldraad en nagespeelde executies, het verkleden als Duitser zo snel na de bevrijding: met de blik van nu lijken het rare verschijnselen. Maar ze brengen wel heel mooi in beeld hoe er kort na de Tweede Wereldoorlog naar de bezettingsjaren werd gekeken: als een nationale episode om met enige trots op terug te kijken. Dit beeld is in de loop van de tijd veranderd en zal vast ook in de toekomst blijven veranderen. Omdat elke herinneringscultuur van nature dynamisch is.4


Meer over praalwagens en herinneringscultuur na de Tweede Wereldoorlog

Via de zoekmachine van Netwerk Oorlogsbronnen zijn meer bronnen te vinden die betrekking hebben op de bevrijdingsfeesten van eind juni 1945 in Amsterdam. Ook bronnen van soortgelijke feesten op andere plekken in Nederland, zoals in Zaltbommel en Weert, zijn hier te vinden.

Over Netwerk Oorlogsbronnen

Het Netwerk Oorlogsbronnen wordt gefaciliteerd door het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies en gefinancierd door het ministerie van VWS, vfonds en VSBfonds.


Noten

1 Het proces tegen de Duitse SS-functionaris Adolf Eichmann, een van de hoofdverantwoordelijken voor de massamoord op de Joden, vond plaats in 1961 en werd intensief gevolgd door de wereldpers.
2 Deelnemers aan de bevrijdingsoptocht in Amsterdam refereren aan de Franse Tijd en de Tachtigjarige Oorlog.
3 Hinke Piersma & Jeroen Kemperman, Openstaande rekeningen. De gemeente Amsterdam en de gevolgen van roof en rechtsherstel 1940-1950 (Amsterdam 2015). Daarnaast doet het NIOD momenteel onderzoek naar het Rotterdamse gemeentebeleid van vlak na de oorlog.
4 Voor meer informatie over de herinneringscultuur, zie Frank van Vree, De dynamiek van de herinnering. Nederland en de Tweede Wereldoorlog in een internationale context (Amsterdam 2009).